De private kapitaalmarkt in de 18de eeuw. Een vergelijking tussen de regio’s Gent en Ieper. (Dries Dewulf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 1: CONTEXT EN PROBLEEMSTELLING

 

1. De probleemstelling

 

De studie van de stedelijke economie op basis van de hypothecaire renten was in 1956 al de basis voor het doctoraat van Schnapper, waarin hij de situatie in Frankrijk onderzocht.[1] In Vlaanderen werd enkele jaren later door Deprez een eerder oppervlakkig onderzoek gedaan naar de situatie in de regio Gent.[2] Het was echter pas in 1974 dat Soly in een artikel het belang van de schepenregisters voor de Nederlanden volledig onder de aandacht bracht. Hij besloot zijn artikel met een aantal onderzoeksvragen die aan de hand van de schepenregisters een antwoord konden krijgen, evenals de mogelijkheid tot vergelijkende studies. Voor de late Middeleeuwen in Gent werd dit onderzoek al uitgebreid gedaan door Boone, Dumon en Reusens.[3] Wij zullen ons vooral toeleggen op het vergelijken van de regio’s Gent en Ieper (cf. infra).

Het gebruik van de schepenregisters als bron om de economische situatie te achterhalen, past binnen de lange traditie van de seriële analyse, die vooral door de school van de Annales werd uitgeoefend. Het was na WO II dat het kwantitatieve onderzoek en de conjunctuurstudie er sterk tot bloei kwam. In de jaren ’70 bereikte dit onderzoek zijn hoogtepunt. Het is in deze traditie dat we ook het boek van Servais over het land van Herve moeten zien.[4] Dit boek heeft als basis de studie van hypothecaire renten, maar plaatst deze ook in een groter economisch kader. Het is voor België de enige totaalstudie over renten in de 18de eeuw. Dit werk zal bijgevolg ook als basis dienen voor ons onderzoek.

 

We hebben ervoor gekozen om de renteregisters van de gemeente Evergem in de regio Gent te onderzoeken, samen met de renteregisters van de kasselrij Ieper.[5] Doorheen de tekst gebruiken we telkens 'de regio Gent' en 'de regio Ieper', als het respectievelijk gaat om de gemeente Evergem en de kasselrij Ieper. Dit hebben we gedaan om de onderzoeksresultaten makkelijker in een breder kader te plaatsen, zodat de gegevens niet eindeloos versplinterd worden per gemeente, en ook omdat met dit onderzoek sterk in regio's gedacht moet worden. De grote en middelgrote steden hadden een belangrijke invloed op het omliggende platteland, en dus liggen de gegevens van Evergem in de lijn van de andere randgemeenten van Gent.

We zullen pogen de economische conjunctuur van deze regio's gedurende de 18de eeuw te reconstrueren op basis van de renteregisters. Er bestaat namelijk een sterk verband tussen de economische situatie en de ontwikkeling van de rentemarkt.[6] We verwezen al naar het belang en het nut van vergelijkend onderzoek. Daarom hebben we ervoor gekozen ook de renteregisters van de kasselrij Ieper in ons onderzoek te betrekken. Dit kan ons veel leren over beide gebieden, omdat ze in de 18de eeuw een verschillende economische evolutie doormaken. De regio Gent bevindt zich in het kerngebied van de proto-industrie, waar er omstreeks 1750 sprake is van economische hoogconjunctuur, en dit zeker tot 1780. De kasselrij Ieper bevindt zich helemaal buiten dit kerngebied, het is economisch achtergesteld en kent hoogstens een herstel na de grote economische crisis van 1650-1750.[7] We zullen voor deze twee regio's een aantal indicatoren onderzoeken om ze te koppelen aan de economische situatie. Daarnaast zullen we, waar mogelijk, de vergelijking uitbreiden naar andere regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Zo is er vrij veel onderzoek gedaan naar de private kredietmarkt in het Land van Waas, voor twee gemeenten in de regio Gent, met name de baronie van Lovendegem en het Prinselijk Land van Gavere, en ook voor het Land van Herve beschikken we over gegevens.[8] Op die manier kunnen we ons onderzoek in het grotere geheel van de private kredietmarkt in de Zuidelijke Nederlanden plaatsen.

De renteregisters waren voor beide regio's te uitgebreid om volledig te verwerken. We waren dus genoodzaakt ons te beperken tot een aantal relevante steekproeven, die ons een beeld konden geven van de evolutie in de hele 18de eeuw. In samenspraak met de promotor, hebben we ervoor gekozen om elke tien jaar een steekproef van één jaar te nemen en dit te beginnen met 1700. Zo bestrijken we de hele 18de eeuw en vermijden het bronnenprobleem tijdens de Franse periode, aangezien we eindigen met 1790. Men moet dan wel rekening houden met het feit dat de evoluties niet exact aan bod zullen komen, maar dat we eerder met tendensen zullen te maken hebben. Al vrij snel bleek echter dat we voor de kasselrij Ieper met te kleine aantallen te maken zouden hebben, zodat we hier de steekproef met een jaar vóór en een jaar na het eigenlijke steekproefjaar hebben uitgebreid. Dezelfde steekproefjaren komen ook meestal voor in de andere studies over hypothecaire renten, zodat vergelijken makkelijker wordt.

