De evolutie in de Belgische publieke opinie ten aanzien van Israël (1945-1973). (Roel Slegers)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

PROLOOG: HET KOLONIALE PALESTINA (1914-1940)  

 

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was Palestina niets meer dan een provincie van het Ottomaanse Rijk, dat echter serieus in verval begon te raken. Bovendien begon het rijk van de “zieke Turkse man” het onderwerp te worden van territoriale aanspraken, zowel van Frankrijk als van Groot-Brittannië. Toen het Ottomaanse rijk zich in november 1914 aan de zijde van Duitsland schaarde, was het hek helemaal van de dam. Het moest zich in het noorden verdedigen tegen Rusland en in de Arabische provincies tegen voornamelijk Britse legers. Aanvankelijk kon het de Britse belangen in Egypte nog bedreigen, maar op 18 december 1914 kon Groot-Brittannië, dat Egypte officieus reeds bestuurde sinds 1882, het Nijlland voortaan beschouwen als volwaardig onderdeel van het Empire, hoewel het op dat moment nominaal nog deel uitmaakte van het Ottomaanse Rijk. De Britse regering vond immers dat zij verantwoordelijk was voor de bescherming van het Suezkanaal.[12] Tussen juli 1915 en maart 1916 vond er een briefwisseling plaats tussen tussen Hussein, de sjarief[13] van Mekka, en Sir Henry McMahon, de Britse Hoge Commissaris in Egypte, waarin de mogelijkheid tot een Brits-Arabische alliantie besproken werd. De Arabieren zouden in opstand komen tegen de Ottomanen en in ruil daarvoor zou er na de oorlog een Arabisch Rijk gecreëerd worden onder de bescherming van Groot-Brittannië. Er werd nog heel wat heen en weer geschreven waardoor de misverstanden zich opstapelden, vooral te wijten aan vertaalfouten. In de eerste helft van 1916 kwam de situatie in het Midden-Oosten in een stroomversnelling. Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland kwamen tot een akkoord dat hun invloedssferen in de nog op te richten Arabische confederatie zou afbakenen. Nauwelijks veertien dagen later sloten Groot-Brittannië en Frankrijk, met medeweten van Rusland, het Sykes-Picot akkoord waarin de naoorlogse invloedssferen in het Midden-Oosten uitgetekend werden. Groot-Brittannië zou de controle krijgen over het zuiden van de Arabische wereld, namelijk Palestina, Transjordanië en Irak, terwijl de Franse invloedssfeer zich over Syrië en Libanon zou uitstrekken. Zowel Groot-Brittannië als Frankrijk zouden in hun mandaatgebied een bestuur mogen installeren. Dit akkoord werd geheim gehouden voor de Arabieren, aangezien dit radicaal inging tegen de beloften die aan hen gedaan waren in ruil voor de opstand. Die opstand brak uiteindelijk uit in juni. Tegen eind september controleerden de Arabieren Mekka, Jedda en Taif. Medina bleef echter in handen van de Ottomanen. Wanneer deze Arabische legers later dat jaar geleid werden door Allenby en Lawrence kon niets hen nog stoppen en in december 1917 trokken zij Jeruzalem binnen.

Eén maand vroeger echter zouden twee gebeurtenissen het Arabische vertrouwen in Groot-Brittannië ondermijnen. Op twee november verscheen immers de Balfour Declaration, een brief van Arthur James Balfour, minister van Buitenlandse Zaken, aan Lord Rothschild die beschouwd werd als hoofd van de Joodse gemeenschap in Groot-Brittannië. In deze brief werd aan de joden een “National Home” in Palestina beloofd, hoewel er ook werd aangestipt dat de niet-joodse groepen die er leefden burgerlijke en religieuze rechten moeten krijgen. Groot-Brittannië deed deze toegeving, ondanks de eerdere belofte aan de Arabieren, omwille van joodse druk op de regering. De joodse inbreng in de gealliëerde oorlogsinspanningen was immers vrij groot. Ze leverden heel wat vrijwilligers en stonden bovendien garant voor een aanzienlijke financiële steun. Groot-Brittannië kon het zich niet permitteren deze steun te verliezen. Later dat jaar, in november 1917, maakten de Russische revolutionairen bovendien het Sykes-Picot akkoord openbaar waardoor Groot-Brittannië opnieuw enorm gezichtsverlies leed ten opzichte van de Arabieren.

Na de Eerste Wereldoorlog, op de Conferentie van San Remo in 1920, kreeg Groot-Brittannië van de Volkerenbond het mandaat over Palestina toegewezen op basis van de Balfour Declaration. In juli 1922 werd de tekst van de Balfour Declaration integraal opgenomen in de tekst die Groot-Brittannië het mandaat over Palestina bezorgde. Deze tekst werd beschouwd als het eindpunt van het streven van Theodor Herzl om de joden een eigen grondgebied te geven. Herzl schreef in 1896 naar aanleiding van de Dreyfusaffaire en het groeiende nationalisme en anti-semitisme in Europa immers het boek “Der Judenstaat”. Voor Herzl was het probleem van de joden een nationaal probleem. Het ging niet enkel om de terugkeer naar Eretz Israël, wel om de oprichting van een eigen joods vaderland in Palestina, het Beloofde Land. Dit boek vormde de theoretische basis voor de oprichting van een joodse staat in Palestina en gaf een beslissende impuls aan het politieke zionisme, wat geïllustreerd kan worden door het verloop van het eerste Zionistische Congres in Bazel. Daar werden onder impuls van Chaim Weizmann de voorgestelde alternatieve oplossingen voor een joodse staat in Palestina (o.a. Oeganda) van tafel geveegd ten voordele van de terugkeer naar Palestina.

Met het mandaat van Groot-Brittannië over Palestina waren de problemen echter niet opgelost. Enerzijds ondervonden de Britten steeds meer de negatieve consequenties van hun tegenstrijdige beloften en  anderzijds liepen de spanningen tussen joden en Arabieren hoog op. Na de dood van Herzl waren de joden immers massaal overgegaan tot de aankoop van grond in Palestina met behulp van het joods Nationaal Fonds en de joodse Nationale Bank. De eerste twee immigratiegolven (1880 en 1904) steunden vooral op zionistisch-socialistische joden die dan ook opteerden voor een organisatie gedragen door kibboetsen, landbouwnederzettingen die zelf instaan voor veiligheid, die pogen zelfbedruipend te zijn en waar privé-bezit niet bestaat. Omwille van de groeiende anti-joodse gevoelens in Palestina werd in 1920 een joodse verdedigingsorganisatie, de Haganah opgericht. Hieruit zou later het officiële Israëlische leger groeien.

Naar aanleiding van de vele onlusten die uitbraken tussen de beide bevolkingsgroepen in Palestina in 1920 en 1929, besloot de Britse regering in 1930 een White Paper op te stellen dat de joodse immigratie in Palestina zou reguleren en beperken. Dit Witboek kwam de volgende jaren onder zware druk te staan door de toenemende spanning in het Midden-Oosten. Italië was in oorlog met Ethiopië, het Arabisch nationalisme bleef groeien evenals het aantal joodse immigranten die Hitler-Duitsland probeerden te ontvluchten. De Britse oplossing, restricties op de landverkoop aan joden en een beperkte immigratie, stelde niemand tevreden aangezien de joden massaal wilden inwijken terwijl de Arabische Palestijnen een volledige immigratiestop vroegen.

Na een Arabische anti-Britse opstand in 1936 waarbij zowel aan joodse als aan Arabische zijde zo’n 4000 doden vielen, zagen de Britten dat het zo niet verder kon en in 1937 verscheen een rapport van de Peel-commissie waarin een scheiding van Palestina in een joodse en een Arabische staat voorgesteld werd. De streek rond Jeruzalem zou onder Brits mandaat blijven. De Arabieren konden zich hier niet in vinden en dreigden ermee het nationaal-socialistische Duitsland ter hulp te roepen om de Arabische belangen te verdedigen. Groot-Brittannië reageerde onmiddellijk en in 1939 werd een nieuw Witboek voorgesteld waarin de splitsing van Palestina verworpen werd. Bovendien werd de joodse immigratie en aankoop van gronden opnieuw beperkt en werd de onafhankelijkheid van Palestina binnen de tien jaar in het vooruitzicht gesteld. In 1940 brak echter de Tweede Wereldoorlog uit.

 

 

HOOFDSTUK 1: DE STICHTING VAN DE STAAT ISRAËL

 

1.1. Het kader

 

1.1.1. De situatie in de wereld

 

De Grote Drie: de verdeling van de wereld

 

De situatie in de naoorlogse wereld stond volledig in het teken van de Koude Oorlog. In 1941 was er nochtans niets dat er op wees dat de “Grote Drie” enkele jaren later met getrokken messen tegenover elkaar zouden staan. Na de Duitse inval in de Sovjetunie op 22 juni 1941 zegden Churchill en Roosevelt Stalin alle steun toe, wat in de praktijk bleek uit de uitbreiding van de Lend & Lease Act zodat de Sovjetunie het nodige legermateriaal zou kunnen aankopen om het Oostfront open te houden. Al snel bleek echter dat elke grootmacht haar eigen agenda had en dat deze niet met elkaar te verzoenen waren. Roosevelt wou bijvoorbeeld vermijden dat de Sovjets zich in hun eigen invloedszone gingen opsluiten omdat hij één grote economische wereld wou om de Amerikaanse export te verzekeren. Churchill wou dan weer de Britse posities in de Middellandse Zee en in de Balkan beveiligen terwijl Stalin gebiedsuitbreiding en een cordon sanitaire rond de Sovjetunie verlangde.

Wederzijdse beschuldigingen volgden elkaar op zodat van de goede verstandhouding halverwege 1941 in 1943 niet veel meer over bleef. Stalin geloofde dat het Westen rustig wou wachten tot communisten en nazi’s elkaar uitgemoord hadden om dan de controle over Europa te verwerven aangezien het beloofde Westfront er maar niet kwam. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië vreesden dan weer dat de Sovjetunie wel eens zou kunnen gaan denken aan een wapenstilstand met Duitsland zoals in 1917, waardoor het Westen met het gehele Duitse leger zou moeten afrekenen. Anderzijds waren ze ook bang dat de Sovjetunie niet zou stoppen in Duitsland en meteen het hele Europese continent zou veroveren.

Naarmate het Rode Leger Duitsland verder terugdreef, zag Churchill de Britse belangen in de Balkan meer en meer bedreigd. Hij drong aan bij Roosevelt om Italië aan te vallen via Sicilië. Roosevelt stemde uiteindelijk toe, maar meer om Amerikaanse levens te sparen dan uit bezorgdheid voor de Britse koloniale belangen. Ondanks de invasie in Italië in 1943 was het Rode Leger al zo ver gevorderd dat Churchill begon in te zien dat Britse invloed in de Balkan enkel mogelijk zou zijn in samenspraak met Stalin. Daarom vroeg hij een nieuwe ontmoeting tussen de Grote Drie, ditmaal in Moskou. Stalin en Churchill gingen echter al snel samen rond de tafel zitten en werkten een akkoord uit. De invloedszone van de Sovjetunie zou zich over heel Oost-Europa uitstrekken terwijl Groot-Brittannië controle over de Middellandse Zee zou verwerven. Roosevelt was echter niet gelukkig met dit akkoord. Voor hem was dit denken in invloedszones een typische afspiegeling van de negentiende eeuwse internationale politiek die gekenmerkt werd door kolonialisme en oorlog.

 

Na-oorlogse samenwerking?

 

Wanneer Roosevelt op 12 april 1945 stierf, volgde Harry S. Truman hem op. Deze man was minder pragmatisch en had een diepe afkeer van het communisme. Bovendien bezat hij vanaf juli 1945 het atoommonopolie. Truman zou dus een erg kordate politiek voeren en kwam geregeld in botsing met Stalin, o.a. inzake de Poolse kwestie en inzake de voorgestelde deïndustrialisatie van Duitsland. Ondertussen had Duitsland in mei de onvoorwaardelijke overgave getekend en werd het verdeeld onder de vier grootmachten die elk op een andere manier hun overwinning wilden verzilveren. De Verenigde Staten wilden de economie zo snel mogelijk weer op gang krijgen om een nieuwe afzetmarkt voor hun producten te creëren en het financieel zwakke Groot-Brittannië volgde hen daarin, onder andere omdat Duitsland leed onder hongersnoden en sterke inflatie, zodat de bezetters massaal hulpgoederen moesten aanvoeren. In Frankrijk echter leefde de revanche-gedachte nog sterk en zij wilden kost wat kost een nieuw sterk Duitsland vermijden. Ook de Sovjets redeneerden in termen van herstelbetalingen en beide landen begonnen het industrieel complex van Duitsland naar hun land te slepen. Frankrijk zou later onder Angelsaksische druk wel bijdraaien.

De eerste verschillen tussen Truman en Roosevelt werden snel duidelijk. Terwijl Roosevelt tegen elke prijs “post war collaboration” wou realiseren door de oprichting van een nieuwe Volkerenbond en in ruil daarvoor zelfs toegevingen wou doen aan Stalin, zag Truman toegevingen aan het communisme helemaal niet zitten. Toch zou op de Conferentie van San Francisco (april-juni 1945) het Charter van de Verenigde Naties, de verbeterde versie van de Volkerenbond, definitief vast komen te liggen. Het spitste zich vooral toe op het handhaven van vrede en veiligheid en droeg de zelfbeschikking van de volkeren hoog in het vaandel. Oost-Europa kwam echter onder Sovjetcontrole terwijl Groot-Brittannië en Frankrijk ook niet geneigd leken te zijn hun kolonies los te laten. De ideologische inkleuring van landen leek belangrijker te worden dan hun grenzen. Ondertussen begonnen de grootmachten elkaar steeds minder te vertrouwen. De eerste barsten waren al te zien op de Conferentie van Potsdam en tijdens de ontmoetingen tussen de ministers van Buitenlandse Zaken, die de akkoorden van Potsdam verder moesten uitwerken, kregen de Amerikanen steeds meer de indruk dat de Sovjetunie uit was op de totale controle van Europa en misschien zelfs de wereld. De wederopbouw van Duitsland werd hierdoor nog belangrijker aangezien de Amerikanen er van overtuigd waren dat alleen een sterk Duitsland in staat zou zijn om een dam tegen het communisme op te werpen. In de drie westerse zones werd beslist om een munthervorming door te voeren en deze drie zones vormden een muntunie zodat de oostelijke Sovjet-zone van de rest van Duitsland werd afgesneden. Bovendien besliste men ook dat Duitsland opnieuw over het Ruhr-gebied zou mogen beschikken en de Amerikanen knoopten gesprekken aan met Ijsland en de Scandinavische landen inzake eventuele veiligheidsallianties.

