Kanegem (1647-1797). Een historisch-demografische studie van een West-Vlaamse plattelandsgemeenschap. (Birger De Coninck) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Geschiedenis wordt steeds herschreven. Steeds duiken er nieuwe stromingen op die uitmonden in nieuwe accenten. Onder invloed van de heersende tijdsgeest en wetenschapsfilosofische opvattingen worden er ook binnen de geschiedenis steeds nieuwe onderzoeksterreinen ontgonnen, waarbij oude of nieuwe bronnen vanuit een andere invalshoek bekeken worden. Dit werk kadert in de sociaal-wetenschappelijke geschiedschrijving die sinds de jaren '60 en '70 opgang maakte.
De historische demografie bestudeert de gedragspatronen, de typerende kenmerken en de evolutie van de bevolking in het verleden. Hoewel deze tak binnen de historiografie pas na de Tweede Wereldoorlog ingeburgerd raakte, dateert de belangstelling voor de bevolkingsproblematiek al van veel vroeger. Toch berustte deze "oude" historisch-demografische interesse veelal op toevallige ontdekkingen, zoals haardtellingen, fiscale en economische tellingen,... Toen de geschiedschrijving na Wereldoorlog II het geweer van schouder veranderde en zich niet enkel meer toelegde op de traditionele thema's[1], kreeg men ook oog voor de sociale en economische geschiedenis: Jan Modaal kwam in beeld. Daarbij stapte men over van het kwalitatieve (beschrijvende) naar het kwantitatieve (metende). De statistiek werd met open armen onthaald als één van de belangrijkste hulpwetenschappen. Onmiskenbaar zien we hier de invloed van de Annales, die een Histoire Totale, een integrale geschiedschrijving voorschreef, waarbij economische, sociale en culturele aspecten sàmen bestudeerd werden.
Niet toevallig werd Frankrijk de bakermat van de historische demografie. In 1956 publiceerden L. Henry en M. Fleury een methodologisch werk waarin de techniek van de gezinsreconstructie uit de doeken werd gedaan[2]. Meteen deed het kwantitatieve onderzoek haar intrede. De auteurs benadrukten vooral het belang van de parochieregisters - de voorloper van de Burgerlijke Stand - voor historisch-demografisch onderzoek. Twee jaar later leverde de studie van het Normandische dorp Crulai een eerste casus en een concretisering van de methode op[3]. Het Franse Institut National d'Etudes Démographiques (I.N.E.D.) werd het kloppend hart van de historische demografie. In 1963 volgden A. Wrigley en P. Laslett het Franse voorbeeld door de Cambridge Group for the History of Population and Social Structure op te richten. Deze twee onderzoekscentra kregen navolging in verschillende Europese landen en al in 1965 verscheen er een tweede, herziene uitgave van de Manuel[4]. Tijdens de jaren '70 werd de historische demografie uitgebreid door de mentaliteitsgeschiedenis en de studie van het huishouden. Dit laatste aspect werd aangereikt door de Cambridge Group[5].
De methode van de gezinsreconstructie werd in Vlaanderen pas vanaf de jaren '70 systematisch toegepast. Vooral onder impuls van C. Vandenbroeke en M. Cloet verschenen er enkele historisch-demografische monografieën die de methode van M. Fleury en L. Henry volgden. Vooral de verhandelingen van G. Hectors over Kalmthout en van L. Wante over Anzegem sprongen in het oog[6]. Ondertussen verschenen er de voorbije twintig jaar regelmatig nieuwe studies, waardoor de aanvankelijke achterstand op dit vlak weggewerkt werd. De onderhavige monografie over Kanegem past in deze lijn. Binnen de Roede van Tielt - de administratieve eenheid waarvan ook Kanegem in het Ancien Régime deel uitmaakte - is dit al het vijfde historisch-demografisch werk, na eerdere verhandelingen over Aarsele, Dentergem, Meulebeke en Oostrozebeke[7].
Sinds de jaren '60 en '70 deed de sociaal-wetenschappelijke invalshoek de geschiedschrijving dus grondig van uitzicht veranderen. Niet langer de vooraanstaande historische figuren stonden in het middelpunt van de belangstelling. De mens en zijn daden moesten plaats ruimen voor de omstandigheden waarin de mensen leefden en de invloed ervan op de meerderheid van de bevolking. De geschiedenis van de "kleine man" verdrong die van de "groten". Vooral economische, demografische en sociale omstandigheden kwamen aan bod, terwijl ook de geografische en klimatologische aspecten belicht werden. Conjuncturen en statistieken haalden de bovenhand. Bovendien wilde men nu in de mate van het mogelijke algemene besluiten trekken die ver uitstegen boven het individuele niveau. De onderliggende maatschappelijke verschuivingen traden in het voetlicht. Zij werden het geliefkoosd onderzoeksterrein voor vele hedendaagse historici. Over de oorzaken van bepaalde sociale veranderingen lopen de meningen echter uiteen, aangezien de interpretaties terzake nogal verschillen.
