Nuptialiteitsstudie van Izegem (1750-1850) (Steven Vanbelle)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

I. Onderzoeksmethode en -terrein

 

2. Izegem, een overzicht

 

Alvorens we dieper op de huwelijkspatronen in gaan, leek het nuttig een korte verkenning in Izegem te houden. Een vlugge schets van de stad waarin we ons onderzoek hielden kan erg verhelderend werken. Bovendien is een zekere achtergrondkennis over Izegem niet slecht om de hele huwelijkspolitiek beter te begrijpen. In de volgende pagina’s zullen we een vluchtige blik werpen op “de stad van borstels- en schoenen”.

 

2.1.Geografisch kader

 

Izegem ligt in het zuidoosten van West – Vlaanderen, in het centrum van de Mandelvallei. De Mandel, een kleine bijrivier van de Leie, werd in 1979 ingekokerd[9]. De geurhinder die de waterloop verspreidde, maakte het leven er rond onaangenaam. De Mandel was een open riool geworden, dat best aan het oog werd onttrokken. Lange tijd was deze waterweg nochtans dominant aanwezig in het landschap; in een ver verleden werd de Mandel zelfs intensief gebruikt om het vlas te roten[10]. De rivier verloor echter zijn economische functie en verdween letterlijk uit het zicht.

 

In het noorden wordt Izegem begrensd door Emelgem en Kachtem. Ingelmunster is de buur in het oosten. De andere buurgemeenten zijn: Lendelede en St. Eloois- Winkel in het zuiden en Rumbeke in het westen[11].

Momenteel is de stad vlot bereikbaar. Izegem ligt langs de E403- autoweg. Een spoorweg verbindt Izegem met Kortrijk en Brugge. Grote vrachten kunnen tenslotte via het kanaal Roeselare – Leie tot in de stad worden geloodst.

Tijdens de Franse tijd daarentegen, was Izegem nog erg afgesloten. Steenwegen die voor de verbinding met andere gemeenten zorgden, bestonden niet. Pas in 1811 kwam de eerste steenweg er. Het was de Gentse heerweg, die naar Ingelmunster liep. Vanaf 1840, vervlotte een kasseiweg de tocht naar Roeselare. Vierentwintig jaar later werd de Meensesteenweg naar St. Eloois Winkel voltooid. Pas in 1874 kwam er ook in het noorden een steenweg die naar Ardooie leidde. In 1890 tenslotte werd Izegem met Lendelede verbonden[12].

In 1847 werd de spoorlijn Brugge – Kortrijk afgerond[13]. Deze voorzag ook een stopplaats in Izegem. Lange tijd werd de spoorlijn vooral gebruikt om grondstoffen voor de borstel- en schoennijverheid aan te voeren.

 

 

Bron: A.  Vandromme, Izegem vroeger. Beeld van een stad, Izegem, 1989, p. 42.

 

2.2.Sociaal-economisch kader

 

Izegem behoort tot het bestuurlijke arrondissement Roeselare en het gerechtelijk arrondissement Kortrijk.

In 1998 woonden er 26.587 mensen (zie bijlage 4). Hierin zitten ook de cijfers van Emelgem en Kachtem die nu bij Izegem behoren. Ons onderzoek richt zich echter op Izegem zonder beide deelgemeenten. Aan het begin van de door ons onderzochte periode telde Izegem (dus zonder Emelgem en Kachtem) 5316 zielen[14]. Een eeuw later, in 1849, waren er reeds 7971 mensen[15].

 

Izegem was steeds een drukke, ondernemende stad. Al vlug kreeg het de naam: “Boos Iseghem”. Hiermee werd gedoeld op de ijverige, goeie ambachtslieden en werklui die de stad telde[16].

Vandaag de dag zijn vooral de secundaire en tertiaire sector van belang. Een bedrijf als NV. Vandemoortele behoort tot de Europese top. Al in 1899 startte Vandemoortele met de productie van lijn- en koolzaadolie[17]. Een eeuw later wordt er nog steeds olie geproduceerd, maar ook margarine, chips, frituurolie,… . Andere Izegemse bedrijven houden zich bezig met machinebouw, meubelbouw en weefnijverheid[18].

 

In tegenstelling tot de bloeiende Izegemse nijverheid verging het de agrarische sector veel slechter. De landbouw is nog amper een schim van weleer.

In de 16° eeuw was er reeds een bloeiende linnenproductie, die deze van Roeselare en Kortrijk deed verbleken. Izegem had een grote lakenhal en de linnenhandel bleef in de 17e en 18e eeuw verder bloeien. “Boos Iseghem” wist stand te houden tegen de grote buren van Kortrijk en Roeselare. In de jaren 1820-1830 trad er echter verval op[19].

De stijgende bevolking van de late 18° eeuw zorgde voor een tekort aan

arbeidsplaatsen. Men kon niet in de landbouw terecht en koos dan maar massaal voor de lijnwaadhandel. De Mandel was de geschikte “rootrivier”; en lange tijd ging het erg goed met de Izegemse boer en wever.

Maar in het tweede kwartaal van de 19° eeuw ging het behoorlijk fout. Engeland was een te grote concurrent geworden. Terwijl de “Boose Iseghemnaren” samen met de andere “Flandriens” hun achterstand trachtten op te vangen door langere uren te kloppen, was in Engeland reeds een sterk mechaniseringproces in ontwikkeling. De Izegemnaren waren echter nog niet rijp voor deze nieuwe mentaliteit van over het Kanaal. Het zal de definitieve ondergang van de vlasnijverheid betekenen[20].