De Sovjetunie raakte er van overtuigd dat deze maatregelen tegen haar gericht waren, vooral omdat vroegere gesprekken over een munthervorming in de vier bezettingszones op niets waren uitgedraaid. Stalin reageerde daarom met de blokkade van Berlijn (24 juni 1948) waardoor West-Berlijn, dat midden in de Sovjet-zone lag, totaal geïsoleerd raakte van de rest van de westerse wereld. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië zetten daarop een luchtbrug op om het westerse deel van Berlijn te kunnen bevoorraden. De door Stalin verhoopte toegevingen kwamen er dus niet, integendeel. Het Westen nam een hardere houding aan ten opzichte van de Sovjetunie en de Verenigde Staten raakten stilaan overtuigd van het nut van een westerse veiligheidsalliantie.

 

Trumandoctrine en Marshallplan

 

Nu de oorlog voorbij was en Truman er geen geheim van maakte dat hij geen toegevingen wou doen aan de Sovjetunie, concentreerde ook Churchill zich opnieuw meer op zijn vroeger grondthema, namelijk de strijd tegen het communisme. De spanningen rond Iran en Turkije liepen met een sisser af, maar in Griekenland werd het menens. De Britten konden het communistische verzet niet verslaan en de lege schatkist in Londen maakte het onmogelijk om nieuwe troepen te sturen. De Britten lichtten Truman in dat ze uiterlijk op 1 april 1947 Griekenland zouden verlaten. George Kennan en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Marshall konden Truman overtuigen om in te grijpen. Griekenland, de bakermat en het symbool van de westerse democratie, mocht zeker niet in communistische handen vallen. Bovendien zou de Sovjetunie via de controle over Griekenland toegang krijgen tot de Middellandse Zee en door het gevreesde domino-effect zou de rest van Europa zo in de schoot van de Sovjetunie vallen.

Op 12 maart 1947 lanceerde Truman zijn doctrine: de Verenigde Staten zouden steun verlenen aan elke regering die zich door het communisme bedreigd voelde. Deze doctrine zou al snel een economische tegenhanger krijgen. Armoede werd immers gezien als dé voedingsbodem voor het communisme en bovendien moest Europa snel weer opgebouwd worden zodat ze Amerikaanse producten konden aankopen. De blauwdruk van het latere Marshallplan had echter dadelijk met heel wat problemen te kampen. Zo stonden heel wat landen sceptisch tegenover de wederopbouw van de Duitse economische macht. Daarom stelden de Amerikanen één Europees plan voor waardoor Duitsland stevig ingebed zou worden in Europa. Vooral de Fransen waren voor dit idee gewonnen. Bovendien wilden de Verenigde Staten er niet van beschuldigd worden Europa te willen opdelen in invloedszones, dus moest de Sovjetunie ook uitgenodigd worden op de besprekingen inzake de Marshallhulp. De Sovjets zagen Amerikaanse steun wel zitten, zij hadden immers enorme verliezen geleden in de strijd tegen het fascisme, maar toen bleek dat ze hun economische doctrine moesten laten vallen door hun grenzen open te stellen voor Amerikaanse ondernemers, keerde Molotov dadelijk naar Moskou terug. De Sovjetunie zou haar eigen herstelplan uitwerken en nog geen week later lanceerde men het Molotovplan, waarna ook Polen en Tsjechoslowakije zich – onder druk van de Sovjetunie - uit het Marshallplan terugtrokken. Dat Molotovplan zou later omgevormd worden tot het Comecon. Een laatste probleem dat Marshall ondervond  was van binnenlandse aard. Er waren immers congresverkiezingen geweest en de Republikeinen hadden een meerderheid gehaald. Het congres was dus niet geneigd om veel geld vrij te maken voor initiatieven van de Democratische regering. Daarom stelde Marshall het voor alsof iedereen er bij te winnen had. Het plan zou zorgen voor een toename van de Amerikaanse export zodat de economie kon blijven groeien, het redde Europa van de communisten en Europa zou in staat gesteld worden om in te staan voor zijn eigen veiligheid waardoor er dollars bespaard konden worden.

Het plan bleef op veel verzet stoten, 1948 was immers een verkiezingsjaar, maar de gebeurtenissen in Tsjechoslowakije gaven uiteindelijk de doorslag. Door de communistische machtsovername in Praag werd het voor de Amerikanen ineens duidelijk dat er geen tijd te verliezen was of heel Europa zou onder communistische vlag gebracht worden. Het Marshallplan werd goedgekeurd en op 4 april 1949 wordt zelfs de NAVO opgericht waardoor het Westen duidelijk maakte dat de Sovjetunie nu wel genoeg satellietstaten had en dat elke militaire aanval op een NAVO-lid door alle ondertekenaars beantwoord zou worden. De Sovjetunie zette dadelijk een diplomatiek offensief in bij de Verenigde Naties met als argument dat het verdrag in tegenspraak was met eerdere verdragen gesloten tussen de Sovjetunie enerzijds en Frankrijk, Groot-Brittannië of de Verenigde Staten anderzijds. Bovendien zou het in tegenspraak zijn met het Handvest van de Verenigde Naties en gericht tegen de Sovjetunie. De NAVO-landen antwoordden dat het enkel een defensief pact was, gericht tegen niemand.

In 1949 was Europa, en voor een groot deel ook de rest van de wereld, verdeeld in twee blokken. Het uitblijven van het westelijk front en de kwestie Polen veroorzaakten het wantrouwen, de problemen rond Duitsland zorgden voor de breuk waarna de Trumandoctrine, het Marshallplan en de oprichting van de NAVO de verdeling bezegelden, zowel politiek, economisch als militair.

 

1.1.2. De situatie in België

 

De Londense periode

 

De Belgische regering koos er in mei 1940 voor om de neutraliteitspolitiek aan de kant te schuiven en resoluut de kaart van Groot-Brittannië te trekken.[14] Reeds voor de aankomst van Pierlot en Spaak in Londen waren er reeds stemmen opgegaan om België in te schakelen in het Britse Dominionsysteem. De Belgische ministers redeneerden immers dat Groot-Brittannië na de oorlog hét financiële middelpunt van de wereld zou zijn aangezien zij naast de markten die ze reeds beheersten eveneens de markten die ze zouden veroveren op Duitsland konden inschakelen in hun imperiale systeem. België maakte er ook geen geheim van dat het een douane-unie met Nederland en in een later stadium de Scandinavische landen wel zag zitten.[15] De kleinere landen begonnen in te zien dat ze niet konden wegen op de internationale politiek en naar het einde van de oorlog toe begonnen de contouren van verschillende samenwerkingsverbanden zich af te tekenen. België sloot een economisch samenwerkingsverband met Nederland en Luxemburg, de Benelux, om zijn export te verzekeren en ging zich actief inzetten voor een ééngemaakt (West-)Europa.[16] Dat ééngemaakt Europa zou ook de veiligheid van de kleine landen moeten garanderen. Ondanks de pogingen van Spaak om Groot-Brittannië te overtuigen zich te engageren voor een Europese integratie, verkoos Eden onder impuls van Churchill om Spaaks argumenten aan de kant te schuiven en zich te richten op de Verenigde Staten. Bovendien beschuldigde Moskou België er nu van een anti-Sovjetblok te willen oprichten. Het Belgisch buitenlands beleid zat dus in een impasse.

 

Binnenlandse situatie na de bevrijding

 

De Tweede Wereldoorlog had in België diepe sporen nagelaten, zowel economisch als politiek. Economisch was er heel wat schade aangericht door de bombardementen van de geallieerden, het Ardennenoffensief en de V1 en V2 bommen die nog geruime tijd na de Duitse terugtrekking op België bleven vallen.[17] Toch slaagde België erin om snel uit het dal te kruipen. De haven van Gent viel quasi onbeschadigd in geallieerde handen en ook in de haven van Antwerpen kwam het goederenverkeer snel terug op gang. De geallieerden gebruikten de Belgische havens voor de aanvoer van militair materiaal waardoor België over aanzienlijke dollarreserves beschikte. Bovendien bezat België met Kongo een kolonie waar uranium in de grond zat. De Amerikanen, bezig met de constructie van hun atoombom, hadden er geen problemen mee om harde dollars te betalen voor deze kostbare grondstof. Met die dollars kon België snel nieuwe uitrustingen en grondstoffen aankopen voor de industrie die een afzet vond in de buurlanden die nog volop in opbouw waren. Daarom balanceerde België inzake Duitsland tussen twee ideeën. Enerzijds vreesde men een sterk Duitsland dat opnieuw een bedreiging voor de Belgische veiligheid kon worden, maar anderzijds moest Duitsland economisch wel sterk genoeg zijn om de doorvoerfunctie van de Antwerpse haven te optimaliseren. Verder werd de inflatie in de hand gehouden door de maatregelen die Camille Gutt nam waardoor de geldhoeveelheid drastisch ingeperkt werd. Daarbij kwamen ook nog eens fiscale maatregelen, onder andere een belasting op geld verdiend op transacties met de vijand.[18] Economisch kwam België er dus snel bovenop, politiek waren er echter meer problemen.

Eerst en vooral was er het vraagstuk van de collaboratie terwijl anderzijds de koningskwestie het land op de rand van een burgeroorlog bracht. Door deze twee vraagstukken liepen overduidelijk communautaire en ideologische scheidslijnen, wat het er voor de regeringen niet gemakkelijker op maakte. Tussen 26 september 1944, de aanstelling van de naoorlogse regering, en 16 juli 1950, de troonsafstand van Leopold III, waren er in België maar liefst 10 regeringen aan de macht geweest. Voor de behandelde periode is vooral de regering Spaak van belang geweest. Die zetelde van maart 1947 tot juni 1949 en bestond uit een coalitie van socialisten en christen-democraten. Hoewel dit op het eerste zicht een vrij lange periode lijkt, moet wel opgemerkt worden dat deze regeerperiode geen eenvoudig verloop kende. In april en november 1948 diende deze regering haar ontslag in, maar door bemiddeling van Prins-Regent Karel in april en het ontslag van minister Struye, omwille van zijn clementiemaatregelen voor collaborateurs, in november, kon de regering toch in het zadel blijven.[19]

 

Buitenlandse politiek

 

Paul-Henri Spaak, die in de regering van 1947-1949 zowel premier als minister van Buitenlandse Zaken was, speelde op het internationale toneel een belangrijke rol. Hij bleef zich inzetten voor een pro-Britse politiek, waarvoor hij in het parlement op de vingers getikt werd door de communisten. Uiteindelijk zagen de Britten meer in goede relaties met Frankrijk en België ging een detentepolitiek voeren om niet verzeild te raken in een blokvorming tegen een ander VN-lid, met name de Sovjetunie.

Toch zag België in dat het alleen niet kon overleven in de naoorlogse wereld. De gesprekken die al tijdens de Tweede Wereldoorlog gevoerd werden met Nederland inzake een douane-unie worden verder uitgediept en vanaf 1 januari 1948 werd de BLEU uitgebreid tot Nederland. De Benelux was geboren. In het kader van het Marshallplan en de steeds sterker wordende tegenstellingen tussen Oost en West zou België echter steeds meer kleur moeten bekennen. Hoewel de relaties met Moskou er niet op verbeterden, ging de oude droom van Europese integratie dan toch in vervulling. Op het einde van januari 1948 stelden Frankrijk en Groot-Brittannië aan de Benelux-landen een politiek pact voor, dat naast economische, culturele en sociale samenwerking ook een militair luik bezat. In maart werd het Verdrag van Brussel ondertekend door de vijf landen en precies één jaar later werd het uitgebreid met zeven nieuwe landen, waaronder de Verenigde Staten en Canada. De Europese integratie kreeg zo een Noord-Atlantisch karakter.[20]

 

1.1.3. De situatie in het Midden-Oosten

 

De Tweede Wereldoorlog en de directe gevolgen

 

Zoals reeds vermeld hadden de Britten zowel joodse als Arabische steun nodig in hun strijd tegen Duitsland. Door de publicatie van het Witboek, dat de immigratie van joden in Palestina beperkte, hadden ze wel punten gescoord bij de Arabische landen, maar de joden zagen hun droom, een “Jewish National Home” in Palestina, aan stukken geslagen.

De nogal dubbelzinnige stelling van David Ben Goerion die voorhield dat het Witboek bestreden moest worden alsof er geen oorlog aan de gang was, maar dat anderzijds ook de Britten gesteund moesten worden in hun strijd tegen Duitsland, werd niet door alle joodse verzetsgroepen gedeeld. Zo scheurde Abraham Stern zich af van de Irgun en creëerde zo een eigen terroristische organisatie, de Stern Gang, die oordeelde dat de Britten in Palestina bestreden moesten worden, oorlog of geen oorlog.

Na de oorlog werd de situatie in het Midden-Oosten nog complexer. Gedurende jaren waren er slechts twee spelers actief geweest in dat gebied, namelijk Frankrijk en Groot-Brittannië. Aan de vooravond van de Koude Oorlog begonnen ook de Verenigde Staten en de Sovjetunie het belang van de olierijke regio in te zien, terwijl overal in de Arabische wereld nationalistische bewegingen als paddestoelen uit de grond sprongen. Bovendien hadden deze nationalistische bewegingen nu veel meer kans op slagen, enerzijds door de verzwakking van de Europese kolonisatoren en anderzijds door de steun van de Verenigde Staten en Rusland die sterk anti-kolonialistisch waren ingesteld en daarenboven hoopten op de versterking van hun eigen positie in die regio door het machtsvacuüm dat de Europese landen zouden achterlaten.

De Britse positie in Palestina kwam verder onder druk te staan doordat de joodse emigratie naar Palestina een hoogtepunt bereikte in de jaren na Tweede Wereldoorlog, toen de omvang van de holocaust volledig tot de wereld doordrong. De Britten hielden echter vast aan hun Witboek en grendelden Palestina volledig af voor joodse immigranten zodra het vastgestelde quotum bereikt was. Dit ondanks het aandringen van de Amerikaanse president Truman om meer (Europese) joden toe te laten, temeer daar het in de Verenigde Staten bijna verkiezingen waren waarbij de stemmen van de Amerikaanse joden van doorslaggevend belang konden zijn. Groot-Brittannië vond echter dat een goede relatie met de Arabieren essentieel was om verzekerd te blijven van de aanvoer van strategische grondstoffen zoals olie. Een conflict tussen Groot-Brittannië en de joodse verzetsstrijders bleef dan ook niet uit. Na de oorlog besloten de drie grootste ondergrondse militaire bewegingen in Palestina de handen in elkaar te slaan. De Irgun, de Stern Gang en de Haganah gingen samenwerken en poogden via aanslagen de Britten tot toegevingen te dwingen. Deze aanslagen werden afgewisseld met Britse huiszoekingen en massale arrestaties. De Britten voelden dat ze de greep op de zaken aan het verliezen waren en legden het probleem voor aan de pas opgerichte Verenigde Naties.

 

De VN nemen het over

 

Op 15 mei 1947 werd een speciale onderzoekscommissie binnen de Verenigde Naties opgericht, de UNSCOP.[21] Deze commissie moest een oplossing zoeken voor het probleem en bestond uit afgevaardigden van elf kleine landen.[22] Eind augustus was de commissie klaar met haar werk en stelde twee verdelingsplannen voor. Het plan dat het in de commissie zou halen voorzag de splitsing van Palestina in een joodse en een Arabische staat, verbonden door een economische unie, terwijl Jeruzalem een internationaal statuut zou krijgen. Groot-Brittannië zou gedurende een interim-periode het mandaat over deze staten krijgen en er zouden 150.000 joodse immigranten toegang krijgen tot de joodse staat. Een tweede plan dat voorgesteld werd in de commissie, maar dat het niet haalde, voorzag de creatie van een onafhankelijke federale staat.

