De private kapitaalmarkt in de 18de eeuw. Een vergelijking tussen de regio’s Gent en Ieper. (Dries Dewulf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

De conclusie

 

Wat is nu de plaats van ons onderzoek binnen het grotere geheel van de studie van het platteland in de Zuidelijke Nederlanden tijdens het Ancien Régime? En hoe verhouden de eigen onderzoeksresultaten zich tot de andere regio’s waarvoor gegevens bekend zijn? Deze twee vragen zullen centraal staan in deze afsluitende uiteenzetting.

De studie van de private kredietmarkt is in die zin belangrijk, omdat ze informatie oplevert over de economische situatie. Het vergelijkend onderzoek liet ons toe om de vrij uitgebreide kennis over de regio Gent verder te zetten en om Ieper als zwarte vlek in het historisch onderzoek van de 18de eeuw te ontsluiten. Aan de hand van een aantal reeds bestaande studies over de Zuidelijke Nederlanden, waren we in staat de eigen resultaten te vergelijken met andere regio’s. De evolutie van de private kredietmarkt van een bepaalde regio kan niet los van andere cruciale beïnvloedende factoren bestudeerd worden. Dit hebben we deels ondervangen door de levenscyclus, de immobiliënmarkt en de bedrijfsgrootte erbij te betrekken. Het ging uiteraard maar om een kleinschalige uitbreiding, met als doel een aantal trends te onderscheiden.

In de volgende paragrafen zullen we dan ook alle indicatoren samenvoegen om een aantal algemene conclusies over de private kredietmarkt in de regio’s Gent en Ieper te formuleren. We vergelijken de algemene conclusies met de gegevens uit de andere regio’s die we in de verhandeling besproken hebben. Hier zullen we een antwoord geven op de vraag of uit de gegevens blijkt dat de regio Ieper in de 18de eeuw economisch achterop bleef tegenover de Zuid-Nederlandse economische conjunctuur, zoals algemeen wordt aangenomen. En of de regio Gent daarentegen, zeker vanaf 1750, in een periode van hoogconjunctuur terechtkwam. We zullen ook voor beide regio’s een economische periodisering  van de hele 18de eeuw voorstellen.

De algemene vaststelling is dat het de regio Gent economisch beter afgaat dan de regio Ieper. Dit blijkt duidelijk uit de belangrijke indicatoren van de private kredietmarkt, die we in onze verhandeling hebben besproken. Allereerst is er het aantal renten dat jaarlijks wordt afgesloten, en daarmee samenhangend het kapitaalvolume dat per jaar wordt verhandeld. We onderscheiden in de regio Gent twee grote evoluties: het aantal renten blijft in de periode 1700-1760 stabiel, om dan te verdubbelen in de periode 1770-1780, vervolgens volgt nog een lichte daling in 1790. Deze evoluties stellen we ook in de regio Ieper vast, hoewel de stijging zich daar pas in de periode 1770-1780 voordoet en we geen daling vaststellen in 1790. Maar het grote verschil zit hem in de absolute aantallen, die in de regio Ieper tot zes maal lager liggen dan in de regio Gent. Vergelijken we het kapitaalvolume, dan zien we in de regio Gent schommelingen in de periode 1700-1750, gevolgd door een exponentiële groei in de periode 1760-1780, en een terugval in 1790. In de regio Ieper gaat het om een daling tot 1750, gevolgd door een sterke stijging tussen 1750 en 1780, en daarna opnieuw een daling. De algemene evolutie komt dus opnieuw min of meer overeen, maar ook hier zit het verschil hem in de orde van grootte, want het kapitaalvolume ligt in de regio Ieper tot zeven maal lager dan in de regio Gent. Beide kapitaalmarkten volgen heel duidelijk de klassieke economische tweedeling van de 18de eeuw, met een stagnatie- of zelfs recessiefase tot 1750-1760 en daarna een fase van economische hoogconjunctuur, die echter na 1780 aan het afbrokkelen is. Via een uitgebreider onderzoek van alle renteregisters, zou heel duidelijk een exacte fasering opgesteld kunnen worden. De kapitaalmarkt in de regio Gent is overduidelijk veel mobieler en profiteert veel meer van de economische bloeiperiode vanaf 1750-1760. In de regio Ieper versterkt de crisis zich nog in de periode 1720-1750 en het herstel is ook minder spectaculair. We willen dit enigszins relativeren door te verwijzen naar de gemiddelde bedragen. Deze volgen ook de economische periodisering zoals we ze hierboven hebben beschreven, maar in beide regio’s gaat het om quasi dezelfde bedragen. De regio Ieper doet hier dus niet onder voor de regio Gent.

