Jef Turf. Een politieke identiteit van een communist (Susan De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 3: De activiteiten van Turf 1970-1980

 

1 De Belgische politiek 1970-1980

 

1.1 De communautaire kwestie

 

Door de Leuvense kwestie en de verkiezingsuitslagen van 1968, kunnen de unitaristen de staatshervorming niet meer tegenhouden. Premier Eyskens slaagt erin een grondwetswijziging door het parlement te krijgen. Dit compromis voorziet in de oprichting van twee cultuurraden die over een aantal vraagstukken beslissingsmacht hebben. Deze worden gefinancierd door de nationale overheid, zodat deze de controle behoudt. Een nieuw artikel houdt de oprichting van drie gewesten in, elk met hun eigen organen en bevoegd voor economische problemen. Hierover blijft men echter zeer vaag, waardoor de disputen tot 1980 voortduren.

Pas in 1977 komt er vooruitgang in de communautaire kwestie met het Egmontakkoord. De bepalingen worden bijgeschaafd tijdens de onderhandelingen op het Stuyvenberkasteel. De Egmont-Stuyvenbergakkoorden voorzien in ruime bevoegdheden voor de nationale regering en parlement. Tevens krijgen de Franse en Nederlandse taalgemeenschappen eigen gemeenschapsraden met beslissingsrecht over de culturele en persoonsgebonden materies. Voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel krijgen een gewestraad, bevoegd voor de ‘grondgebonden’ beleidsaspecten en een afzonderlijke deelregering. In de Brusselse deelregering is er echter geen pariteit tussen Franstaligen en Nederlandstaligen. De maatregelen vallen niet in goede aarde bij de radicale Vlaamsgezinden en bij de neo-unitaristen van de C.V.P., waardoor het Egmontakkoord moet aangepast worden. De nieuwe versie wordt goedgekeurd door de regering Martens III.[300]

 

1.2 De Belgische economie 1970-1980[301]

 

De Belgische economie komt de recessie van 1967 nooit volledig te boven. In het begin van de jaren 1970 klimt het aantal werklozen gestaag. In 1974 breekt een wereldomvattende economische crisis uit. De crisis vertoont dezelfde kenmerken in de verschillende landen: men krijgt te kampen met stagflatie: de combinatie van inflatie en de afnemende groei van de productie. Door de inflatie worden de Bretton-Woods akkoorden opgezegd door de Verenigde Staten, waardoor de vaste wisselkoersen verdwijnen. Dit gaat gepaard met de stijging van de olieprijzen. Door grotere winsten te boeken op eigen fabrikaten probeert men de oliecrisis te compenseren, wat leidt tot overproductie en een verscherping van de crisis. Ook de hogere loonkosten en de stijgende werkloosheid spelen een grote rol. Dit zijn slechts enkele elementen van een complexe materie, waarop we niet verder in gaan. Belangrijker is de Belgische situatie en de manier waarop men met de crisis omgaat.[302]

In België heeft de terugval veel te maken met de traditionele structuur van de Belgische economie.[303] Deze bemoeilijkt de invoeging van de Belgische ruimte in de nieuwe vormen van internationalisering van het kapitaal. Deze internationalisering wordt belichaamd via de investeringen van multinationals in de Belgische economie. Deze investeringen zijn namelijk geen constante, ze verplaatsen zich naargelang het economisch opportuun is. Die multinationals domineren na enkele jaren de Belgische economie. Dit typeert vooral sectoren als petroleum, chemie, elektronica, farmaceutica en de metaalwarenindustrie. Typisch Belgische sectoren als de energie en staal, fungeren eerder als toeleveringsbedrijven. Wanneer er een internationale crisis komt, is België daar automatisch zeer gevoelig aan.

De verzwakking van de Belgische economische structuur dwingt de regering om maatregelen te treffen.[304] Tot in het midden van de jaren 1970 fixeert men zich op kapitaalkrachtige buitenlandse investeerders. Dit wordt vastgelegd in de vooruitgangscontracten die worden gedefinieerd in de wet van 1970. Deze contracten zijn hoofdzakelijk op maat gesneden van de grote ondernemingen. Pas na 1975 komt men tot het inzicht dat het niet de grote ondernemingen zijn die nieuwe arbeidsplaatsen kunnen garanderen, maar dat het net de kleine en middelgrote ondernemingen met relatief weinig investeringen zijn die veel arbeidsplaatsen creëren. De multinationals gebruiken investeringen om de productie nog verder te automatiseren waardoor ze kunnen besparen op arbeidskosten.

De oliecrisis van 1973-1974 zorgt niet voor een onmiddellijke ineenstorting van de economie. Integendeel, de speculatie veroorzaakt door deze plotse prijsverhoging van de olieproducten, wakkert andere prijsverhogingen aan en zorgt voor een nieuwe speculatieve ‘boom’. Bijna onmiddellijk komt de weeromstuit. Voor het eerst in jaren is er sprake van een negatieve groei. De klap komt het hardst aan in de sectoren van de investeringsgoederen en van de intermediaire goederen. De sectoren van de investeringsgoederen en de duurzame consumptiegoederen weten zich relatief te handhaven op een iets lager peil. De overheid ziet zich genoodzaakt met steeds meer geld over de brug te komen, waardoor ze moet lenen in het buitenland. Op die manier hoopt de buitenlandse schuld zich steeds meer op, zonder dat er nieuwe inkomsten kunnen worden gevonden in het eigen land.

 

1.3 De maatregelen van de overheid tegen de recessie

 

Door de opeenvolgende problemen, wordt de overheid gedwongen vergaande maatregelen te nemen. Er komen verschillende actieplannen en wetsvoorstellen die veel protest uitlokken en waarover enkele regeringen struikelen.

De programmawet wordt aangekondigd op het einde van 1975 door de regering Tindemans.[305] Deze voorziet in een reeks van besparingsmaatregelen. Ze wordt, ondanks het verzet van de vakbonden op 13 december 1975 en op 1 januari 1976 respectievelijk door Kamer en Senaat goedgekeurd. In haar fiscaal en sociaal luik houdt de wet maatregelen in als de verhoging van de indirecte belastingen (accijnzen op sigaretten, sigaren, tabak, alcohol,…), de verhoging van de verkeersbelasting, van de personenbelasting voor het inkomen boven de 1.500.000 fr. en voor het eerst heft men belastingen op het vervangingsinkomen (werklozensteun, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen).

Een volgend plan wordt vervat in de herstelwet van 1975.[306]De regering probeert deze goedgekeurd te krijgen via het sociale overleg. Wanneer de onderhandelingen afspringen, beslist ze de herstelwet ongewijzigd aan het parlement voor te leggen. Door de autonomie van de overlegstructuren te eerbiedigen, had ze gehoopt een vorm van sociale vrede te bekomen, die het mogelijk moest maken de programmawet en de herstelwet er zonder veel kleerscheuren door te drukken.

Het sociaal luik bestaat uit maatregelen die een nieuwe regeling vastleggen voor de gesloten arbeidsovereenkomsten. Alle C.A.O.’s die na 31 oktober 1975 zouden verstrijken, worden automatisch met negen maanden verlengd. Bedrijven die toch nog nieuwe geldelijke voordelen zouden toekennen, moeten voor elk toegekend voordeel een gelijkwaardig bedrag storten in het solidariteitsfonds. Op 30 september 1976 zou de indexering van de lonen geblokkeerd worden voor het gedeelte dat de 42.250 fr. per maand overschreed. Het akkoord blokkeert de huurprijzen, voert het brugpensioen in en treft maatregelen om de jongeren aan het werk te helpen. Alle openbare besturen en ondernemingen met minstens 100 werknemers worden verplicht per schijf van 100 werknemers een jonge werkloze aan te nemen voor de duur van 6 maanden aan 75% van het loon en aan 90 % indien de stage met 6 maanden verlengd wordt.

De groeiende nood aan ingrepen van de overheid betekent meer geld dat in de economie moet worden gepompt. Wanneer het tij keert, kan de regering dit geld eventueel recupereren of althans gedeeltelijk. Door de blijvende malaise blijft het begrotingstekort echter groeien. Het wordt in 1974 geschat op 50 tot 60 miljard voor 1977. Men wil deze stijging indammen via het Egmontplan.[307]Het bestaat enerzijds uit een reeks maatregelen om de staatsuitgaven te drukken en de inkomsten te vermeerderen en anderzijds een aantal maatregelen om de nieuwe economische bedrijvigheid aan te zwengelen. Deze reeks van maatregelen en voorstellen kunnen rekenen op een storm van protest, waarin de K.P.B. vooraan in rij staat. De acties tegen de soberheidpolitiek van de regering functioneren jaren als een verkiezingsslogan.

 

 

2 De K.P.B. 1970-1980

 

2.1 De K.P.B. en de communautaire kwestie

 

De communautaire eisen van de K.P.B. vertonen vanaf 1970 een meer gematigd karakter. Het feit dat de partij Vlaanderen en Wallonië overkoepelt, zorgt voor problemen in verband met Brussel, waar de belangen van Vlaamsgezinde en francofone Brusselaars tegenover elkaar staan.[308]

Door de discussie over de federalisering van de staat, komt het debat op gang over een eventuele federalisering van de partij. Zo ontstaat op het negentiende Nationaal Congres in 1968 de functie van Nationaal Secretaris, die bevoegd is voor Wallonië of Vlaanderen. Brussel valt onder de bevoegdheid van één van beide. Deze is bevoegd inzake de partijorganisatie en de begroting per gewest.[309] Turf is de eerste die deze functie vervult.[310]

Ook voor de partij in zijn geheel komt de vraag naar federalisering. Aanvankelijk komt er protest. Jean Terfve vindt dat noch de bourgeoisie, noch het proletariaat is onderverdeeld in een Vlaamse, Waalse of Brusselse entiteit. Het zou dus onzinnig zijn om de partijstructuren daaraan aan te passen. De strijd tegen het kapitalisme is nog steeds prioritair.[311]

 

2.2 De K.P.B. en het eurocommunisme

 

2.2.1 Algemene inleiding[312]

 

Het eurocommunisme kent een lange aanloopperiode met verschillende breukpunten die verderop worden uiteengezet. Het is belangrijk in te zien hoe en waarom de West-Europese communistische partijen afstand nemen van de K.P.S.U. en met welke moeilijkheden dit gepaard gaat. Deze context verklaart waarom het eurocommunisme in de K.P.B. heel voorzichtig is aangepakt en uiteindelijk niet volledig wordt doorgezet, wat voor vele militanten een ontgoocheling betekent.

In de federatie Gent vindt Turf een receptief publiek voor de nieuwe ideeën. Hij blijft echter voorzichtig in aanpak op nationaal niveau omwille van de blijvende verdeeldheid binnen de partij. Zoals we zullen zien, betekent het eurocommunisme vooral voor de Waalse federaties die ook de grootste en machtigste zijn, afstand doen van de Sovjetunie terwijl deze voor hen nog steeds geldt als voorbeeld. Hierop komen we verderop nog terug.

Door de ontbinding van de Komintern naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog, verandert er iets in de band tussen de Sovjetunie en de verschillende Europese communistische partijen.[313] Tot dan waren deze ondergeschikt aan de Sovjetunie, zowel op ideologisch als op organisatorisch vlak. Vooral in Italië en Frankrijk groeit de idee van een ‘nationale weg naar het socialisme’. Deze partijen zijn door hun inzet in de oorlog uitgegroeid tot massapartijen en kunnen beginnen nadenken over hoe zij het socialisme in eigen land willen realiseren. Tot op dat ogenblik zien we dat de communistische partijen van Europa in eigen land de democratie verdedigen en op internationaal vlak getrouw de Sovjetunie volgen.[314] De tendens naar autonomie zet zich beperkt verder naar aanleiding van het twintigste congres van de K.P.S.U., waar de mythe rond Stalin wordt neergehaald door Chroestsjov. De enige die vergaande conclusies trekt, is de Italiaanse partijleider Togliatti.[315] Hij verklaart dat Chroestsjov verkeerd is in zijn analyse: niet de persoonlijkheidsverering rond Stalin is cruciaal, het probleem ligt in de structuren van de Sovjetunie. De communistische beweging onder leiding van één land is achterhaald, elk land moet de mogelijkheid hebben haar eigen weg te gaan. Door de interventie van de U.S.S.R. in Hongarije in 1956 gaat de bal aan het rollen. Om de geloofwaardigheid en het beeld van een socialistisch blok te behouden, worden de partijen verplicht om alle acties van Moskou en het Warschaupact goed te keuren. Daar komt nu een einde aan. De Europese communistische partijen eisen een meer gebalanceerd evenwicht binnen de internationale communistische beweging.[316]

In juni 1969 komt er een wereldconferentie van de communistische partijen in Moskou bijeen.[317] De nieuwe leider van de U.S.S.R., Leonid Breznjev, waarschuwt voor het in diskrediet brengen van de eenheid onder de arbeiders. Het communisme moet een internationale beweging blijven, het motto van Marx indachtig: ‘Proletariërs aller landen, verenigt u’. De Communistische partijen mogen geen misbruik maken van het beginsel van de onafhankelijkheid. Volgens Breznjev worden deze twee principes perfect met elkaar verbonden door het principe van de beperkte soevereiniteit. Verscheidene delegaties formuleren hun ongenoegen in verband met deze uitspraken. De afkeuring van de invasie wordt sterk beklemtoond. Dit brengt echter niet veel aarde aan de dijk, aangezien in het slotdocument de deelnemers zich uitspreken over de grondslagen van de wederzijdse betrekkingen tussen de verschillende communistische partijen. Die grondslagen zijn de beginselen van het proletarisch internationalisme, de solidariteit en de wederzijdse steun, de inachtneming van de zelfstandigheid en de gelijkberechtiging en de niet-inmenging in de interne aangelegenheden van elkaar. Er kan gesproken worden over een zekere toegeving van de Sovjetunie: ze kan de excommunicatie van China niet doordrukken en ze erkent het beginsel van ‘eenheid in verscheidenheid’. Dit wordt zo uitgedrukt: ‘De kommunistische- en arbeiderspartijen werken onder zeer verscheidene, specifieke omstandigheden, die een adequate aanpak eisen van de oplossing der konkrete vraagstukken. Iedere partij werkt zijn politiek volkomen zelfstandig uit, waarbij hij zich laat leiden door de principes van het marxisme-leninisme en rekening houdt met de konkrete voorwaarden die zich in het land voordoen. Hij bepaalt de richting, de vormen en de methoden van de strijd en kiest afhankelijk van de omstandigheden hetzij de vreedzame, hetzij de niet-vreedzame weg voor de overgang naar het socialisme in eigen land. Tegelijkertijd pogen de veelvouden aan voorwaarden voor de aktiviteiten van de kommunistische partijen, de verschillen in aanpak van de praktische problemen en zelfs meningsverschillen in het één of andere vraagstuk niet in de weg staan van de gekoördineerde aktiviteiten der zusterpartijen op internationaal vlak, in het bijzonder wat betreft de fundamentele vraagstukken in verband met de niet-imperialistische strijd’[318] De Sovjetunie erkent dus de eis tot een eigen weg naar het socialisme. Deze kan gebeuren via een revolutie of via de parlementaire weg. De communistische partijen kunnen een eigen programma opstellen zolang ze de werkwijze van de andere partijen erkennen. Kritiek op andere socialistische landen wordt ontmoedigd om de eenheid van de communistische beweging te bewaren.

