De evolutie in de Belgische publieke opinie ten aanzien van Israël (1945-1973). (Roel Slegers)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 2: DE SUEZ-CRISIS

 

2.1. Het kader

 

2.1.1. De situatie in de wereld

 

Tussen de onafhankelijkheid van Israël in 1948 en de Suez-crisis van 1956 werden er op het internationale toneel heel wat veranderingen doorgevoerd. Nauwelijks een jaar na de troebelen in het Midden-Oosten werd de wereld opnieuw opgeschrikt door een conflict dat door zijn ideologisch karakter beschouwd werd als een mogelijke nieuwe wereldoorlog.

 

De Korea-oorlog

 

Na de Tweede wereldoorlog trokken zowel de Amerikanen als de Sovjets hun troepen terug uit Korea, maar er bleven wel militaire raadgevers ter plaatse. De grens tussen de twee Korea’s zou op de 38ste breedtegraad getrokken worden. Na de verkiezingsnederlaag van Syngman Rhee, leider van Zuid-Korea, begon men in Korea over een mogelijke hereniging te praten. De Noord-Koreaanse leider, Kim Il-Sung, geloofde dat de bevolking van Zuid-Korea hem met open armen zou ontvangen en dat de Amerikanen bovendien niet zouden tussenkomen in een Koreaanse “burgeroorlog” aangezien zij zich vooral concentreerden op Europa, Japan en de Filippijnen. Waarom zouden de Verenigde Staten een klein landje als Korea beschermen tegen het communisme als ze zelfs China in communistische handen lieten overgaan. Bovendien situeerde het belangrijkste Amerikaanse engagement zich in Europa.[131] Stalin begon militair materieel te leveren aan Noord-Korea, maar maakte duidelijke afspraken. Noord-Korea mocht het zuiden enkel binnenvallen als antwoord op een Zuid-Koreaanse aanval.

In de loop van 1950 begon Stalin echter mee te helpen aan de uitbouw van een Noord-Koreaans offensief leger en reeds op 25 juni 1950 viel Kim Il-Sung Zuid-Korea binnen. In tegenstelling tot wat Kim Il-Sung verwachtte reageerden de Amerikanen onmiddellijk door hun Zevende Vloot naar Formosa te zenden zodat het eiland ingeschakeld werd in de westerse verdedigingslinie. Truman besliste bovendien om de Truman-doctrine tot Azië uit te breiden en Zuid-Korea luchtsteun te verstrekken, opnieuw een uiting van de Peripheral Strategy.[132] Door het snelle oprukken van de Noord-Koreanen besliste Truman om toch Amerikaanse grondtroepen in te zetten. Bovendien verkregen de Verenigde Staten een VN-mandaat om Noord-Korea terug te dringen. De Sovjetunie had immers besloten zijn zitje in de Veiligheidsraad leeg te laten totdat de VN het China van Mao zouden erkennen. De scherpe Amerikaanse reactie was mede te verklaren door de uitroeping van de communistische staat China en het Sovjet-Chinese vriendschapsverdrag. De Verenigde Staten beschouwden die gebeurtenissen immers als nederlagen. In geen tijd slaagde het door de Amerikanen gedomineerde VN-leger erin de Noord-Koreanen terug te dringen tot de 38ste breedtegraad en als gevolg daarvan begon bij de Amerikanen de idee te groeien dat ze nu misschien ook wel een roll-back konden realiseren om zo Korea terug één te maken. Door de massale militaire inspanningen in Korea werd de uitbouw van de Europese verdediging echter op een laag pitje gezet waardoor bij de Europeanen de vrees begon te groeien dat dit juist de bedoeling van Stalin was zodat hij Europa gemakkelijk zou kunnen veroveren.[133]