In de Malthusiaanse verklaring wordt aan de bevolkingsevolutie géén oorzakelijke functie toegekend binnen de maatschappelijke evolutie. Integendeel, de bevolking wordt er beschouwd als een afgeleide van de ontoereikende landbouweconomie: de wet van de dalende meeropbrengsten leidt volgens Malthus tot ondervoeding en pauperisatie, wat dan weer een bevolkingsdaling met zich meebrengt[8].
De Marxistische benadering - met aanhangers als R. Brenner[9] en H. Soly - wijst deze opvatting radicaal af. C. Lis en H. Soly stelden het onomwonden als volgt: "Het gaat geenszins op de armoede in het Ancien Régime te herleiden tot een 'natuurlijk' fenomeen, inherent aan een 'maatschappij van de schaarste', gedetermineerd door technologische achterlijkheid en een tendens tot ongeremde demografische groei."[10] Aan de basis van maatschappelijke en sociale ongelijkheid liggen de zgn. surplus-extractieverhoudingen: zij bepaalden de sociale en economische crisismomenten, wat moest leidden tot een daling van de bevolking.
Rechtlijn daartegenover staat de Boserup-thesis, die o.a. door C. Vandenbroeke, P. Chaunu en J. Dupâquier beaamd wordt. Volgens E. Boserup moet aan de demografie een hoofdrol toegekend worden en geen bijrol. Onderbevolking remt maatschappelijke verandering af, terwijl bevolkingsgroei als motor achter de maatschappelijke veranderingen beschouwd wordt. Hier komt de vraagzijde van de economie dan ook in beeld: de vraag stimuleerde de economie en de hele sociale evolutie[11]. De eminente Franse demograaf J. Dupâquier verwoordt deze visie als volgt: "La démographie n'est pas à la remorque de l'économie."[12] Bij P. Chaunu heet het dat de demographie "l'élément explicatif clé d'un système de civilisation" is[13].
Welk van deze verklaringsmodellen het bij het rechte eind heeft, is echter geen uitgemaakte zaak. Tegen de Marxistische benadering zou men kunnen inbrengen dat ze weinig oog heeft voor de volgorde van de opeenvolgende grote maatschappelijke breukpunten. Zo staat het vast dat de Demografische Revolutie - in Vlaanderen vanaf het begin van de 18e eeuw, in Engeland iets later, maar met nog grotere jaarlijkse groeicijfers - de Industriële Revolutie voorafgaat, waarvan de take off in Engeland op het einde van de 18e eeuw plaatsvond. Het derde grote breukmoment volgt nog een eeuw later met de Agrarische en de Sociale Revolutie. Pas aan het einde van de 19e eeuw slaagde men er immers in de landbouwproduktie te doen uitstijgen boven de vraag! Binnen deze context is het in elk geval duidelijk dat de demografie de motor was achter de belangrijkste maatschappelijke verschuivingen tijdens de laatste eeuwen. Bij de Boserup-thesis van haar kant kan men echter de vraag stellen waarom die Demografische Revolutie er gekomen is. Moeten we vrede nemen met het autoregulerende karakter van de demografie of speelden andere ontwikkelingen daarin een vooraanstaande rol? Waarom kon de sterfte bijvoorbeeld afnemen in de loop van de 18e eeuw? Bovendien kan ook gewezen worden op de rol van de proto-industrie binnen dit geheel van maatschappelijke processen: deed zij de bevolking toenemen of was het de toegenomen bevolking die de proto-industrie deed groeien? Misschien onderschat de Boserup-thesis ook de ontwikkelingen binnen de landbouw: de vernieuwingen binnen de landbouw zouden er volgens deze opvatting pas gekomen zijn door de impuls van de toegenomen bevolking en de grotere vraag. Wat er ook van zij, één zaligmakende theorie over de sociaal-economische evolutie van de voorbije eeuwen is dus nog niet voor morgen.