Deze conferentie wordt gezien als de proloog tot het eurocommunisme.[319] Op dat ogenblik wensen de communistische partijen nog geen breuk met de Sovjetunie, alhoewel de invasie in Tsjecho-Slowakije wordt afgewezen. De eenheid van de communistische beweging moet bewaard blijven. Anderzijds moet het eurocommunisme wel aantonen ‘dat een overwinning van de socialistische krachten in de West-Europese landen de macht van de Sovjetunie als staat absoluut niet zal vergroten,… het zal een onafhankelijk experiment zijn met een meer ontwikkeld socialisme, dat een positieve invloed zal hebben op de demokratische ontwikkeling van de nu bestaande vormen van het socialisme… de onafhankelijkheid van de communistische partijen van de sovjetstaat en andere socialistische staten is absoluut noodzakelijk, evenals de theoretische en praktische uitstippeling van een onmiskenbare demokratische weg’.[320] Dit wordt slecht verteerd door de K.P.S.U., ze beschouwt het eurocommunisme als antisovjet en dus anticommunistisch.[321] Ook de K.P.B. kan het hier niet mee eens zijn. Dit blijkt uit de kritiek van Turf op het boek van Carillo, waarover meer in deel drie van dit hoofdstuk.[322]

De kritiek op de Sovjetunie als systeem, krijgt zijn eerste echte uiting in het boek geschreven door Santiago Carillo in 1977, algemeen secretaris van de Spaanse Kommunistische Partij (P.C.E.) Anderen maakten voor hem reeds een analyse van de Sovjetunie, nog nooit werd dit echter gedaan door een communistische leider. Vanaf 1978 zal ook de K.P.B. haar affiniteiten met het eurocommunisme laten blijken.

Het eurocommunisme is geen nieuwe ideologie met een bijhorend programma. Het is een strekking binnen de grote internationale communistische beweging die probeert in te spelen op de moderne maatschappij. Voor Carillo betekent het eurocommunisme ‘een stroming van de moderne vooruitstrevende en revolutionaire beweging, die aansluiting tracht te vinden bij de realiteiten van ons continent – al gaat ze in wezen voor alle ontwikkelde kapitalistische landen op – en die de voor dit tijdperk karakteristieke ontwikkeling van het wereldwijde revolutionair proces wil aanpassen’[323]Dit wordt verder in het boek gespecificeerd:’de partijen die bij de Eurocommunistische stroming behoren, zijn het eens over de noodzaak om op democratische wijze tot het socialisme te komen. Dit houdt in een meerpartijenstelsel, een parlement en representatieve instituties, soevereiniteit van het volk, regelmatig uitgedrukt in algemene verkiezingen, vakbonden die onafhankelijk zijn van staat en partijen, vrijheid van oppositie, mensenrechten, religieuze vrijheden, kulturele, wetenschappelijke en artistieke vrijheid en het ontwikkelen van het ruimste zeggenschap van het volk op alle niveaus en bij alle takken van sociale aktiviteit. Daarnaast maken die partijen aanspraak op hun totale onafhankelijkheid met betrekking tot ieder mogelijk internationaal centrum van de socialistische staten zonder daarom niet meer internationalistisch te zijn.’[324]De term eurocommunisme kan misleidend zijn omdat het fenomeen zich niet beperkt tot Europese communistische partijen, ook de Australische, Japanse, Britse, Griekse en Zweedse K.P. behoren er toe.

We kunnen het eurocommunisme zien als het convergeren op drie programmapunten van de partijen.[325] Het eerste is de opvatting over de te nemen weg naar het socialisme. Men prefereert een vreedzame en democratische overgang naar het socialisme boven de al dan niet gewelddadige revolutie. Een tweede is de opvatting over het model van het socialisme, de aard van de maatschappij die na de machtsovername zal ontstaan. Dit concept blijft vaag, omdat de kern van het eurocommunisme ligt in het behoud van autonomie, bepaald door de eigenheid van elk land. Men ijvert voor een socialisme dat de democratie respecteert en verder ontwikkelt, een socialisme dat is aangepast aan de situatie, de tradities en de cultuur in een hoogontwikkeld kapitalistisch land. Een derde convergentiepunt handelt over het internationalisme in de communistische beweging, over de aard van de beweging en over de aard van het werkelijk bestaande socialisme. Dit betekent voor de eurocommunistische partijen een reflectie over zichzelf en over de geschiedenis van het communisme.

 

2.2.2 De K.P.B. groeit naar het eurocommunisme toe[326]

 

Aanvankelijk heeft de partijleiding het moeilijk met de term eurocommunisme. Dit etiket wordt aan de nieuwe strekking binnen de internationale communistische beweging toegekend door de ‘imperialisten’.[327] De leiding ziet dit als een poging om verdeeldheid te zaaien. Dit is niet eigen aan de Belgische Kommunistische Partij, ook anderen denken er zo over. Een voorbeeld is het boek van Hoxha, uitgegeven door het C.C. van de Albanese Arbeiderspartij: ‘L’Eurocommunisme, c’est de l’anticommunisme’.[328] Ook Louis Van Geyt is aanvankelijk niet enthousiast over het eurocommunisme: ‘la formule ‘d’eurocommunisme’ nous paraît confuse et équivoque. C’est pourquoi, sans la considérer comme un slogan d’impérialisme, nous ne l’avons pas reprise à notre compte.’[329]Zoals we gezien hebben, is de idee van een eigen weg al ter sprake gekomen in 1954, op het congres van Vilvoorde, waardoor men het niet echt nodig acht om de naam eurocommunisme op deze denkpiste te plakken. Deze ideeën bleven echter beperkt tot een toplaag van de K.P.B. Er kan evenmin gesteld worden dat men sinds 1954 eurocommunist in theorie en praktijk. is. De trouw aan de Sovjetunie blijft centraal staan, waardoor men de Belgische communisten moet zien als stalinisten. Aangezien deze term een zeer negatieve connotatie heeft, gebruiken we verder de term marxist-leninist of orthodox marxist. De misstappen die deze landen maken ten opzichte van de democratie horen bij de vernieuwingen volgens de orthodoxe marxisten. Op die manier situeert ook Turf zich binnen de marxistisch-leninistische strekking tot de jaren 1970, zoals elk lid van de K.P.B., anderen zijn trotskist, maoïst of verlaten de partij. Hierop komen we terug onder deel drie van dit hoofdstuk.

Men heeft dus een extra stimulans nodig om de stap te zetten naar het eurocommunisme. Wanneer het eurocommunisme zich verspreidt in verschillende landen en de aanleiding is tot electorale successen van die communistische partijen die de overschakeling hebben gemaakt, krijgt het eurocommunisme een positieve connotatie bij vele militanten die op zoek zijn naar een manier om de partij nieuw leven in te blazen. Het eurocommunisme en de K.P.B. kunnen echter nog niet in één adem worden genoemd.[330] Dit wordt bewezen door de reactie op de inval in Tsjecho-Slowakije. De aanvankelijke afwijzing van de inval die past bij de mogelijkheid tot het bekritiseren van socialistische landen, wordt namelijk teruggefloten door de Waalse federaties. Wanneer de communistische partijen van Frankrijk, Italië en Spanje zich afzetten tegen sommige aspecten van de politiek van de U.S.S.R., houdt de K.P.B. vast aan haar relaties met de communistische landen. Nog steeds vertrekken er regelmatig delegaties naar Rusland en de D.D.R.[331]Een directe keuze voor het eurocommunisme zou waarschijnlijk een splitsing van een kleine partij teweeggebracht hebben, wat de partijleiding op dat ogenblik wil vermijden.

Op 6 januari 1971 komt er echter verandering in de situatie.[332] Jean Terfve, ondervoorzitter van de K.P.B., uit in de vrije tribune van de Waalse krant ‘Le Soir’ zijn mening over het eurocommunisme. Volgens hem zijn er geen wezenlijke tegenstellingen tussen de communisten en eurocommunisten, er zijn enkel meningsverschillen en kritiek. Verder erkent hij de nood aan autonomie voor elke K.P. in een kapitalistisch land, zonder daarom het internationalisme te verliezen. De partij probeert de vrede te bewaren: enerzijds probeert ze de K.P.S.U. en de eurocommunistische partijen niet voor het hoofd te stoten en anderzijds probeert ze de stalinisten in eigen rangen niet op te jutten. De partij zit dus in een lastig parket.

Deze stelling wordt herhaald op het XXIIste nationaal congres in april 1976.[333] De eurocommunisten zijn op dat ogenblik in de meerderheid. De oppositie bevindt zich vooral in de Waalse federaties, zoals de Luikse. De veranderingen komen voor velen echter te laat: in 1981 komt bijvoorbeeld het manifest van Koen Raes, waarover later meer.

Het editoriaal van Jef Turf ‘Omtrent Eurocommunisme’ dat op 7 juli 1977 verschijnt in de Rode Vaan, wordt als een overwinning beschouwd door de eurocommunisten. Hierin reflecteert hij over de groeiende invloed van de progressieve strekking en de te gematigde houding van de partijleiding.[334] Op 21 februari 1978 besluit de K.P.B. dat de notie eurocommunisme ook voor haar een positieve werkelijkheid kan betekenen in een rapport voorgesteld door Claude Renard, ondervoorzitter van de K.P.B.[335] Eurocommunisme wordt als volgt gedefinieerd: ‘De strategie van de KPB, van brede bondgenootschappen tegen de monopolies en het imperialisme in de voor onze arbeiders- en democratische beweging specifieke vormen, deze strategie van het front van vooruitstrevenden, werd in alle onafhankelijkheid uitgewerkt. Ze vertoont gemeenschappelijke kenmerken met de doelstellingen van verscheidene communistische partijen in West-Europa en zelfs in andere continenten, partijen waarvan de strijdvoorwaarden in hun nationale context grosso modo gelijkwaardig zijn. Dat is wat het eurocommunisme wordt genoemd; het is de grondslag van onze solidariteit met de socialistische landen en met de revolutionaire en vooruitstrevende krachten van de wereld.’[336] De trage besluitvorming is typerend voor de K.P.B. : nooit wordt een snelle, ondoordachte verklaring afgelegd, hoewel dit in sommige gevallen, zoals de inval van Rusland in Afghanistan, nodig is. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat de grote federaties Luik, Verviers en Ourthe-Amblève nog steeds niet omgeturnd zijn. Dit zorgt ervoor dat de keuze voor het eurocommunisme niet leidt tot het doortrekken van de lijn in de praktijk. De partijleiding moet nog steeds schipperen tussen de twee strekkingen, wat vele militanten ergert. Dit wordt geïllustreerd door de discussie rond Wolf Biermann.

Wolf Biermann is een dichter-zanger die in 1953, op 17-jarige leeftijd naar de D.D.R. uitwijkt.[337] Door zijn overwegend kritische liederen en gedichten tegenover het Duitse regime, krijgt hij in 1965 een spreekverbod opgelegd. In 1976 wordt hij uitgenodigd door de West-Duitse vakbond IF Metall. Hij krijgt toelating om te gaan, waardoor hij naar de B.R.D. reist. Hij geeft daar enkele optredens in verschillende steden en op de West-Duitse televisie. Wanneer hij wil terugkeren, krijgt hij te horen dat hij het D.D.R.-staatsburgerschap kwijt is en daardoor het land niet meer binnen mag. De reactie in de B.R.D. en in andere westerse landen is heel heftig. Ook in ons land klinkt het protest. De K.P.B.-leiding neemt echter niet direct een standpunt in, waardoor Koen Calliauw (lid van de V.G.R.) zeer hevig reageert in de pers. Hij eist een directe veroordeling van de zaak en van de D.D.R., ook al is het een bevriend land. Hier spelen weer de tegengestelde visies van de eurocommunisten en de eurocommunistische partijlijn. Na de bijeenkomst van het politiek Bureau en de bijeenkomst van de vereniging België-D.D.R., blijft het stil. Het duurt een maand vooraleer er reactie komt vanuit de partijleiding. Pas na de open brief van Calliauw, veroordeelt de partij in de Drapeau Rouge en de Rode Vaan de D.D.R.[338] Er komt dan een artikel ondertekend door Jef Turf waarin hij steun toezegt aan Biermann.[339] Na deze kwestie neemt Calliauw ontslag uit de partij.[340]

De definitieve keuze voor het eurocommunisme wordt gemaakt tijdens het XXIIIste Nationaal congres in 1979. De term wordt aanvaardt door een grote meerderheid. Voornoemde federaties blijven in de oppositie. Andere zoals Gent, vinden dat het document niet ver genoeg gaat. Het feit dat de partijleiding geen kritiek wil formuleren op de socialistische landen, om welke reden ook, kan niet. Wanneer socialistische landen bijvoorbeeld de mensenrechten schenden, moet dit kunnen aangeklaagd worden. Turf probeert rond dit heikel punt te raken door de stelling dat de gebeurtenissen geen belang hebben omdat die landen niet meer dienen als voorbeeld. Hierop komen we later terug.

 

2.3 De K.P.B. en de interne problemen

 

2.3.1 Bevoegdheidsconflicten

 

Het Politiek Bureau heeft dezelfde leden als het Nationaal Secretariaat, waardoor vaak dezelfde discussies worden gevoerd, wat weinig motiverend werkt.[341] Bovendien neemt het P.B. vaak besluiten die onder het takenpakket van het C.C. vallen, wat voor wrevel zorgt. Men ziet dit als het falen van het democratisch centralisme. Wanneer de structuur van de partij gerespecteerd wordt, kunnen er geen problemen zijn. Door een tekort aan militanten overlappen de leden van de politieke organen. Dit resulteert in een situatie waarbij de hiërarchie niet meer gerespecteerd wordt. Voor een duidelijk beeld van de opbouw van de partij, verwijzen we naar bijlage 1.