Op 25 oktober bereikten de Amerikanen de Yalu River, de grens met China. Chinese “vrijwilligers” werden ingezet om de VN-troepen terug te dringen. Door de Chinese interventie werd de zaak terug voor de Veiligheidsraad gebracht waar de Sovjetunie ondertussen terug vertegenwoordigd was. Uit vrees voor een Sovjet-veto keurde de Algemene Vergadering de “Uniting for Peace-resolutie” goed.[134] Deze resolutie wordt beschouwd als een mijlpaal in de geschiedenis van de VN en zou ook tijdens de Suezcrisis gehanteerd worden. Ondertussen wisselden Amerikaanse en Chinese offensieven elkaar af terwijl de parallel gevoerde onderhandelingen maar niet vorderden. Daar zou in 1953 verandering in komen. In de Verenigde Staten werd Eisenhower eind 1952 als president verkozen met de belofte een einde te maken aan de Koreaanse oorlog. Ook in de Sovjetunie vond een machtsoverdracht plaats. Stalin stierf en werd vervangen door Chroetsjov. De gesprekken vorderden nu iets vlotter en op 27 juli 1953 werd een wapenstilstandsakkoord getekend.[135]

Door het einde van de oorlog viel in Europa een belangrijke motivatie voor de vorming van een Europese Defensie Gemeenschap weg. Anderzijds werd tijdens de oorlog de NAVO wel uitgebreid met Griekenland en Turkije, terwijl in de meeste Europese landen rechts georiënteerde regeringen aan de macht kwamen. Ook op globaal vlak betekende de Koreaanse oorlog het begin van een reeks vernieuwingen. Defensiebudgetten werden fiks opgetrokken, Japan werd heropgebouwd terwijl Taiwan en Zuid-Korea werden ingeschakeld in de containmentpolitiek. Maar het belangrijkste gevolg voor de toekomst zou de “pactomanie” van de Verenigde Staten worden. Met Australië en Nieuw-Zeeland werd het ANZUS-pact[136] gesloten en ook  de SEATO[137] en het Bagdadpact[138] kregen in die periode vorm. De keerzijde van de doorgedreven militaire inspanningen van de Verenigde Staten was het ontstaan van een militair-industrieel complex en de vaststelling dat de Amerikaanse begroting diep in het rood ging.[139]

 

Problemen in het Verre Oosten

 

Na de dood van Stalin werd er in de Sovjetunie dadelijk gesproken over “vreedzame coëxistentie tussen oost en west”. De eerste aanwijzing in die richting kwam er door de wapenstilstand in Korea. Halfweg 1954 werkten de Sovjets bovendien mee aan een akkoord inzake Vietnam. De Fransen bleven er na de oorlog op hameren dat Vietnam een deel van het Franse imperium moest blijven. Ho Chi Minh zag dat niet zitten en startte in 1946 een opstand. De Fransen slaagden er niet in het verzet uit te roeien en op 20 juli 1954 werden er te Genève een reeks akkoorden uitgewerkt. Vietnam zou worden opgesplitst ter hoogte van de 17de breedtegraad terwijl er geen extra troepen of wapens mochten worden aangevoerd. Bovendien werd er afgesproken dat er in 1956 verkiezingen georganiseerd zouden worden in het hele land. Ook voor Laos en Cambodja die eveneens betrokken waren in de eerste Indochinese oorlog werd een oplossing uitgewerkt. Ho Chi Minh was niet tevreden met de splitsing van Vietnam omdat de belangrijkste steden van centraal Vietnam daarmee in handen van het zuiden kwamen, maar moest ze aanvaarden onder druk van China. Mao streefde immers naar de erkenning van communistisch China, zeker naar de erkenning door Amerika en was dus geneigd de Amerikaanse opvattingen inzake Vietnam te onderschrijven. De Sovjetunie was evenmin bereid om Vietnam diplomatieke steun te verlenen aangezien Chroetsjov druk bezig was de relaties met het westen te verbeteren.

In oktober 1955 werd in Zuid-Vietnam koning Bao Dai afgezet door Diem die zelf president werd met de steun van de Verenigde Staten, aangezien Diem net als de Verenigde Staten tegenstander was van verkiezingen. Zij waren van mening dat die verkiezingen gemakkelijk gewonnen zouden worden door Ho Chi Minh omdat hij landhervormingen had beloofd. De weigering van de verkiezingen en de repressie tegen al dan niet vermeende voorstanders van Ho Chi Minh in Zuid-Vietnam zorgden ervoor dat het in 1960 tot een opstand kwam, geleid door het National Liberation Front of Vietnam (NLF).[140]

 

De geest van Genève

 

Ondanks de problemen in Vietnam bleven de relaties tussen oost en west verbeteren. Op 15 mei 1955 werd een einde gemaakt aan de bezetting van Oostenrijk. Er werd bepaald dat Oostenrijk een neutraal land moest blijven en dus geen deel kon uitmaken van welke verdedigingsalliantie dan ook.