 

In het eerste deel van deze verhandeling zullen we kort de economische en politieke situatie in de Zuidelijke Nederlanden samenvatten. Hetzelfde zullen we doen voor de beide onderzochte regio's. Het is uiteraard niet de bedoeling deze verhandeling nodeloos lang te maken met een uitgebreide uiteenzetting over de sociaal-economische en politieke context van de hele 18de eeuw, daar dit al in verschillende overzichtswerken aan bod gekomen is. We zullen enkel de aandacht vestigen op een aantal belangrijke data, die later in het onderzoek nog van belang kunnen zijn bij het zoeken naar verklaringen voor een aantal evoluties. Vooraleer dan over te gaan tot het onderzoek zelf, worden ook nog de bronnen besproken, aangezien het rentecontract een specifieke bron is, met een eigen structuur. Een eerste aanduiding halen we uit het aantal afgesloten renten, die ons een eerste indicatie zullen geven van de economische situatie.

 

Het tweede grote deel is dan het eigenlijke onderzoek, waarbij telkens de beide regio's vergeleken worden, en ook een vergelijking gemaakt wordt met de aanvullende regio's, zoals hierboven vermeld. Vooraf wordt wel nog aandacht besteed aan het systeem van de hypothecaire renten, de ontstaansgeschiedenis en de wetgeving. De volgende hoofdstukken hebben steeds betrekking op beide onderzochte regio's, waarbij steeds de relatie met de economische conjunctuur wordt behandeld. Veel belangrijker is uiteraard de evolutie van het kapitaalvolume. Ook uit de evolutie van de intrestvoet en de korting kunnen we conclusies trekken i.v.m. de economische situatie. Een daling van de intrestvoet wijst op een kapitaalaanbod dat de vraag overtreft, wat opnieuw in relatie staat met de economie. Vervolgens hebben we een hoofdstuk besteed aan de aflossing en de aflossingstermijn. Samen met de hoofdstukken over het kapitaalvolume en de intrestvoet, maakt dit de kern uit van onze verhandeling. Een groter aantal aflossingen op kortere termijn wijst op het mobieler worden van de kredietmarkt.

Daarna gaan we kort in op de overdracht van renten en het belast onderpand. Dit hoofdstuk is minder belangrijk voor het bepalen van de economische conjunctuur. In een kort hoofdstuk zullen we de rentemarkt geografisch situeren en een antwoord proberen te geven op de vraag of het gaat om een regionale markt of niet. We sluiten dit deel af met een bespreking van de sociale groepen op de private kredietmarkt, met daarin aandacht voor de belangrijkste beroepstakken en de rol van de alleenstaande vrouw op deze kredietmarkt.

 

In een derde en laatste deel gaan we onze gegevens uit deel twee toetsen aan andere bronnen. Deze toetsing zal vooral gebeuren voor de regio Gent. Een eerste bron zijn de parochieregisters. Via de huwelijksdatum is het mogelijk te bepalen op welk moment personen in de regio Gent een rente afsloten. Dit tijdstip kan ons nuttige informatie opleveren over de levenscyclus in de 18de eeuw, en de momenten waarop de plattelandsbewoners actief waren op de kredietmarkt. Daarnaast zullen we ook aandacht besteden aan de seizoenscyclus, omdat de landbouwers hun activiteiten afstelden op het ritme van de landbouwproductie. Omdat de regio Ieper op economisch vlak een andere evolutie doormaakte dan de regio Gent, zullen we via de ommestellingslijsten de bedrijfsgrootte in beide regio’s vergelijken. En tenslotte zullen we voor de regio Gent een uitwijding maken over de immobiliënmarkt, omdat deze in relatie stond met de private kredietmarkt. Vaak werd een rente immers afgesloten om een immobiliëntransactie te financieren.