Ook bij de intrestvoet en de korting komt een gelijkaardige periodisering, als bij het kapitaalvolume, naar voor. In de regio Gent daalt de intrestvoet zeer sterk in de periode 1700-1720, deze daling blijft duren tot 1770, gevolgd door een lichte stijging in de periode 1770-1790. De evolutie van de korting vertoont een gelijkaardig beeld, met een daling tot 1770, gevolg door een lichte stijging. De sterke daling van de intrestvoet en de korting is een duidelijke indicatie van het feit dat het kapitaalaanbod zeker tot 1770 de vraag steeds ruimschoots overtrof, wat wijst op een economische groeiperiode. De lichte stijging na 1770 is dan weer een aanduiding van het einde van die economische groei. In de regio Ieper stellen we ook een daling vast tot 1770, gevolgd door een stijging. De intrestvoet ligt hier wel beduidend hoger. Dit beeld zien we ook bij de korting. In de periode 1710-1720 is er echter sprake van een stijging, die waarschijnlijk het gevolg is van de Spaanse Successieoorlog en die de regio nog dieper in de economische crisis duwt. In 1710 was de intrestvoet in de regio Ieper nochtans lager dan in de regio Gent. In het begin van de 18de eeuw ontwikkelen beide regio’s zich dus totaal verschillend.

Uit deze bespreking komt opnieuw de verbeterde economische situatie naar voor, en dit voor beide regio’s. De verbetering treedt in de regio Gent wel al op vanaf 1700, in tegenstelling tot het kapitaalaanbod. De periode 1760-1780 is opnieuw voor beide regio’s de meeste gunstige van de hele eeuw, hoewel we in 1780 al de tekenen van verval kunnen waarnemen, een evolutie die we ook al hierboven vaststelden.

Een derde belangrijke economische indicator is het aantal aflossingen en de termijn waarop deze renten worden afgelost. Het aantal aflossingen wordt in de regio Gent gekenmerkt door een sterke stijging in de periode 1700-1760. De periode 1730-1760 is die met het meest aflossingen. Daarna volgt een sterke daling, maar deze daling is niet het gevolg van een veranderde economische situatie, wel van het afbreken van de bronnen omstreeks 1795, waardoor de aflossingen op langere termijn niet meer werden ingeschreven. De aflossingstermijn daalt constant doorheen de hele 18de eeuw, met uitzondering van 1710, wat waarschijnlijk een gevolg is van de Spaanse Successieoorlog. De meest gunstige periode is opnieuw 1760-1780. Maar vanaf ca. 1780 zijn de cijfers al niet meer betrouwbaar. In de regio Ieper varieert het aantal aflossingen in de periode 1710-1750 vrij sterk, gevolgd door een stijging in de periode 1750-1770. De daling die daarop volgt is te wijten aan het abrupt afbreken van de bronnen. Het aantal aflossingen ligt beduidend lager dan in de regio Gent, vooral in de periode 1730-1760. De aflossingstermijn in de regio Ieper kenmerkt zich door een constante daling, met uitzondering van 1740 en 1760. De termijn volgt in grote lijnen die van de regio Gent. Opnieuw stellen we een economisch verschil vast tussen de regio’s Gent en Ieper, hoewel het aantal aflossingen in de regio Gent een stuk lager ligt, komt het economische verschil hier minder sterk naar voor als bij de andere indicatoren. Op het vlak van periodisering kunnen we opnieuw de periode 1760-1770 aanwijzen als het hoogtepunt van de economische conjunctuur.