Twee maanden later kwamen de vier grootmachten samen in Genève. Hoewel er geen akkoorden werden bereikt inzake de vereniging van Duitsland en er evenmin een non-agressiepact tussen NAVO en het pas opgerichte Warschaupact werd uitgewerkt, bracht deze top toch een vorm van ontspanning met zich mee. De Sovjetunie erkende de Bondsrepubliek Duitsland en de publieke opinie leefde voortaan met de idee dat de twee supermachten niet in elkaars vaarwater zouden terechtkomen bij de afbakening van hun invloedszones.[141]

 

Boedapest

 

Op 14 februari 1956 werd in Moskou het XXste Congres van de Communistische Partij van de USSR georganiseerd, het eerste sinds de dood van Stalin. De Sovjetleiders wilden radicaal breken met het beleid van Stalin en veroordeelden openlijk de personencultus en het dogmatisme. Chroetsjov verklaarde bovendien dat het socialisme ook zonder geweld de eindoverwinning zou behalen en liet miljoenen politieke gevangenen vrij. Deze radicale wending in het binnenlands beleid zorgde voor verwarring en een identiteitscrisis achter het Ijzeren Gordijn.[142]

De Oostbloklanden waren enorm tevreden met de destalinisering en hoopten op meer vrijheid. Toen de hervormingen naar hun mening niet snel genoeg doorgevoerd werden, braken er op verschillende plaatsen onlusten uit. In Polen kwamen de metaalarbeiders van Poznan op straat en eisten meer voedsel, vrije vakbonden en het vertrek van de Sovjettroepen. Bij botsingen met de ordehandhavers vielen er 53 doden en 300 gewonden. Ook in Hongarije was het onrustig. De industrialisatie van het landbouwland werd niet in dank afgenomen en op 23 oktober 1956 escaleerde het studentenprotest. Zij wilden vooral vrijheid van meningsuiting, de terugkeer van de populaire Imre Nagi en het vertrek van de Sovjettroepen. De volgende dag liep het protest helemaal uit de hand. Overheidsgebouwen werden aangevallen en Sovjettanks in brand gestoken. Nagi probeerde de gemoederen te bedaren door gedeeltelijk op hun eisen in te gaan, maar die werden enkel radicaler. Aanvankelijk leek het alsof de Sovjetunie zou toelaten dat Hongarije “een eigen weg naar het socialisme” ontwikkelde, maar door de opruiende taal van Radio Free Europe die voorhield dat de Verenigde Staten elke revolutie in een communistisch land zou steunen, werd de sfeer alleen maar grimmiger. Op 1 november ging Nagy een stap te ver voor de Sovjetunie. Hij trok Hongarije terug uit het Warschaupact.[143]

De Sovjetunie kwam zo in een moeilijke situatie. Langs de ene kant wilde ze haar imago in de wereld verbeteren, maar anderzijds kon ze de gebeurtenissen in Hongarije evenmin laten voorbijgaan zonder in te grijpen aangezien één van de communistische dogma’s stelde dat de communistische revolutie onomkeerbaar was. De situatie in het Midden-Oosten waar Frankrijk, Groot-Brittannië en Israël Egypte waren binnengevallen, zorgde voor zoveel internationale verontwaardiging dat voor de Sovjetunie het ideale klimaat gecreëerd werd om gewapend tussen te komen in Hongarije. 40.000 Hongaren werden gedood, enkele duizenden gedeporteerd en de verworven vrijheden werden teruggeschroefd. Het westen kwam niet tussenbeide.[144]

 

2.1.2. De situatie in België

 

Het Schoolvraagstuk

 