 

 

2. Politieke en sociaal-economische schets van de 18de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden

 

2.1. De Zuidelijke Nederlanden

 

Het is in het kader van deze thesis niet de bedoeling de hele 18de eeuw tot in de details te bespreken of te becommentariëren, veeleer zal dit hoofdstuk als omkadering van het geheel dienen. Het is ook niet de bedoeling de hele Nieuwe Tijd hierin op te nemen. In de volgende hoofdstukken zullen we, via de studie van de hypothecaire renten, meer in detail terugkomen op de belangrijkste politieke gebeurtenissen en de economische conjunctuur, om ze in verband te brengen met ons eigen onderzoek. De grote lijnen hebben we uit een aantal belangrijke synthesewerken gehaald en hier kort samengevat.[9]

De algemene West-Europese economische situatie laten we hier achterwege. We willen er enkel op wijzen dat de 18de eeuw op economisch vlak, ruw geschetst, kan opgedeeld worden in twee delen. In de eerste helft herstelt het hele gebied van de economische crisis in de 17de eeuw, om dan vanaf 1750 terug een economische bloei te kennen.[10]

 

2.1.1. De politiek-militaire situatie

 

Het begin van de 18de eeuw sluit op militair vlak nauw aan bij het einde van de 17de eeuw. De expansiedrang van de Franse koning Lodewijk XIV had van de Zuidelijke Nederlanden -in die tijd nog geregeerd door de Spanjaarden- gedurende verschillende decennia een slagveld gemaakt. Al in 1703 breekt echter de Spaanse Successieoorlog uit. Deze oorlog zal vooral in onze gewesten uitgevochten worden en duren tot 1713.[11] De daaropvolgende vredesverdragen zullen tot na de Oostenrijkse Successieoorlog (1744-1748) van groot belang zijn voor de economische ontwikkeling van het gebied. De Zuidelijke Nederlanden worden in 1714 onder voogdij van de zeemogendheden geplaatst en overgedragen aan de Oostenrijkers en heten vanaf dan de Oostenrijkse Nederlanden. Een jaar later wordt het beruchte Barrièretraktaat tot uitvoering gebracht. Karel VI had geen andere keuze dan een hele lijst negatieve economische maatregelen te aanvaarden. De belangrijkste zijn in het kader van deze thesis ongetwijfeld de kazernering van Hollandse troepen in een aantal 'barrièresteden', waaronder Ieper, en het onderhoud van deze troepen. Daarnaast had de centrale regering niet het recht om hoge invoerrechten in te stellen, wat de eigen economie zeker niet ten goede kwam. Daar komt nog bij dat er ook een overname was van een aanzienlijke som aan schulden. In totaal had de Republiek zo het recht op één derde van de totale inkomsten van de centrale regering in de Zuidelijke Nederlanden, wat overeenkomt met 2,1 miljoen florijnen. Deze aderlating zorgde tot 1740 voor een precaire financiële situatie, wat uiteraard een belangrijke invloed had op de private kapitaalmarkt. We zullen hier niet ingaan op de beslissingen van de centrale regering in deze periode, daar zij hier van ondergeschikt belang zijn, maar een belangrijke vermelding is er wel voor Maria Elisabeth, die in 1725 benoemd wordt tot nieuwe landvoogdes van de Oostenrijkse Nederlanden. Het is tijdens haar regeerperiode dat het gebied vooral op het vlak van de landbouw een positieve ontwikkeling kent. De landbouw profiteert ook van de langere periode zonder militaire conflicten, aangezien deze tak van de economie tijdens de oorlogsperioden telkens het meest schade leed.[12]

 

In 1740 sterft keizer Karel VI en volgt zijn dochter Maria Theresia hem op. Ook in de Nederlanden zelf is er een regimewissel. De landvoogdes Maria Elisabeth sterft in 1741 en wordt, na een aantal interims, opgevolgd door Karel van Lorreinen. De opvolging was voor de Franse koning Lodewijk XV het signaal om opnieuw een poging te doen de Zuidelijke Nederlanden te annexeren. In 1744 valt Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden binnen en verovert zonder grote moeilijkheden het zuiden van West-Vlaanderen. De stad Ieper wordt al na één dag van beleg ingenomen.[13] De Franse bezetting is echter van korte duur. Al in de herfst van 1748 wordt de vrede van Aken ondertekend. Deze oorlog is voor onze gewesten de laatste van het Ancien Régime. Ook nu hebben de plunderende troepen een negatieve impact op de plattelandsbevolking en haar inkomsten.[14] De politieke stabiliteit die volgt, zal de basis zijn voor een sterk verbeterde economische situatie, vooral na 1750. De Zuidelijke Nederlanden volgen hiermee heel duidelijk de positieve evolutie in heel West-Europa. De centrale regering voert vanaf nu ook een mercantilistische politiek. De Republiek bezit niet meer de sterke positie uit het begin van de 18de eeuw en moet toezien dat Maria Theresia het Barrièretraktaat verwerpt. De barrièresubsidie wordt niet meer betaald en de regering kan nu haar eigen douanepolitiek voeren. De Hollandse troepen verlaten ook de barrièresteden. De politieke stabiliteit zal omstreeks 1790 verstoord worden en het einde van het Ancien Régime inluiden. Dit gaat ook gepaard met een verslechterende economische situatie.[15]

 

2.1.2. De demografische situatie

 