 

2.3.2 De problemen met de frontvorming

 

Vanaf het elfde Nationaal Congres probeert de K.P.B. tijdens de verkiezingen hoger te scoren door samen te werken met andere groeperingen en partijen.[342]Zo ontstaat in Wallonië de Union de Progressistes (U.D.P.), een verbond tussen zowel christen-democraten, socialisten en communisten, afhankelijk van plaats tot plaats. Hierover ontstaat discussie. Door het vaak grote succes van deze lijsten, beschouwen sommigen deze belangrijker dan de K.P.B. zelf, waardoor hevige reactie ontstaat en de vraag het systeem af te schaffen.[343] Voor grote federaties met een eigen kiespubliek zijn de lijsten irrelevant, voor kleinere zijn ze dan weer levensbelangrijk.[344]

Bij de verkiezingen in 1974 halen de lijsten slechte resultaten, waardoor het concept nog meer gecontesteerd wordt. Toch blijft men er mee werken. In 1978 krijgt Debrouwere de toestemming voor zijn eenheidslijst ‘Daensaktiefonds’, waarover voordien problemen werden gemaakt door onder andere Turf. Naar de mening van Debrouwere kan een andere naam de pejoratieve connotatie die kleeft aan de K.P.B., wegwerken. Turf gaat op dat ogenblik mee met de partijleiding en vindt dat er geen samenwerking hoeft in Antwerpen. Wanneer de partijleiding in 1974 kiest voor de veralgemening van het systeem, kiest Turf in Gent voor een samenwerking met de trotskisten in 1978.[345]

Turf heeft de indruk dat het grootste probleem ligt in de keuze van bondgenoten. Velen hebben problemen met de christen-democraten, trotskisten en andere niet-socialistische groeperingen. De leiding gaat er echter van uit dat de macht van de monopolies enkel kan gebroken worden door een zeer breed front te vormen, waarbij men zich niet mag beperken tot socialisten en arbeiders.[346]

 

2.3.2 De problemen met het eurocommunisme

 

De problemen met het eurocommunisme wegen zwaar door. De nieuwe lijn zorgt voor een heropleving van de partij. In Vlaanderen komen er 2.331 nieuwe leden bij tussen 1975 en 1980. De nieuwe stroming loopt volgens velen echter te pletter op de oude garde binnen de partijleiding. Deze durft de lijn niet volledig doortrekken uit vrees voor de oppositie. Deze groep kan daarenboven niet volledig loskomen van het verleden, waarin Moskou centraal stond. Naar de mening van Koen Raes kan dit eigenlijk ook niet anders. De partijleiding kan niet plots de overstap maken naar een nieuwe denkrichting. Ook Turf ziet dit in, maar pas later. Hij blijft hopen op verandering, die er uiteindelijk niet is gekomen.[347] Dit inzicht blijkt wanneer hij in 1986 afstand neemt van de nationale partijleiding ten voordele van jonge militanten. Het probleem ligt in het werken met vrijgestelden. Wanneer men werkt voor een partij, is het moeilijk om je ontslag te geven, aangezien men zijn inkomen verliest. Op die manier worden mensen opportunist, wat de werking van een partij niet ten goede komt. Dit zorgt voor barsten en scheuren binnen de partij. Zo zal in 1981 het voltallige Mechelse federatiebestuur ontslag nemen. Voor hen blijft de partij een neostalinistische vuist in een eurocommunistische handschoen. Deze argumenten worden overgenomen en uitgewerkt in een manifest dat Raes en 35 andere intellectuelen openbaar maken.[348]

De verscheurdheid van de partij wordt geïllustreerd door de reactie op de invasie van de U.S.S.R. in Afghanistan.[349] De K.P.B. betreurt de inval, niet omdat deze door de U.S.S.R. wordt gepleegd, maar omdat men deze kan gebruiken om de ontspanning te stoppen en de kernwapenwedloop aan te zwengelen. Op dat ogenblik kan je spreken van een sterke verzwakking van de eurocommunisten binnen de partij. Door de opeenvolgende electorale nederlagen, krijgt de conservatieve vleugel de bovenhand, wat zich uit in situaties als deze.[350]

 

2.4 De reactie van de K.P.B. op het soberheidbeleid van de regering[351]

 

Volgens de partij is de huidige crisis niet voorbijgaand of toevallig. De omvang die de crisis heeft aangenomen, leidt tot het in vraag stellen van de structuur van de maatschappij. Samen met Turf zien vele communisten in de hoog ontwikkelde kapitalistische samenleving de kiemen ontluiken van een nieuwe socialistische maatschappij.[352] De huidige machthebbers kronkelen zich in allerlei bochten om het hoofd boven water te houden. Zo heeft het Belgisch kapitalisme volgens Turf steeds het unitarisme beleden. Nochtans werd in de grondwet het tegendeel aangenomen. Zo citeert Turf een deel uit de grondwet in dit verband dat: ‘de unitaire Staat, met zijn struktuur en zijn werkwijze zoals die thans door de wetten nog geregeld zijn, door de gebeurtenissen achterhaald is. De gemeenschappen en de gewesten moeten hun plaats innemen in de vernieuwde staatsstrukturen die beter aangepast moeten zijn aan de eigen toestanden van het land.’[353]Toch ziet Turf nog steeds geen democratisch verkozen lichaam dat in naam van de Vlaamse Gemeenschap kan optreden. Dit ziet hij noch in de Nederlandstalige Cultuurraad, noch in de Vlaamse Gewestraad, noch in het Vlaams Ministerkomitee.

De bourgeoisie zwaait door de huidige crisis het roer om inzake de federale kwestie. De vooropgestelde structuurveranderingen moeten wel in hun eigen voordeel worden uitgevoerd. Turf ziet hun denkpiste op deze manier: aangezien Vlaanderen nu economisch het sterkst is, moet men dus federaliseren op een manier waardoor België onder een Vlaamse hegemonie zou komen.[354] Volgens Turf kan dit ook niet. In België moet er een democratische gewestvorming worden doorgevoerd.[355]

Een tweede aspect binnen de besparingspolitiek is te situeren op sociaal vlak. Naar de mening van de K.P.B. dupeert de regering de arbeiders met haar maatregelen. De partij stelt in haar kiesprogramma de belangen van de arbeider voorop, waardoor men hoopt op electorale successen. De gemeenteraadsverkiezingen van 1976 en de parlementaire verkiezingen van 1977 bewijzen echter het tegendeel, wat een zware teleurstelling betekent. Men besluit om het standpunt aan te houden, ook al levert het geen extra stemmen op. [356]

 

 

3 Turf 1970-1980

 

3.1 Inleiding

 

Turf wordt op het twintigste congres in 1971 verkozen tot ondervoorzitter en politiek directeur van de Rode Vaan. Hij werkt al jaren aan de Vlaamse zaak binnen de partij, waardoor hij de logische opvolger is van Van den Branden. Hij is de voortrekker van het eurocommunisme en heeft jaren ervaring. Als ondervoorzitter, kan hij de zaken in Vlaanderen ook sturen naar zijn eigen agenda. Hij is verantwoordelijk voor de begroting en werking van de Vlaamse vleugel. Hij volgt de politieke organen op en ziet toe op de naleving van de partijlijnen op regionaal vlak. Vooral met de federalisering in het vooruitzicht, is dit voor Turf een goede zaak. Hij wordt eveneens directeur van de pers, nog voor hij erkend wordt als journalist. Door zijn jarenlange medewerking aan de Rode Vaan en als kaderlid, is hij de geschikte persoon om de verbinding te vormen tussen de partijleiding en partijblad.[357]Hij wordt tevens verkozen tot voorzitter van de Vlaamse Gewestraad. Dit is het overkoepelend besturend orgaan, vergelijkbaar met het nationale partijbestuur, voor Vlaanderen. Het kan gezien worden als een stap in de richting naar autonomie voor de Vlaamse vleugel. Het is het orgaan dat beslist over de politieke tactiek die in het gewest moet worden toegepast om de unitaire politieke lijn doeltreffender te maken.[358] Volgens een brief van Debrouwere aan de V.G.R. blijkt deze nog niet te werken zoals wordt verwacht. Er moet duidelijk nog gewerkt worden aan het concept.[359]

Het engagement in de vredesbeweging blijft een belangrijke constante in het leven van Turf.[360] In de loop van de jaren 1970 richt de vredesbeweging zich rond enkele thema’s waarrond minder massaal actie wordt gevoerd. Er wordt campagne gevoerd voor een beter statuut voor de gewetensbezwaarden. Voor de partij en voor Turf is dit belangrijk omwille van het feit dat een nationaal leger de belangen van een kapitalistische staat verdedigt. De oorlogen die worden uitgevochten, zijn in het belang van de kapitalistische staten waarmee de arbeiders in se niets te maken hebben. Daarom moet het mogelijk zijn voor pacifistische jongeren om dienst te weigeren.[361] In de periode 1972-1973 wordt gemobiliseerd tegen de plannen van minister Van den Boeynants ter hervorming van de legerdienst. In de periode 1975-1976 wordt geprotesteerd tegen de aankoop van F-16 gevechtsvliegtuigen. Deze manifestaties brengen gedurende enkele maanden een deel van de studenten -en scholierenbevolking op de been. In deze campagnes is de invloed van klein links vrij groot. Belangrijk zijn ook de periodiek opduikende acties tegen de wapenhandel.

In 1971 richt het B.U.V.V. de ‘Belgische Vereniging voor Europese Veiligheid en Samenwerking’ op. Deze organisatie tracht het streven naar vreedzame coëxistentie te bevorderen. De K.P.B. blijft door de jaren heen streven naar vrede en ontwapening. Men voert actie om de oorlog in Vietnam te stoppen, om te verhinderen dat de kernraketten in België worden geplaatst en tegen kernenergie. [362] Voor Turf is de strijd tegen de plaatsing van de kernraketten belangrijk, omwille van de veiligheid en vrede, maar hij vindt het anderzijds ook belangrijk omdat de massale acties een toonbeeld zijn van de strijdbaarheid van het volk. Hij pleit dan ook voor een verbeterde werking van de democratie, waardoor de wil van het volk kan nageleefd worden door de hoogste instanties.[363] De acties in deze kringen zijn onderdeel van de motivatie van Turf om te blijven doorgaan in de partij.

 

3.2 Turf en de communautaire kwestie

 

Volgens Turf is de regionalisering van de partij noodzakelijk omwille van de volgende redenen. De evolutie van de instituties van het land, de ongelijke ontwikkeling van de partij in Vlaanderen en Wallonië, het grote aantal Waalse leden van het P.B., het taalprobleem op de vergaderingen en de verschillen van de regio’s maken de federalisering noodzakelijk. Er moet vertrokken worden vanuit de specifieke condities in de regio’s. Op basis daarvan moet een nationale politiek worden uitgestippeld. Op die manier draait hij de werking van de partij om. De Vlaamse en Waalse afdeling varen een eigen koers met uitzondering van het buitenlands en financieel beleid. De federalisering van de partij moet pas gebeuren wanneer de gefederaliseerde staat werkelijkheid wordt.[364]

Naar aanleiding van deze debatten, rijpt de idee bij de Vlaamse communisten en Turf om terug toenadering te zoeken bij de Vlaamse beweging.[365] Door de gebeurtenissen voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, is het Vlaamse aspect volgens Turf in de vergeethoek geduwd. De kwestie wordt echter prangend omwille van de ongelijkmatige verdeling binnen de partij: ‘Dringt de noodzaak tot federaliseren zich nog meer op vanwege haar ongelijkmatige politieke kracht in de verschillende landsgedeelten: Tweederden van de leden en kiezers zijn Walen, zodat het Waalse uitgangspunt veel meer geaksentueerd is dan het Vlaamse’.[366]

 

3.3 Turf en het eurocommunisme

 

3.3.1 Het ontstaan van het ideeëngoed

 

Aanvankelijk trekt niemand binnen de communistische partij het Russische leiderschap in vraag. Men leeft in een euforie over de verwezenlijkingen van het Rode Leger en van het socialisme in de U.S.S.R. Men heeft geen redenen om er anders over te denken. Na enkele jaren zal de partij een meer autonome koers varen: op het congres van Vilvoorde in 1954 komt dit het meest tot uiting. Dit neemt niet weg dat de trouw aan moedertje Rusland blijft. Dit geldt evenzeer voor Turf en de latere eurocommunisten als voor de leden van de latere conservatieve strekking. Pas wanneer er problemen ontstaan rond het klassieke communisme binnen de Europese landen en wanneer het socialisme in Rusland blijk geeft van minder mooie trekjes, komt er een vernieuwingsbeweging op gang.[367]

Voor Turf is het eurocommunisme een denkproces geweest. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de andere partijen. De zoektocht naar nieuwe wegen moet verklaard worden vanuit het falen van de communistische partijen, wat blijkt uit de opeenvolgende electorale nederlagen. Voor Turf gaat het om de verzuchtingen die militanten hoopten via de partij te verwezenlijken, maar daarin ontgoocheld worden. Het theoretische kader dat de geschriften van Gramsci biedt, betekent een vorm van soelaas voor deze mensen.[368] Vooral de Spaanse, Italiaanse en Franse communistische partij spelen hierin een vooraanstaande rol, zoals we reeds zagen. Het Belgische eurocommunisme en de ideeën van Turf hebben echter een voorgeschiedenis die gestimuleerd wordt door de gebeurtenissen in de jaren 1970.