Een laatste belangrijke indicatie van de economische conjunctuur van beide regio’s, is het percentage onderpand dat al belast is met een rente. In de regio Gent stellen we enkel in de periode 1720-1750 een constante stijging vast, die het gevolg is van de moeilijke economische situatie en de gevolgen van de Successieoorlogen, die het platteland hadden lamgelegd. In de regio Ieper volgt een piek van het aantal belaste renten in 1730 en vanaf 1750 volgt een constante stijging tot 1790. De cijfers liggen in de regio Ieper, met uitzondering van de periode 1740-1750, hoger dan in de regio Gent. Het hoge cijfer in de regio Ieper is dan ook een ondubbelzinnige uiting van het problematische bestaan van de plattelandsbewoners aldaar, die wel geld lenen, maar niet in staat zijn het kapitaal af te lossen. De stad Gent oefent als kapitaalverschaffer een belangrijke invloed uit op het omliggende platteland, terwijl dit voor Ieper veel minder het geval is.

Een volgende belangrijke vaststelling is het belang van de Successieoorlogen in de ontwikkeling van de private kredietmarkt. Het is vooral de Spaanse Successieoorlog die een belangrijke invloed heeft gehad in de evolutie van een aantal indicatoren. Deze vrij lange oorlog is de belangrijkste verklaring voor de stijging van zowel de intrestvoet als de korting in de regio Ieper in die periode, maar hier zorgt deze oorlog ook voor een daling van het aantal aflossingen in de periode 1720-1750. Ook de Oostenrijkse Successieoorlog heeft hier een rol gespeeld. De stijging van het percentage renten waarvan het onderpand al belast is, in de periode 1720-1750 in de regio Gent, is ook een gevolg van beide Successieoorlogen. Het valt op dat vooral de regio Ieper te lijden had onder het oorlogsgeweld, ondanks het feit dat de oorlog ook in de regio Gent de aanzienlijke schade had aangebracht.

Wat de levenscyclus in de regio Gent betreft, kunnen we duidelijk stellen dat het vooral jonggehuwden zijn die actief zijn op de private kredietmarkt. Zij krijgen te maken met belangrijke investeringen voor hun economische bezigheden en hun gezin, terwijl ze nog niet over het nodige kapitaal beschikken. Het is in de periode 10 tot 20 jaar na het huwelijk, dat de renten afgelost worden.

In verband met de bedrijfsgrootte, hebben we vastgesteld, dat in het begin van de 18de eeuw het overgrote deel van de bedrijven in de regio Gent kleinbedrijven zijn, en dat deze verkleining zich verder doorzet in de hele 18de eeuw. In de regio Ieper hebben we omstreeks 1700 te maken met grotere bedrijven, maar op het einde van de eeuw is de inhaalbeweging gemaakt, en variëren de cijfers tussen beide regio’s nog maar weinig.

De immobiliënmarkt in de regio Gent expandeert zeer sterk tussen 1740 en 1790, verder onderzoek zou moeten uitwijzen wanneer dit precies gebeurde. Deze expansie geldt zowel voor het aantal transacties als voor het kapitaalvolume, en misschien nog wel het meest voor de gemiddelde bedragen. Vrij veel renten werden afgesloten om immobiliëntransacties te financieren, en dit cijfer stijgt zeer sterk tussen 1740 en 1790. Dit is nogmaals een aanduiding van de sterk verbeterde economische situatie, die als gevolg had dat meer mensen geld konden lenen om te investeren. De immobiliënmarkt volgt dus in grote lijnen de evolutie van de private kredietmarkt, met een sterke expansie in de tweede helft van de 18de eeuw.