Op het vlak van de demografie kunnen we voor de 18de eeuw voor het eerst spreken van een continue groei, die zich tot ver na het einde van het Ancien Régime zal doorzetten. De verklaring hiervoor ligt in het ontbreken van conflicten, die ook voor hongersnood en epidemieën zorgen, maar ook in de verbeterde economische situatie, en dit vooral voor de plattelandsindustrie.[16] De eerste helft van de 18de eeuw zorgt wel voor een beperking van de groei door de twee Successieoorlogen en verschillende hongersnoden (1726 en 1740). In de jaren 1742-1746, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, doen zich ook een aantal epidemieën voor.[17] De uitbouw van de plattelandsindustrie -de huisnijverheid- zorgt voor een nieuwe situatie in de verhouding tussen stad en platteland. Voor het eerst blijft het bevolkingsoverschot op het platteland, in plaats van naar de steden te trekken, en dit tot het einde van het Ancien Régime.[18] Op die manier sterft het bevolkingsoverschot niet in de villes-tombeaux, wat ervoor zorgt dat dit overschot voor een constante groei zorgt.

 

2.1.3. De economische situatie

 

We zullen ons in deze paragraaf vooral focussen op de Vlaamse landbouw in de 18de eeuw, en tevens op de uitbouw van de proto-industrie, die in de 18de eeuw tot volle bloei komt en dit door een aantal mutaties in de landbouwsector. De Zuid-Nederlandse economie zit in de eerste helft van de 18de eeuw nog in een economische crisis, die al omstreeks 1650 in de gehele West-Europese economie was opgetreden. Die crisis wordt nog versterkt door een aantal conflicten, zoals we eerder al zagen.

In de Vlaamse landbouw van de 18de eeuw staat het kleinbedrijf centraal, vooral in Zuid- en Binnen-Vlaanderen, waar 80 tot 90 % huishoudens minder dan 5 ha grond bezaten, terwijl 5 ha de minimumwaarde is om als landbouwer te overleven. In de Westhoek is het kleinbedrijf in mindere mate aanwezig, zodat de huisnijverheid er dan ook minder verspreid is. De stelselmatige uitbreiding van de huisnijverheid was het gevolg van de bevolkingsgroei en de uitbreiding van het kleinbedrijf. De plattelandsbevolking zag zich genoodzaakt om de inkomsten van hun lapje grond aan te vullen en dit door een verdere uitbouw van de huisnijverheid.

Verschillende streken in Vlaanderen kenden een extreme verpachting van de grond, ondermeer in het noordwesten van Oost-Vlaanderen.[19] De pachtprijzen en grondprijzen zullen vanaf 1720, vooral door de bevolkingsstijging en de ‘landhonger’, enorme hoogtes bereiken. Er ontstond bij de landbouwers een groeiende vraag naar grond, als gevolg van de hoge pachtprijzen. De hoogste grond- en pachtprijzen vinden we dan ook vooral terug in het kerngebied van de linnennijverheid, waar het pachtsysteem meest verspreid was.[20] De boeren waren dus zelf verantwoordelijk voor de hoge prijzen, en ook dit zorgde voor een expansie van de huisnijverheid, daar dit voor deze landbouwers de belangrijkste extra bron van inkomsten was. Als gevolg van de enorme ‘landhonger’ stortte ook de grondrente in.[21]

Toch zit in de economische groei al de crisis vervat. Het platteland wordt als het ware leeggezogen door de rijke stedelingen, die slechts een minimaal deel herinvesteren in het platteland. Dit ondanks het feit dat de fiscale druk van overheidswege zeker vanaf 1750 beperkt bleef. De Vlaamse burgerij, en niet de staat, 'vernietigde' zo de gunstige voorwaarden voor de industrialisatie. De plattelandsbevolking, die de basis was geweest voor de economische groei, kwam zelf in de problemen door de hoge grond- en pachtprijzen. Nog voor het einde van het Ancien Régime tekent het verval zich af, en dit uit zich in een snel dalende koopkracht van linnenwevers op het platteland. De lonen dalen er tot onder het socio-vitale minimum en dit ondermeer door een overaanbod van ongeschoolde arbeidskrachten. De koopkracht van de plattelandsbevolking heeft van het begin tot het derde kwart van de 18de eeuw een groei gekend, die nu echter snel uitgehold wordt.[22]

 