Door de ervaring van Turf met de praktische werking van de partij, door het contact met de mensen binnen en buiten de partij, na bezoeken aan socialistische landen, na verschillende electorale nederlagen, groeien er nieuwe ideeën over hoe de partij kan veranderd worden om beter te functioneren. Er kan nagedacht worden over een nieuw profiel voor de partij, wat het betekent een communist te zijn. Naar aanleiding van dit proces verschijnt de publicatie van Turf: ‘De politieke identiteit van een communist’, waarover later meer.[369] Turf meent dat een nieuw concept niet onmiddellijk kan toegepast worden, er is nood aan een overgangsperiode. Dit blijkt uit de manier waarop hij de betekenis van het eurocommunisme voor de partij formuleert. Hiertoe prefereert hij aanvankelijk de compromispolitiek. Hij stelt dat het lidmaatschap van de partijleiding oplegt rekening te houden met de verschillende opinies binnen de organisatie en met de bestaande krachtsverhoudingen. Slechts vanuit en met die omstandigheden moet men werken aan vernieuwing of bestendiging van de partij.[370] Volgens hem kan men niet werken ‘aan de eurokommunistische weg en aan het eurokommunistische model. Kenmerkend voor het eurokommunisme is precies de afwijzing van elke internationaal geldende blauwdruk voor de opbouw van het socialisme. Het rechtstreeks aansluiten bij de nationale karakteristieken van de arbeiders- en demokratische beweging, het herkennen van de historische eigenheden, verschillend van land tot land, zijn precies de belangrijke impulsen van de eurokommunistische vernieuwing.’[371]Het is voor Turf belangrijk af te stappen van de dogmatiek. Door het verkrampt vasthouden aan de leninistisch-marxistische leer verliest men de voeling met de realiteit. Het eurocommunisme is voor hem de methode om het communisme terug in contact te brengen met de werkelijkheid. Die werkelijkheid houdt de hedendaagse maatschappij in met de daartoe behorende arbeidersbeweging, de arbeidersklasse en de internationale context.

Turf vindt de bedenking terecht dat de ideeën rond een eigen weg van 1954 beperkt bleven tot een politieke bovenlaag van de K.P.B. In die jaren speelde de partij volgens hem geen inspirerende rol in het arbeidersgebeuren. De partij kwam voor velen voor als ‘sektair’ en dood. Er moet volgens Turf rekening gehouden worden met de economische conjunctuur. De golden sixties maakten de arbeidersbeweging lam omdat ze mee kon genieten van een stijgende welvaart. Een partij die zich opstelt tegen het monopoliekapitaal, kan op weinig populariteit rekenen. Dit had ernstige gevolgen voor de partij: er kwamen weinig of geen nieuwe leden en dus ook weinig mensen die de kaderfuncties konden invullen. Dit verklaart de beperkte ontwikkeling van de eigen weg naar het socialisme.[372] Vooral het twintigste partijcongres van de K.P.S.U. en de gebeurtenissen in Hongarije 1956 spelen een grote rol in de evolutie naar een nieuwe manier van denken over de toekomst van de partij. Zo zal Turf in het C.C. dit onderwerp aansnijden vanaf zijn verkiezing in 1957. ‘Dit alles had de KP getraumatiseerd en had geleid tot zeer intensieve discussies in alle geledingen. Uit deze discussie kristalliseerden twee strekkingen die de partij van basis tot top zouden verdelen. Er waren enerzijds de onvoorwaardelijk getrouwen aan de C.P.S.U., die zin en inhoud gaf aan hun communistische overtuiging. Zij verdedigden een primitieve, eerder mechanistische visie op het marxisme. Anderzijds waren er diegenen die begrepen dat de Sovjetunie onmogelijk model kon staan voor een socialistische samenleving in West-Europa en die het marxisme niet als een bijbel beschouwden, maar veeleer als een steeds te actualiseren maatschappijkritische theorie. In die jaren werd de basis gelegd van het onopgelost conflict dat dertig jaar later zou leiden tot de feitelijke verdwijning van de KP.’[373]

Voor Turf zijn er verschillende gemeenschappelijke kenmerken van het Belgische en het internationale eurocommunisme. Deze zijn onder andere het streven naar een meerpartijenstelsel met parlement en vertegenwoordigende instellingen. De soevereiniteit van het volk moet uitgedrukt worden in algemene verkiezingen, de scheiding der machten moet volledig doorgevoerd worden, er moet vrijheid zijn van politieke en ideologische oppositie. Er moet geijverd worden voor de eerbiediging van de mensenrechten en van de religieuze vrijheden. De autonomie van de communistische partij moet gegarandeerd worden binnen de internationale communistische beweging, wat solidariteit met andere communistische partijen niet mag uitsluiten. De mogelijkheid moet bestaan om kritiek te geven, maar ook te krijgen, waarbij men voor die bemerkingen open moet staan om de werking van de partij te verbeteren. Die solidariteit moet ook bestaan ten opzichte van de ontwikkelingslanden. Elk volk heeft het recht op zelfbeschikking en de militaire machtsblokken moeten afgebouwd worden zodat vreedzame coëxistentie mogelijk wordt.

 

3.3.2 Hoe ziet Turf het eurocommunisme in praktijk?

 

We hadden het al over het eurocommunisme in theorie, de echte problemen beginnen bij de toepassing in praktijk. Zelfkritiek, open staan voor kritiek zijn mooie principes, maar in hoeverre zijn ze te verwezenlijken? In het volgende stuk hebben we het over de manier waarop Turf het eurocommunisme wil toepassen op de Belgische casus. Het eurocommunisme levert principieel geen blauwdruk, waardoor elk land en elke communistische partij een eigen interpretatie moet leveren, rekening houdende met de achtergrond van zijn land.

Als gevolg van het streven om via een parlementaire weg naar het socialisme te komen, wordt het revolutieconcept afgeschaft. Men wil niet via een al dan niet gewelddadige revolutie tot een communistisch regime komen. Volgens Turf kan het verschil tussen het orthodoxe leninisme-marxisme en het eurocommunisme vooral gezien worden in een andere aanpak. De orthodoxe communisten leven te veel in theorie zonder echt te werken aan verandering. De socialistische maatschappij kan er slechts komen wanneer de massa mobiliseert. Door het proletarisch bewustzijn zal deze massa hiertoe komen, waardoor er geen inmenging nodig is van de communistische partij. Eurocommunisten daarentegen doen pogingen om de massa te mobiliseren om op die manier verandering teweeg te brengen. Men gelooft er niet in dat de arbeiders zelf die stap zullen zetten, zij hebben hulp nodig van de communisten. Deze gedachtegang verklaart waarom Turf zich in Gent bezighield met heraansluitingen van gas, elektriciteit en water. Door mensen concreet te helpen, hoopt men hen zo aan te spreken om te kiezen voor het communisme. Orthodoxe marxisten zouden zich volgens Turf enkel verbaal met deze zaak bezighouden: de afsluitingen zijn een gevolg van het kapitalisme dat moet bestreden worden. Eurocommunisten geloven niet dat dergelijke aanpak leidt tot steun vanuit de massa, mensen hebben concrete voorbeelden nodig. Dit verklaart voor hem eveneens waarom de jarenlange strijd van de K.P.B. tegen het soberheidbeleid van de regering, nooit geleid heeft tot electorale resultaten. De partij moet zich open stellen voor de arbeiders van eender welke strekking en voor hun dagdagelijkse problemen.[374] Een voorbeeld hiervan is de aandacht voor de milieuproblematiek die communisten ontwikkelen. De focus op vervuiling, afval en de toekomst komt vanuit de interesse voor de samenleving zoals ze is, waarmee mensen geconfronteerd worden, nog voor Agalev en Ecolo op het toneel komen. Door de desinteresse van de orthodoxe communisten wordt dit punt niet uitgewerkt, waardoor nieuwe bewegingen de kans krijgen.

 

3.3.3 Een eigen weg

 

De partij is met haar traditionele arbeidersbasis onvoorbereid op de vernieuwingen waaraan intellectuelen aan de basis liggen. Federaties zoals Antwerpen, waar nog geen universiteit opgericht is, reageren heel negatief. In andere steden zoals Brussel en Gent steunt de leiding de vernieuwing, waardoor het tot echte veranderingen komt. Op nationaal niveau sleept de strijd tussen orthodoxe marxisten en eurocommunisten aan.[375] Voor Turf is het belangrijk dat deze minderheidsstrekking aan bod komt op de congressen en in de partijpers. Dit mag echter niet zorgen voor tweestrijd, dit zou de K.P.B. verhinderen eensgezind te handelen. Dit zou afdoen aan de geloofwaardigheid van de partij. De discussie binnen de partij is zeer belangrijk om ontsporingen te verhinderen in een organisatie waarin het democratisch centralisme een constante blijft.

De K.P.B. wijkt dus af van de lijn van de Spaanse, Franse en Italiaanse Communistische partij inzake haar standpunt tegenover de U.S.S.R. Dit blijkt uit de manier waarop ze reageert op de conferentie van Berlijn in 1975. Hierop wordt besproken wat de mogelijkheden zijn van de Europese communistische partijen en staat vooral in het kader van het eurocommunisme. Er wordt een delegatie gestuurd waarvan Turf en Jean Terfve deel uitmaken. De delegatie is slechts toehoorder, waardoor de partij niet echt deel neemt, maar ook niet afwezig is.[376] Ze wijst het Sovjetmodel als dusdanig af voor het eigen land, maar geeft er weinig kritiek op. Op het model zelf komt er geen kritiek. ‘Het is juist wanneer men zegt dat deze houding onvolledig is, in zoverre ze een oordeel over de aard van het socialisme in de Sovjet-Unie uit de weg gaat.’[377] Turf verantwoordt dit door te stellen dat de partij te ver zou gaan door zich te gaan opstellen als een onderzoekscentrum die de verschillende modellen van het gerealiseerde socialisme gaat onderzoeken. Enkel de gebeurtenissen of de initiatieven in de socialistische landen die betrekking hebben op de reële strijd van de K.P.B. moeten besproken worden. Daartoe behoort het internationaal beleid, de economische en socio-culturele verwezenlijkingen die kracht van voorbeeld hebben en die praktijken die in strijd zijn met de rechten van de mens. Aangezien die socialistische landen hun voorbeeldfunctie zijn verloren omdat de K.P.B. haar eigen weg inslaat, zijn de ontwikkelingen in die landen van veel minder praktisch en theoretisch belang. Toch blijft de internationale solidariteit belangrijk. Het tegengewicht dat de socialistische landen als geheel bieden tegenover het imperialistische kamp, heeft volgens Turf gezorgd voor onder andere het einde van de oorlog in Vietnam.[378]

 

3.3.4 Turf versus Santiago Carillo

 

Dat Turf en de K.P.B. de meer zuiderse modellen niet kopiëren, blijkt uit de kritieken van Turf op het boek van Carillo.[379] Met zijn publicatie zorgt Carillo voor de eerste uitgewerkte versie van wat de West-Europese communistische partijen kunnen verstaan onder een eigen weg naar het socialisme. Turf is het niet eens met Carillo wanneer deze in zijn boek ‘Eurokommunisme en Staat’ de economische rol van de staat buiten beschouwing laat. Volgens Turf brengt de staat precies op economisch vlak de meest drastische wijzigingen aan om de ‘monopolistische belangen’ te vrijwaren. Het is zo dat je geen staatsmacht kan verwerven zonder invloed op ideologische apparaten zoals onderwijs, recht, religie, ethiek en moraal. Er is dus nood aan de ondersteuning van intellectuelen op dit gebied. Met communistische intellectuelen in hoge posities, kan de partij meer invloed verwerven op de publieke opinie. Turf baseert zich hierbij op de theorie van Gramsci. De staat heeft niet alleen middelen nodig om haar staatsapparaat te onderhouden, ze moet ook in staat zijn om haar eigen economie aan te zwengelen waar nodig, wat ten nadele is van de grote monopolies. In de opinie van Turf moet het kunnen dat de overheid tussenkomt, maar dan moet het ten voordele van de arbeiders zijn. De blijvende steun aan de monopolies zorgt voor stijgende werkloosheid omdat deze investeren in nieuwe technologie die arbeiders en dus ook lonen, overbodig maken.

Hij is het evenmin eens met Carillo inzake zijn wereldbeeld. Carillo pleit voor een vervanging van de bipolaire wereld door een multipolaire. Hierdoor moet volgens Carillo het gevaar voor een nucleair conflict afnemen. Voor West-Europa moet er daarom een gemeenschappelijke verdediging komen waarbij het nationaal karakter van de legers wordt behouden. De eventuele overwinning van revolutionaire krachten in een Europees land mag niet leiden tot de versterking van het Sovjetblok. Dit wordt door Turf in twijfel getrokken. Hij stelt dat de these van multipolaire machtscentra een stokpaardje is van Peking, die deze gebruikt om de U.S.S.R. te omringen met een cordon sanitaire, bestaande uit imperialistische krachten. Het toekomstperspectief van een onafhankelijk Europa is zeer aantrekkelijk voor Turf, maar het veronderstelt de overwinning van de socialistische krachten in verschillende Europese landen. Een Europees leger in handen van de bestaande machten, is voor Turf een gevaar omdat ze imperialistisch zijn.[380] Een ééngemaakt Europa daarentegen, met nationale en regionale parlementen die in dienst staan van het volk waardoor dit een garantie biedt op werkgelegenheid, vrede en het welzijn van de cultuur, is wel een optie.[381]

3.3.5 Het belang en de repercussies van het eurocommunisme op Turf

 

Door zijn visie op het eurocommunisme, komt Turf in botsing met Jan Debrouwere. Naar de mening van deze laatste bestaan de eurocommunistische denkbeelden reeds lang, zelfs van voor 1968. Hij ziet de term als gevaarlijk omdat deze eurocentristisch is, niettegenstaande dezelfde ideeën ook ingang hebben gevonden in landen als Santo Domingo, Bolivia en Australië. Daarenboven heeft hij het gevoel dat de partij deze discussie niet aankan omdat ze functioneert volgens het democratisch centralisme. Militanten en partijleiding wijken op dit gebied niet van hun standpunt af, waardoor het tot een patstelling aan de top zou kunnen komen. Turf vindt daarentegen dat de partij de discussie moet aangaan om uiteindelijk één kant te kiezen.[382]

Het eurocommunisme wordt door Turf enorm belangrijk ingeschat omdat het gezorgd heeft voor de demarginalisatie van de K.P.B. in de grote centra tijdens de verkiezingen van 1978.[383] Op dat ogenblik hoopt men op een zetel in de kamer voor Turf, wat mislukt. Turf is ontgoocheld, maar had dit ingecalculeerd. De partij zal groeien, maar niet direct tot een massapartij.[384]Hierover hebben we het eerder gehad.