Dit alles brengt ons tot de keuze van het onderwerp voor deze verhandeling. Vooreerst werd die keuze beïnvloed door een voorliefde voor de geschiedenis van het alledaagse en de kleine man. Vooral de omstandigheden waarin de meerderheid van de bevolking in het Ancien Régime leefde en de manier waarop deze mensen daarmee omgingen, trokken onze aandacht. Daarnaast speelde ook de interesse voor de regionale en lokale geschiedschrijving een rol. Vandaar dat geopteerd werd voor een historisch-demografische studie over ons geboortedorp, Kanegem. Op die manier konden het lokale en het menselijke gecombineerd worden in één werk. De methode van de gezinsreconstructie was daarbij de leidraad. Zij maakte een diepgaand onderzoek mogelijk naar de meest uiteenlopende en zelfs intieme aspecten van het gezinsleven aan het einde van het Ancien Régime.
De periode 1647-1797 werd om twee redenen gekozen. Ten eerste werd zij bepaald door de beschikbaarheid van de belangrijkste bronnen, in casu de parochieregisters, die voor Kanegem bewaard bleven van 1647 tot 1797. Vroeger kon dus niet opgeklommen worden, terwijl het ook niet mogelijk was om na 1797 een beroep te doen op de Burgerlijke Stand, aangezien de eerste jaren na de invoering ervan gekenmerkt werden door een duidelijke onderregistratie en enkele hiaten. Ten tweede werd voor deze periode geopteerd omwille van de interessante maatschappelijke en demografische verschuivingen die er zich in voordeden. Zoals reeds vermeld, was de 18e eeuw de eeuw van de Demografische Revolutie. Door de periode af te bakenen tussen 1647 en 1797 konden de verschilpunten tussen de 17e en de 18e eeuw bestudeerd worden en kon nagegaan worden hoe de Demografische Revolutie zich in een dorp als Kanegem voltrok. Bovendien kon de evolutie in de long run geschetst worden, aangezien de periode 150 jaar duurde.
Aan de keuze voor de te onderzoeken entiteit waren evenwel enkele voorwaarden gekoppeld. Vooreerst moest de steekproef statistisch geldig zijn. Daarom moest de bevolkingsomvang van het dorp voldoende groot zijn om de factor van het toeval niet te veel kansen te geven. Aangezien er rond 1650 in Kanegem zo'n 600 inwoners waren en dit cijfer naar het einde van de 18e eeuw opgelopen was tot 1600 à 1700 zielen, mag men aannemen dat er geen grote representativiteitsproblemen zullen voorkomen. Daarnaast speelde ook het feit dat er voor de Tieltse regio enkele demografische voorstudies voorhanden waren, een rol[14]. Bovendien waren enkele artikels over Kanegem zelf aanwezig, die ons in staat stelden de politieke, culturele en religieuze facetten van het dorp te belichten. Ten slotte moesten de parochieregisters aan bepaalde eisen voldoen. Zo moest de registratie ervan kwalitatief in orde zijn en mochten er geen hiaten opduiken tussen 1647 en 1797. Aan deze voorwaarden beantwoordden de Kanegemse parochieregisters echter niet. Zo ontbreken de overlijdens van 1695 tot 1699 en was er een manifeste onderregistratie van de kindersterfte aan het einde van de 17e en het begin van de 18e eeuw. Toch werd besloten te roeien met de riemen die we hadden. Dit wil zeggen dat we bij de studie van de bevolkingsevolutie en de externe benadering van de gedragspatronen rekening hielden met deze gebreken, hoewel toch de hele periode bestudeerd werd. De exhaustieve verwerking van de parochieregisters in de eigenlijke gezinsreconstructie kon om deze reden echter pas aanvangen vanaf 1720. Desondanks mag toch aangenomen worden dat de verkregen resultaten niet sterk beïnvloed werden door deze onvolkomendheden van de bronnen.
Daarmee is nog niet gezegd op welke vragen dit werk een antwoord wenst te geven. Het eigenlijke corpus van onderliggende studie valt uiteen in drie delen. Het eerste deel is een algemene inleiding. Daarbij zal vooreerst een historische schets van Kanegem opgehangen worden, waarbij gepeild zal worden naar Kanegems geografie en oorsprong, maar ook naar de administratieve, politiek-institutionele, sociaal-economische, cultureel-religieuze en militaire situatie tijdens het Ancien Régime. Daarna volgt - zoals het een wetenschappelijk historisch werk past - een kritische bespreking van de bronnen en de gebruikte methodes. Vooral de parochieregisters worden hier zowel formeel als inhoudelijk geanalyseerd, terwijl ook de statische bronnen aan de historische kritiek onderworpen worden. Ten slotte staan we stil bij de gevolgde methodes bij de verwerking van de lopende bronnen en geven we de verwerkingsmogelijkheden aan van de statische bronnen, hoewel die niet in dit werk zullen toegepast worden.