Hoewel de gevolgen van de Koningskwestie en het Repressievraagstuk nog niet volledig verdwenen waren, had België rond 1950 al met een nieuw probleem te kampen dat het land zou verdelen. Het probleem van de algemene subsidiëring van het vrije onderwijs leidde tot een bitsige strijd tussen de CVP, verdediger van het katholiek vrij onderwijs, enerzijds en de socialisten, liberalen en communisten die opkwamen voor het rijksonderwijs anderzijds. Onder de homogene CVP-regering Pholien (1950-1952) kwam het reeds tot de eerste discussies in verband met het schoolprobleem. De katholieken hoopten dat de homogene CVP-regering het vrije katholieke onderwijs de nodige middelen zou verschaffen om de concurrentie aan te gaan met het rijksonderwijs. Meer en meer kinderen studeerden na het lager onderwijs verder. Dat lager onderwijs was kosteloos en het middelbaar rijksonderwijs was dat vrijwel ook, maar ouders die hun kinderen naar het katholieke middelbaar onderwijs wilden sturen, moesten vaak een aanzienlijk schoolgeld betalen aangezien deze instellingen praktisch geen subsidies kregen. Harmel, de eerste katholieke minister van Openbaar Onderwijs in België, wou de schoolvrede bewaren door iedereen de keuze van school te laten. De schoolkwestie geraakte echter in het slop aangezien de CVP slechts twee stemmen meer had dan de oppositie die bestond uit socialisten, liberalen en communisten. Zij gingen natuurlijk dwars liggen en verlieten geregeld het parlement zodat de CVP niet aan de vereiste helft van de parlementsleden voor een geldige stemming kwam wanneer haar fractie niet volledig was. Harmel zou echter niet opgeven en onder de eveneens homogene CVP-regering van Houtte (1952-1954) lanceerde hij veertien wetsontwerpen die de absolute vrijheid van schoolkeuze zouden moeten garanderen. Het katholiek middelbaar onderwijs zou geldelijk gesteund worden op basis van het aantal leerlingen zodat het schoolgeld beperkt kon worden. Bovendien zou het lekenpersoneel dezelfde verloning ontvangen als het personeel in het rijksonderwijs.[145]

 

Korea en de herbewapening

 

Dit was echter niet het enige probleem waar België mee te kampen had in de eerste helft van de jaren ’50. De oorlog in Korea zorgde er immers voor dat de NAVO-landen aan een algemene herbewapening begonnen waren. De Belgische regering voelde zich dan ook genoodzaakt de dienstplicht op 24 maanden te brengen, een beslissing die in de publieke opinie vanzelfsprekend niet op gejuich onthaald werd. Dit bracht ook een verhoging van de uitgaven mee. [146] Bovendien ging het al niet zo goed met de Belgische economie. Ondanks het snelle herstel na de Tweede Wereldoorlog bleek België niet in staat deze lijn door te trekken. Met uitzondering van Italië had België het hoogste werkloosheidscijfer van Europa. Daarenboven had men onder andere door de hoge uitgaven te kampen met een negatieve handelsbalans. De economieën van de buurlanden waren immers terug opgebouwd met nieuwe machines en konden dus voor meer concurrentie zorgen aangezien men in België nog met machines produceerde die voor het grootste deel dateerden van voor de Tweede Wereldoorlog. Er was nog wel een economische groei, maar zeker in vergelijking met de andere Europese landen lag die opvallend laag. De regering deed aanvankelijk weinig om het tij te keren en in 1958 bereikte de structurele crisis dan ook haar hoogtepunt.[147]

Wanneer de VN beslisten om een leger naar Zuid-Korea te zenden, was de Belgische regering aanvankelijk niet zo happig om daar op in te gaan, tot ongenoegen van de Verenigde Staten die België er van beschuldigden ondanks zijn economische macht onvoldoende bij te dragen tot de collectieve veiligheid. Uiteindelijk vertrokken er toch 3.500 vrijwilligers.[148]

 

De Europese Defensie Gemeenschap

 