Niettegenstaande de blijvende problemen omwille van het eurocommunisme, blijft Turf geloven dat de veranderingen op til zijn. Hij is, zoals eerder gezegd, bereid om compromissen te sluiten, omdat hij denkt dat de meerderheid voor de eurocommunistische ideeën te winnen zijn mits een zachte aanpak. Ook het volk zal door het eurocommunisme gecharmeerd worden waardoor de partij kan groeien. Men kan zich de vraag stellen waarom Turf er na verschillende tegenslagen in blijft geloven. Turf ziet in bepaalde zaken signalen van verandering. De acties rond bedrijven en de plaats van de partij hierbinnen zijn voor Turf een teken aan de wand voor de vernieuwing. De partij ziet de realiteit, speelt hierbinnen een belangrijke rol door de arbeiders te helpen in hun acties tegen het patronaat en komt op deze manier tegemoet aan de principes van het eurocommunisme, ook al wordt de term niet toegepast. Communisten moeten meehelpen de massa te mobiliseren, terwijl de conservatieve strekking gelooft dat de spanningen binnen de kapitalistische maatschappij deze opstand van het proletariaat zou teweegbrengen. De grote stakingen aan de steenkoolmijnen, aan de Gentse en Antwerpse dokken, Fabelta en A.C.E.C. die hieronder worden besproken, zijn de elementen die Turf hoop geven en de moed om met de vernieuwingspogingen door te gaan. Dit illustreert de pragmatische politiek die gevoerd wordt: stap voor stap brengt men de nieuwe ideeën in praktijk, zonder dit van de daken te schreeuwen. Extreme standpunten worden niet ingenomen waardoor men hoopt niemand op te schrikken. Op deze manier kan men langzaam tot een partij komen die het eurocommunisme op haar eigen manier invult. Het is echter anders gelopen.[385]

 

3.3 De activiteiten van Turf in verschillende stakingen

 

3.3.1 De dokstaking van 9 april tot 5 juni 1973[386]

 

De Gentse dokwerkers gaan op 6 april 1973 over tot een spontane staking. Ze doen dit vooral uit protest tegen de moeilijke werkomstandigheden op het gebied van veiligheid, hygiëne en voor een herziening van het aanwervingsysteem. Ze eisen aanvullende premies op de arbeidsovereenkomst van 1972, omdat die volgens hen door de prijsstijgingen reeds achterhaald is. Een belangrijke stimulans is volgens Turf het bezoek van een delegatie van de Gentse havenwerkers aan de haven van Rostock, waardoor de grote verschillen in werkomstandigheden duidelijk worden.[387] De staking wordt op geen enkel ogenblik erkend door de syndicaten die de meerderheid van dokwerkers organiseren: de Christelijke Centrale van Vervoerarbeiders (C.C.V.) en de Belgische Transportarbeidersbond (B.T.B.). Dit kan verklaard worden door de politiek van sociaal overleg, die werd uitgewerkt vanaf de jaren 1960.

De stakers gaan over tot de oprichting van een stakerscomité, bestaande uit vakbondsafgevaardigden (waaronder een aantal leden van de K.P.B. die in de havens een grote aanhang heeft), vakbondsmilitanten en het voltallige gewestelijke B.T.B.-bestuur. Jacques Withages is op dat ogenblik bezig met de staking als lid van de K.P.B. Hij is hoofd van de werkgroep syndicaten-bedrijven en moet zo snel mogelijk verslag uitbrengen aan Turf.[388] Turf is als voorzitter van de Gentse federatie verantwoordelijk voor het Gentse dok.[389] Voor zijn activiteiten krijgt hij van de Gentse dokwerkers een beeldhouwwerk voor de bewezen diensten.[390] Volgens Turf past de staking binnen de reeks van spontane stakingen die in de periode reeds zijn voorgekomen. Een voorbeeld is de staking te Cockerill. Ook daar werd een loonsverhoging geëist omwille van de inflatie. De andere eisen duiden niet op het feit dat de dokwerkers geen C.A.O.’s zouden erkennen, ze duiden op nieuwe vragen van de arbeiders om aan de afgesloten C.A.O. toe te voegen. Hiertoe behoort de vraag naar een betere infrastructuur (douches, toiletten, een eetzaal), een ziekenwagen in het havengebied en een dertiende maand.[391]

Op 9 april roepen de Gentse dokwerkers de Antwerpse havenarbeiders op om mee te staken, wat direct gebeurt. Ook in Antwerpen wordt een stakerscomité opgericht dat bestaat uit vrijwilligers, dokwerkers die lid zijn van de K.P.B. en andere B.T.B.-dissidenten. De regering, het patronaat en de stadsbesturen doen er alles aan om de staking te isoleren. In de pers wordt de staking als gauchistisch, communistisch en minimalistisch beschimpt, er worden forse premies betaald aan iedereen die wil werken, de politie treedt hard op. Doordat de staking niet erkend wordt, krijgen de stakers ook geen vergoeding. Na een maand staken kunnen de arbeiders niet anders dan terug aan het werk gaan, niettegenstaande de solidariteitsacties.

Turf roept op om de staking op te geven naar aanleiding van de geheime onderhandelingen met de syndicaten en het feit dat gezinnen niet langer zonder inkomen konden.[392] De Antwerpse havenwerkers voelen zich in de steek gelaten omdat er voor hen nog geen overeenkomst in het vooruitzicht is. Ook dit zal een twistpunt met Debrouwere worden, die als verantwoordelijke voor Antwerpen zich moet verantwoorden tegenover de stakers.

 

3.3.2 De strijd om Fabelta[393]

 

De productie van kunstvezels is in België vertegenwoordigd door het Amerikaanse bedrijf Amcel, gevestigd in Lanaken en in de Fabriques Belges de Textiles Artificiels (Fabelta), met vestigingen in Zwijnaarde, Ninove, Tubize, Obourg en Aalst. Tot in 1969 wordt Fabelta beheerd door de Belgische chemiereus Union Chimique Belge (U.C.B.) en profiteert het van de stormachtige opmars van de kunstvezel in de jaren 1960. Rond de jaren 1970 raakt de markt verzadigd en bestormen lage loonlanden de markt met hun producten, waardoor de sector in de problemen raakt. In 1969 draagt U.C.B. het bedrijf over aan de Nederlandse vennootschap van de Algemene Kunstzijde Unie (A.K.U.). Wanneer A.K.U. fusioneert met het Koninklijke Zout Organon ( K.Z.O.), en een nieuw bedrijf A.K.Z.O. vormt, wordt het de grootste kunstvezelproducent na het Amerikaanse Du Pont de Nemours. In april 1972 komt de Algemene Kunstzijde en Zout Organon (A.K.Z.O.) met een ingrijpend saneringsplan voor de dag, waardoor verschillende vestigingen in binnen- en buitenland worden bedreigd. Door enkele grootschalige acties wordt de dreiging kortstondig afgewend.[394]

Niettegenstaande de acties wordt Tubize gesloten. Zwijnaarde en Obourg hangt hetzelfde boven het hoofd. Onafhankelijk van de vakbonden wordt een solidariteitscomité voor Fabelta opgericht met vakbondsafgevaardigden, leden van de ondernemingsraad en K.P.B.-leden, wat weinig oplevert. De gunstige conjunctuur die aanhoudt tot 1975 zorgt voor uitstel van executie. A.K.Z.O. wil duidelijk van het Belgische bedrijf af. Het komt tot een overeenkomst met de Belgische overheid die een meerderheidsparticipatie aanneemt via de Nationale Investeringsmaatschappij (N.I.M.). Op die manier wordt Fabelta een overheidsbedrijf waarvan A.K.Z.O. nog 40% van de aandelen bezit. In het begin is het bedrijf voor de overheid winstgevend. Wanneer het bedrijf echter subsidies nodig heeft voor nieuwe projecten, blijkt dat de regering met het bedrijf verveeld zit: ze weigert de kredieten toe te kennen. Nog meer kwaad bloed zet haar voornemen om onrendabele afdelingen te liquideren en de rest opnieuw aan de privaatsector te verkopen.

Fabelta wordt meer dan zes maanden bezet. Onder de bezetters horen ook weer K.P.-leden waaronder Jef Turf, Louis Van Geyt en Dirk Vonckx. Ze brengen herhaaldelijk bezoeken aan het bedrijf om de stakers te steunen en te helpen.[395]De bezetters zijn vol lof over de prestaties van Turf, die zoals ze zelf schrijven in hun werk over de staking, hun standpunt met klem heeft verdedigd.[396] Voor hem is een kosten-batenanalyse een absolute noodzaak, niet alleen voor de nylonafdeling, maar voor het hele bedrijf. Verder pleit hij voor de oprichting van een nieuwe n.v.-Fabelta zonder dit te laten afhangen van de bereidheid van het privé-kapitaal om hierin te investeren. Naar aanleiding van deze staking wordt Turf de naam Jef Textiel toegedicht door zijn veelvuldig verschijnen aan de poorten van de textielfabriek.[397]

 

3.3.3 De strijd om de Ateliers de Construction Electrique de Charleroi (A.C.E.C.)[398]

 

A.C.E.C. is een zeer bloeiend Belgisch bedrijf. In 1969 staat het bedrijf aan het hoofd van 23 fabrieken, een twintigtal distributiebedrijven en een 70-tal agentschappen in het buitenland. Vanaf 1960 is de bedrijfsstrategie hoofdzakelijk defensief. Het blijkt niet opgewassen tegen de giganten Siemens en Philips. Er wordt dan ook uitgekeken naar nieuwe partners. Het bedrijf wordt overgenomen door Westinghouse Electric Group. De overname past in de strategie van Westinghouse om via participaties de Europese elektronische industrie, vooral in de nucleaire tak, te hergroeperen en daarmee de Europese markt van kerncentrales binnen te dringen. De Belgische regering keurt de overname goed. Het Westinghouse-beheer kost A.C.E.C. 5000 arbeidsplaatsen. Dit lokt veel arbeidersprotest uit, waar de K.P.B. zich achter schaart. Volgens Turf is de directeur weinig toegeeflijk tegenover de demonstranten, waardoor hij het verlies van jobs, het waarschijnlijke verlies van afdelingen en een daling van de kwaliteit veroorzaakt. Dit alles resulteert mogelijk in een productiedaling.[399] Turf is hierbij betrokken via de Gentse afdeling van het bedrijf waar de crisis voelbaar is.[400] In september 1969 breekt er een staking uit. Turf is hiervoor verantwoordelijk als federatievoorzitter. Op deze manier wordt hij vaak gezien waardoor de arbeiders hem kennen en hem zullen bijstaan in moeilijke tijden, zoals op het moment van zijn ontslag, waarover later meer.[401]

 

3.4 De communistische pers en Turf

 

Wanneer Turf in 1963 gaat werken voor de partij, komt hij terecht op de redactie van de Rode Vaan. Hij werkt als journalist. Het duurt echter tot 1973 eer hij erkend wordt als journalist. [402] Dit is een beroep dat valt onder de bevoegdheid van het ministerie van binnenlandse zaken. In 1971 wordt hij politiek directeur van de Rode Vaan.[403] De politiek directeur is de verantwoordelijke, de tussenpersoon van de partij op de redactie. De Rode Vaan is financieel afhankelijk van de partij en is een communistisch blad, waardoor er nood is aan een soort ideologisch manager. [404] In 1973 wordt hij hoofdredacteur, waardoor hij de verantwoordelijkheid krijgt over de eindredactie van het tijdschrift. [405]

Van bij haar ontstaan kampt het tijdschrift met hoofdzakelijk financiële problemen, veroorzaakt door te kleine oplages. In het midden van de jaren 1970 probeert men dit te verhelpen. [406]Via een nieuwe formule probeert men een groter publiek aan te spreken. De Rode Vaan verschijnt op magazineformaat vanaf 1 december 1977. Men probeert de professionaliteit van het blad te bevorderen door de columns open te stellen voor andere journalisten en medewerkers. De redactie heeft de ambitie een volwaardig politiek, sociaal en cultureel weekblad te produceren dat beantwoordt aan de eisen van de tijd.[407]De omvorming van het blad berust op een concept, uitgewerkt door de redactie onder leiding van Koen Calliauw, toenmalig hoofdredacteur. Voor Turf heeft dit een politieke betekenis: het streven naar een open partijblad is een stap verder op de nieuwe weg.[408] Dit is opnieuw één van de punten waaruit Turf hoop put om te blijven vechten voor het eurocommunisme. Niet iedereen is gelukkig met het nieuwe concept. Wanneer men bepaalde objectieven als professionaliteit nastreeft, moeten andere sneuvelen.[409] Dit houdt in dat niet alle ingezonden teksten worden gepubliceerd. In dit kader vraagt Jos De Geyter ( lid van de Vlaamse Gewestraad) zich af in hoeverre de Rode Vaan nog het blad van communisten is. Wanneer de militant het blad wordt ontnomen als uitlaatklep, kan men niet verwachten dat deze militanten het blad nog gaan colporteren.

In 1973 functioneert Turf een jaar als directeur van het Huis van de Pers. Dit is de communistische uitgeverij die onder andere het drukken van de Rode Vaan, pamfletten en andere documenten voor de partij verzorgt. Turf vindt zichzelf ongeschikt als manager en is getuige van een zeer slechte werksfeer, waardoor hij deze functie niet opnieuw wil invullen.[410] Door de slechte contacten tussen de partij en de uitgeverij, poogt men de banden aan te halen door een werkgroep op te richten vanuit de V.G.R. in 1980. De werkgroep bestaat uit Turf, Jan Debrouwere, André De Smet en Piet Lampaert.[411]

Als vertegenwoordiger van de communistische pers, staat Turf samen met Van Geyt in voor de contacten met de nationale omroep: de B.R.T. Ze moeten er voor zorgen dat de K.P.B. genoeg media-aandacht krijgt op het nieuws en in de politieke uitzendingen.[412] In 1980 komt er een akkoord met de minister inzake de persaandacht. De partij krijgt drie à vier uitzendingen per jaar buiten de verkiezingen. Dit wordt door de bevoegde minister als een ‘gentlemen’s agreement’ gezien, omdat de partij eigenlijk niet zo veel aandacht verdient in verhouding met haar kiescijfers.[413]

 

3.5 Turf en de intellectuelen

 

De belangstelling voor intellectuelen vanaf het einde van de jaren 1960 heeft grote gevolgen. De aandacht wordt getrokken naar de culturele dimensie van de maatschappij. Volgens Turf is de afwezigheid van een cultuurdimensie aan de arbeidersbeweging een belangrijke reden voor het gebrek aan impact van de K.P.B.[414] Daarom moet de partij ook aandacht hebben voor het cultureel beleid van de regering en moet ze zelf een culturele basis ontwikkelen. In dit kader ontstaan het Vlaams Marxistisch Tijdschrift, het Frans Masereelfonds en de Masereeluitgeverij.Vooral de Vlaamse partijleiding neemt deze problematiek op in haar programma. Als voorzitter speelt Turf daar automatisch een grote rol in. Zoals eerder werd gezegd, is hij samen met anderen de oprichter van de drie grote culturele en intellectuele organisaties de Masereeluitgeverij, het Frans Masereelfonds en het Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Hij betekent eveneens een belangrijke stimulans voor het I.M.A.V.O. Hij geeft les in Gent, waar zijn boek ‘Een politieke identiteit voor communisten’ als verplichte literatuur wordt opgegeven.