 

Het wegvallen van de vlasindustrie werd in Izegem gedeeltelijk opgevangen dank zij de opkomst van de schoen- en borstelindustrie.

In 1799 werkten reeds 82 gezinshoofden en 22 zonen in de schoennijverheid. Het was een thuisnijverheid waaraan ook de vrouwen deelnamen. Ze hielpen hun man en naaiden het bovenleder. Voor de grote stroomstoot in de Izegemse schoenindustrie zorgde Eduard Dierick. In 1830 verwierf hij een octrooi voor zijn uitvinding van genagelde schoenen. Hij genoot internationale faam en mocht schoenen maken voor Keizer Willem en Koning Leopold I (zie bijlage 5). Hij zorgde er ook voor dat zijn stielkennis werd doorgegeven[21].

In 1840 richtten  de Izegemse schoenmakers een gilde op. Alleen zij die van een schoenmakersfamilie afstamden, of zij die ten laste van de armentafel waren, konden intreden. Tot 1860 zou men dit gesloten ambacht volhouden. Daarna zou onder druk van een Izegemse schoenfabriek, het ambacht “vrij” worden[22].

Het belang van de Izegemse schoennijverheid voor de stad kan niet overschat worden. In 1840 telde de stad 30 patroons met 200 werklieden, in 1863 waren er reeds 70 patroons met 400 werklieden en 200 handstiksters. Rond 1890 waren er zelfs méér dan 1000 werklieden!

Izegem was naast schoenen- ook borstelstad. Deze industrie kwam echter pas in de tweede helft van de 19° eeuw op, en valt dus buiten onze onderzoeksperiode.

 

Begin 19° eeuw stapte de Izegemse bevolking over van de landbouw naar de ambachten. Ondanks dit alles, was in 1849 nog 20% van de bevolking rechtstreeks bij de landbouw betrokken[23]. De populairste teelten waren rond 1846, tarwe en rogge. Beide gewassen waren goed voor zo’n 250 hectaren. Rapen als nateelt vulden 190 hectaren en koolzaad 107 hectaren. Vlas was slechts goed voor 57 hectaren[24].

Toch merken we dat ook in Izegem veel kleine landbouwers de linnennijverheid als een noodzakelijke bijverdienste zagen.

Op dit alles zullen we in een later hoofdstuk over de “sectoriele analyse” nog terugkomen.

 

Laten we dit sociaal- economische voorproefje tenslotte afsluiten door enkele woorden aan de armoede te wijden.

Hoewel Izegem steeds een actieve, ondernemende stad was, vertaalde zich dat niet echt in rijkdom. In 1846 raakte men aan een record- aantal armen van 2223 op een totale bevolking van 8155. Dit erg hoge cijfer was te wijten aan de teloorgang van de linnennijverheid, maar ook aan de mislukte oogsten en de hardnekkige tyfusepidemie[25].

De schrijnende armoede poogde men op te lossen door de rondhaling van “weke brood” en het uitdelen van aardappelen. De rijken kregen hierbij enkele armen toegewezen waaraan ze wekelijks brood konden uitdelen.

Om dit stukje over armoede af te sluiten willen we nog het jaar 1845 als illustratie gebruiken. In dat jaar stonden 673 gezinnen op de abonnementsrol, wat inhield dat ze door de stad belast werden. Maar liefst 758 gezinnen trokken steun van het armenbestuur, en nog eens 320 gezinnen bevonden zich in “een nabijen staat van armoede[26]. De crisis van de jaren 1840 werd dus ook in Izegem duidelijk gevoeld.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[8] J. Lermyte, Geschiedenis van Izegem, Roeselare, 1985.

[9] J. Lermyte, Geschiedenis van Izegem, Roeselare, 1985, p. 27.

[10] E. Sabbe, De Belgische vlasnijverheid. Deel II: van het Verdrag van Utrecht (1713) tot het midden van de XIXe eeuw, Kortrijk, 1975, p. 68.

[11] A. Vandromme, Izegem vroeger. Beeld van een stad, Izegem, 1989, p. 42.

[12] J. Lermyte, op. cit., p. 30.

[13] R. Verholle, Negen eeuwen Izegem, Izegem, 1980, p. 2.

[14] J. Lermyte, op. cit., p. 90.

[15] A. Vandromme, “Izegem in cijfers”, Ten Mandere, 1965, p. 98.

[16]H.  Hasquin, Gemeenten van België; geschiedkundig en administratief geografisch woordenboek Deel 1, s. l. , 1980, p.440.

[17] J. Lermyte, op. cit., p. 200.

[18] Ibid., p. 34.

[19] W. Boucquet, Kroniek van Groot-Izegem 1993, Izegem, 1993, p. 9.

[20] Ibid., p. 10.

[21] A. De Jan, “Eduard Dierick, grondlegger van de Izegemse schoennijverheid”, Ten Mandere, 1960, pp. 14-27.

[22] J. Geldhof, “De Izegemse schoennijverheid”, Ten Mandere, 1966, p. 9.

[23] J. Lermyte, op. cit., p. 205.

[24] Ibid., p. 204.

[25] Ibid., p. 226.

[26] Ibid., p. 231.