Wanneer de Britten een schip met meer dan 4000 joodse overlevenden uit de Duitse concentratiekampen, de Exodus, dwongen om terug te keren naar Duitsland, hingen leden van de Irgun twee Britse officieren op en bevestigden boobytraps aan hun lijken. In Groot-Brittannië braken spontaan anti-semitische manifestaties uit en de regering kreeg het steeds moeilijker om de noodzaak van de aanwezigheid van het Britse leger in Palestina aan de publieke opinie te verkopen.

Eind november beslisten de Verenigde Naties dan om de commissie te volgen en het verdelingsplan werd goedgekeurd, mede door de actieve steun van de Verenigde Staten én de Sovjetunie. De verdeling van Palestina hield in dat het grondgebied verdeeld zou worden in verschillende territoria tussen joden en Arabieren, verbonden door corridors. De joden zouden 56% van het grondgebied krijgen. Het omvatte bovendien de kuststrook tussen Jaffa en Haifa, de belangrijkste haven, de Negev-woestijn en de landbouwgebieden rond het Meer van Tiberias. De Arabische staat zou bestaan uit de zogenaamde Westelijke Jordaanoever, de Gaza-strook met een stuk van de Negev-woestijn langs de Sinaï-woestijn en de streek tussen Haifa en Libanon. De Arabische vertegenwoordigers in de VN en de Arabische Palestijnen wezen het voorstel af, evenals de Britten die naar aanleiding van de goedkeuring besloten afstand te doen van hun mandaat over Palestina vanaf 14 mei 1948.[23] De Britten hoopten met deze tactiek hetzelfde te bereiken als in India waar de dreiging van een Britse terugtrekking ervoor gezorgd had dat hindoe’s en moslims opnieuw rond de tafel gingen zitten. Enkele dagen na de goedkeuring van het VN-plan braken er echter gevechten uit tussen Arabieren en joden waarbij vooral de joden die in afgelegen kibboetsen woonden het hard te verduren kregen. De Britse troepen probeerden om niet betrokken te raken en beperkten hun acties tot huiszoekingen, in beslag name van wapens en arrestaties.

 

Het diplomatieke gevecht groeit uit tot een burgeroorlog

 

De burgeroorlog tussen joden en Arabieren nam echter steeds ernstiger vormen aan. Overal in het land werd gevochten en het leek erop dat beide partijen zich begonnen te concentreren op Jeruzalem, de heilige stad die aan niemand was toegewezen, maar wel in Arabisch gebied lag.[24] Tijdens deze eerste fase van de burgeroorlog was de tragedie van het dorp Deir Yassin haast legendarisch geworden. De gebeurtenissen rond Deir Yassin hadden, zo kort voor het vertrek van de Britten, alleszins een cruciale rol gespeeld in het verdere verloop van de geschiedenis van het Midden-Oosten. De Irgun en de Sterngang hadden toestemming gekregen van de Haganah om Deir Yassin aan te vallen, ondanks het akkoord dat Haganah had met het dorp om dat niet te doen. De joden stootten echter op heel wat tegenstand en moesten het dorp huis per huis veroveren waarbij ze eerst granaten naar binnen gooiden vooraleer te kijken wie er eventueel nog binnen zat. De joodse terreurorganisaties riepen de hulp in van de Palmanch, de elitegroep binnen de Haganah en de Arabieren konden niet op tegen hun superieure wapens. Terwijl de Arabische strijders het dorp verlieten, ging het moorden echter gewoon door. Deze wreedheden werden door de Arabieren als propagandamateriaal gebruikt, maar hadden het omgekeerde effect. De Arabische bevolking vluchtte massaal weg uit Palestina en zogauw de joden dat doorhadden, moedigden ze de vertrekkers alleen maar aan.

 

De eerste Israëlo-Arabische oorlog

 

Enkele weken later vertrokken de Britten en in de nacht van 14 op 15 mei 1948 riep David Ben Goerion de onafhankelijkheid van de staat Israël uit. De jonge staat werd meteen “de facto” erkend door de Verenigde Staten, enkele dagen later, op 17 mei 1948 door de Sovjetunie zelfs “de jure”. Ondertussen bleven de Arabische buurlanden ook niet stilzitten. De Palestijnse vluchtelingen werden aangemoedigd om naar de buurlanden te komen waar ze mee ingezet zouden worden in de bevrijdingsstrijd voor hun land. Bovendien waren de legers van Egypte, Syrië, Transjordanië, Irak en Libanon de nieuwe staat binnengevallen en er vast van overtuigd “de joden binnen de kortste keren de zee in te drijven”. In het Arabische kamp waren echter geen oorlogsvoorbereidingen getroffen en ondanks het optimisme van de Arabieren die geloofden dat de joden wel op de vlucht zouden slaan wanneer ze met zo’n grote overmacht geconfronteerd zouden worden, werd hun opmars al snel tot staan gebracht. Heel wat joden hadden immers tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Britse leger een opleiding genoten en beschikten bovendien over gevechtservaring. Het enige joodse probleem was het gebrek aan uitrusting. Maar ook de Arabische legers waren niet zo goed uitgerust en zeker minder goed gestructureerd. Enkel het Arabisch Legioen van Transjordanië, getraind en georganiseerd door de Brit Glubb Pasha, betekende enigszins een bedreiging voor de joden.

De Arabische legers rukten langs verschillende kanten Israël binnen, echter met wisselend succes. Het Arabisch Legioen viel Jeruzalem binnen en slaagde erin heel de oude stad in handen te krijgen en bovendien de stad hermetisch af te sluiten, ondanks joodse tegenaanvallen. Het Egyptisch leger, veruit het grootste van de Arabische Liga met zijn 15.000 man, trok via Gaza naar Ashdod met de bedoeling Tel Aviv in te nemen, maar ze werden te Gaza tot staan gebracht. Een ander deel vertrok vanuit El Arish naar Beer Sheba en van daaruit via Hebron naar Bethlehem, waar ook zij tot staan gebracht werden. De Syriërs brachten er nog minder van terecht. Zij slaagden er in door te dringen tot in de streek rond het Meer van Tiberias, maar daar werden ze al tegengehouden. Een gecombineerd Iraaks-Saoedisch leger stak de Jordaan over vanuit Transjordanië en drong ver door in de streek rond Ramalah, maar slaagde er evenmin in om de kust te bereiken. Het Libanees leger presteerde nog het slechtste. Zij raakten even voorbij hun grens, maar werden snel weer teruggedreven.

 

Het eerste bestand

 

De joden slaagden er dus in om de Arabische opmars tot staan te brengen, maar al snel hadden ze door dat ze meer tijd nodig hadden indien ze deze campagne met succes wilden afronden. De Arabieren hielden immers het grootste deel van Palestina bezet. De joodse diplomaten drongen langs verschillende kanalen aan op een staakt-het-vuren en op 10 juni trad een wapenstilstand in onder impuls van VN-bemiddelaar Folke Bernadotte. Hoewel er in het akkoord stond geschreven dat de aanschaf van nieuwe wapens en materieel niet toegelaten was, negeerden beide partijen deze bepaling. Israël slaagde erin een grote hoeveelheid Tsjechoslowaakse wapens te importeren, waarover Yitzhak Rabin later zou zeggen dat “het uiterst twijfelachtig was of wij zonder die wapens uit Tsjechoslowakije in staat zouden zijn geweest oorlog te voeren”.[25]

Begin juli 1948 nodigde Folke Bernadotte beide partijen uit om te onderhandelen over een nieuw verdelingsplan aangezien hij het bestaande plan beschouwde als te voordelig voor de joden en bovendien onuitvoerbaar. Na afzonderlijke gesprekken met joden en Arabieren stelde hij een unie van twee staten voor waarbij de Arabische staat de Negev en de Westelijke Jordaanoever zou omvatten en bij Transjordanië gevoegd zou worden. De joden zouden West-Galilea bijkrijgen terwijl Jeruzalem, Haifa en Lydda een speciaal statuut zouden krijgen. Jeruzalem wegens zijn positie als Heilige Stad, Haifa omwille van zijn havenactiviteiten en Lydda dankzij zijn luchthaven. Beide partijen verwerpen echter het Plan-Bernadotte.

 

Een Israëlisch offensief en een tweede bestand

 

Het bestand hield bijna een volle maand stand totdat Egypte, dat zich niet bij deze situatie kon neerleggen, besloot om de vijandelijkheden te heropenen. Het Israëlische leger, dat nu wel klaar was om een Arabische aanval te counteren, reageerde onmiddellijk en viel de Palestijnse dorpen Lydda en Ramla aan. Het rekende op zwaar verzet vanwege het Arabisch Legioen, maar Glubb Pasha besloot zich terug te trekken. In Lydda waren echter 50.000 Palestijnse vluchtelingen samengetroept die op de bescherming van het Arabisch Legioen rekenden. Ze werden door de Israëlische troepen gewoon weggejaagd. Op 15 juli werd door de Veiligheidsraad, die in het conflict een bedreiging van de wereldvrede zag, een resolutie aangenomen waardoor de Verenigde Naties een wapenstilstand konden opleggen en zelfs konden interveniëren. Dit tweede bestand werd echter herhaaldelijk geschonden en op 17 september 1948 werd de VN-bemiddelaar Folke Bernadotte door de Sterngang neergeschoten omdat hij ervoor ijverde de vluchtelingen naar hun huizen te laten terugkeren.[26] Bovendien stond Folke Bernadotte een ander delingsplan voor. Hij wou de Negev-woestijn aan de Palestijnen geven in ruil voor het Palestijnse deel van Galilea zodat de joodse en Palestijnse gebieden meer gegroepeerd werden. De joden zagen dat niet zitten omdat zij heel wat vierkante kilometers zouden verliezen en daar ging het hen uiteindelijk om: grondgebied. Dat het woestijn was maakte hen niet uit, zolang er maar plaats gecreëerd werd voor immigratie. Ze zouden hun grondgebied wel irrigeren. Maar er school nog een andere redenering achter. Men dacht dat er wel aardolie te vinden zou zijn in de Negev en bovendien zouden de joden in het plan-Bernadotte de Dode Zee verliezen, een bron van onder meer koper, magnesium en kalium.

Op 15 oktober 1948 lokten de Israëli’s een conflict uit met de Egyptische troepen waardoor zij hun laatste operatie zouden kunnen uitvoeren zonder als agressor geboekstaafd te worden. De Egyptenaren zouden het zich beklagen dat ze gereageerd hadden op de Israëlische provocaties. Ze moesten zich terugtrekken tot in Gaza terwijl de negende Brigade van het Egyptische leger, ongeveer 5000 soldaten, ingesloten raakte in de buurt van Falouga. Ze zouden pas bij de ondertekening van de wapenstilstand, in februari 1949, naar Egypte kunnen terugkeren. De Israëlische staat dreef ook de andere Arabische legers terug en op 7 januari werd een nieuwe wapenstilstand getekend, vijf dagen later gevolgd door onderhandelingen op Rhodos. Na ongeveer anderhalve maand van onderhandelingen bereikten Israël en Egypte een akkoord. Op 24 februari 1949 wordt een bestand gesloten dat onder meer demilitarisatie van bepaalde zones, demarcatielijnen en uitwisseling van krijgsgevangenen inhield. Nog voor de ondertekening van het verdrag hadden Libanon en Transjordanië gesprekken met Israël aangeknoopt terwijl Irak meldde dat het de verdragen die Egypte, Libanon, Transjordanië en Syrië ondertekenden zou aannemen. Saoedi-Arabië zei dat het zich zou neerleggen bij de beslissing genomen binnen de Arabische Liga. Enkel Syrië bleef nog langer dwarsliggen en begon pas op 5 april 1949 met de onderhandelingen. Op 20 juli ondertekenden zij uiteindelijk ook een verdrag met Israël.[27] Al deze verdragen waren echter wapenstilstandsverdragen en geen vredesverdragen zodat een nieuwe oorlog niet uitgesloten werd.

 

De Palestijnen

 

Israël was er dus in geslaagd een coalitie van Arabische staten te verslaan en had zijn grondgebied met 20 % weten uit te breiden zodat het nu ongeveer drie vierde van het voormalige Palestina controleerde. Maar er bleef één groot probleem. Wat met de Palestijnse vluchtelingen? Meer dan 700.000 Palestijnen waren hun vaderland ontvlucht, deels onder joodse druk, deels door Arabische propaganda. Eind 1948 werd Resolutie 194 goedgekeurd door de Verenigde Naties die bepaalde dat alle Palestijnen die dat wensten naar hun huis mochten terugkeren en dat degenen die niet wensten terug te keren daarvoor een vergoeding moesten ontvangen. Israël zag echter meer in een uniraciale staat en liet slechts een beperkt aantal Palestijnen terugkeren. De Arabieren zagen nog maar één oplossing, namelijk de creatie van een onafhankelijke Palestijnse staat op het grondgebied van het voormalige Palestina dat niet door Israël ingepalmd was, de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever. Koning Abdullah van Transjordanië verijdelde echter het unanieme besluit dat door de Arabische Liga genomen zou worden door de Westelijke Jordaanoever gewoon in te lijven. De overige Arabische staten waren echter uitgeput en zagen een nieuwe oorlog voor de Palestijnse zaak niet zitten.[28]

 

 

1.2. Het conflict in de pers

 

1.2.1. De Britse immigratiepolitiek

 

De situatie van de joden lag blijkbaar nogal gevoelig in België, gezien het vrij grote aantal artikels dat verscheen in de Belgische pers. Vooral de extreme tijdschriften hadden veel aandacht voor de situatie in het Midden-Oosten en de houding van de grootmachten. Zowel de Britse acties in Palestina tijdens hun Mandaat als de oplossingen die door Groot-Brittannië naar voor werden geschoven, werden door deze bladen uitgebreid becommentarieerd.