Theoretisch vindt hij zijn basis bij Gramsci. Deze stelt dat er nood is aan een intellectuele klasse binnen de communistische partij, omdat elke heersende klasse die intellectuele laag creëert. Zonder die intellectuelen kunnen de communisten nooit aan de macht komen. Ook volgens de leer van Lenin kan die aandacht voor kunstenaars begrepen worden.[415] Uit de geschriften van Lenin blijkt dat het de intellectuelen zijn die gezorgd hebben voor de theorievorming van het socialisme en heeft men dus nood aan hen.

Turf gaat die vraag naar intellectuelen in praktijk omzetten door grote klemtoon te leggen op de nood aan politieke vorming van militanten.[416] In dit kader werd het I.M.A.V.O. opgericht. In deze school worden militanten de beginselen van het communisme aangeleerd. Geschoolde militanten kunnen gevorderde cursussen volgen, waardoor ze hogerop in het partijkader kunnen komen. Turf wordt hierbij gedeeltelijk als partij-ideoloog gezien. Zijn twee werken ‘Communist’ en ‘Een politieke identiteit voor communisten’ worden in Gent opgegeven als verplichte literatuur.

Cultuur moet onder andere verspreid en meegegeven worden via de pers. Hiertoe moet het Vlaams Marxistisch Tijdschrift dienen dat in 1969 wordt opgericht. Samen met Cooreman en Dr. Michielsen is Turf stichtend lid.[417] Turf blijft werkzaam op de redactie als journalist.[418]

Het Frans Masereelfonds wordt mede beheerd door Turf. Het heeft de functie de communistische cultuur te bevorderen. Het geeft de mogelijkheid om bijvoorbeeld met publicaties over de K.P.B. naar buiten te komen.[419] Op 26 juni 1979 wordt de V.Z.W. Masereelfonds Streekorganisatie Oost-Vlaanderen opgericht. De voorzitter, oprichter en secretaris is Jef Turf, de penningmeester is Luc Carnier, afgevaardigd beheerder is Dirk Velghe.[420]

Niet iedereen is het eens met Turfs grote belangstelling voor intellectuelen. Rosine Lewin, hoofdredactrice van de Drapeau Rouge, stelt zich vragen bij de overblijvende mogelijkheden voor jonge militanten om te kunnen doorgroeien naar het partijkader. Zij vindt dat de partij haar arbeidersbasis moet bewaren, wat intellectuelen niet uitsluit. Door deze initiatieven groeit de aandacht voor de theorievorming rond intellectuelen binnen de partij en wordt er regelmatig over gediscussieerd. De partij heeft een brede basis van arbeiders die zich negatief opstellen tegenover de intellectuelen binnen de partij. Deze mag men niet kwijtraken aangezien ze de kern uitmaken van de partij. Dit is een nieuw twistpunt tussen eurocommunisten en orthodox marxisten.[421]

 

3.6 Taken verbonden aan de functies van Turf[422]

 

3.6.1 Algemeen

 

Binnen de partij richt men naar aanleiding van bepaalde politieke vraagstellingen commissies op die zich moeten informeren over een bepaald onderwerp. Op basis van hun studie moet er een verslag gemaakt worden. Aan de hand van dit verslag formuleert het P.B. of C.C. een bepaalde richtlijn aangaande het probleem. Als hoofd van de Vlaamse Gewestraad en ondervoorzitter van de partij, heeft Turf de verantwoordelijkheid over het netwerk aan commissies bestaande binnen de partij. Verslagen moeten voorbereid worden, adviezen verstrekt, de commissies moeten opgevolgd worden. Hij zetelt in verscheidene commissies, waaronder de vrouwencommissie, de commissie nationale opvoeding, een werkgroep rond de universiteit, de commissie speciale fondsen en hij is voorzitter van de ad hoc werkgroep energie. Hij staat eveneens aan het hoofd van de commissie die het geheel moet coördineren.[423]

 

3.6.2 De commissie energie

 

Door zijn ervaringen met de gevolgen van kernenergie is Turf zich bewust van de noodzaak er veilig mee om te springen.[424] De regering kiest daarentegen voor kernenergie op basis van de rapporten van elektriciteitsmaatschappijen. Turf wijst erop dat deze enkel hun eigen belangen nastreven zonder rekening te houden met het milieu en andere mogelijke energiebronnen. In dit kader verzet hij zich tegen de sluitingen van de Belgische steenkoolmijnen. Mensen zoals Turf zijn er niet van overtuigd dat de mijnen onrendabel zijn. Deze beslissing hangt volgens hem samen met de keuze voor kernenergie, zonder dat deze kwestie in een parlementair debat werd besproken. Dit wordt bevestigd in een onderzoek over het energiebeleid van de regering.[425] Binnen de energiecommissie poogt men nota’s op te stellen die moeten aansporen tot een parlementair debat en het debat in de publieke opinie, zodat er uiteindelijk uitsluitsel kan worden gegeven over de weg die België op wil inzake energie en energievoorziening.[426]

In 1974 beslissen de maatschappijen drie nieuwe kerncentrales te bouwen: Doel 3 en 4 en Tihange 3. Minister Herman keurt dit goed, waarna een commissie wordt geïnstalleerd die verslag uitbrengt in maart 1979.[427] De energiefabrikanten vertrekken van het punt dat het energieverbruik zal blijven groeien aan het ritme dat werd aangegeven in de jaren 1960. Vanuit deze stelling legitimeren ze de uitbreiding van het productiepark. In 1978 wordt echter duidelijk dat dit groeiritme een vertraging kent, waardoor men voldoende energie kan putten uit de vier kerncentrales te Doel. Het energiewitboek van de minister van Economische Zaken houdt echter geen rekening met deze recente resultaten.[428] Dit betekent een ondersteuning van het beleid van de energiemaatschappijen en een verspilling van energie volgens Turf.

Hij pleit voor nieuw wetenschappelijk onderzoek dat andere vormen van energie opneemt in de mogelijkheden. In de tweede helft van de 21ste eeuw moet het volgens Turf mogelijk zijn te komen tot een fusie die elektriciteitsproductie mogelijk maakt. Op die manier kan van een ‘schone’ energiebron (deuterium, een isotoop van waterstof) gebruik gemaakt worden. Ook andere bronnen zoals wind, water en zon kunnen ontgonnen worden. Er bestaat geen probleem van energiebevoorrading, maar een overgangsprobleem van de huidige grondstoffen petroleum, gas en uranium naar nieuwe vormen van kolenwinning, vernieuwbare energie en uiteindelijk fusie. Dit houdt een zuiniger verbruik en een meer gediversifieerd wetenschappelijk onderzoek in. Bezuinigen betekent geen vermindering van de energieconsumptie maar een geoptimaliseerde aanwending. Deze standpunten komen niet terug in het Belgische en Europese energiebeleid. De elektriciteitsmaatschappijen moeten genationaliseerd worden, omdat het gebruik van kernenergie te grote gevolgen heeft voor heden en toekomst. Het beheer moet in verantwoordelijke handen liggen en niet bij winstzoekende bedrijven. Daarbij aansluitend moet er een openbaar consortium komen dat alle overheidsinitiatieven inzake energiebeleid groepeert, met regionale vertakkingen en uitgerust met wettelijke en financiële middelen om het openbaar belang te verdedigen tegenover de gemonopoliseerde privé-sector.[429]

Om deze doelen te verwezenlijken en om druk op te regering te kunnen uitoefenen, wordt een werkgroep opgericht waarvan Turf de voorzitter is in 1979.[430] Er wordt gewerkt aan een dossier over kerncentrales, waarbij de belangrijkste doelstelling ligt in het opstarten van een parlementaire commissie die moet werken aan een energiebeleid.[431]

 

3.7 Een politieke identiteit voor communisten

 

Deze publicatie van Turf verwoordt zijn eurocommunistische opvattingen. Het werk wordt in 1978 gepubliceerd in een reeks van de Standaard Boekhandel die handelt over politieke partijen.[432]Turf wordt door de organisator van deze reeks gevraagd hierbinnen een bijdrage over de K.P.B. te schrijven, wat er op wijst dat Turf heel wat bekendheid heeft. Men houdt er echter geen rekening mee dat de partij verdeeld is en dat een werk over de K.P.B. slechts de mening van één van de strekkingen zou weergeven. In het voorwoord schrijft Van Geyt dan ook dat het boek wordt beschouwd als een vrijblijvend essay. Hij beschouwt het niet als een publicatie van de nieuwe stellingen van de partij. Door de sterke oppositie is men daar niet aan toe. Dit reflecteert sterk de positie van het eurocommunisme binnen de partij. Men durft het risico niet aan de Waalse federaties te verliezen door te sterk naar het eurocommunisme te leven. Als ondervoorzitter kan Turf dan wel eurocommunist zijn, maar hij mag zijn ideeën niet ten nadele van de partij doordrijven, de eenheid van de partij blijft prioritair.

Dit kan vergeleken worden met de publicatie van Leo Michielsen, enkele jaren voordien.[433]Michielsen verkondigt soortgelijke stellingen, waarbij hij zijn ideeën uit over de toekomst van de partij, de oorzaken van de achteruitgang, de mogelijkheden, waarbij hij ingaat tegen de ideeën van de meer gematigde strekking vertegenwoordigd door Van Geyt. Deze reageert net zoals bij Turf in een bijschrift, waarbij hij de stellingen nuanceert en tegelijk ook aangeeft dat ze niet beschouwd moeten worden als unaniem aanvaard binnen de K.P.B.

Het boek leunt sterk aan bij de publicatie van Carillo.[434] Wanneer Turf het heeft over de noodzaak het marxisme te bestuderen vanaf de bron, daar de grote krachtlijnen uithalen en dan alle teksten vergeten, dan leunt dit sterk aan bij de ideeën van Carillo hieromtrent. Deze pleit immers ook voor een herbronning van het marxisme, omdat men het gevaar loopt te verzeilen in dogmatisme door te sterk de letter van de marxistische teksten te volgen.

Hij heeft het evenwel in positievere lijnen over de Sovjetunie. Het land kan bekritiseerd worden inzake vrijheid en democratie, maar dan houdt men geen rekening met de sociaal-economische en cultuurhistorische omstandigheden. De waarde van een politiek systeem ligt in zijn verwezenlijkingen en het systeem van de U.S.S.R. heeft volgens Turf reeds gepresteerd. Het heeft gewerkt in Rusland, wat geen garantie is op succes in België. Daarom zou het verkeerd zijn het Russische systeem in België in te voeren. Er kan niet aangenomen worden dat er slechts één blauwdruk van een socialistische maatschappij bestaat. In dit kader moet men zich niet afscheiden van de K.P.S.U., maar moet men met haar in debat treden.

De wijze waarop de socialistische maatschappij moet worden verwezenlijkt, kan eveneens verschillen. Er hoeft geen tweede Russische revolutie komen. Men kan langzaam werken om overwicht te krijgen op economisch, politiek, ideologisch en cultureel vlak. Op dit vlak beaamt hij dus eveneens de ideeën van Carillo. In de maatschappij van de jaren 1970 ziet hij de tijd rijp voor de overgang naar het socialisme: het kapitalisme verkeert in een levensgrote crisis. De toekomstige socialistische maatschappij moet een democratisch, pluralistisch karakter hebben. Ze dient verwezenlijkt onder het leiderschap van één partij en moet steunen op wetenschappelijk onderzoek. Hij ziet het marxisme als een wetenschap die de maatschappij ten goede moet veranderen. De partij moet aansluiten bij de werkelijkheid, moet een helder toekomstbeeld bieden aan het volk, moet de link kunnen leggen tussen arbeiders en intellectuelen. De K.P.B. is met andere woorden nog niet zo ver. Turf noemt de K.P.B. het embryo van de partij die hij voor ogen heeft. Door het eurocommunisme komt deze nieuwe idee. Na zijn ontslag gaat hij hier nog dieper op in. De idee groeit dat men in de hedendaagse samenleving niets meer moet verwachten van politieke partijen. Ze zijn te zeer gebonden aan de politiek, waardoor compromissen moeten gesloten worden. Een linkse beweging heeft meer de kans zichzelf te blijven.[435] De omschakeling naar het socialisme kan volgens Turf wel door de vorming van een meerderheid met andere partijen, maar hij legt hier minder de klemtoon op dan de andere grote communistische partijen zoals de Italiaanse, Spaanse en Franse. Turf ziet eerder een leidende rol voor de K.P.B. weggelegd, terwijl de andere partijen op dit vlak realistischer zijn.[436]

Binnen de partij veroorzaakt het werk geen grote beroering, het bevestigt voor iedereen de bestaande verhoudingen.[437] In Rusland kan men niet om met bepaalde standpunten ingenomen door Turf. Zij verschillen van mening rond de burgerlijke democratie, het model van het socialisme en de revolutie. De K.P.S.U. wil dat Turf zijn boek aanpast op die punten. Men nodigt hem uit in Moskou om hierover te praten. Door de rechtstreekse confrontatie met de dogmatiek van de ideologen van de K.P.S.U., raakt hij dusdanig teleurgesteld, dat hij er pas zal terugkomen in 1987, naar aanleiding van de perestrojka.[438]

Moskou stelt dat er een reëel verband bestaat tussen de democratie en de arbeidersstrijd in de Oost-Europese landen. De burgerlijke democratie in het Westen daarentegen bestaat enkel wanneer deze in het voordeel speelt van de burgerij. De arbeidersklasse heeft tot op heden nog steeds geen stuk van de macht in handen in de westerse landen. Ze heeft wel rechten verworven en nieuwe relaties ontwikkeld, maar dit verandert niets aan het feit dat de burgerlijke democratie moet verworpen worden, aangezien deze geen inspraak geeft aan het proletariaat.[439] Hiermee gaat men in tegen wat Turf over de burgerlijke democratie schrijft. Turf verdedigt zich ten opzichte van deze kritiek. Volgens de opvattingen van Turf bestaan er binnen de westerse maatschappij reële of embryonaire vormen van democratie, die verwezenlijkt zijn door de arbeidersstrijd. Moskou vindt het niet wenselijk om daarover te spreken, omdat de burgerij deze ‘lof’ kan gebruiken in haar strijd tegen het gerealiseerde socialisme, wat voor Moskou de enige vorm van waarachtige democratie betekent.[440]

Verder komt er kritiek op zijn ideeën rond het model van de socialistische maatschappij. Volgens Turf kan er geen blauwdruk van de socialistische samenleving bestaan en zijn verschillende wegen naar het socialisme mogelijk. Moskou stelt dat het proces om tot het socialisme te komen, inderdaad verschillend kan zijn van land tot land, maar dat geldt niet voor het model van het socialisme. Daar kan er maar één van zijn en dat is het Russische.