Met de katholieke regering van Houtte ging het intussen niet zo goed. Begin ’54 werd de politieke agenda grotendeels bepaald door de discussies inzake de Europese Defensiegemeenschap (EDG). In mei 1952 was het EDG-verdrag al ondertekend door de lidstaten van de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal), maar het moest ook nog ingeschreven worden in de grondwet aangezien men van oordeel was dat de oprichting van een Europees Leger een inkrimping van de Belgische soevereiniteit inhield. Door de aangekondigde grondwetsherziening werden beide Kamers ontbonden en nieuwe verkiezingen werden uitgeschreven voor april 1954. In de aanloop naar die verkiezingen zette de oppositie alles op alles om punten te scoren, terwijl de regering van Houtte eerder weinig blijk gaf van durf en solidariteit inzake wetsvoorstellen in verband met een pensioen voor zelfstandigen en de economische collaboratie. De belangrijkste redenen voor het electorale verlies van de CVP op 11 april 1954 waren echter de naweeën van de koningskwestie, de socialistische beloften om de dienstplicht van 21 op 18 maanden te brengen en een verhoging van het arbeidspensioen. Toen na de verkiezingen bleek dat de regering haar meerderheid in beide Kamers verloren had, besloot zij de volgende dag haar ontslag aan te bieden aan de koning.[149]

De BSP kwam als grote overwinnaar uit de verkiezingsstrijd, maar haalde niet genoeg zetels om een absolute meerderheid te bekomen. Na aanvankelijk gepolst te hebben bij de CVP, kozen de socialisten uiteindelijk voor de liberalen als coalitiepartner. Het probleem hierbij was wel dat de socialisten door hun conservatieve regeringspartner gehinderd werden in hun streven naar een sociaal-progressieve politiek. De enige overeenkomst tussen deze partijen was hun anti-clericalisme. Dat zou zich eind ’54 uiten in een nieuwe schoolstrijd wanneer beslist werd om het officieel rijksonderwijs te organiseren over heel het land zodat het de concurrentie zou kunnen aangaan met het vrij katholiek onderwijs. Ook op economisch gebied voerde de socialistische partij haar programma uit, daarin gesteund door de hoogconjunctuur in de wereldeconomie. Hierdoor kon er ook begonnen worden met een programma van openbare werken, vooral met het oog op een efficiënter wegennet, terwijl ook Brussel gerenoveerd werd naar aanleiding van de komende Wereldtentoonstelling.[150]

Op buitenlands vlak werd het plan-Pléven, dat ijverde voor een Europees Leger, gekelderd door Frankrijk. Daarom werd er overgeschakeld naar de oprichting van een West-Europese Unie (WEU), eigenlijk een uitbreiding van het Verdrag van Brussel met Italië en de Bondsrepubliek Duitsland, op voorstel van Groot-Brittannië. Deze WEU opende bovendien de deur naar een Duitse herbewapening die zelf minder strikt was dan oorspronkelijk voorzien in de EDG. Frankrijk moest deze keer echter wel toestemmen omwille van de Amerikaanse druk. De Verenigde Staten waren immers woedend dat het Franse Parlement de oprichting van een Europees Leger onmogelijk had gemaakt. In België steunde ook de oppositie de toetreding tot de WEU, terwijl de socialistische ministers Spaak en Van Acker zelfs naar Moskou reisden om een cultureel akkoord te tekenen met de Sovjetunie. Omwille van de gebeurtenissen in Hongarije zou dat akkoord echter niet lang standhouden.[151]

 

2.1.3. De situatie in het Midden-Oosten

 

Onrust in de Arabische wereld

 