Het tweede deel draagt de titel "Bevolkingsevolutie en gedragspatronen". In een eerste hoofdstuk zullen we de bevolkingsevolutie in Kanegem tussen 1450 en 2000 reconstrueren en ze proberen te verklaren. Daarna staan we stil bij de trendbeweging tussen 1647 en 1797, waarbij we de evolutie van de concepties, huwelijken en overlijdens per oogstjaar zullen bekijken en verklaren. Vervolgens gaan we dieper in op de demografische crisissen die van wezenlijk belang waren voor de bevolkingsevolutie tussen 1647 en 1797. Door de Kanegemse crisisjaren binnen deze periode in detail te bestuderen, willen we zicht krijgen op de belangrijkste oorzaken ervan én willen we verklaren waarom de 17e eeuw meer geteisterd werd door zware demografische crisissen dan de 18e eeuw. Dat daarbij ook politieke, militaire, culturele en vooral sociaal-economische facetten aan bod komen, moge duidelijk wezen. Daarna worden het natuurlijk en reëel accres tussen 1715 en 1797 bekeken, terwijl het vierde hoofdstuk de brutocoëfficiënten zal behandelen. In het volgende hoofdstuk worden de voor het Ancien Régime typische seizoensschommelingen onder de loep genomen. Uiteraard zal ook hier gepoogd worden die niet alleen te beschrijven, maar ook te verklaren. Verder wordt de evolutie van de sex-ratio bij geboorte van naderbij bekeken, terwijl we in het volgend hoofdstuk ruime aandacht besteden aan de (evolutie van de) illegitimi en de vondelingen. Verschillende verklaringsmodellen zullen daarbij vermeld worden om daaruit een eigen verklaring op te stellen. Tot slot van het tweede deel worden het (an)alfabetisme aan het einde van het Ancien Régime en de meergeboortes gedurende de hele bestudeerde periode behandeld.
De eigenlijke gezinsreconstructie (1720-1790) komt aan bod in het derde deel. Na een korte inleiding over het tot stand komen van de gezinsreconstructie, wordt de nuptialiteit grondig geanalyseerd. Daarbij zal nagegaan worden wat de leeftijd bij het eerste huwelijk was, terwijl er ook zal gekeken worden naar de leeftijdsverschillen tussen man en vrouw bij hun eerste huwelijk. Vervolgens zullen we de leeftijd bij tweede huwelijken bepalen en stilstaan bij (de duur van) het weduwschap. Ook de duur van de huwelijken en het (definitief) celibaat worden behandeld. We ronden de nuptialiteit af met een paragraaf over de mobiliteit en de herkomst van de partners tijdens de 18e eeuw.
Het volgende hoofdstuk behandelt de fecunditeit, d.w.z. de vruchtbaarheid, in de meest brede betekenis van het woord. Na een oppervlakkige benadering, waarbij de relatie geboorten-huwelijken aan bod komt, wordt de fecunditeit volgens de gegevens van de gezinsfiches bekeken. Daarbij is het de bedoeling de vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens leeftijdsklasse en huwelijksduur te bepalen. Daarna staan we stil bij de verspreiding van de contraceptie tussen 1720 en 1790. Werd Kanegem gekenmerkt door een premalthusiaans, natuurlijk gedragspatroon of waren er al vormen van anticonceptie aanwezig? Vervolgens zullen we het nakomelingschap en het kinderaantal - zowel bij volledige als voltooide gezinnen - bepalen. Om de menopauze te bestuderen, wordt daarna de leeftijd van de vrouw bij de laatste bevalling berekend. Door vervolgens naar het interval tussen de geboorten te kijken, willen we vooreerst de prenuptiale betrekkingen en het buitenechtelijk gedrag tijdens de 18e eeuw analyseren. Waren onze voorouders preuts of was het tegendeel waar? Daarop aansluitend wordt het interval tussen het huwelijk en de eerste geboorte onder de loep genomen. Het hoofdstuk over de fecunditeit wordt besloten met de studie van de intervallen tussen de overige geboorten. De invloed van de borstvoeding op de vruchtbaarheid staat daarbij centraal.