Men heeft ook problemen met de afschaffing van het revolutieconcept, wat te maken heeft met de wil het socialisme te verwezenlijken via de parlementaire weg. Turf ziet in de revolutie, zoals eerder gezegd een proces om naar de socialistische staat toe te werken. Voor de Russen bestaat er de realiteit van een dialectische vorm van samenleven tussen burgerij en proletariaat. Wanneer dit proletariaat zich onderdrukt voelt, zal het reageren. Het zal nooit strijden om ‘het socialisme’ te verwezenlijken, ze doet dit omwille van concrete eisen zoals loonsverhoging. Deze strijd om eisen hard te maken, noemt men in de U.S.S.R. revolutie. Revolutie kan nooit zonder geweld, omdat de burgerij het repressieapparaat in handen heeft. Er is hier blijkbaar een verschillend concept van revolutie. Turf spreekt in de zin van een Russische Oktoberrevolutie, waardoor hij dit afwijst.[441] Voor Turf is revolutie ‘het basisproces van elke geschiedkundige overgang van het ene type samenleving naar het andere’.[442] De Russische communisten denken aan revolutie als strijdmiddel, zoals het effectief gebruikt wordt in de westerse arbeidersbeweging. Er kan hier dus niet gesproken worden van een meningsverschil. Men dicht verschillende betekenissen aan dezelfde term toe.

 

 

4 Besluit

 

De Belgische regering wordt gedwongen om de communautaire kwestie grondig te behandelen. Premier Eyskens vangt aan met een nieuwe structuur voor België, door de installatie van twee cultuurraden en drie gewesten. De bevoegdheden worden uitgewerkt in het Egmont-Stuyvenbergakkoord in 1977. De nieuwe instituties worden pas onder de regering Martens III goedgekeurd in 1980, waaruit blijkt dat de communautaire kwestie nog niet van de politieke agenda is. De regering krijgt tevens te maken met een economische crisis, wat gepaard gaat met stijgende olieprijzen. Ze probeert de economie nieuw leven in te blazen door subsidiëring. Een reeks maatregelen worden opgesteld om te besparen en om het economische leven te stabiliseren.

De K.P.B. wordt geconfronteerd met een hoog oplopende discussie omtrent de federalisering van de partij. In 1968 ontstaat weliswaar de functie van Nationaal Secretaris, één voor elke regio, maar de partijstructuur blijft dezelfde. Enkele jaren later groeit de autonomie van de regionale vleugels, zonder een officiële splitsing van bevoegdheden. Een tweede discussie vervoegt haar lijstje van problemen. In 1969 is er een eerste conferentie van de communistische partijen in Moskou, waar over een eigen weg wordt gesproken. De partijleiding heeft het moeilijk met de term eurocommunisme, omdat die door de bourgeoisie op de stroming is geplakt. Een tweede argument vindt men in het congres van 1954, waar soortgelijke stellingen werden ingenomen. Jan Debrouwere is die mening toegedaan. Turf vindt de basisprincipes ook terug in de teksten van het elfde congres, maar volgens hem bleven ze dode letter. Pas wanneer electorale successen gepaard gaan met het eurocommunisme, zoals blijkt in Spanje, Frankrijk en Italië, krijgt het eurocommunisme een positieve connotatie. Veel militanten zijn op zoek naar een manier om de K.P.B. uit zijn neerwaartse spiraal te halen. Jean Terfve, op dat ogenblik ondervoorzitter van de partij, neemt het voortouw. In 1976 wordt de stelling ingenomen dat het eurocommunisme niet tegengesteld is aan de ideeën van Moskou en haar aanhangers. Het verschil ligt in de weg die men uitstippelt om naar een socialistische maatschappij te raken. Voor velen is dit laat, zoals dat zal blijken uit het manifest van Koen Raes en een groep Waalse intellectuelen. Turf maakt duidelijk dat de Belgische K.P. haar eigen weg wil inslaan, door de kritiek op het werk van Carillo ‘”Eurokommunisme” en staat’ dat in 1977 verschijnt. In 1978 stipuleert men dat het eurocommunisme een positieve rol kan spelen voor de K.P.B. Het duurt tot 1979 eer men de nieuwe lijn officieel aanvaardt. Door de grote oppositie blijft het een afgezwakte versie, waardoor men weinig resultaat behaalt in de verkiezingen, wat koren op de molen is voor de orthodox-marxisten. Voor de eurocommunisten is dit eveneens een probleem, omdat zij de lijn volledig willen doorzetten. Op die manier verliest men veel leden, militanten en kaderleden.

De werking van de partij verloopt evenmin optimaal. Het P.B. heeft te veel beslissingsmacht ten nadele van het C.C., wat normaal gezien het belangrijkste beslissingsorgaan van de partij moet zijn om het democratisch centralisme te laten werken. De pogingen om betere verkiezingsuitslagen te halen, lopen eveneens op problemen uit. De eenheidslijsten worden door sommigen als belangrijker dan de partij gezien, anderen vinden ze helemaal niet nodig of zien de samenwerking met de christen-democraten niet zitten. Men geraakt niet uit deze reeks van problemen. Voor velen is de hoop tot in de schoenen gezakt. In een periode van economische crisis zou de partij het zeer goed moeten doen. De regering legt de bevolking besparingsmaatregelen op, waardoor deze zich logischerwijs gaat verzetten en voor een andere partij kiezen. Dit gebeurt echter niet.

Als lid van het nationaal bestuur door zijn functie van Nationaal Secretaris sinds 1968, heeft Turf dus eveneens af te rekenen met deze crisis. Hij is bevoegd voor de begroting en de werking van de Vlaamse regio. Hij klimt in deze periode nog hogerop. In 1971 wordt hij verkozen tot ondervoorzitter, voorzitter van de Vlaamse vleugel en directeur van de pers. Hij heeft enerzijds zijn pluimen reeds verdiend op praktijkvlak in de partij en voor de fabriekspoorten. Anderzijds kampt men met een blijvend tekort aan militanten, waardoor mensen uit het kader functies gaan cumuleren. Als voorzitter van de V.G.R. en ondervoorzitter van de partij, staat hij in voor de opvolging van de verschillende commissies die opgericht worden in de schoot van beide instanties. Hij moet ervoor zorgen dat de nationale partijlijnen worden toegepast en de werking coördineren. Turf hecht speciale waarde aan de werkgroep energie, waarvan hij voorzitter is. Hij vindt het belangrijk de regering onder druk te zetten om een beleid inzake energie uit te stippelen in het kader van het algemene belang. Wanneer voor kernenergie geopteerd wordt, heeft de bevolking het recht op instemming, omdat men ook een keuze maakt voor de komende generaties.

Turf gaat duidelijk de Vlaamse richting op. Als de partij zou federaliseren wordt hij voorzitter van de Vlaamse partij. Dit is hij eigenlijk nu ook al, maar hij moet nog rekening houden met de standpunten van de partijleiding op nationaal vlak. Vanuit die motivatie vindt hij het belangrijk om toenadering te zoeken met de Vlaamse beweging. De Vlaamse vleugel moet haar eigen weg kunnen gaan om tegemoet te kunnen komen aan haar eigen noden en belangen. Een breed front in Vlaanderen zou electoraal succes kunnen opleveren en eventueel nieuwe leden.

De ideevorming rond een nieuwe weg, afwijkend van het Russische voorbeeld begint ook voor Turf vanaf 1954, niettegenstaande ze niet in praktijk is gebracht. Wanneer protest komt tegen de Sovjetunie naar aanleiding van de inval in Hongarije, worden ook in België mensen opgeschrikt. Op die manier dringen die nieuwe ideeën geleidelijk door, het werk van Carillo betekent hierin een hoogtepunt. Ook voor Turf slaat dan de weegschaal door in het voordeel van het eurocommunisme. Het feit dat hij aan de basis ligt van de Masereeluitgeverij, het F.M.F. en het V.M.T. kan verklaard worden door die lange groeiperiode. Vanaf het einde van de jaren 1960 leven de ideeën rond een alternatief reeds, zonder dat men er de naam eurocommunisme aan toeschrijft. Door de steeds slechter wordende verkiezingsuitslagen, wordt het probleem nijpender en moet men tot een oplossing komen. Voor Turf ligt deze in het eurocommunisme. Wanneer de verkiezingen van 1978 een succes worden, voelt hij zich gesteund in zijn redenering, waardoor hij blijft doorvechten voor de hervorming van de partij, niettegenstaande velen het reeds hebben opgegeven en hij geen zetel in de Kamer heeft bemachtigd. De aandacht voor het I.M.A.V.O. is te verklaren vanuit de theorie van Gramsci, die Turf opneemt in zijn gedachtegoed vanaf het begin van de jaren 1970.

Hij brengt zijn ideeën in de praktijk door zelf aan de poorten te staan van de fabrieken, de dokwerkers mee te helpen in hun strijd om betere leefomstandigheden. Eurocommunisten geloven niet meer dat ‘het proletariaat’ plots tot het inzicht zal komen dat ze zich moeten hergroeperen om strijd te leveren tegen de vertegenwoordigers van het kapitalisme. Voor Turf is het belangrijk dat de K.P.B. hierin een rol speelt, de mensen bewust maakt van hun rechten. De partij moet dichter bij het volk staan, zich bewust worden van de reële problemen waarmee mensen geconfronteerd worden. De partij moet zich meer open opstellen. Dit weerspiegelt zich in zijn conceptie van de Rode Vaan. Het moet een blad zijn dat open staat voor andere mensen, van eender welke strekking. Hierop krijgt hij zijn eerste kritiek, mensen vragen zich af in welke mate de Rode Vaan nog het tijdschrift van en voor communisten is. Dit is een eerste teken aan de wand dat Turf te ver gaat in de ogen van sommige militanten.

Wanneer hij gevraagd wordt een werk over de K.P.B. te schrijven, vindt hij een uitlaatklep voor zijn ideeën inzake de toekomst van de partij. Uit het voorwoord van Louis Van Geyt blijkt de zwakke positie van het eurocommunisme binnen de partij. ‘Een politieke identiteit voor communisten’ is een vrijblijvend essay, het kan niet beschouwd worden als een schets van de partij en haar doelstellingen. Er komt weinig reactie binnen de partij, aangezien het de krachtsverhoudingen en de gangbare opinies bevestigt.

In het volgende hoofdstuk zien we hoe de situatie escaleert. Er wordt minder klemtoon gelegd op de Belgische situatie. De partij is reeds zo klein, dat ze weinig impact heeft op de Belgische politiek. De partijlijnen die ze uitstippelt tegenover het Belgische beleid, blijven dezelfde doorheen de jaren, wat zich al uitgewezen heeft in deze verhandeling. Belangrijker is na te gaan met welke problemen de partij af te rekenen heeft, hoe ze er mee omgaat en welk effect dit heeft op Turf. Wanneer Turf ontslaan wordt in 1988, moeten we weten wat hieraan vooraf ging.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[300] WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, pp. 339-341.

[301] Dit stuk baseert zich op: WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, pp. 304-311, tenzij anders is aangegeven.

[302] UVYN D., De Vlaamse politieke partijen en vakbonden en de economische crisis. Poging tot het maken van een analyse en situering van de evolutie van de Vlaamse politieke partijen en vakbonden doorheen de economische recessie periode (1970-1983), Gent, onuitgegeven licentiaatthesis, 1982-1983, pp. 11-16.

[303] WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Op.cit., pp. 304-306.

[304] BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 30-32.

[305] Dit stuk baseert zich op: BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 167-170, tenzij anders is aangegeven.

[306] Dit stuk baseert zich op: BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 168-170, tenzij anders is aangegeven.

[307] BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 186-189.

[308] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, De communautaire kwestie 25.2.70, 8.2.

[309] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Besluit inzake de communautaire politiek C.C. Vlaamse vleugel 13.11.70, 8.2.

[310] PEIREN L., De kommunistische partij van België tussen 1958 en 1965. Een partijanalyse, Brussel, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1987-1988 (vol. 1), p. 468.

[311] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Terfve J.: Notes sur les structures du P.C.B., 1.9.

[312] Dit stuk is gebaseerd op: VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 225-238, tenzij anders is aangegeven.

GOTOVITCH J., DELWIT P. en DE WAELE J.M., L’Europe des communistes, s.l., Editions Complexe, 1992, pp. 255-268.

[313] De CLERCQ B.J. (red.), Eurocommunisme en westers marxisme, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1979, pp. 48-50.

CLAUDIN F., De toekomst van het eurocommunisme, Bussum, Het Wereldvenster, 1981, pp. 28-43.

[314] CARILLO S., ‘Eurokommunisme’ en staat, Amsterdam, Kritiese Biblioteek Van Gennep, 1977, p. 150.

[315] CARILLO S., ‘Eurokommunisme’ en staat, Amsterdam, Kritiese Biblioteek Van Gennep, 1977, pp. 130-131.

[316] Op cit, p.152.

[317] CLAUDIN F., De toekomst van het eurocommunisme, Bussum, Het Wereldvenster, 1981, pp. 43-46.

S.n., Het voornaamste Dokument van de Konferentie van Moskou. De huidige taken van de anti-imperialistische strijd en de eenheid van aktie van de kommunistische en arbeiderspartijen, van alle anti-imperialistische krachten. In: De Rode Vaan, jrg. 48 , nr. 26 , 26.6.1969, pp. 7-18.

[318] VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 321-332.

[319] CLAUDIN F., De toekomst van het eurocommunisme, Bussum, Het Wereldvenster, 1981, p. 46.

[320] CARILLO S., ‘Eurokommunisme’ en staat, Amsterdam, Kritiese Biblioteek Van Gennep, 1977, pp. 47-48.

[321] CLAUDIN F., Op.cit., p. 43.

TOKES R.L., Eurocommunism and Détente, Oxford, Council on Foreign Relations, 1978, pp. 367-378.

[322] CARILLO S., Op.cit., 197 p.

[323] CARILLO S., ‘Eurokommunisme’ en staat, Amsterdam, Kritiese Biblioteek Van Gennep, 1977, p. 11.