 

Het Britse mandaat: Balfour Declaration en White Paper

 

Alle tijdschriften waren het er over eens dat het Britse mandaat geen onverdeeld succes was geworden. De pas opgerichte Vlaamse Linie was meteen hard voor de Britten. Door hun passieve evenwichtspolitiek, gekenmerkt door tegenstrijdige beloften, waren zij de grote schuldigen. Ze lieten immers “sinds 1920 een massale joodse inwijking toe in Palestina, zetten die naderhand stop en interneerden de immigranten op Cyprus”. Niet alleen bewapenden ze de joodse kolonisten die ze ook hielpen met het onteigenen van de Palestijnen, maar anderzijds lieten ze oogluikend de vorming van paramilitaire Arabische groeperingen toe. De Britten kwamen dus tussen twee vuren te staan. Bovendien werd de situatie nog explosiever door de inmenging in het Midden-Oosten van de Sovjetunie. Zij stuurden volgens de Vlaamse Linie immers duizenden communistische joden naar Palestina met het oog op de controle van het oostelijk Middellandse Zeebekken. Het Heilige land was dus het toneel geworden van een belangenstrijd tussen Groot-Brittannië en de Sovjetunie. Opvallend hierbij was dat de Verenigde Staten nog niet genoemd werden als rechtstreekse concurrent in het Midden-Oosten. Het tijdschrift zweeg eveneens over de Balfour Declaration en de White Paper, terwijl dat net de pijlers waren waarop het Britse mandaat steunde. Men had het enkel over “tegenstrijdige verklaringen” die de Britse politici zouden hebben afgelegd.[29] Het andere Vlaams-katholieke blad, Streven, deelde die mening,  maar zag wel enkele verzachtende omstandigheden. De Britten hadden zichzelf inderdaad in de problemen gebracht, maar wellicht was het toch nooit mogelijk geweest om zowel de joden als de Arabieren te bevredigen.[30]

De Revue Générale Belge besteedde dan weer heel wat aandacht aan de Balfour Declaration. Voor hen was dat de oorzaak van alle kwaad. Het was “un poison injecté en Palestine par la Grande-Bretagne” dat er voor moest zorgen dat de joden de Britten zouden blijven steunen op het einde van de Eerste Wereldoorlog, maar het trok zich niet veel aan van de behoeften van de Arabische wereld.[31] Ook bij de inhoud van de declaratie stelde de Revue Générale Belge zich vragen. Ze was nogal vaag opgesteld, zeker wanneer het ging over de belofte van een joodse staat. De tekst waarin bepaald werd dat Groot-Brittannië het mandaat over Palestina kreeg, zou immers geen joodse staat voorzien.[32] Bovendien, zo werd gesteld, hield ook de Balfour Declaration impliciet geen belofte van een joodse staat in. Als een joodse staat gewenst zou zijn had men wel de duidelijke term “Etat juif” gebruikt in plaats van het vage “Foyer National”, maar “on peut admettre aussi que l’expression ‘foyer national’ n’excluait nullement la possibilité de la création d’un état juif par la suite, et qu’elle n’a utilisée que parce qu’elle avait l’avantage de ne pas choquer l’opinion publique, plus particulièrement l’opinion arabe, comme l’auraient fait les mots ‘état juif’”.[33] Ook de Arabische rechten worden echter niet vergeten. Men erkende dat Lawrence in naam van Groot-Brittannië de onafhankelijkheid had beloofd aan de Arabische volkeren.[34] Volgens de Arabieren was de Balfour Declaration dan ook immoreel, onrechtvaardig en illegaal. “ Elle est immorale, car elle fut faite derrière le dos des habitants du pays et est en complète contradiction avec ce qui fut promis peu de temps auparavant au peuple arabe par ces mêmes Anglais; elle est injuste, parce qu’elle ne peut aboutir qu’à la destruction d’un peuple ami; elle est illégale, tout simplement parce que le cadeau fait au peuple juif n’était pas la propriété du donateur”.[35]

Begin jaren ’30 kregen de Britten het volgens de Revue Générale Belge opnieuw heel moeilijk in Palestina, juist omwille van hun tegenstrijdige beloftes. De Arabieren, die het risico liepen te verdrinken in de ongecontroleerde joodse immigratie, moesten zich wel verzetten. De Britten hadden eerst nog geprobeerd een vreedzame oplossing te vinden door de oprichting van een wetgevende raad in Palestina zodat beide rassen samen konden leven. De Arabieren aanvaardden deze oplossing, maar de joden, die steeds meer een onbeperkte immigratie begonnen te eisen, verwierpen het voorstel waardoor het tot een oorlog kwam.[36] De joden werden hier dus aangewezen als de partij waar niet mee samen te werken viel om tot een akkoord te komen.

De communistische Rode Vaan liet dan weer een heel ander geluid horen door de Britse Palestina-politiek vanuit een andere hoek te benaderen. Voor hen was het Britse bewind in Palestina het prototype van een koloniaal beleid en dus verwerpelijk, evenals de Britse politiemethodes die dezelfde zouden zijn als die van de nazi-bezetters in België.[37] De Britten behandelden de joodse overlevenden uit de concentratiekampen met een totaal gebrek aan respect wanneer zij onder andere joodse kolonisten oppakten die aan het zoeken waren naar een geschikte vestigingsplaats in Palestina.[38] Maar dat betekende niet dat de Rode Vaan achter het zionistische streven naar een eigen joodse staat stond. De strijd van het zionisme mocht immers niet vergeleken worden met de nationale bevrijdingsstrijd van Indonesië of India. Het zionisme was namelijk in het leven geroepen door het Brits en Amerikaans imperialisme waardoor de zionistische strijd geen nationale bevrijdingsstrijd was maar een imperialistische oorlog. “Door het overbrengen van een groot aantal joden naar Palestina, waar deze met Angelsaksische kapitalen de kontrool konden verkrijgen op de industrieele- en landbouwmogelijkheden, wilden zoowel Amerika als Groot-Brittanje vasteren voet krijgen in het Nabije Oosten, om daardoor deze gansche streek ekonomisch en politiek te beheerschen. Het heeft er nu allen schijn van dat de Zionistische Beweging volledig onder de kontrool van de Amerikanen geraakt is, en tegen hun Britschen mededinger wordt uitgespeeld”.[39] Aangezien de joden verspreid waren geraakt over de hele wereld en zich hadden aangepast aan de gebruiken van hun respectievelijke gastlanden, vormden zij niet langer een aaneengesloten natie maar wel een nationale minderheid in hun gastland. “De oplossing van hun probleem ligt daarom niet in het bijeenbrengen van alle joden in een land (Palestina), zooals de Zionistische beweging het nastreeft, maar in den strijd voor gelijke rechten, daar waar zij verblijven en in verdere versmelting met het volk van de natie die de hunne geworden is.”[40]

Het ontstaan van de oorlog was volgens de Rode Vaan grotendeels de schuld van de Verenigde Staten, terwijl het in stand houden van de strijd op de rekening van de Britten geschreven mocht worden. Immers, “indien de joden en Arabieren in rechtstreeksch kontakt konden komen, zonder tusschenkomst van de Britten, die er belang bij hebben de wonde ‘bloedend’ te houden, zou de kwestie van Palestina meer dan waarschijnlijk een voor beide partijen bevredigende oplossing kunnen vinden”.[41] Bovendien werden de problemen met de Exodus ook volledig in de schoenen van de Britten geschoven. De joodse families die vastzaten op de schepen beschouwden Palestina als hun vaderland, maar mochten niet aan land omwille van de Britse politiek inzake Palestina. Zij waren “de martelaren van een veroveringspolitiek” gevoerd door de kapitalistische wereld “want achter de schermen zit daar Amerika dat de Engelse macht in Palestina breken wil en het Joodsche volk uitspeelt tegen de huidige machtshebbers. De machtswellust van beide staten heeft zichtbaar dezelfde gevolgen als deze van het nazisme”.[42]

Ook de liberalen van Pourquoi Pas? beschouwden Groot-Brittannië als de grote schuldige. De Balfour Declaration had het joodse volk opnieuw hoop gegeven. Hoewel men in het begin vrij naïef geloofde dat door deze verklaring alles opgelost zou zijn, bleek later dat de brief van Balfour aan Rothschild niets opgelost had, integendeel. “La formule Balfour était vraiment un peu trop vague. Un foyer national juif, cela voulait-il dire un Etat juif, un Etat souverain ou bien une communauté autonome, tolérée dans un autre Etat?”[43] De Britten hadden zich immers steeds vaag uitgelaten over moeilijke punten zodat er juridisch wel een discussie mogelijk was, want “un Foyer National, ce n’est pas un Etat. Sans doute, mais ça y ressemble. Un Foyer National comporte une administration, donc un Etat”.[44] Voor Pourquoi Pas? was het duidelijk dat de Britten de kant van de Arabieren gekozen hadden. Enerzijds omwille van het romantische ideaal van de Arabier uit de sprookjes en anderzijds omwille van “l’intérêt considerable des compagnies pétrolières” aangezien de pijplijnen die in Haïfa aankwamen dwars door de Arabische staten liepen, zodat een goede verstandhouding met de Arabieren essentieel was.[45] De Britten hadden bovendien al een groot deel van de beloofde “Foyer National” afgestaan aan prins Abdullah zodat die emir van Transjordanië kon worden, terwijl de joden hun gronden legaal gekocht hadden van de Arabieren. Maar niet alleen de Britten hadden zich van de joden afgekeerd, ook de grootmachten die enkel dachten in termen van strategische bases en olie. Ook de joden hadden nu geleerd dat er geen rechtvaardigheid was in de wereld, aldus het liberale blad. [46]

’t Pallieterke bekeek de situatie dan weer eerst en vooral vanuit binnenlands standpunt en schakelde van daaruit vlot over naar zuivere anti-semitische propaganda. “Antwerpen wordt weer stilaan de hoofdstad van het Jodenrijk. (…) Maar te veel is te veel. En het wordt weer te veel. Bovendien zijn het geen arme kleine en vervolgde joodjes die we gastvrijheid verlenen, maar rijke dobbers die zeer arrogant weer de hall van Century, Blumer en zo meer veroveren en er zo dik en fleurig uitzien dat zekere mensen al de waarheid van sommige verhalen gaan betwijfelen”.[47] Hiermee stond het Pallieterke diametraal tegenover de visie van de Rode Vaan die geloofde dat meer integratie van de joden in hun gastlanden de oplossing zou zijn voor het “joodse probleem”. Bovendien beweerde het Pallieterke te weten dat de joden zelf niet eensgezind zijn over het nut van een aparte joodse staat aangezien ze dan misschien wel eens zouden moeten vertrekken uit hun gastlanden naar hun joodse staat, waar er wel gewerkt zou moeten worden.[48] Men voelde vooral mee met de Britten, want “dat fanatieke joden en even zo fanatieke Arabieren elkaar vermoorden, tot daar aan toe. Maar dat Engelse soldaten die hun broek vagen en aan Arabieren en aan joden en die veel liever thuis zouden zitten, verplicht worden de klappen te krijgen die ge gewoonlijk krijgt als ge tussen hamer en aambeeld zit, dat is niet tot daartoe.”[49] ’t Pallieterke leek dus geen partij te kiezen in de beginfase van het conflict, maar tussen de regels en -in sommige gevallen zelfs openlijk- viel wel hun anti-semitisme op.

De houding van Europe Amérique was op het eerste gezicht niet zo gepolariseerd. Het Britse mandaat werd bekritiseerd en aanvankelijk werd zelfs het joodse standpunt verdedigd. Hierbij moet echter wel vermeld worden dat de meeste pro-joodse standpunten geschreven werden door een jood met het pseudoniem KAEM. In de inleiding van zijn artikels werd echter wel steeds vermeld dat “les propositions et les appréciations émises dans ces articles n’engagent que leur auteur”.[50] Deze auteur publiceerde een reeks die vooral over de vroegste geschiedenis van de joden handelde, over de oorzaken van de diaspora en over de verschillen en gelijkenissen tussen het judaïsme en het christianisme. Enkel in zijn laatste artikels kwam hij toe aan “het joodse probleem” in Palestina. Daarin verdedigde hij dan ook de traditionele joodse these. Toen de Britten na de Eerste Wereldoorlog het Mandaat over Palestina kregen, bleef van het eens zo bloeiende koninkrijk van Salomon enkel zand over. Palestina was een verloren land aan de grens van de Arabische woestijn. Bovendien woonden er weinig Arabieren zodat er zeker genoeg ruimte zou zijn voor twee volkeren. De eerste zionisten die arriveerden waren dan ook geen kolonisatoren, wel mensen die door hard labeur de woestijn terug vruchtbaar wilden maken. Boerderijen, economische infrastructuur en scholen schoten als paddestoelen uit de grond. Kortom, de komst van de joden was een zegen voor het land. De Arabieren begonnen echter bang te worden voor het joodse succes en drongen aan op een beperking van de immigratie bij Groot-Brittannië. En de Britten, “ils cherchaient l’autre bras du fléau de la balance. La balance sans laquelle on ne fait pas de bonne politique coloniale.” Na twee decennia van onrust publiceerden de Britten dan uiteindelijk hun Witboek, dat een contradictie was met het aanvaarde Mandaat, maar “qui parlait encore de mandat? Il s’agissait de pétrole, des Indes et de maintes autres choses.”[51] Volgens KAEM was het Groot-Brittannië dan ook maar enkel te doen om Palestina te kunnen bezetten zonder het risico te lopen beschuldigd te worden van imperialisme. Door hun mandaat konden ze immers troepen in Palestina plaatsen om hun eigen beloftes te verhinderen.[52]

Maar ook de andere auteurs schreven verrassend genoeg niet positief over het Britse mandaat, terwijl men toch zou kunnen verwachten dat een tijdschrift dat de superioriteit van het blanke ras hoog in het vaandel voerde positief zou berichten over een koloniserende macht. Anderzijds zou het kunnen dat hier hun anti-kapitalisme naar boven kwam, misschien nog versterkt door hun afkeer voor de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog.