Maar de plattelandsbevolking onderging in diezelfde periode ook een cruciale mutatie in het voedingspatroon. Vanaf het begin van de 18de eeuw wordt door verschillende factoren overgegaan op het telen van aardappelen als vervanger voor broodgranen, en tegen het midden van de eeuw is de teelt over het hele Vlaamse land verspreid. Deze omschakeling van voeding zorgt er samen met de geringe bevolkingsdruk en de gematigde grond- en pachtprijzen voor dat de uitgaven voor een plattelandsgezin sterk gedrukt worden. Ook al omdat de verspreiding van de aardappel ervoor zorgde dat de graanprijzen laag bleven. Daardoor is het voor hen tot omstreeks 1770-1780 mogelijk geld opzij te leggen. Er is ook sprake van een grote geldhoeveelheid en snelle geldcirculatie in het binnenland. Dit zorgt ervoor dat het Vlaamse platteland in het midden van de 18de eeuw als één van de rijkste regio's ter wereld kan beschouwd worden, wat ook door de tijdgenoten wordt vastgesteld. Vandenbroeke noemt de periode van 1720 tot 1780 dan ook de l'âge d'or van onze geschiedenis. Een periode waarin de winsten in het landbouwbedrijf gemaximaliseerd worden door een productiviteitsverhoging die, zoals we daarnet al vermeldden, niet teniet wordt gedaan door hogere belastingen of hogere pachtprijzen. Maar hierboven zagen we al dat dit alles van korte duur is, en dat nog voor het einde van de 18de eeuw de situatie volledig omgekeerd wordt. Dit is de voorloper van wat later ‘Arm Vlaanderen’ genoemd zal worden.[23]

De fiscale druk is in dit hoofdstuk al verschillende malen zijdelings vermeld. Het is echter belangrijk ook de 18de eeuwse evolutie meer in detail te bekijken, daar de fiscale druk rechtstreeks in relatie staat met de economische conjunctuur. Tijdens oorlogsperiodes zien we telkens een stijging van de fiscale lasten. Dit was vooral tijdens de Spaanse Successieoorlog nefast voor de landbouwbevolking, die nog niet hersteld was van de economische crisis en massaal aan landvlucht deed. Een gelijkaardig scenario zien we tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog. Daarna blijft de fiscale druk door de bevolkingsgroei op een gematigd peil, zodat de Vlaamse plattelandsbewoners zich een spaarreserve konden veroorloven (cf. supra).[24]

 

De 18de eeuw is op militair vlak, in vergelijking met de 17de eeuw, een relatief rustige periode geweest. De beide Successieoorlogen hebben uiteraard wel een grote impact gehad, vooral op het platteland. De oogst werd vaak door de rondtrekkende troepen vernield om de vijand zijn voorraden te vernietigen. De onveilige situatie heeft ook vaak als gevolg dat de landbouwers hun grond massaal verlaten en naar de beschermende stad trekken. Zo verliezen de boeren gedurende verschillende jaren alle inkomsten. Zonder deze inkomsten zijn ze niet meer in staat hun schulden, vaak in de vorm van renten, af te betalen. Ook dit zorgt voor een herverdeling van het grondbezit (cf. infra). De landvlucht zorgde voor een vergroting van het grondbezit bij de grote boeren. Zij hadden genoeg kapitaal om na de oorlog terug te investeren en bezaten vaak ook beschermde hoeves. Naast genoeg kapitaal, bezaten ze ook genoeg grond om in pacht te geven en zo leningen aan te gaan. Ook na de oorlog haalden ze hun profijt, ditmaal uit de lage lonen, om zo hun bedrijf terug rendabel te maken. Een laatste negatief gevolg, vooral voor de kleinste pachters, waren de hogere pachtprijzen. Dit was, in combinatie met alle andere factoren, de doodsteek voor hen. Ondanks deze resem aan ongunstige factoren, trad het economisch herstel vrij snel op. De grond was immers vruchtbaarder geworden door de gedwongen braak.[25]

 

De 18de eeuwse economie van Vlaanderen kan dus grofweg in 3 perioden worden opgedeeld. Een eerste periode loopt tot 1720 en is een uitloper van de economische crisis van de 17de eeuw. In de tweede periode herstelt de economie zich en ontstaat er, vooral op het platteland, een grote welvaart en kan men spreken van l'âge d'or.[26] In de tweede helft van de 18de eeuw verbeteren ook de eigendomsverhoudingen.[27] Deze economische hoogconjunctuur loopt tot 1780, maar heeft in zich al de crisis van het einde van de 18de eeuw en dit grotendeels doordat de stedelijke burgerij de kapitaaloverschotten uit het platteland blijft draineren. Het Vlaamse platteland, dat tijdens de periode 1720-1780 tot de economische wereldtop had behoord, valt daarna vanaf 1790 volledig terug.[28] De 19de eeuw zal dan ook met de sprekende term 'Arm Vlaanderen' aangeduid worden, met een hoge analfabetisme, grote sociale wantoestanden en een hongerlijdende bevolking.

 

2.2. De gemeente Evergem

 

De gemeente Evergem is, zoals eerder al vermeld, de basis van ons onderzoek. De geschiedenis ervan is vrij goed gedocumenteerd, vooral door het werk van Achiel de Vos en later door de Achiel de Vos-werkgroep.[29] Het is uit deze twee werken dat we hier de 18de-eeuwse gebeurtenissen kort zullen weergeven. De gemeente Evergem bevindt zich ten noorden van Gent en maakt deel uit van de Oudburg van Gent, en dit al sinds de Middeleeuwen. De institutionele geschiedenis zullen we verder grotendeels achterwege laten, omdat ze voor ons minder van belang is. De militaire geschiedenis van het 18de-eeuwse Evergem is eigenlijk een voortzetting van het oorlogsgeweld dat in de tweede helft van de 17de eeuw al heel wat verwoestingen had meegebracht.