[324] Op.cit., p. 11.

[325] De CLERCQ B.J. (red.), Eurocommunisme en westers marxisme, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1979, pp. 48-59.

[326] Dit stuk is gebaseerd op: VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 250-357.

MARTENS J., De “Partido Communista de Espana”, de Kommunistische Partij van België en hun verhouding tot het eurocommunisme, Gent, onuitgegeven licentiaatthesis, 1996-1997, pp. 166-212.

[327] TURF J., Omtrent Eurokommunisme. In: De Rode Vaan, 7. 7.77, p. 3.

[328] HOXHA E., L’Eurocommunisme c’est de l’anticommunisme, Tirana, 8 Nentori, 1980, 300 p.

[329] S.n., Une interview de Louis Van Geyt et Claude Renard. In: Drapeau Rouge 25/26.6.1977, p. 5.

[330] VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 267-272.

[331] Archief Jef Turf,AMSAB, 232, Turf naar Berlijn 7.2.75, 3.4.

[332] VAN DE MOORTEL V., Op.cit., pp. 274-282.

[333] VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 282-306.

[334] TURF J., Eurocommunisme. In: Brood & Rozen, nr. 4, 1997, p. 105.

[335] VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, p. 333.

[336] TURF J., Op.cit., p. 108.

[337] Dit stuk baseert zich op: COTTYN H., De vereniging België-DDR 1958-1991, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1994-1995, pp. 95-101, tenzij anders is aangegeven.

[338] Archief Calliauw, AMSAB, 240, Recht op antwoord 30.12.76, 2.4.

[339] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Aangetekende brief van Calliauw 30.12.76, 12.9.

[340] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Koen Calliauw uit de K.P.B. 4.3.77, 29.4.

[341] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag van het Politiek Bureau 14.10.75, 6.2.

S.n., XIe congres der Communistische Partij van België. Vilvoorde 9 – 12 December 1954. Thesissen door het Congres aanvaard, Brussel, Communistische Partij van België, 1954, pp. 30-31.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Jef Turf: Note sur l’organisation de la direction du parti 2.76, 4.6.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Belang democratisch centralisme 14.10.78, 3.4.

DACOB, map met interviews, Interview met Jef Turf 12.98 door Sarah Van Beurden, ongenummerd.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Commissie C.C., 4.6.

[342] BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 310-312.

[343] VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 286-287.

[344] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[345] Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Daens comité 16.5.78, 6.2.

[346] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag van het C.C. 25/26.1.75, 1.8.

VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 298-300.

[347] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[348] ROTTHIER R., Vlaamse kommunisten: met een lege lei herbeginnen. In: De Morgen, 28 april 1986, pp. 10-11.

[349] MC WILLIAMS W.C. and PIOTROWSKI H., The World since 1945. A history of International Relations, London, Lynne Rienner Publishers, 1997, pp. 495-504..

GIUSTOZZI A., War, Politics and Society in Afghanistan. 1978-1992, London, Hurst &Company, 2000, 320 p.

[350] MARTENS J., De “Partido Communista de Espana”, de Kommunistische Partij van België en hun verhouding tot het eurocommunisme, Gent, onuitgegeven licentiaatthesis, 1996-1997, p. 202.

Archief Jef Turf, AMSAB 232, Brief V.K.S. Gent aan Turf, 17.3.

[351] Dit stuk baseert zich op: Persoonlijk archief van Jef Turf, Verslag door Jef Turf op de Vlaamse Gewestelijke Konferentie. Aalst, 15.5.1976, 11 p., ongenummerd.

[352] Persoonlijk archief van Jef Turf, Het imago van de Vlaamse kommunist, 16.11.77, ongenummerd.

[353] Persoonlijk archief van Jef Turf, Verslag door Jef Turf op de Vlaamse Gewestelijke Konferentie. Aalst, 15.5. 1976, p. 2, ongenummerd.

[354] TURF J., Les Flamands, citoyens – modèles – du – néocapitalisme? In: L’Actuel, vol. 1, nr. 4, 1976, p.8.

[355] Persoonlijk archief van Jef Turf, Turf J.: Gewestelijke ontwikkeling: een politiek probleem, p. 9, ongenummerd.

[356] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Besluiten van het C.C. 27.9.75, 2.1.

[357] VAN DE MOORTEL V., Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968. Haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1980-1981, pp. 470-478.

[358] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag Politiek Bureau 14.7.73, 8.2.

[359] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Brief van Jan Debrouwere aan de V.G.R., 8.2.

[360] Dit stuk is gebaseerd op: HELLEMANS S. en HOOGHE M. (red.), Van ‘Mei 1968’ tot ‘Hand in Hand’. Nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995,Leuven, Garant, 1995, pp. 74-76.

[361] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan de Coninck.

[362] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Hulp aan Vietnam 26.8.80, 7.1.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Pershing raketten 2.10.79, 7.1.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Kernenergie 77, 15.1.

[363] TURF J., Kernraketten en basisdemocratie. In: VMT, jrg. 13, nr. 4, 1979, pp. 23-32.

[364] TURF J., Kommunistische Partij van België: 60 jaar. “Een louter politieke partij”. In: De Rode Vaan, Jrg. 60, nr. 35, 1981, pp. 5-8.

[365] Persoonlijk archief van Jef Turf, Het imago van de Vlaamse kommunist,, 16.11.77, ongenummerd.

[366] Op.cit.

[367] Interview met Jef Turf op 24.04.2002 door Susan De Coninck.

[368] Interview met Jef Turf op 24.04.2002 door Susan De Coninck.

[369] TURF J., Een politieke identiteit voor communisten, Antwerpen, Standaard uitgeverij, s.d., 146 p. Het werk is niet gedateerd, de inleiding erin geschreven door Louis Van Geyt wel, waardoor we zeker zijn van de datum: 1978.

[370] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[371] TURF J., Eurokommunisme en de K.P.B. In: VMT, jrg. 12, nr. 3, 1978, p. 7.

[372] TURF J., Eurokommunisme en de K.P.B. In: VMT, jrg. 12, nr. 3, 1978, p. 8.

[373] TURF J., Eurocommunisme. In: Brood & Rozen, nr.4, 1997, pp. 101-102.

[374] DACOB, map met interviews, Interview met Jef Turf 12.98 door Sarah Van Beurden. ongenummerd.

[375] TURF J., Eurocommunisme. In: Brood & Rozen, nr. 4, 1997, p. 103.

[376] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Conferentie Berlijn 7.11.75, 3.4.

Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[377] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Conferentie Berlijn 7.11.75, 3.4.

[378] DE HAES L., Humo sprak met Jef Turf, sekretaris van de Kommunistische Partij van België. In: Humo, nr. 1954, 16.2.1978, p.27.

[379] CARILLO S., ‘Eurokommunisme’ en staat, Amsterdam, Kritiese Biblioteek Van Gennep, 1977, 197 p.

[380] TURF J., De Eurokommunistische strategie. “Eurokommunisme en de staat”. In: De Nieuwe, nr. 1, 1978, pp. 10-11.

[381] TURF J., L’Europe en vitesse. In: Le Soir, 13.6.1984, pp. 1-2.

[382] Interview met Jan Debrouwere op 24.04.2002 door Susan De Coninck.

[383] TURF J., Eurokommunisme en de K.P.B. In: VMT, jrg. 12, nr. 3, 1978, p. 13.

Zie bijlage 4.

[384] Interview met Jan Debrouwere op 24.04.2002 door Susan De Coninck.

Interview met Juul Verelst op 25.04.2002 door Susan De Coninck.

Interview met Ludo Loose op 2.05.2002 door Susan De Coninck.

Interview met Louis Van Geyt op 14.05.2002 door Susan De Coninck.

 

[385] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[386] BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 72-75.

[387] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[388] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag van het Politiek Bureau 7. 73, 8.2.

[389] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Stakingen aan de dokken 3.76, 15.1.

[390] WILLEMS L., Jef Turf: de dagelijkse strijd, daar leef ik voor. In: Knack, jrg. 4, nr. 30, 1974, p. 25.

[391] TURF J., Bedenkingen bij de dokwerkersstaking. Hand in hand kameraden! In: VMT, jrg. 8, nrs. 2/3, 1973, pp. 41-68.

[392] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[393] Dit stuk baseert zich op: BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 116-127, tenzij anders is aangegeven.

[394] S.n., Wij kijken elke dag naar de horizon. Fabelta: een moord met voorbedachten rade, Gent, Uitgeverij Masereelfonds, 1984, pp. 15-16.

TURF J., De strijd om AKZO. In: VMT, jrg. 7, nr. 4, 1972, pp. 183-187.

[395] Op.cit., p. 36.

[396] Op.cit. , p. 40.

[397] Interview met Jan Debrouwere op 24.04.2002 door Susan De Coninck.

[398] BREPOELS J., Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Leuven, Kritak, 1981, pp. 133-136.

[399] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Persoonlijke notities van Turf over A.C.E.C. 4. 4.78, 6.2.

[400] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, De Gentse metaalsector, 4.4.78, 6.2.

[401] Persoonlijk archief van Jef Turf, Verslag van Jef Turf voor het C.C. op 27 en 28. 6. 70, p. 22, ongenummerd.

[402] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag Politiek Bureau 3.73, 8.2.

Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[403] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verkiezingen secretariaat 7.1.75, 6.2.

[404] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[405] Persoonlijk archief van Jef Turf, Marx is in de mode. Salongesprek met communist Jef Turf, ongenummerd.

[406] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag Vlaamse Gewestraad (V.G.R.) 8.11.75, 8.2.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag Nationaal Secretariaat 7.6.75, 25.11.

[407] S.n., De Rode Vaan, Kanttekeningen bij een bewogen geschiedenis, Brussel, v.z.w. Vlaamse Progressieve Uitgeverij, s.d., p. 7.

[408] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[409] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag Politiek Bureau 23.1.76, 3.4.

[410] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Brief J. Moins aan Turf 10.11.74, 13.1.

Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[411] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Werkgroep Huis van de Pers 11.1.80, 10.2.

[412] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, B.R.T., 6.2.

[413] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Gentlemen’s agreement 30.11. 79, 10.2.

[414] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag van de Vlaamse Gewestraad: Het cultuurbeleid 11.12.76, 8.2.

[415] Over de theorieën van Lenin en Gramsci hebben we het al gehad in het vorige hoofdstuk onder het stuk: intellectuelen en de partij.

[416] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Bedenkingen bij de politieke toestand door Turf 14.12.79, 1.9.

[417] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Initiatiefnemers VMT 26.6.79, 15.2.

[418] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, VMT redactievergadering 77-79-80-81, 16.7.

[419] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, I.M.A.V.O. 1978, 13.7

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, I.M.A.V.O. vormingswerk 1978, 14.3.

Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Vlaamse Gewestelijke Conferentie 1979, 12.6.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag Vlaamse Gewestraad 22.5.75, 8.3.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Turf afgevaardigd beheerder F.M.F. 71-79, 14.9.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Turf en het F.M.F., 6.2.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Activiteiten van Turf voor F.M.F. 72-76, 15.1.

[420] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Oprichting V.Z.W. Masereelfonds 8.9.82, 15.2.

[421] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Reactie van Lewin op nota van Turf over het C.C. 3.3.76, 4.6.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Notes pour un débat sur la place des intellectuels dans le combat idéologique de la classe ouvrière 74, 26.14.

[422] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Organigram 1978, 2.3.

[423] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, De vrouwencommissie, 24.9.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, De commissie nationale opvoeding C.C. 2.10.79, 24.9.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag van het C.C. 2.10.79, 24.9.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Werkgroep universiteit 17.2.76, 6.2.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Debatten kernenergie 1977, 8.5.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Verslag van het C.C. 2.10.79, 24.9.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, De vrouwencommissie 30.11.80, 43.7.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Brief van Chantal De Smet aan V.G.R. 27.11.80, 43.7.

Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Commissie speciale fondsen 28.6.77, 6.2.

[424] Dit stuk baseert zich op: TURF J., Energie te veel, energie te weinig,… In: VMT, jrg. 13, nr. 3, 1979, pp. 56-70, tenzij anders is aangegeven.

[425] REYNEBEAU B., Het energievraagstuk in België: de opkomst van kernenergie, Gent, onuitgegeven licentiaatthesis, 1999-2000, 19-21.

[426] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[427] Dit stuk baseert zich op: DE BLESER M., Het energiebeleid in België. De politiek van de regering Martens V tegenover kernenergie, Distrigas en het steenkoolprobleem, Gent, onuitgegeven licentiaatthesis, 1985-1986, 170 p., tenzij anders is aangegeven.

[428] Ministerie voor Economische Zaken, elementen voor een nieuw energiebeleid, Witboek, 1978, m.p.

[429] TURF J., Energie te veel, energie te weinig,… In: VMT, jrg. 13, nr. 3, 1979, pp. 56-70.

[430] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, WG energiebeleid november 1979, 2.4.

[431] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Dossier kerncentrales, 14.10.

[432] Interview met Jef Turf op 10.04.2002 door Susan De Coninck.

[433] MICHIELSEN L., Vertoogschrift aan de kommunisten. Met een antwoord van Louis Van Geyt, Gent, Uitgeverij Masereelfonds, 1984, 72 p.

[434] CARILLO S., ‘Eurokommunisme’ en staat, Amsterdam, Kritiese Biblioteek Van Gennep, 1977, 197 p.

[435] TURF J., Standpunt. Coma-verschijnselen van de K.P. In: VMT, jrg. 22, nr. 1, 1988, pp.53-61.

[436] CLAUDIN F., De toekomst van het eurocommunisme, Bussum, Het Wereldvenster, 1981, p. 111.

[437] Interview met Jan Debrouwere op 24.04.2002 door Susan De Coninck.

Interview met Juul Verelst op 25.04.2002 door Susan De Coninck.

Interview met Ludo Loose op 2.05.2002 door Susan De Coninck.

Interview met Louis Van Geyt op 14.05.2002 door Susan De Coninck.

[438] TURF J., Communist, s.l., Aktueel, 1988, pp. 98-99.

[439] Persoonlijk archief van Jef Turf, Les remarques-critiques des camérades soviétiques au sujet du livre “L’identitié politique des communistes”, s.d., s.p., ongenummerd.

[440] Persoonlijk archief van Jef Turf, De verdediging op de kritieken van Moskou, s.d., s.p., ongenummerd.

[441] Persoonlijk archief van Jef Turf, Het imago van de Vlaamse kommunist, 16.11.77, ongenummerd.