Groot-Brittannië werd dadelijk verweten Transjordanië afgesplitst te hebben van Palestina. De Britten zouden daartoe het recht niet gehad hebben, zoals ze ook nu niet het recht hadden om dat Transjordanië de onafhankelijkheid te schenken.[53] Voor Groot-Brittannië kwam dit nu toevallig goed uit, aangezien zij “la seule maîtresse au Moyen-Orient, et l’amie et la protectrice du monde arabe” wilden blijven.[54] Hierdoor overtrad Groot-Brittannië echter wel de beloftes die het gedaan had aan de joden, waardoor de moslims het Midden-Oosten bleven domineren, terwijl hun cultuur toch inferieur was aan de joodse en de christelijke.[55] Ook de andere Britse maatregelen met betrekking tot Palestina konden op niet veel steun rekenen. Over de Balfour Declaration werd vermeld dat dat het begin was van de problemen in Palestina, hoewel de formulering zorgvuldig afgewogen werd. Toch was er te veel gezegd voor de Arabieren en te weinig voor de joden.[56] Het rapport-Peel werd zelfs nog slechter beoordeeld. Opnieuw waren beide kampen ontevreden. De zionisten wilden heel het land van hun voorvaderen veroveren onder het mom van de “Foyer National”, terwijl de Palestijnen bij hun Arabische buren gingen aankloppen. Palestina gleed stilaan af naar een burgeroorlog, hoewel zowel joden als Palestijnen in de eerste plaats Britse doelen bestookten.[57] Terwijl de joden zich naar Washington begonnen te richten, paste Groot-Brittannië politiemethodes toe die niet zouden misstaan in een bezet gebied.[58] Ook de publicatie van het Britse Witboek inzake Palestina werd bekritiseerd. KAEM schreef al dat het Witboek van 1939 op een onrechtvaardige wijze de joden verbood hun vaderland binnen te komen, maar ook andere auteurs vonden de publicatie niet direct een toonbeeld van rechtvaardigheid, hoewel er ook gesteld werd dat Groot-Brittannië niet anders kon gezien de voortdurende onlusten en met het oog op een mogelijk conflict met Duitsland.[59]

Maar anderzijds werden er voor het Britse optreden ook heel wat verzachtende omstandigheden aangedragen. Het conflict in het Midden-Oosten zou veroorzaakt worden door botsende belangen in die regio. Ditmaal niet tussen Britten en Arabieren, maar tussen Britten en Amerikanen. De Verenigde Staten waren vooral bezig hun verkiezingsbeloften om te zetten. Door hun steun aan de joden werden de Britten in het kader van hun evenwichtspolitiek verplicht om de kaart van de Arabische landen te trekken. Bovendien zou Groot-Brittannië deze politiek veel gemakkelijker kunnen voeren indien het over voldoende middelen zou beschikken.[60] Men begreep ook zeer goed dat de Britten hun rijk tegen de Sovjetunie wilden beschermen, maar de gebruikte methodes waren niet zo efficiënt.[61] Zelfs inzake de problemen met het schip “Exodus”, volgepakt met joodse immigranten uit de Displaced Persons-kampen, werd Groot-Brittannië niet als enige met de vinger gewezen. Europe Amérique vond het schandalig dat er geen oplossing is gevonden voor deze mensen die al veel hebben geleden, maar de schuldigen hiervoor zijn “non seulement les Anglais, mais aussi les Américains, (qui démentent leurs encouragements verbaux par leurs intrigues auprès des Arabes) et, d’une façon générale par tous les pays qui, priés de s’intéresser au sort des réfugiés de l’Europe Centrale, font la sourde oreille.”[62]

Alles bij elkaar werd het Britse mandaat toch als een mislukking beschouwd. Dertig jaar geleden werden de Britten door het lobbywerk van de joodse diaspora in Palestina geplaatst, nu vertrokken ze onder druk van diezelfde groep terwijl ze er van beschuldigd werden de voordelen van het mandaat te hebben gebruikt zonder engagementen aan te zijn gegaan die de situatie in Palestina konden verbeteren.[63]

 

Het Britse verdelingsplan

 

Volgens de Revue Générale Belge had Groot-Brittannië door de joodse weigering om tot een vreedzame oplossing te komen, geen andere optie dan over te gaan tot een radicale oplossing, namelijk de verdeling van Palestina in drie delen. “Un Etat juif dans la région côtière, où se trouvent la plupart des grandes agglomérations créées par le Foyer National; un Etat arabe à l’intérieur, lequel pourra être uni à la Transjordanie, et un Mandat brittannique sur la région contestée des Lieux Saints (Jérusalem, Nazareth et Bethléem), avec un corridor de Jérusalem à Jaffa sur la mer.”[64] Hierbij viel dadelijk op dat de Revue Générale Belge van mening was dat de joden met de beste stukken gingen lopen aangezien er op gedrukt werd dat zij de meest ontwikkelde regio’s in handen kregen, terwijl er niet gesproken werd over de voordelen van het Arabische deel, namelijk de aanwezigheid van grondstoffen en misschien wel olie. Ze waren bovendien niet erg enthousiast over de Britse beslissing om zelf het mandaat over de Heilige Plaatsen in handen te houden. Het tijdschrift meende dat het de Britten enkel om hun machtspositie te doen was. Groot-Brittannië wenste immers in Palestina te blijven waardoor ze niet echt naar een oplossing gezocht hadden en bleven zweren bij het koloniale principe van “verdeel en heers”.[65] Zowel de joden als de Arabieren zagen dit Britse voorstel niet zitten. De joden wezen erop dat de Arabieren zo het grootste deel van de oliereserves en de kaliummijnen in handen kregen, terwijl de Arabieren dan weer klaagden over het ontbreken van een uitweg naar de zee.[66] Nu werd er dus wel gewezen op de nadelen van het verdelingsplan voor beide bevolkingsgroepen. Wanneer de Arabieren weigerden de joden te ontmoeten op een top in Londen, zat er voor de Britten niets anders op dan hun eigen politiek door te drukken en ze gaven in 1939 een Witboek uit dat in principe aanvaard werd door de Arabieren, maar vanzelfsprekend in een storm van protest verworpen werd door de joden. Na de oorlog bedroeg het joodse deel van de bevolking in Palestina al de helft in plaats van het voorziene derde.[67]

Ook de Rode Vaan hekelde het Britse verdelingsplan als een imperialistische politiek. Volgens het communistische blad had Churchill toegegeven waar het echt om ging, het bezit van een militaire basis in het Midden-Oosten, aangezien Groot-Brittannië had laten weten dat het of Egypte of Palestina zou ontruimen, maar dat er geen sprake kon zijn van de ontruiming van beide landen. “Het Britsche plan van verdeling van Palestina bedoelt niet zelfbestuur aan de joden en de Arabieren te verlenen, maar is slechts een voorwendsel om de Britsche bezetting een schijn van rechtvaardigheid te geven”.[68]

 

1.2.2. Het VN-delingsplan

 

In tegenstelling tot het Britse mandaat kreeg het verdelingsplan van de Verenigde Naties niet veel aandacht in de Belgische pers. Enkel het meer wetenschappelijke Revue Générale Belge en de extreme bladen Rode Vaan en Europe Amérique besteedden enigszins aandacht aan het VN-delingsplan. De geringe aandacht kan misschien verklaard worden door het gegeven dat de Verenigde Naties op dat moment nog een heel jonge organisatie was die dus nog niet veel bewezen had en daardoor de uitstraling van morele scheidsrechter nog mistte.

De Vlaamse Linie publiceerde niets in verband met het VN-delingsplan, maar dit had waarschijnlijk meer te maken met het feit dat het blad pas vanaf de tweede helft van 1948 verscheen. Op dat moment vonden er in het Midden-Oosten gebeurtenissen plaats die meer aandacht verdienden. Het feit dat het weekblad tijdens de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog wel geregeld melding maakt van joodse overtredingen inzake het delingsplan, steunt deze hypothese.[69]

Ook Streven had maar weinig te vertellen over het delingsplan. Zij meldden dat de VN het Israëlo-Arabische vraagstuk kregen toegeschoven omdat Groot-Brittannië het probleem niet alleen wilde oplossen.[70] In het kader van de onafhankelijkheidsstrijd werd later nog wel gemeld dat de Arabieren zich niet aan de richtlijnen van de VN stoorden.[71] Maar ook dit tijdschrift liet na om informatie te geven over de inhoud van het delingsplan.

De Revue Générale Belge maakte op dat gebied veel goed. Het blad publiceerde een artikel waarin zowel aandacht geschonken werd aan de visies van joden en Arabieren als aan de positieve en negatieve aspecten van het delingsplan. Ze schreven dat de VN een commissie hadden opgericht waarin de meerderheid voor de deling van Palestina stemde, terwijl een minderheid voor een federale oplossing koos. Het meerderheidsplan kreeg bovendien de steun van de joden, maar niet van de Palestijnen, terwijl het minderheidsplan door beide partijen verworpen werd.[72]

Er werd ook gedrukt op het belang van de fundamentele joodse eis, namelijk de oprichting van een joodse staat die zoveel immigranten zou mogen toelaten als het land economisch aankon. De joodse staat en de migratie hing voor de Revue Générale Belge samen. Enerzijds moest er een joodse staat zijn om een toevluchtsoord te bieden aan alle joden die bedreigd werden en anderzijds had de joodse staat dringend behoefte aan immigranten om het numerieke overwicht van de Arabieren in Palestina te compenseren. De joden baseerden hun eis op het recht van terugkeer dat voor hen een historisch recht is, bekrachtigd door de Balfour Declaration.[73] Ten voordele van de Palestijnen plaatste de Revue Générale Belge daar het natuurrecht tegenover. In de Palestijnse redenering kon niemand het bezit van Palestina opeisen aangezien zij 2/3 van de bevolking uitmaakten. Ook verwierpen zij het historisch recht van de joden aangezien zij slechts een klein koninkrijkje vormden in een hoek van het huidige Palestina. De Balfour Declaration moest dus beschouwd worden als een belofte zonder waarde. De Revue Générale Belge meende echter dat de Palestijnen wel een punt hadden wat hun aantal betrof, maar dat elke jood die het land binnenkwam eerder een zegen dan een last was, aangezien de joden bijna volledig verantwoordelijk waren voor de opgebouwde welvaart in Palestina. Het blad sloot zich eveneens aan bij de Palestijnse kritiek inzake het delingsplan. De joden kregen immers “la partie économiquement la plus développée du pays, comprenant pratiquement la totalité de la région productrice d’agrumes, qui compte un grand nombre de producteurs arabes et presque totalement bordée par la mer”.[74] Daarenboven was de levensvatbaarheid van het Arabische deel twijfelachtig, zoals ook de technische commissie van de VN die belast was met het uittekenen van een blauwdruk voor de nieuwe staten reeds opgemerkt had.[75] Het katholieke tijdschrift meende ook dat door de verdeling van de bevolking een situatie van latente oorlog gecreëerd werd aangezien er in het joodse deel een Palestijnse minderheid zou leven die bijna de helft van de bevolking uitmaakte.[76] Zo’n oorlog zou voor de joodse economie in Palestina desastreus zijn aangezien de voornaamste bron van inkomsten bestond uit de sinaasappelproductie, een teelt die zo fragiel was dat “on pourrait faire plus de mal aux Juifs avec de simple couteaux qu’avec des mitrailleuses”.[77] De Revue Générale Belge ontdekte naast het demografisch-economische luik een tweede pijnpunt in het grote aantal verbindingspunten die ontstonden door de versnippering van het land. De grenzen van de nieuwe staten zouden immers niet ononderbroken zijn. De corridors die daardoor ontstonden, deden hen denken aan de situatie in Danzig aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.[78]  Op de derde plaats was het blad bang dat de douane-unie, die de twee staten verplicht moesten aangaan voor tien jaar, niet verlengd zou worden door de joden als de verhouding tussen de twee volkeren niet zou verbeteren in die periode. De joden bezaten dan immers het rijkste deel van het land en zouden niet geneigd zijn de helft van hun inkomsten door te storten aan de Palestijnse staat.[79] De Revue Générale Belge meende bovendien dat de situatie niet voldoende onderzocht was geweest door de VN-commissie omdat “la Commission n’avait passé que 5 semaines en Palestine, consacrant 2 semaines à la visite du pays, 2 semaines à l’audition des représentants juifs et 2 jours seulement à l'audition des représentants arabes.[80]

Ook in verband met de Belgische houding in de VN-commissie was er kritiek. Het standpunt dat België aanvankelijk innam, onthouding, werd aangemoedigd aangezien het meerderheidsplan door het katholieke blad als niet doordacht werd beschouwd. Nu België uiteindelijk wel voor het plan stemde, vreesde de Revue Générale Belge dat “cette nouvelle position nous a certainement fait perdre tout sympathie du côté arabe”.[81]

Maar de RGB gaf niet enkel kritiek op de bemiddelingspogingen van de VN. Ze bracht ook alternatieve oplossingen aan. Er werd gesteld dat de enige mogelijke oplossing degene was die “aurait récueilli l’assentiment des grandes puissances, comme l’accord des Juifs et des Arabes”, al vermelde het blad niet wat dat akkoord dan zou moeten inhouden.[82] Ook de Britten zouden hun woord moeten houden om tot een oplossing te komen door een internationaal mandaat toe te laten in Palestina in plaats van ten koste van alles hun aanwezigheid trachtten te consolideren. Een politiemacht van de VN zou misschien de oplossing kunnen vinden die de Britten niet hadden kunnen of willen vinden aangezien zij nog steeds zwoeren bij het principe “diviser pour regner”. Het blad zag wel in dat men, wou men tot een vergelijk komen, er eerst twee grote problemen opgelost moesten worden, namelijk dat van de Displaced Persons en dat van de mogelijkheid tot nieuwe joodse immigratie. Voor die problemen zag men een vrij eenvoudige oplossing. “Chacun des membres de l’ONU acceptant l’immigration dans son pays de quelques milliers de ces malheureux. De même, une commission d’économistes aurait dû se rendre en Palestine pour déterminer le nombre de Juifs qui pouvaient encore s’y établir.” Men kon immers onmogelijk verwachten dat Palestina alle joden ter wereld zou absorberen. De Revue Générale Belge besefte wel dat dit geen definitieve oplossing kon zijn, maar “ne valait-il pas mieux une mauvaise solution provisoire qu’une mauvaise solution définitive?”[83]

Pourquoi Pas? en ’t Pallieterke lieten dit onderwerp volledig links liggen, terwijl ook de Rode Vaan niet veel te vermelden had. Men stak wel de draak met de uitspraken van Creech Jones, Brits minister van Buitenlandse Zaken, die stelde dat “Groot-Brittannië vastbesloten is eerlang zijn troepen uit dit land terug te trekken, omdat het, zo de OVN geen oplossing vindt, zelf geen oplossing met geweld wil opdringen”. De Rode Vaan vond dit nogal schijnheilig klinken aangezien “de Britse politiek er steeds met geweld werd opgedrongen, zowel aan de Arabieren als aan de joden, politiek die steeds tot doel had vijandschap te zooien tussen deze 2 etnische groepen, overeenkomstig het klassieke verdeel en heers”.[84] Het was dan ook niet verbazend dat de Rode Vaan positief berichte over de beslissing van de VN om het Britse mandaat te laten ophouden en de Britse troepen uit Palestina terug te trekken. Toch werd er gezegd dat “niemand beweert dat deze oplossing het Palestijnse vraagstuk oplost. Het betekent evenwel een nieuw stadium –een stap vooruit- en een ware kans zowel voor joden als Arabieren. De voornaamste waarde van de beslissing der VN is, dat voor ’t eerst de Palestijnen de gelegenheid krijgen om hun problemen op te lossen zonder inmenging van buitenlandse legers, gehoorzamend aan vreemde imperialisten”.[85] Ook in deze problematiek werd de schuld volledig bij de koloniserende naties gelegd, terwijl men bleef geloven in een akkoord tussen joden en Palestijnen wanneer die samen rond tafel konden gaan zitten zonder inmenging van de grootmachten, waaruit ook een groot vertrouwen in de VN bleek.

Dat vertrouwen in de jonge wereldorganisatie was er helemaal niet bij Europe Amérique. Wanneer zij vernamen dat het probleem doorgeschoven zou worden naar de VN, meenden zij dat de gesprekken wel snel zouden vervallen in eindeloos gepalaver zodat “de zieke wel eens gestorven zou kunnen zijn alvorens de dokters het eens zijn over de diagnose”.[86] Wanneer de VN beslisten om Palestina te verdelen, werd er gemeld dat er vreugde bij de joden heerste, zij waren immers voorstander van de verdeling van Palestina. Ook de ontevredenen werden vermeld, namelijk de joodse revisionisten die meenden dat de VN de joodse staat bestolen had. De afspraak in de Balfour Declaration was Palestina en Transjordanië, terwijl ze nu enkel een deel van Palestina kregen. De Arabische wereld was vanzelfsprekend ook niet tevreden met de voorgestelde oplossing en hadden volgens Europe Amérique de Heilige Oorlog verklaard. Volgens het rechtse blad waren de Verenigde Staten verantwoordelijk voor de verdeling van Palestina aangezien zij onder druk van de joodse gemeenschap in New York zelf diplomatieke druk hadden uitgeoefend op de kleine landen om voor het meerderheidsplan te stemmen. De Verenigde Staten speelden dus een dubbele rol in het Midden-Oosten. Langs de ene kant deden zij zich voor als beschermers van het status-quo, maar anderzijds verloren ze zeker hun belangen niet uit het oog.[87] Europe Amérique oordeelde dus dat de VN volledig onder controle stonden van de grootmachten, die bovendien een vuil spelletje machtspolitiek spelen.