Het vergelijkend onderzoek is voor de private kredietmarkt van het Ancien Régime van cruciaal belang. Het vrij grote aantal studies over verschillende regio’s, stelden ons in de mogelijkheid dit te doen.[100] Bij de vergelijking met andere regio’s stelden we vast dat de resultaten van Deprez over Lovendegem en het Land van Gavere aansluiten bij die van de regio Gent; wat vrij logisch is, omdat deze twee gemeenten ook deel uitmaken van deze regio. Voor Zele beschikken we enkel over de intrestvoet, die zeer laag was, vooral in de periode 1740-1770. Het kapitaalaanbod uit Antwerpen moet daar een belangrijke invloed gehad hebben. Een uitgebreid onderzoek van de private kredietmarkt in de gemeente Zele zou hierover nuttige informatie kunnen opleveren.

Het Land van Waas is vrij uitgebreid onderzocht, met studies over Kruibeke, Stekene en Moerbeke. De intrestvoet van Stekene volgt de evolutie van de regio Gent, met een daling tot 1770 en daarna terug een lichte stijging. Het kapitaalvolume daalt nog in de periode 1720-1730, maar vanaf dan volgt een groei, die zeer sterk wordt in de periode 1760-1770, daarna volgt opnieuw een sterke daling. De gemeente Stekene volgt dus in grote lijnen de regio Gent en profiteert dus ook van de economische hoogconjunctuur. De gemeente Kruibeke wijkt het meest af van het patroon dat we hierboven beschreven hebben. De intrestvoet ligt hier net boven die van Zele, en wordt gekenmerkt door een daling tot 1770-1779. Het kapitaalvolume groeit exponentieel aan in de periodes 1710-1730 en 1760-1770, maar daartussen volgen al even sterke dalingen. Het kapitaalvolume volgt dus min of meer het algemene patroon, maar de cijfers schommelen sterker dan in de andere regio’s. De aflossing volgt in het begin van de eeuw nog het schema van de regio Gent, maar vooral in de tweede helft van de eeuw verslechtert de situatie, tot de cijfers zelfs onder die van de regio Ieper liggen.

In het Land van Herve zien we een daling van de intrestvoet, maar een stijging in de periode 1750-1770, wat in tegenstelling staat met de regio’s die we onderzocht hebben. Op het vlak van de aflossing stellen we een stijging van de afgeloste bedragen vast, vooral vanaf 1750-1759. De stijging van de afgeloste bedragen start in de regio Gent iets vroeger (1730-1750), en in Ieper bemerken we een stijging na 1740.

 

De algemene conclusie is dus duidelijk: de regio Gent is economisch superieur aan de regio Ieper. De regio Gent herstelt in de eerste helft van de 18de eeuw van de economische crisis op het einde van de 17de eeuw. In de regio Ieper stellen we daarentegen een economische recessie vast, die blijft duren tot 1750. De periode 1750-1760 is overduidelijk voor beide regio’s de scharnierperiode. In de regio Gent start hier de economische hoogconjunctuur, die haar hoogtepunt kent omstreeks 1770-1780, maar al snel daarna weer vervaagt. Dit beeld zien we ook in Ieper, maar het herstel is veel minder sterk, en het lijkt voor deze regio dus moeilijker om te spreken van een economische hoogconjunctuur. Het gaat veeleer om een licht herstel, na een absoluut dieptepunt. Er is voor de regio Ieper uiteraard nog meer onderzoek nodig om deze stelling verder te verifiëren. We zijn echter van mening dat het cijfermateriaal het idee uit de probleemstelling bevestigt, nl. dat de regio Ieper op economisch vlak een achtergestelde regio is in de Zuidelijke Nederlanden. Dit beeld komt ook naar voor in de vergelijkingen. Stekene, Lovendegem, Gavere en in mindere mate het Land van Herve liggen in de lijn van de economische situatie in de regio Gent, terwijl Kruibeke enigszins afwijkt van dit patroon. Geen enkele andere regio is er economisch zo slecht aan toe als de regio Ieper.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[100] Deprez, P., art.cit., 1966, p. 142-148; Blomme, J., art.cit., 1984, p. 195-204; Wilssens, M.-A., op.cit., 1992, p. 44-54; Wever, F. de, art.cit., 1978, p. 43-63; Servais, P., op.cit., 1982.