Hoewel Israël erin geslaagd was met alle Arabische staten afzonderlijk een wapenstilstandsverdrag te ondertekenen, betekende dat niet dat er voortaan vrede heerste in het Midden-Oosten. De voedingsbodem voor deze latente spanningen werden gevonden in de Israëlische weigering om de Palestijnse vluchtelingen opnieuw op te nemen, terwijl in de Arabische landen de gebeurtenissen van 1948-1949 en in het bijzonder de stichting van de staat Israël als een nederlaag werden aanvoeld in de publieke opinie. Dat uitte zich dan ook in heel wat opstanden tegen de leiders die hadden gefaald in de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog. Bovendien werd de stichting van Israël ook de Britten en Amerikanen kwalijk genomen. De Britten hadden volgens de Arabieren immers niets gedaan om de joodse immigratie tegen te gaan en later waren ze ook de belangen van de Palestijnen uit het oog verloren. De Amerikanen werden zonder meer beschouwd als handlangers van het Zionisme. Zo ontstond een uiterst explosieve situatie in de Arabische landen, nog versterkt door acties tegen de westerse invloed die nog goed merkbaar was. In Iran werden de Britse oliemaatschappijen genationaliseerd en door de Britse weigering om de troepen uit de Egyptische kanaalzone terug te trekken, braken ook daar rellen uit. Britse bezittingen in Caïro werden verwoest. Deze gebeurtenissen effenden de weg voor een machtsovername. In juni 1952 pleegde een groep Egyptische officieren uit het middenkader een staatsgreep waarbij men de koning afzette en de republiek uitriep. Aanvankelijk werd Egypte bestuurd door een collectief van putschisten, maar later zou Nasser deze groep volledig domineren en zich vanaf 1954 opwerpen als president.[152]

Wanneer de Britten in 1954 een akkoord bereikten met Egypte om hun troepen volledig terug te trekken, begon men in Israël na te denken over een manier om dat te verhinderen. Israël vreesde immers dat met het vertrek van de Britten uit de kanaalzone ook de militaire buffer tussen de twee landen zou wegvallen. Bovendien zou het Egyptische leger dan ook kunnen beschikken over de uitgebreide militaire faciliteiten die de Britten aan hen zouden overdragen. Door het vertrek van de Britten zou bovendien de deur opengaan naar Amerikaanse militaire steun. Daarom stelde Givly, het hoofd van de Israëlische militaire inlichtingendienst, voor om een reeks aanslagen te plegen in Egypte tegen Britse en Amerikaanse doelen. Israël ging ervan uit dat de radicale islamitische groeperingen zoals de Moslimbroederschap de schuld zouden krijgen voor de aanslagen. Hierdoor zouden zowel de Egyptische relaties met de Verenigde Staten verstoord worden als die met Groot-Brittannië, waardoor de Britten hun troepen trager zouden terugtrekken. Door een te vroeg ontplofte bom kwam de waarheid echter aan het licht. De gebeurtenissen zouden echter discreet behandeld worden aangezien Nasser aan het onderhandelen was met de Israëlische premier Sharett, die bovendien niets wist van de uitgevoerde operaties.[153]

 

Een politiek van ongebondenheid

 

Ondertussen kon het bewind van Nasser steeds meer rekenen op de interesse van zowel Oost als West die opkwamen voor hun belangen in het zo strategische Midden-Oosten. Nasser wilde echter niet weten van een toetreding tot één van de twee kampen, maar had een eigen weg in het hoofd. Hij werd de grote voorvechter van het pan-arabisme en streefde naar het herstel van de Arabische onafhankelijkheid, natuurlijk met Egypte als leider. Nasser probeerde ook de meer gematigde, pro-westerse landen voor zijn politieke idealen te winnen waardoor de situatie in het Midden-Oosten nog meer gespannen werd. Ook de houding van de grootmachten droeg niet bij tot ontspanning in de regio. In 1950 waren de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk tot een akkoord gekomen dat de wapenexport naar de verschillende landen in het Midden-Oosten zou reguleren zodat er een “balance of power” zou blijven bestaan die in hun ogen een gewapend conflict verhinderde. Deze overeenkomst zou echter opgeblazen worden door Frankrijk. In Parijs was men er immers van overtuigd dat Nasser de opstandelingen in Algerije steunde.[154] Daarom besloot men de vijanden van Egypte te gaan steunen waardoor Israël over de ultramoderne Mystère-straaljagers kon beschikken. De wapenwedloop in het Midden-Oosten kwam in een stroomversnelling terecht. De spanningen tussen Egypte en Israël liepen steeds hoger op doordat in Israël de voor overleg openstaande Sharett vervangen werd door de zionistische havik Ben Goerion, die prompt een aantal Israëlische represaille-acties tegen Egyptische guerilla-aanvallen in de Gaza-strook liet uitvoeren waarbij 38 Egyptische soldaten gedood werden. Egypte reageerde met de oprichting van de fedayeen, zelfmoordcommando’s die een ware plaag vormden voor Israël. Het beleid van Ben Goerion zou gebaseerd worden op de filosofie dat Israël zijn buurlanden moest dwingen, desnoods met militaire middelen, om vrede te sluiten en de joodse staat te erkennen. Egypte probeerde op zijn beurt wapens te kopen in de Verenigde Staten, in Groot-Brittannië en in China, maar ving telkens bot. De Sovjetunie zag zijn kans en leverde via Tsjechoslowakije grote hoeveelheden wapens en instructeurs. Israël werd bang en kon Frankrijk ervan overtuigen zijn wapenleveringen nog op te voeren.