Een eerste belangrijke conflict is de Negenjarige Oorlog (1688-1697). In 1690 vallen Franse en geallieerde -Hollandse- troepen het gebied van de Oudburg binnen, plunderen het gebied en vernielen de oogst. Als gevolg daarvan blijven heel wat gronden braak liggen. Op het einde van de oorlog, in 1697, mislukt dan ook de oogst. In 1703 worden de oogsten vernield door het slechte weersomstandigheden en zorgt ook de hoge waterstand van de Kale voor grote problemen. Maar de verschillende conflicten zetten zich ook door tot het begin van de 18de eeuw. De Franse troepen blijven voor problemen zorgen, door hun 'aanwezigheid' in 1705 en 1708. Bij elke inval wordt ook telkens contributiegeld geëist, evenals een aantal vorderingen van producten, vooral bij de landbouwers. Dit zorgt ervoor dat de landbouwbevolking in een precaire toestand blijft leven.

Na 1708 kent Evergem, met uitzondering van de Oostenrijkse Successieoorlog, een periode van rust. In 1730, 1739, 1740 en 1741 krijgt de landbouwbevolking echter in korte tijd verschillende keren af te rekenen met watersnood. In 1744 wordt Gent door Franse troepen veroverd, maar kort daarna eindigt met de Vrede van Aken (1748) de Franse bezetting. De economie herleeft en Evergem profiteert mee, de landbouwbevolking wordt in 1755 en 1770 nog getroffen door een epidemie bij het hoornvee, maar daar blijft het ook bij.[30] In 1789 wordt de rust dan voor een langere periode verstoord, beginnend met de Franse Revolutie en in onze streken de Brabantse Omwenteling. Evergem bevindt zich in het kerngebied van de proto-industrie. De kenmerken van dit gebied hebben we al vermeld, we herhalen nog even dat in dit gebied de kleinbedrijven overheersten en dat pacht er een zeer sterke verspreiding kende.

We eindigen met een korte opmerking over het bevolkingsverloop in de 18de eeuw, waar al onderzoek naar gedaan is door Parys, en ook door Achiel de Vos. De bevolking is gedurende de hele 18de eeuw steeds sterker toegenomen, wat wijst op een gunstige economische situatie.[31]

 

2.3. De kasselrij Ieper

 

Voor de kasselrij Ieper ontbreekt een zelfde synthesewerk als dat van Achiel de Vos voor Evergem. We zullen hier vooral gebruik maken van het werk van Herpelinck over het bisdom Ieper in de tweede helft van de 18de eeuw. Zijn inleiding over de maatschappelijke situatie in Ieper is één van de schaarse secundaire bronnen over deze regio. Daarnaast zullen we gebruik maken van de werken van Mus en Cornillie om de politieke toestand in de 18de eeuw te reconstrueren.[32] Ieper heeft op het einde van de 17de eeuw, net als Evergem, te maken met oorlogsgeweld en plunderende troepen, die op het omliggende platteland zware schade aanbrengen. De talrijke conflicten hebben ook als neveneffect dat er onder de bevolking hongersnood is. Na de Spaanse Successieoorlog wordt Ieper een door de Hollanders bezette grensstad, en dit volgens het Barrièretraktaat. De problemen bij de Oostenrijkse machtsoverdracht tussen Karel VI en Maria Theresia zorgen ervoor dat in 1744 de Franse troepen Vlaanderen binnenvallen en Ieper belegeren. De Hollandse troepen worden verslagen en pas 4 jaar later, bij de Vrede van Aken, verlaten de Franse troepen de stad. In 1782 verlaten de Hollandse troepen definitief de stad, nadat het Barrièretraktaat door de Oostenrijkers eigenhandig was opgeschort. De Brabantse Omwenteling verstoort opnieuw de rust. Op het einde van 1789 belegeren de Oostenrijkers de stad, omdat de Ieperlingen weigeren de stadspoorten te openen. De jaren negentig zullen een woelige periode worden, deels ook omdat Ieper als stad in de grensstreek gevoelig is voor de gebeurtenissen in buurland Frankrijk, waar de Franse Revolutie in alle hevigheid woedt. [33]