 

1.2.3. De stichting van de staat Israël

 

De Arabische wereld had dadelijk na de beslissing van de Verenigde Naties aangegeven dat het alles zou doen om de belangen van de Palestijnen te beschermen. Ook een militaire operatie werd daarbij niet uitgesloten. Doordat de gevechten tussen joden en Palestijnen steeds heviger werden naarmate de datum van het Britse vertrek dichterbij kwam, nam ook de belangstelling van de Belgische pers toe. Dit was des te meer het geval omdat de grootmachten zich begonnen te positioneren om een zo goed mogelijke uitgangspositie te verkrijgen in het strategisch zo belangrijke Midden-Oosten.

 

De strijd om de onafhankelijkheid van de joodse staat.

 

De Vlaamse Linie was heel duidelijk in haar standpunt. De jonge staat Israël zette sinds het einde van het Britse mandaat het Midden-Oosten op stelten, gedreven door een fanatiek nationalisme.[88] Het was immers de bedoeling van de zionisten om zowel de Arabieren als de christenen uit het Heilig Land te verdrijven.[89] Daarvoor waren blijkbaar alle middelen goed. De joodse moordpartij in Deir Yassin werd extra in de verf gezet: “Razend geworden door de heroïsche weerstand der Arabische strijders, hadden de Zionisten na de inname van het dorp, de vrouwen verkracht en de huizen geplunderd”. Volgens de Vlaamse Linie was dat geen alleenstaand geval. “Wij zouden een gans boekdeel kunnen vullen indien wij alle gewelddaden, alle verkrachtingen ook van de elementairste oorlogswetten tussen beschaafde volkeren, zouden neerschrijven, aan dewelke de Zionisten zich overgaven”. Bovendien maakte deze schending van de oorlogsrechten deel uit van de officiële joodse tactiek, aangezien het de bedoeling van de joden was “dat het gerucht van hun misdaden zich als een lopend vuurtje zou verspreiden bij de Arabische bevolking, zodat dezen bij een joods offensief beangstigd zouden vluchten, have en goed achterlatend, om niet hetzelfde lot te ondergaan als zovele van hun soortgenoten”. Hoewel deze oorlogsmisdaden voor de Veiligheidsraad werden gebracht, werden ze “vlug in de doofpot gestopt door de naties die er alle belang bij hebben dat de Joodse staat van Palestina tot elke prijs ontstaat”. En nog hield de tirade tegen de joden niet op. Ondanks hun internationaal statuut waren de joden volop bezig de heilige plaatsen te beschieten terwijl ook andere VN-besluiten door hen met de voeten werden getreden. De joden bezetten nu immers reeds drievierde van Palestina en de Vlaamse Linie waarschuwde dat ook Palestina weldra te klein zal zijn en dat men hen dan “de omliggende landen zal zien inpalmen, Libanon, en vooral Transjordanië, met verkrachting van alle wetten”. [90]

Wanneer de Arabieren na het vertrek van de Britten de jonge joodse staat binnenvielen, kregen zij van het katholieke blad alle steun. De inval was immers het goed recht van de Arabische landen en dadelijk behaalden ze successen, maar ze werden door “Amerikaanse druk op wapenleverancier Engeland en op de UNO tweemaal toe tot een wapenstilstand gedwongen”.[91] De Vlaamse Linie was dan ook niet tevreden met de houding die de internationale gemeenschap had aangenomen inzake Israël, waarbij het blad onder meer verwees naar de pauselijke kritiek. De erkenning van Israël kwam volgens hen te vroeg aangezien ze gebeurde “zonder vooraf ernstige waarborgen te hebben geëist dat een einde zou gesteld worden aan de gruwelijke barbaarsheid waarmee de Arabische bevolking wordt vervolgd, en aan de heiligschennende vernielzucht der Sionisten, die iedere uiting van de christelijke godsdienst in Palestina willen onderdrukken”.[92] Ook verwachtte men niet dat de joden de veroverde gebieden nog ooit zouden teruggeven want “met de politiek van het voldongen feit boekten zij tot dusver bij de UNO hun grootste successen”.[93]

Streven steunde dan weer de joodse aanspraken. “Eerst was het een terreur, waartegen de Sionistische Organisatie en het Joodse Agentschap zelf zich verzetten, spoedig waren het onlusten die uitgroeiden tot een oorlog, want een oorlog was het en afgelopen is deze strijd nog lang niet. Maar één groot feit staat vast: 15 mei 1948 is de onafhankelijke Joodse Staat uitgeroepen en dit is een gebeurtenis waarvan we de betekenis niet mogen onderschatten”. Men zag dat alle joden hier blijkbaar enorm belang aan hechtten en men vroeg zich dan ook af of men de stichting van de joodse staat nu met vrees of met vreugde moest begroeten, al werd er niet gemeld waarvoor men dan bang of blij zou moeten zijn.[94]

Er werd wel duidelijk gemaakt dat de Arabische Liga de agressor was aangezien “zij geen natuurlijke noch historische rechten erkennen en zich evenmin wensen te storen aan het besluit van de VN. Vandaar dat de vroegere schermutselingen thans in een openlijke oorlog zijn verkeerd”. In tegenstelling tot de verslaggeving in de Vlaamse Linie stelde Streven de Arabische staten verantwoordelijk voor het schenden van de VN-besluiten. Bovendien meenden zij dat het de Arabische legers waren die Jeruzalem beschoten waardoor onder andere het katholieke hospitaal onherstelbaar verwoest was. Het maandblad zag het bezit van Jeruzalem blijkbaar als een factor die winst of verlies bepaalde aangezien er gemeld werd dat “het langzamerhand wel op te maken is dat de Arabieren aan de winnende hand zijn”, maar dat men anderzijds wel aangaf dat de joden Arabisch gebied bezet hielden. Het blad zag hier geen overtreding van de VN-besluiten in aangezien het ging om “een strategische noodzakelijkheid, omdat de betrokken gebieden niet mogen gebruikt worden als operatiebasis tegen Israël”. Meer nog, terwijl de voorlopige regering van Israël te kennen had gegeven een staakt-het-vuren te willen opvolgen, waren de Arabieren hier niet toe bereid.[95]

Ook Pourquoi Pas? steunde de joodse aspiraties. Zij juichten de stichting van de joodse staat toe “car il est bel et bien constitué, cet état d’Israël, et constitué avec tous les attributs de la souveraineté, et reconnu par les deux plus grandes puissances du monde, l’URRS et les USA”.[96] Bovendien had de westerse wereld cultureel alles te danken aan de joden en waren zij er in geslaagd de woestijn van Palestina vruchtbaar te maken. Maar er werd ook gevreesd voor het voortbestaan van de jonge staat. “Il est probable que si les Arabes et les Juifs de Palestine étaient laissés aux prises entre eux, ce sont les Juifs, mieux organisés, mieux armés, plus instruits et que d’ailleurs anime le patriotisme des Macchabées, qui auraient le dessus; mais alors interviennent la Ligue Arabe et ce mystérieux Emir Abdullah qui paraît animé d’une ambition demesurée.” Abdullah werd bovendien beschouwd als een pion van Groot-Brittannië die zich aan het hoofd van de Libanese, Syrische en Iraakse legers zou hebben gezet met als enig doel de vernietiging van de joodse staat.[97] Het liberale blad liet er daarenboven geen twijfel over bestaan dat het de Arabieren waren die Israël waren binnengevallen, hoewel de staat op dat moment reeds erkend was door de Verenigde Staten en de Sovjetunie.

Volgens de Revue Générale Belge was het logisch dat de joden geen bestand wilden op basis van de voorwaarden die de VN stelden. Zij waren immers de overwinnaars. Bovendien getuigde de oplossing die de VN aan het einde van de oorlog voorstelde van lafheid. De conclusies van Bernadotte werden verworpen, maar “elle n’a pas eu le courage de prendre ses responsabilités et de prôner une nouvelle solution”. Daarom was het voor hen zonneklaar dat de joden, die beter uitgerust en getraind waren, zouden doorvechten om de Negev te veroveren “afin de mettre la commission de l’O.N.U., dès son arrivée en Palestine, devant le fait accompli”.  Daarna zouden de Britten omwille van het strategische belang van de Negev tussenkomen om de joodse expansie te stoppen in naam van de Arabische zaak.[98] De Revue Générale Belge was dus vrij pessimistisch over de toekomst van het Midden-Oosten.

De Rode Vaan stelde de oorlog in het Midden-Oosten dan weer voor als een conflict tussen zionisten en Groot-Brittannië. De Arabische invasie in Israël zou er enkel gekomen zijn op Britse vraag “al was het slechts door het feit dat het militair Anglo-Transjordaans verdrag elke actie van de troepen van koning Abdullah verbiedt zonder de toestemming van de Britten”. Bovendien was de Rode Vaan er nog steeds van overtuigd dat zonder buitenlandse inmenging joden en Palestijnen wel tot een oplossing waren gekomen.[99] In tegenstelling tot de joden leken de Arabische legers niet van een staakt-het-vuren te willen weten aangezien zij lieten weten dat “de oplossing van het Palestijnse probleem op het slagveld is te vinden”, een houding die voor de Rode Vaan het bewijs was dat de Arabieren geen vrede wilden.[100] Bovendien verweet het communistische blad Egypte in de laatste uren voor het ingaan van de wapenstilstand een massale aanval op de Negev te hebben ingezet om nog snel wat gebied te veroveren.[101]

Vanaf maart 1948 begon ook Europe Amérique zijn lezers voor te houden dat het de Arabieren waren die oorlog wilden. De oorlogsstokers zaten immers niet in Palestina, wel in het buitenland. Voor deze buitenlandse vorsten was het Palestijnse probleem “la justification de leur existence politique”. Van Haïfa tot in Bagdad riep men op tot de Heilige Oorlog. Slechts enkele leiders zoals Abdullah van Transjordanië deden er niet aan mee. “Pour les autres, tous les Juifs à la mer.”[102] Toch geloofde men bij Europe Amérique niet dat het tot een open treffen tussen joden en de Arabische wereld zou komen. De Arabische landen hadden immers te veel binnenlandse problemen. Egypte had af te rekenen met een cholera-epidemie, Libanon had het geld niet om een oorlog te voeren, Saoedi-Arabië was niet bereid militaire steun te bieden terwijl in Syrië het centraal bestuur werd bedreigd door Koerden en Druzen. Als het toch tot een oorlog zou komen, zag het rechtse blad Abdullah van Transjordanië als grote overwinnaar uit de oorlog komen.[103]

Wanneer de burgeroorlog in hevigheid toenam in april 1948, publiceerde Europe Amérique een verslag van dag tot dag. Opvallend genoeg kregen de gebeurtenissen in Deir Yassin, voor veel tijdschriften toch een belangrijk topic, praktisch geen aandacht. Er werd in twee regeltjes tekst enkel gemeld dat er 250 Arabieren vermoord waren door de extremisten van de Irgun en de Sterngang.[104] Een oordeel werd er niet uitgesproken. Toen de oorlog tussen Israël en zijn buurlanden dan toch uitbrak, werd er al snel geconcludeerd dat de joodse staat op militair gebied de sterkste was. Ook aan de onderhandelingstafel kon Israël zich stoutmoedig gedragen, aangezien zij op diplomatiek, politiek en financieel vlak steun kregen van zowel de Verenigde Staten als de Sovjetunie. Met het “fait accompli” had Israël bovendien al heel wat successen behaald, opnieuw dankzij de stilzwijgende toestemming van Washington en Moskou.[105] Op vier maanden tijd was de situatie in Palestina dus grondig veranderd aangezien het aanvankelijk ging om een Arabische bedreiging voor de joden, maar nu waren het de Palestijnen die bedreigd werden. “Trois cent mille Arabes, nouveaux DP’s du Moyen-Orient campent aux portes d’un pays qui est le leur.” Bovendien begon volgens Europe Amérique ook de publieke opinie stilaan om te slaan in het voordeel van de Arabieren. [106] Ondanks de wapenstilstand zag Europe Amérique een definitieve vrede niet zitten. Men geloofde nooit dat de Arabieren een in hun ogen vernederend akkoord zouden tekenen. Daarom mocht Israël zijn militaire macht opnieuw gebruiken. Ze hadden immers toch het sterkste leger.[107] De Egyptische hinderlaag op 14 oktober 1948 was in de ogen van het extreem-rechtse blad voor Israël dan ook een buitenkansje om hard terug te slaan en hun oorlogsdoelstellingen alsnog te verwezenlijken. Israël wou immers de Negev-woestijn, “accordé par l’O.N.U., repris par Bernadotte”. De militaire overmacht van Israël werd nog maar eens geïllustreerd, op het beschamende af.[108]

 

Steun van buitenaf

 

De Vlaamse Linie legde de nadruk op de massale steun die de joden ontvingen. Aangezien de Britten op het einde van hun mandaat publieke vijand nummer één waren voor de zionisten, moesten deze laatsten bij iemand anders gaan aankloppen. “De joden hebben onder invloed van wat rustiger elementen (Sjertok en Weizmann) steun bij de Amerikanen gezocht en gekregen”.[109] Die Amerikaanse steun was voornamelijk te danken aan de nakende verkiezingen in de Verenigde Staten, aldus het katholieke blad. Ook de snelle erkenning van Israël hing hiermee samen, want “hoewel anti-communistisch heeft Amerika reeds op 15 mei 1948 de nieuwe staat Israël erkend, blijkbaar om bij hem in ’t gevlij te komen. Want Truman rekende voor zijn herverkiezing op de steun van de joodse financiers uit de staat New-York. Verder wenste Amerika ook met de Joden op goede voet te staan wegens zijn petroleumconcessies in Saoedisch Arabië”.[110] De Sovjetsteun werd eveneens beschouwd als steun om er zelf beter van te worden. Immers, “indien het tot een oorlog kwam tussen Moskou en Washington zouden de Sovjets vanuit Tel-Aviv de hele Oostelijke Middellandse Zee kunnen controleren, Suez aanvallen en doordringen tot de petroleumbronnen van Irak en Saoedi-Arabië. Hoeft het dan te verwonderen dat zij de facto en de jure Israël erkend en van nieuw oorlogsmaterieel hebben voorzien?”[111] Dat materieel werd in het geheim geleverd omdat er ook Sovjet-officieren ter beschikking gesteld werden door het Rode Leger.[112] Bovendien was Moskou een sterke vijfde kolonne aan het opbouwen in Israël. “Bij duizenden weken de Roemeense, Tsjechische, Poolse, Russische, Bulgaarse, Albanese Joden uit naar Palestina, met de zegen van het Kremlin en uitgerust met duidelijk omlijnde zendingen.” Moskou was eigenlijk nog erger dan de Verenigde Staten aangezien zij niet alleen de zionisten steunden, maar ook in de Arabische wereld een voet tussen de deur probeerden te krijgen. “Bij de huidige warwinkel  in het Midden-Oosten komt dan nog de lage levensstandaard der bevolking. (…) Uit deze toestand tracht Moskou munt te slaan om de communistische leer te verkondigen en alles ondersteboven te keren”.[113]