 

De financiering van de Assoeandam

 

Het grote probleem voor de neutrale koers die Nasser bleef volgen, ondanks de wapenleveringen van het communistische blok, was het gebrek aan financiële hulp waarvan de landen die partij kozen wel konden genieten. Nasser wou de toekomst van de pas opgerichte republiek niet hypothekeren door een dreigend bankroet en moest dus zelf een oplossing uitdenken. Die oplossing zou de Assoeandam worden. Volgens sommigen een prestigeproject dat Egypte handenvol geld zou kosten en de ecologische situatie in Egypte voorgoed zou veranderen, volgens anderen de beste manier om Egypte snel te industrialiseren en de woestijn te irrigeren. Nasser moest en zou zijn stuwdam krijgen om een onafhankelijke economische koers te kunnen varen. Het grootste probleem was echter de financiering van het gigantische project. De Verenigde Staten, opgeschrikt door de communistische wapenleveringen en de infiltratie van Sovjet-adviseurs, probeerden Nasser terug in het westerse kamp te trekken door hem leningen voor de Assoeandam aan te bieden.[155] Zij hoopten door die lening controle te verkrijgen op de Egyptische economie. Ondertussen had de Sovjetunie bij de Verenigde Naties een voorstel ingediend om een wapenembargo voor het Midden-Oosten in te voeren. Nasser vreesde dat hiermee een einde zou komen aan de wapenleveringen uit Tsjechoslowakije en ging prompt over tot de erkenning van China om punten te scoren in de communistische wereld.[156]

Foster Dulles, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, was woest en trok op 19 juli 1956 de steun voor de Assoeandam in, hierbij gesteund door de joodse lobby in het Congres en de katoenproducenten uit het zuiden van de Verenigde Staten die vreesden dat de dam voor betere irrigatie zou zorgen waardoor Egypte de wereldmarkt met katoen zou overspoelen.[157] Nasser voelde zich beledigd door de Amerikaanse terugtrekking uit het Assoeandam-project en liet weten dat hij het Suezkanaal zou nationaliseren om zelf in te staan voor de financiering van het Assouandamproject. Hoewel Nasser een vergoeding aanbood aan de aandeelhouders van de Suez Canal Company en dus juridisch in orde was, beschouwden de Britten deze actie als een overtreding van het Verdrag van Constantinopel van 1888 dat bepaalde dat het Suezkanaal te allen tijde open moest blijven. Zij verwachtten immers dat Nasser het kanaal zou sluiten als het hem uitkwam. Had Egypte ten tijde van koning Farouk al niet de doortocht van Israëlische schepen door het kanaal verboden ondanks het internationale karakter en de talrijke VN-veroordelingen? Vanuit Afrikaanse en Aziatische hoek kwamen er dan weer steunbetuigingen. Die landen waren aangenaam verrast door deze uiting van onafhankelijkheid ten opzichte van het westerse imperialisme.

 

Naar een vreedzame oplossing?