Het derde deel wordt besloten met de studie van de mortaliteit. In eerste instantie zal een sterftetafel voor de kinderen tot 15 jaar opgesteld worden. Zo kunnen we de sterftecoëfficiënten bepalen. Centraal hierbij staat de vraag naar de overlevingskansen van de kinderen. Daar wordt in de volgende paragraaf over de zuigelingensterfte nog dieper op ingegaan: de evolutie van de zuigelingensterfte tussen 1720 en 1790 wordt er bestudeerd, naast de endogene en exogene zuigelingensterfte. De omvang van de zuigelingensterfte zal vervolgens ook verklaard worden. Ten slotte wordt de volwassenensterfte geanalyseerd. Er zal een sterftetafel opgesteld worden per leeftijdscategorie, terwijl ook de overlevingskansen en de levensverwachting (o.a. bij geboorte) zullen belicht worden.
Deze licentiaatsverhandeling wordt afgerond met een algemeen besluit, waarin de gemaakte vaststellingen en verklaringen samengebundeld worden. Daarna volgen de talrijke bijlagen en de lijsten van de tabellen, grafieken en kaarten. De inhoudstafel ten slotte steekt helemaal achteraan. De bronnen- en literatuurlijst zijn terug te vinden na deze inleiding.
Dit werk stelt zichzelf tot doel op een wetenschappelijke manier de evolutie en de demografische kenmerken van de Kanegemse bevolking tussen 1650 en 1800 te bestuderen. Daarom moeten de evolutie en de typerende demografische kenmerken niet alleen beschreven, maar ook verklaard worden. Daarenboven mag een dorpsmonografie zich niet beperken tot één enkele entiteit. Om dit euvel te verhelpen, zullen de Kanegemse gedragspatronen steeds in een comparatief kader gegoten worden, waarbij de situatie in Kanegem consequent zal vergeleken worden met andere lokaliteiten en regio's uit de 17e-18e eeuw én - waar mogelijk - met de huidige, Belgische toestand. Ten slotte wil deze microstudie ook de gangbare demografische opvattingen over Zuid- en Binnen-Vlaanderen toetsen en eventueel bijschaven door nuanceringen aan te brengen. Hoe meer micro-analyses er immers voorhanden zijn, hoe rijker ons beeld van het verleden wordt... Toch lijkt de tijd aangebroken om een nieuw synthesewerk te schrijven over Zuid- en Binnen-Vlaanderen, aangezien er momenteel een hele reeks demografische dorpsmonografieën aanwezig zijn. Daarvoor zou ook dit onderzoek in aanmerking komen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Daarbij denken we aan de politieke en institutionele geschiedenis.
[2] M. FLEURY, L. HENRY, Des registres paroissaux à l'histoire de la population. Manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien, Parijs, 1956.
[3] E. GAUTIER, L. HENRY, La population de Crulai, paroisse normande. Etude historique, Parijs, 1958.
[4] M. FLEURY, L. HENRY, Nouveau manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien, Parijs, 1965.
[5] P. LASLETT, Household and Family in Past Time, Cambridge, 1972.
[6] G. HECTORS, Een historisch-demografische studie van een Kempense plattelandsgemeenschap. Kalmthout op het einde van het Ancien Régime (1678-1828), Brussel, 1979; L. WANTE, De bevolkingsevolutie van Anzegem, 1667-1797, K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1978. De uitgegeven licentiaatsverhandeling van G. Hectors werd echter al in 1974 ingediend aan de toenmalige R.U.G.
[7] F. MUS, De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele tijdens de Nieuwe Tijd (1627-1795), K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1984; M. CASIER, De bevolking van Dentergem, 1668-1796. Een historisch-demografisch onderzoek van een plattelandsparochie, K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1982; P. STRUYVE, Differentiële sterfte in de achttiende eeuw: casus Meulebeke (1740-1796), K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1988; M. DELANGE, Oostrozebeke (1729-1797). Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de achttiende eeuw, K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1998.
[8] C. VANDENBROEKE, Hoe rijk was arm Vlaanderen?, Brugge, 1994, p. 11.
[9] R. BRENNER, The Brenner debate. Agrarian class structure and economic development in the industrial Europe, Cambridge, 1985, p. 11-42.
[10] C. LIS, H. SOLY, Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa, Antwerpen-Amsterdam, 1980, p. 257.
[11] C. VANDENBROEKE, Op. Cit., p. 11-12; E. BOSERUP, Population and technology, Oxford, 1981, p. 5.
[12] J. DUPAQUIER, Pour la démographie historique, Parijs, 1984, p. 138-139.
[13] P. CHAUNU, Un futur sans avenir, Histoire et population, Parijs, 1979, p. 153.
[14] Cfr. supra: p. IV.