Ook hier ging Streven radicaal in tegen de opinie van de Vlaamse Linie. Er werd in alle talen gezwegen over steun aan de joden, maar de steun die aan de Arabische legers verstrekt werd, werd dik in de verf gezet. Vooral Groot-Brittannië werd hierbij geviseerd, want “Engeland heeft een verdrag met Transjordanië, levert er wapens aan en wordt ervan beschuldigd jaarlijks acht miljoen pond sterling bij te dragen aan de kosten van de Transjordaanse grensmacht”. Bovendien meende Streven dat Groot-Brittannië deze hulp best kon stopzetten als ze de vriendschap met de Verenigde Staten niet wilde verliezen, want dat zou dan weer een overwinning voor Moskou betekenen.[114]

Pourquoi Pas? meende dan weer dat de joden niet de steun kregen die ze verdienden. Truman was enkel uit op electoraal voordeel en durfde Israël niet “de jure” te erkennen, terwijl ook Groot-Brittannië “zijn handen in de onschuld wast” ondanks de beloftes van Balfour. “Décidément, les Juifs, comme quelques autres peuples, apprennent, une fois de plus, à leurs dépens, que la Justice n’est pas de ce monde.”[115]

Dat was ook de mening van de Rode Vaan. Truman wilde enkel de stemmen van de joodse kiezers terugwinnen. "Alles wijst erop dat niettegenstaande de erkenning van de Joodse Staat, dhr. Truman niet in het minst bezorgd is om de rechten van het volk. Het voorstel tot voogdij bewijst dit overvloedig”.[116] De Arabische legers bleven echter wapens en uitrusting krijgen van Groot-Brittannië terwijl zowel Londen als Washington ervan beschuldigd werden “de legers van de Arabische Liga, instrument van het imperialisme” uitgerust te hebben met een kader van Britse officieren.[117]

In Europe Amérique werd aanvankelijk sterk gedrukt op de steun die de Arabische landen kregen. Men gaf enerzijds wel toe dat de Amerikaanse zionisten met hun bankinstellingen een belangrijke lobbygroep vormden, maar in één adem werd er bij vermeld dat ook de oliemaatschappijen serieus druk uitoefenden op de Amerikaanse regering.[118] Naarmate de Amerikaanse presidentsverkiezingen dichterbij kwamen, begon ook Europe Amérique in te zien dat “le pétrole du Moyen-Orient est bien tentant, mais les voix des Israëlites new-yorkais sont indispensable pour assurer la réélection de M. Truman en 1948”.[119] Vanaf dat moment begint men meer en meer te focussen op de hulp die Israël kreeg: vooral de verwerving van wapens tijdens de wapenstilstand werd afgekeurd. Het zou gaan om “le mystérieux pipeline aérien grâce auquelle Israël achetait en Tchécoslovaquie, et payait en bons dollars yankees les armes dont il avait besoin”.[120] Men zag de Amerikaanse financiële steun zelfs als cruciaal voor het voortbestaan van Israël. “Pas de dollars, pas d’Israël. Le jour où le nouvel Etat offrirait aux Soviets un pied-à-terre moyen-oriental, il serait rayé de la carte, par le seul blocage des crédits américains.”[121]

 

De vluchtelingen

 

Als weekblad met een sterk christelijke inslag nam de Vlaamse Linie het heel hard op voor de vluchtelingen. Enerzijds gebeurde dat waarschijnlijk op aandringen van de paus die al heel wat uitspraken over de situatie in het Heilig Land had gedaan. Bovendien kon men de joden daardoor nogmaals in diskrediet brengen. De katholieke kerk deed haar uiterste best, maar kreeg weinig steun, ook al waren ruim 20% van de vluchtelingen christenen. De enige oplossing zou dan ook de terugkeer van de vluchtelingen naar hun haardsteden zijn, maar die kans achtte men klein aangezien “door de huidige verdeeldheid der Arabische landen de Joden meer dan ooit in de gelegenheid zijn hun veroverde posities te consolideren”.[122] Bovendien werkten de joden elke oplossing voor het vluchtelingenprobleem tegen zodat ze hen konden uitroeien.[123]

De houding van Europe Amérique ten opzichte van de vluchtelingen was niet zo transparant. Langs de ene kant voelden zij wel mee met de “nieuwe DP’s”, maar langs de andere kant begrepen zij goed dat Israël de vluchtelingen niet terug wou. “On reproche au gouvernement juif de ne pas vouloir laisser retourner ces pauvres hères dans leur foyers inconsidérément délaissés. Mais on oublie volontiers qu’ils formeraient une cinquième colonne idéale.” Men geloofde echter wel dat het vluchtelingenprobleem vanzelf opgelost zou raken wanneer de invallers zich terugtrokken.[124]

 

1.2.4. De moord op Folke Bernadotte

 

In tegenstelling tot de Belgische dagbladen die veel aandacht besteedden aan de moord op VN-bemiddelaar Folke Bernadotte, was de aandacht voor het incident in de tijdschriften eerder beperkt.[125] Enkel Europe Amérique en ’t Pallieterke brachten een artikel dat volledig gewijd was aan de aanslag, de andere tijdschriften vermeldden het enkel in het kader van een ander artikel in verband met het Midden-Oosten.

De Vlaamse Linie wist enkel te vertellen dat de staat Israël een “ware komedie” opvoerde om de wereldopinie te verschalken: “men organiseerde een opzienbarend proces waar de moordenaars werden veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, wat hen echter tegenwoordig niet verhindert in volle vrijheid door Palestina rond te lopen en deze aanslag voor zich op te eisen waarvan zij een electoraal argument maakten gedurende de laatste verkiezingen in Israël”.[126] Zij plaatsten de moord op de “médiateur” op één lijn met de andere “systematische gruweldaden” van de joden, waaronder de gebeurtenissen in Deir Yassin.

De Revue Générale Belge meldde zelfs niet dat het om een aanslag ging. Zij meenden dat Bernadotte een “mort glorieuse” gevonden had en steunden ten volle zijn verdelingsplan, waardoor ze de aanslag impliciet afkeurden aangezien het “plan-Bernadotte” de directe oorzaak was van de aanslag.[127]

Ook de Rode Vaan bleef opvallend vaag over de aanslag. Voor hen stond er blijkbaar nog niets vast. “Volgens een inlichting uit niet bevestigde Arabische bron, werd graaf Bernadotte, bemiddelaar van de OVV, vermoord. De inlichting in kwestie voegt er aan toe dat hij door mannen in uniform aangevallen werd toen hij een joodse sector binnendrong. Een persoon die de graaf vergezelde zou eveneens gedood zijn geworden.”[128] Er werd dus niet gesproken over de (joodse) daders, terwijl de indruk werd gewekt dat het niet om een objectieve inlichting ging en dat Bernadotte zelf in de fout was gegaan door de joodse sector “binnen te dringen”.

’t Pallieterke opende zijn artikel met de zin “Graaf Bernadotte is dood en dat zal hem leren”. Voor één keer koos het rechtse blad geen partij tegen de joden, maar dat gebeurde niet uit sympathie voor de joodse zaak. Ze zagen in de aanslag immers de gelegenheid om hun ander stokpaardje boven te halen, namelijk de vervolging van de collaborateurs. Zij vonden dat er veel te veel kabaal gemaakt werd omtrent de moord op Bernadotte want “dat neerschieten van Bernadotte ligt toch helemaal in de lijn van wat sinds 1940 gebeurt met instemming van quasi alle gazetten. Is de Sterngang niet de joodse weerstand?”. Kortom, de acties van het Belgische verzet tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werden op dezelfde lijn geplaatst met de aanslag op Bernadotte. De linkse ideologieën gebruikten dus twee maten aangezien zij de collaborateur Bernadotte ophemelden en de Belgische collaborateurs vergruisden. Op het einde van het artikel excuseerde de auteur zich echter dat hij deze unieke gelegenheid om tegen de joden te schrijven had laten liggen, maar “om over de joden te schrijven vind ik wel een andere gelegenheid”. ’t Pallieterke keurde de aanslag wel af, maar meende dat de aanslag geen specifiek joodse kwestie was, aangezien dat “het een gevolg is van de algemene ontaarding waaraan nu niet bepaald de joden alleen lijden”. [129]

Voor Europe Amérique kon de aanslag op naam van de communisten geschreven worden. De Sterngang werd volgens hen geleid door een notoir communist, Yellin, “qui inculque aux quelque 1500 membres de son organisation la doctrine stalinienne, et les maintient sous une discipline de fer”. Deze aanslag toonde aan dat de Israëlische regering te zwak was. Met deze moord was het symbool van de internationale arbitrage van zijn voetstuk gehaald en de staat Israël zou wel eens kunnen lijden onder de gevolgen van die aanslag. De enige manier om het prestige van de VN te redden en om Bernadotte eer te bewijzen, was zijn verdelingsplan uiteindelijk toch uit te voeren.[130]

 

1.3. Besluit

 

In deze eerste periode waren de tijdschriften heel representatief voor de ideologie die ze onderschreven. De Vlaamse Linie kan beschouwd worden als het prototype van een militant katholiek weekblad. Het was sterk anti-joods gekleurd wat niet te verwonderen was gezien de gespannen relaties die er tussen joden en christenen in de geschiedenis bestaan hadden. Ook de vrij passieve houding van de Kerk tijdens de holocaust zal daar geen goed aan gedaan hebben. De uitspraken van de paus en plaatselijke bisschoppen en geestelijken uit Palestina die stelden dat de joden geen respect hadden voor de christelijke heiligdommen en dat zij het Heilige Land uniform joods wilden maken door de Arabieren en de christenen te verdrijven, gooiden enkel olie op het vuur en werden dan ook dankbaar overgenomen door de Vlaamse Linie. Waarschijnlijk legde het blad de link met de situatie in België. Gezien het militant Vlaams karakter meende het beter dan wie ook de Palestijnse strijd te begrijpen. Ook de Vlamingen streden in hun ogen immers tegen een volk dat hun culturele rechten weigerde te erkennen door het land uniform Franstalig te maken. Verder werd het blad gekenmerkt door een enorme gedrevenheid inzake de vluchtelingenproblematiek. Ook het vluchtelingenprobleem zou veroorzaakt zijn door de joodse agressie in een poging om een ‘etnische zuivering’ door te voeren waarbij nogal snel parallellen getrokken werden met de nazi-misdaden. Het blad was bovendien sterk anti-communistisch en aangezien de joden communistische steun kregen, waren zij dadelijk verdacht. De sterke apostolische en polariserende houding van het blad kan waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat de Vlaamse Linie pas recent opgericht werd waardoor het nood had aan een duidelijke profilering. Met dat profiel wou het blad waarschijnlijk het gat opvullen dat de andere katholieke tijdschriften, die eerder informerend dan opiniërend waren,  lieten vallen.

Dat viel nog meer op wanneer men het andere Nederlandstalige katholieke weekblad Streven bekijkt. Streven richtte zich meer op intellectuele leken en wou in de eerste plaats de situatie schetsen en een zo objectief mogelijk beeld van de gebeurtenissen geven. Het was dan ook veel minder militant en trachtte evenmin zijn lezers de traditionele katholieke waarden mee te geven. Bovendien liet het blad zijn lezers weten dat niet alle joden zionisten waren zodat de zwart-wit tegenstelling hier veel minder naar voren kwam. Streven was in tegenstelling tot de Vlaamse Linie eerder pro-joods en hekelde de Britse politiek met zijn tegenstrijdige beloften inzake Palestina. Binnen de Nederlandstalige katholieke pers was dus al dadelijk verdeeldheid te merken.

De Revue Générale Belge, net als Streven gericht op een eerder intellectueel publiek, nam eveneens een vrij neutrale houding aan hoewel het blad geregeld liet merken dat het niet echt positief stond tegenover de joden. Het had net als De Vlaamse Linie immers een conservatief karakter zodat het zich eveneens vragen stelde bij een socialistische joodse staat. Het katholieke tijdschrift gaf wel toe dat de joden een zegen waren geweest voor de economische en agrarische situatie van het voormalige Palestina, maar anderzijds was het toch een tegenstander van een onbeperkte joodse immigratie. Bovendien was het blad niet gediend met de politiek van het ‘fait accompli’ die Israël blijkbaar voerde, al was dat enkel mogelijk door het gebrek aan combattiviteit van de Verenigde Naties.

Hoewel de katholieke pers weinig meldde over de houding van België inzake het conflict, bleek wel dat ze niet tevreden konden zijn met de gevolgde politiek aangezien de Belgische diplomaten uiteindelijk de Britse voorstellen steunden, terwijl de Britse Palestinapolitiek net afgekraakt werd. Zo werd in verband met de erkenning van Israël eerst gekozen voor een afwachtende houding, die Streven best te verdedigen vond, terwijl men in 1949 Israël in het spoor van Londen wel “de facto” erkende, wat zeker niet naar de zin was van de Vlaamse Linie. De katholieke pers gaf hier dus blijk van onafhankelijkheid ten opzichte van de Belgische regering waar de CVP toch deel van uitmaakte.

Het liberale Pourquoi Pas?, dat zich richtte op de liberale burgerij, stond heel positief tegenover de joden. Dit kan verklaard worden door de traditioneel goede banden tussen joden en liberalen, deels dankzij de handel. Bovendien werden die banden nog versterkt door de goede verhouding met het zionisme, dat steeds aansluiting had gezocht bij de conservatieve zijde. De katholieke conservatieven kwamen daar omwille van evidente historische redenen echter niet voor in aanmerking. Het liberale blad onderschreef dan ook alle joodse eisen en hekelde de Arabische cultuur die het als middeleeuws-feodaal beschouwde, niet voor niets twee elementen waar de liberalen traditioneel een afkeer van hadden.

Ook de opinie van de extreem-linkse en de extreem-rechtse bladen kon model staan voor hun ideologie. Het communistische blad Rode Vaan huldigde dezelfde ideeën als de moederpartij in de Sovjetunie. Ze steunden de joodse aanspraken aangezien zij verwachtten dat de joden een staat zouden oprichten die op socialistische principes gestoeld zou zijn. Belangrijker dan de joodse staat was echter het besef dat een sterke socialistische staat in die regio de Brits-Amerikaanse invloed ernstig zou ondergraven. De reactionaire Arabische monarchieën zouden daardoor misschien gedestabiliseerd raken waardoor de revolutie ook naar het Midden-Oosten geëxporteerd werd. Vanzelfsprekend veroordeelde het communistische blad ook sterk het imperialisme en het kolonialisme van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waarin zij de hand van multinationals en de olie-lobby zagen. De joden kregen bovendien ook steun omdat zij zo veel geleden hadden onder de nazi-bezetting, al kon men zich wel afvragen of dat argument niet eerder aangedragen werd om de publieke opinie te bespelen. Het Britse optreden in Palestina tegen de vervolgde joden kon zo gemakkelijk op één lijn geplaatst worden met het nazi-optreden.