De Ieperse industrie is bij het begin van de 18de eeuw in een zware crisis gedompeld, vooral door het volledig verdwijnen van de textielnijverheid, die in de Middeleeuwen zo belangrijk was geweest en die de stad haar aanzien in Vlaanderen had gegeven. Ieper als eindpunt van een verarmde streek is dan ook vooral van toepassing op de industriële bedrijvigheid in Ieper tot ongeveer 1750. De heropleving van het economische leven in de tweede helft van de 18de eeuw zorgt ook in Ieper voor een verbetering, maar dit is slechts een herstel van de situatie van voor 1700.[34] Deze precaire economische toestand blijkt ook uit twee eigentijdse archiefdocumenten die we hebben ingekeken. In een eerste document over de staat van de bewoning en bedrijfsoppervlakte in de kasselrij uit 1749 wordt een vrij grote landvlucht en herverdeling van de gronden vastgesteld als gevolg van de Oostenrijkse Successieoorlog: terre steriles abandonnées es mains du village ou propriétaires: avant la guerre (14515 mes 1 liu 36 verg), depuis la guerre (1288 mes 0 liu 47 verg) = 15803 mes 1 liu 83 verg. In datzelfde document lezen we ook: il n’y a aucun commerce ou traficq. En dan volgen enkele réflexions, waarin het probleem van een recente epidemie wordt besproken en het gevolg daarvan op het betalen van de belastingen: la maladie épidémique des bêtes et corne a ravagé dans ce paijs, depuis quatre années qu’elle dure, et dont même encore a present il n’y a guerre de village exempt on peut dire que tous les censiers en général ont perdu leurs vaches, mais il y en a qui les ont perdues jusqu'à 3 et 4 fois, et l’argent qui leur restoit dont ils auroient pu paier les tailles et propriétaires ajant ferri a ascheter de nouvelles vaches, ils se trouvent dans l’impossibilité de satisfaire a l’un et a l’autre d’autant plus que les tailles ….[35] De toon uit dit document sluit aan op een document uit 1765, dat de titel draagt: Vraag van de Heer Commissaris van Haere Majesteyt ter auditie van de Rekeninge deser Zaele ende Casselrye, hebben wy noodigh eene pertinente ende wel gedetailleerde Lyste …. Het document is onderverdeeld per gemeente van de kasselrij, en over Zonnebeke lezen we tsaemen dat’er jaerlycx gepoint wort: … der oversten ider menage genoodtsaeckt syn te arbeyden soo in ’t lands bouwen als andersints om te connen subsisteren met hunnen famillien, ende het resterende vierde, synde propretarissen hun eyghen landen ghebruyckende, dogh verscheyde belast met swaere renten, nogtans sedert dat s’majesteyts beden in maendelycsche paimenten ghestelt syn, worden de zettyngh goederaers taemelyck alhier betaelt.[36] Heel duidelijk komt hier naar voor dat veel gronden met zware renten belast zijn, wat een belangrijke vaststelling is met het oog op ons eigen onderzoek. Bij elke andere gemeente wordt steeds vermeld, dat veel pachters niet meer in staat zijn hun pacht te betalen of al verschillende jaren niet meer betaald hebben. Dit wijst nog maar eens op de problematische toestand van een groot deel van de landbouwers in de kasselrij Ieper, die de schulden opstapelden en uiteindelijk zonder grond en geld achterbleven.

De landbouwstructuren verschillen van de regio Gent, dat zich in het kerngebied van de proto-industrialisatie bevindt, terwijl de regio Ieper er volledig buiten ligt. Bijgevolg was de versnippering van de bedrijven er veel minder aanwezig en was er ook veel meer grond in eigendom, wat dan opnieuw sterk verschilt van de extreme verpachting in de regio Gent.

Het verloop van het Ieperse bevolkingscijfer is uiteraard een uiting van de politieke en economische geschiedenis. Wanneer de politieke stabiliteit in 1713 voor langere tijd terugkeert, heeft dit een positieve invloed op het bevolkingscijfer. De groei is tot het midden van de 18de eeuw spectaculair en sterker dan vroeger. Ze zorgt dan ook voor een bevolkingsherstel na de conflicten rond de eeuwwisseling. Na 1750 wordt de groei in de kasselrij Ieper echter afgevlakt, maar er blijft toch nog een zekere een groei tot na 1780.[37]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Schnapper, B., Les rentes au XVIe siècle. Histoire d'un instrument de crédit, Parijs, 1956.

[2] Deprez, P., 'Hypothecaire grondrenten in Vlaanderen gedurende de 18e eeuw', Tijdschrift voor Geschiedenis, 1966, p. 142-148.

[3] Soly, H., 'De schepenregisters als bron voor de conjunctuurgeschiedenis van Zuid- en Noordnederlandse steden in het Ancien Régime', Tijdschrift voor Geschiedenis, 1974, p. 521-544; Boone, M., Dumon, M. en Reusens, B., Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483-1503, Kortrijk-Heule, 1981.

[4] Grenier, J.-Y. en Lepetit, B., 'L'esperiénce historique. A propos de C.E. Labrousse', in: Annales. ESC, 1989, 44 (6), p. 1338; Servais, P., La rente constituée dans le ban de Herve au XVIIIe siècle, Brussel, 1982.