De houding van ’t Pallieterke kon dan weer begrepen worden door een blik te werpen op hun doelpubliek. Zij richtten zich vooral op een lezerspubliek dat in en rond Antwerpen leefde. Het grote aantal - bemiddelde - joden dat daar woonde, wekte de jaloezie op van de autochtone bevolking waarop ’t Pallieterke gretig inspeelde door te stellen dat de joodse gemeenschap toch geld genoeg had om hun geloofsgenoten in Palestina te helpen zonder beroep te moeten doen op de internationale gemeenschap. Bovendien moesten ze nu maar eens vertrekken aangezien ze toch een eigen staat hadden gekregen. Maar dan zouden ze hun gemakkelijk leventje wel kwijt zijn, dus het was te verwachten dat ze nog wel een tijdje zouden blijven. Zij stelden de joden dus voor als rijke profiteurs, een beeld dat de joden al eeuwenlang met zich meedroegen en dat zelfs na de holocaust blijkbaar nog veel succes had.

Het Franstalige extreem-rechtse Europe Amérique had het moeilijker om zijn positie te bepalen. Het blad schommelde tussen haat tegenover de joden, de voornaamste tegenstander van de nazi-ideologie die zij gretig onderschreven, en de mening dat de Arabische cultuur achterlijk en inferieur was. Aanvankelijk waren de gepubliceerde artikels nog neutraal tot licht pro-joods, misschien omdat zij omwille van de heersende publieke opinie waar de nazi-daden nog vers in het geheugen lagen nog niet de kaart van de jodenhaat durfden trekken. Meer waarschijnlijk was echter de afkeer van een sterke Brits-Amerikaanse positie in het Midden-Oosten omwille van hun anti-kapitalistische ideeën. Naarmate de strijd om Palestina in hevigheid toenam, ging Europe Amérique zijn pijlen meer en meer op de joden richten. Zij kregen immers steun van zowel de verachte communistische Sovjetunie als de kapitalistische Verenigde Staten. Het Franstalige extreem-rechtse blad huldigde verrassend genoeg geen uitgesproken antisemitische denkbeelden, hoewel het, zeker in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, dicht aanleunde bij de nazi-ideologie.

Opvallend in dit conflict waren de overlappende standpunten van ideologieën die elkaar gewoonlijk naar het leven stonden, wat nog maar eens aantoonde hoe verwarrend de ideologische banden inzake de oprichting van Israël waren. Het meest opvallende waren de gelijklopende meningen van de Rode Vaan en Europe Amérique inzake de afkeer van de Brits-Amerikaanse aanwezigheid in het Midden-Oosten. Hoewel zij hun argumentatie volledig anders opbouwden, streden zij uiteindelijk tegen dezelfde vijand, namelijk het koloniale kapitalisme. Het liberale Pourquoi Pas? deelde met Europe Amérique de idee van de inferieure Arabische cultuur en met de communistische Rode Vaan de onvoorwaardelijke steun aan de joden, al steunde het communistische blad de joden vooral omdat zij in staat waren Britse invloed in het Midden-Oosten te vernietigen, wat de Sovjetunie ongetwijfeld voordeel zou opleveren.

Verschillen tussen Vlaamse en Waalse vertegenwoordigers van dezelfde ideologie waren er weinig, al stonden de Nederlandstalige tijdschriften minder positief ten opzichte van de joodse staat dan hun Franstalige ideologische tegenhangers. De conservatieve katholieke bladen van beide landsdelen kozen allebei partij tegen Israël net als de beide extreem-rechtse bladen. Streven week hier enigszins van af aangezien het tijdschrift tot de progressieve vleugel van de katholieke ideologie behoorde. Uit vroeger onderzoek was reeds gebleken dat er binnen de Belgische communistische pers evenmin communautaire breuklijnen te zien waren. Voor de liberale pers kon deze vergelijking niet gemaakt worden aangezien er geen Vlaams-liberaal tijdschrift gevonden werd. De verschillende houdingen ten opzichte van Israël werden dus ideologisch bepaald. Er kan dan ook een duidelijke links-rechts tegenstelling aangeduid worden aangezien de Rode Vaan en Streven, dat binnen de progressieve katholieke vleugel gesitueerd moest worden, zich eerder achter de Israëlische standpunten schaarden terwijl de conservatieve tijdschriften de joodse aanspraken verwierpen. Pourquoi Pas?, dat zich opwierp als een fanatiek verdediger van de joodse belangen, was echter de grote uitzondering aangezien het liberale blad eerder tot de conservatieve hoek gerekend moest worden. De verklaring voor deze op het eerste gezicht afwijkende houding werd hierboven reeds gegeven, namelijk de traditioneel goede verhoudingen tussen joden en het zionisme enerzijds en de liberalen anderzijds.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[12] HOURANI, Geschiedenis van de Arabische volkeren, p. 333

[13] De sjarief wordt beschouwd als de rechtstreekse afstammeling van Mohammed via zijn dochter Fatima. Zij waren zeer invloedrijk en oefenden op verschillende plaatsen de macht uit.

[14] VAN DEN WIJNGAERT, Oost West, 53.

[15] COOLSAET, Buitenlandse politiek, 329.

[16] LAMBERTS, Geschiedenis van de Nederlanden, 293.

[17] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, p. 441.

[18] VAN DEN WIJNGAERT, Oost West, West best, 68-70.

[19] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, 447-457.

[20] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, p. 460-463.

[21] United Nations Special Committee on Palestine.

[22] Australië, Canada, Guatemala, India, Iran, Joegoslavië, Nederland, Peru, Tsjechoslovakije, Uruguay en Zweden.

[23] De Arabieren verwierpen het UNSCOP-plan omdat zij oordeelden dat de illegale joodse immigratie een daad van agressie was. Bovendien bestond de bevolking in het joodse deel van Palestina bijna voor de helft uit Arabieren.

[24] BREGMAN, Israël en de Arabieren, 25.

[25] BREGMAN, Israël en de Arabieren, 39.

[26] OVENDALE, Arab-israëli wars, 137.

[27] DE RAEYMAEKER, Israëlisch-Arabische conflicten, 20-21.

[28] BREGMAN, Israël en de arabieren, 43.

[29] VL, “Het Midden-Oosten kruitvat van de wereld”, 06-05-49, p.9.

[30] Streven, “Het Sionisme”, nov. 1948, p.134-139.

[31] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[32] RGB, “Le difficile problème palestinien”, aug. 1946, p. 523-530.

[33] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[34] RGB, “Le difficile probléme palestien”, aug. 1946, p. 523-530.

[35] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[36] RGB, “Le difficile problème palestinien”, aug. 1946, p. 523-530.

[37] RV, “Het joodsch verzet tegen Britsche militaire aktie in Palestina”, 03-07-1946, p. 1.

[38] RV, “Britten nemen Oud-Buchenwalders gevangen”, 04-07-1946, p. 1.

[39] RV, “Wat gebeurt er in Palestina?”, 05-07-1946, p.1.

[40] RV, “Wat gebeurt er in Palestina?”, 05-07-1946, p.1.

[41] RV, “De Britsche geweldpolitiek in Palestina”, 10-07-1946, p.3.

[42] RV, “Het drama van de Exodus”, 05-08-1947, p.1

[43] PP, “Abdullah, roi de Transjordanie”, 07-05-1948, p.1308-1311.

[44] PP, “Le docteur Weizmann”, 04-06-1948, p. 1611-1615.

[45] PP, “Abdullah, roi de Transjordanie”,07-05-1948, p.1308-1311.

[46] PP, “Le docteur Weizmann”, 04-06-1948, p.1611-1615.

[47] PAL, “De joden”, 09-05-1946, p. 2.

[48] PAL, “God schept de dagen”, 06-05-1948, p.2.

[49] PAL, “God schept de dagen”, 06-05-1948, p.2.

[50] EA, “Le problème juif”, 15-11-1945, p.18-19.

[51] EA, “Les dangers de la victoire”, 10-01-1946, p. 24-29.

[52] EA, “Le terrorisme ne paye pas!”, 08-05-1947, p. 9-14.

[53] EA, “Pour les Arabes, contre les juifs?”, 09-05-1946, p. 18-19.

[54] EA, “Pour les Arabes, contre les juifs?”, 09-05-1946, p. 18-19.

[55] EA, “Pour les Arabes, contre les juifs?”, 09-05-1946, p. 18-19.

[56] EA, “Le cas de Salomon est sans issue”, 06-06-1946, p. 4-9.

[57] EA, “Le cas de Salomon est sans issue”, 06-06-1946, p. 4-9.

[58] EA, “La caserne et la synagogue”, 18-07-1946, p. 3-31.

[59] EA, “Le cancer du Moyen-Orient”, 23-01-1947, p.3-30.

[60] EA, “Salomon part en Amérique”, 05-09-1946, p. 3-31.

[61] EA, “Pour les Arabes, contre les juifs?”,09-05-1946, p. 18-19.

[62] EA, “Dix jours d’histoires juives”, 25-09-1947, p.8-14.

[63] EA, “Les Anglais s’en vont”, 30-10-1947, p. 3-30.

[64] RGB, “Le difficile problème palestinien”, aug. 1946, p. 523-530.

[65] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[66] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[67] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[68] RV, “Het gaat om onze macht in het Midden-Oosten zegt Churchill”, 03-08-1946,  p.1.

[69] VL, “Het communisme en de nazi-praktijken in het Midden-Oosten”, 22-04-1949, p. 5.

[70] Streven, “Het Sionisme”, nov. 1948, p. 134-139.

[71] Streven, “Internationale politiek”, juli 1948, p. 1082-1084.

[72] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[73] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[74] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[75] RGB, “La question palestinienne”, feb. 1949, p. 481-496.

[76] 498.000 joden tegenover 407.000 Arabieren en christenen.

[77] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[78] Danzig was aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog door een corridor met Polen verbonden zodat dat land een uitweg naar de zee had. Duitsland was daar echter niet tevreden mee aangezien Oost-Pruisen zo van het Duitse moederland gescheiden was.

[79] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[80] RGB, “La question palestinienne”, feb. 1949, p. 481-496.

[81] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[82] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[83] RGB, “La question palestinienne”, dec. 1947, p. 161-178.

[84] RV, “Palestina in de greep van het kolonialisme”, 07-10-1947, p. 3.

[85] RV, “De weg van de vooruitgang voor Palestina”, 27-12-1947, p.2.

[86] EA, “Le terrorisme ne paye pas!”, 08-05-1947, p.9-14.

[87] EA, “L’état juif de Palestine, deviendra-t-il un dominion Brittannique?”, 18-12-1947, p.4-8.

[88] VL, “Israël brandpunt in het Midden-Oosten”, 14-01-1949, p. 2.

[89] VL, “Wreed westers verzuim”, 14-01-1949, p.5.

[90] VL, “Het communisme en de nazi-praktijken in het Midden-Oosten”, 22-04-1949, p.5.

[91] VL, “Het Midden-Oosten kruitvat van de wereld”, 06-05-1949, p.9.

[92] VL, “Nieuwe kruisvaart”, 20-05-1949, p. 5.

[93] VL, “Zeven dagen wereldpolitiek”, 22-10-1948, p.2.

[94] Streven, “Het Sionisme”, nov. 1948, p. 134-139.

[95] Streven, “Internationale politiek”, juli 1948, p. 1082-1084.

[96] PP, “Le docteur Weizmann”, 04-06-1948, p.1611-1615.

[97] PP, “Abdullah, roi de Transjordanie”, 07-05-1948, p. 1307-1311

[98] RGB, “La question palestinienne”, feb. 1949, p.481-496.

[99] RV, “Transjordanië heeft oorlog verklaard aan de Joden van Palestina”, 28-04-1948, p.5.

[100] RV, “De Arabische afgevaardigden in de OVV willen het Palestijns probleem op het slagveld oplossen”, 28-10-1948, p.3.

[101] RV, “Bemiddelaar van de OVV in Palestina beveelt onmiddellijke stopzetting der gevechten”, 23-10-1948, p.3.

[102] EA, “Les grenades du Bachi-Bouzouck”, 11-03-1948, p. 4-8.

[103] EA, “Les grenades du Bachi-Bouzouck”, 11-03-1948, p. 4-8.

[104] EA, “Jérusalem”, 10-05-1948, p. 14-17.

[105] EA, “Blitzkrieg en Israël”, 09-12-1948, p. 3-31.

[106] EA, “Les péchés d’Israël”, 26-08-1948, p. 14-17.

[107] EA, “Les péchés d’Israël”, 26-08-1948, p. 14-17.

[108] EA, “Blitzkrieg en Israël”, 09-12-1948, p. 3-31.

[109] VL, “Israël brandpunt in het Midden-Oosten”, 14-01-1949, p. 2.

[110] VL, “Het Midden-Oosten kruitvat van de wereld”, 06-05-1949, p.9.

[111] VL, “Het Midden-Oosten kruitvat van de wereld”, 06-05-1949, p.9.

[112] VL, “Het communisme en de nazi-praktijken in het Midden-Oosten”, 22-04-1949, p.5.

[113] VL, “Het Midden-Oosten kruitvat van de wereld”, 06-05-1949, p.9.

[114] Streven, “Internationale politiek”, juli 1948, p. 1082-1084.

[115] PP, “Le docteur Weizmann”, 04-06-1948, p.1611-1615.

[116] RV, “De staat Israël vraagt het OVV een einde te stellen aan de oorlog”, 15-05-1948, p.3.

[117] RV, “De troepen van de Arabische Liga in Palestina binnengedrongen”, 03-05-1948, p.1.

[118] EA, “La caserne et la synagogue”, 18-07-1946, p. 3-31.

[119] EA, “Les anglais s’en vont”, 30-10-1948, p. 3-30.

[120] EA, “Blitzkrieg en Israël”, 09-12-1948, p. 3-31.

[121] EA, “Pas de dollars, pas d’Israël”, 28-04-1949, p. 3-31.

[122] VL, “Wreed westers verzuim”, 14-01-1949, p.5.

[123] VL, “Wat voeren de joden in Palestina in hun schild?”, 26-11-1948, p.2.

[124] EA, “Londres-Moscou-Tel-Aviv”, 28-10-1948, p.12-17.

[125] VAN DER SPIEGEL, Israëlisch-Arabische oorlog van 1948, 108-110.

[126] VL, “Het communisme en de nazi-praktijken in het Midden-Oosten”, 22-04-1949, p.5.

[127] RGB, “La question palestinienne”, feb. 1949, p. 481-496.

[128] RV, “Graaf Bernadotte vermoord”, 18-09-1948, p.1.

[129] PAL, “Bernadotte”, 23-11-1948, p.1.

[130] EA, “Ils ont tué l’arbitre”, 30-09-1948, p. 3-30.