[5] RAG, Oud Archief Evergem, nrs. 589-604; SAI, kasselrij Ieper, 2e reeks, nrs. 81-107.

[6] Soly, H., art.cit., 1974, p. 522.

[7] cf. hoofdstuk 2.

[8] Blomme, J., 'Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas (XVIIIe eeuw)', in: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 87, 1984, p. 195-204; Baert, J., 'Leefbaarheid en proletarisering van de agrarische sector in het Land van Waas. Moerbeke-Waas 1571-1846', in: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 101, 1998, p. 113-118; Wilssens, M.-A., Bevolkingsdruk en boerenverstand. Evolutie van de levensstandaard in het Waasland in de 18de eeuw, Brussel, Gemeentekrediet, 1992, p. 44-54; Wever, F. de, 'Rents and selling prices of land at Zele (sixteenth-eighteenth century)', in: Wee, H. van der en Cauwenberghe, E. van eds., Productivity of land and agricultural innovation in the Low Countries (1250-1800), Leuven, 1978, p. 43-63; Deprez, P., art.cit., 1966, p. 142-148.

[9] Vandenbroeke, C., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Leuven, 1984; Nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, 1977-1983, dln. 5 en 9.

[10] Blomme, J., art.cit., 1984, p. 195.

[11] Lenders, P., e.a. eds., 'Het Politieke leven in de 18e eeuw', in: Nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, 1977-1983, dl. 9, p. 37 en 43.

[12] Ibid., p. 60-62 en 67.

[13] Cornillie, J.E., Ieper door de eeuwen heen, Ieper, 1950, p. 250.

[14] Lenders, P., e.a. eds., op.cit., 1977-1983, p. 94.

[15] Ibid., p. 108.

[16] Scholliers, E. en Vandenbroeke, C., 'Structuren en conjuncturen in de Zuidelijke Nederlanden. 1480-1800', in: Nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, 1977-1983, dl. 5, p. 258.

[17] Hélin, E., 'Demografische ontwikkeling van de Zuidelijke Nederlanden', in: Nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, 1977-1983, dl. 9, p. 177.

[18] Vandenbroeke, C., op.cit., 1984, p. 21.

[19] Ibid., p. 133-137.

[20] Vandenbroeke, C., 'De leefbaarheid van het platteland in Vlaanderen, 15e-19e eeuw', in: Bijdragen tot de Geschiedenis, 64, 1981, p. 146.

[21] Vandenbroeke, C., op.cit., 1984, p. 137-140.

[22] Vandenbroeke, C., op.cit., 1984, p. 148-149, 159-163 en 199.

[23] Vandenbroeke, C., art.cit., 1981, p. 163; Vandenbroeke, C., op.cit., 1984, p. 172-199, 214 en 220.

[24] Vandenbroeke, C., op.cit., 1984, p. 194-199.

[25] Thoen, E., 'Oorlogen en platteland. Sociale en ekonomische aspekten van militaire destruktie in Vlaanderen tijdens de late Middeleeuwen en de vroege moderne tijden', Tijdschrift voor Geschiedenis, 91, 1978, p. 366-368, 370 en 375.

[26] Vandenbroeke, C., op.cit., 1984, p. 186.

[27] Vanhaute, E., 'Eigendomsverhoudingen in de Belgische en Vlaamse landbouw tijdens de 18de en de 19de eeuw', in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 24 (1-2), 1993, p. 195.

[28] Vandenbroeke, C., op.cit., 1984, p. 130 en 224.

[29] Vos, A. de-werkgroep, Geschiedenis van Evergem, s.l., 1994, 2 dln..

[30] Ibid., p. 157-160.

[31] Parys, L., o.l.v. Vandenbroeke, C., Demografische en sociaal-economische studie van de gemeente Evergem (1798-1864), Gent, onuitgegeven thesisverhandeling, 1982, p. 20; Vos., A. de-werkgroep, op.cit., 1994, p. 250.

[32] Herpelinck, R., Het bisdom Ieper 1762-1789, Roeselare, 1991; Cornillie, J.E., op.cit., 1950; Mus, O., Prisma van de Geschiedenis van Ieper, Tielt, 1974.

[33] Cornillie, J.E., op.cit., 1950, p. 250-252 en 255.

[34] Pieters, J., 'Nijverheid en handel in Ieper in de jaren 1750-1780', in: Album Antoon Viaene, Brugge, 1970, p.277-284; Mus, O., op.cit., 1974, p. 8-9.

[35] SAI, kasselrij Ieper, 2e reeks, nr. 298.

[36] Het Zonneheem, 32 (2), 2003, p. 15.

[37] Gryson, B., o.l.v. Vandenbroeke, C., Een historisch-demografische studie van de kasselrij Ieper in de 17de en 18de eeuw, Gent, onuitgegeven thesisverhandeling, 1999, p. 77-86; Herpelinck, R., op.cit., 1991, p. 12.