 

De Verenigde Staten drongen er bij Groot-Brittannië en Frankrijk dadelijk op aan niet militair in te grijpen vooraleer alle mogelijkheden tot een vreedzame oplossing verkeken waren. Er werd beslist om een conferentie van 24 betrokken landen samen te roepen die een oplossing voor het probleem zouden moeten zoeken.[158] De Verenigde Staten zagen ook wel in dat het aanstellen van een internationaal orgaan voor het beheer van het kanaal voor Nasser nooit aanvaardbaar zou zijn doordat hij enorm gezichtsverlies zou leiden. Zij zagen de eis tot “internationaal beheer” als een beginbod waarop Nasser nog zou kunnen afdingen. Groot-Brittannië en Frankrijk zagen internationale controle echter als een absoluut minimum, wat Eden nog eens beklemtoonde op acht augustus. De Londense conferentie ging door van 16 tot 23 augustus, terwijl Frans-Britse troepen positie innamen in het oostelijk bekken van de Middellandse Zee. Het voorstel van de conferentie, internationaal beheer door Egypte en vijf andere landen onder toezicht van de Verenigde Naties, werd afgewezen door Nasser.

Daarop schoof John Foster Dulles een tweede plan naar voren. Er zou een vereniging van kanaalgebruikers (Suez Canal Users Association: SCUA) opgericht worden en de gebruikers zouden via dit coöperatief kunnen opkomen voor hun rechten bij de Egyptische autoriteiten. Groot-Brittannië voelde zich in de steek gelaten door de Verenigde Staten aangezien zij verklaard hadden dat een weigering door Nasser geen vrijgeleide voor een militaire actie zou betekenen, maar dat er enkel een boycot zou komen door het transport om te leggen via Kaap de Goede Hoop, wat een enorm dure onderneming zou zijn. Ook het terugtrekken van de buitenlandse loodsen uit Egypte bleek niets uit te halen. Integendeel, het verkeer langs het kanaal bleef vlot verlopen en Nasser kon zo aan de buitenwereld tonen dat Egypte perfect op zijn eentje kon instaan voor het beheer van het kanaal, met dank aan de Sovjetunie die massaal loodsen stuurde en zo zijn positie in Egypte nog kon versterken. De Britten begonnen hoe langer hoe meer naar de Franse oplossing te neigen: een militaire actie.

 

Oorlog in de Sinaïwoestijn

 

Ook Israël poogde Groot-Brittannië te overtuigen om samen met Frankrijk militair op te treden tegen Egypte. Nasser had immers de opdracht gegeven de Golf van Akaba te blokkeren zodat naast het Suezkanaal ook die zeeweg voor Israël afgesloten werd. Handel over zee met het Verre Oosten en met Oost-Afrika werd nu een haast hopeloze zaak. Bovendien begon Israël hoe langer hoe meer last te krijgen van de aanvallen van de fedayeen die zowel vanuit Egypte via de Gaza-strook als via de Westelijke Jordaanoever Israël binnenkwamen.

Van 22 tot 24 oktober 1956 zaten Israël, Frankrijk en Groot-Brittannië in Sèvres samen rond de tafel om een gezamenlijke actie tegen Egypte uit te werken. Uiteindelijk werd besloten dat de Israëli’s groen licht kregen om op 29 oktober een aanval uit te voeren op de Sinaïwoestijn, een plan dat al langer circuleerde binnen de Israëlische legertop, waarbij Israël de westkust van de Golf van Akaba zou mogen bezetten, evenals de eilanden in de Straat van Tiran zodat de haven van Eilath opnieuw geopend kon worden. Groot-Brittannië beloofde zijn Egyptische bondgenoot niet te hulp te komen op voorwaarde dat Israël Jordanië niet zou aanvallen. Meer nog, de operatie, die de codenaam “Musketeer” zou krijgen, bepaalde dat Israël de Egyptische troepen eerst moest provoceren zodat deze zouden reageren. Daarop zouden Groot-Brittannië en Frankrijk de beide landen een ultimatum zenden dat Egypte onmogelijk kon aanvaarden, waarna de twee Europese landen zich in de strijd zouden mengen.[159] Aanvankelijk verliep alles naar wens. Egypte reageerde op de Israëlische provocaties en verwierp vervolgens het Frans-Britse ultimatum dat eiste dat zowel Egypte als Israël zestien kilometer van het Suezkanaal moesten blijven om de vrije doorvaart te garanderen. In de nacht van 31 oktober op 1 november kwam de Frans-Britse luchtmacht in actie. Nasser besloot nu de Sinaïwoestijn op te geven en zijn troepen rond het Suezkanaal samen te trekken aangezien hij een invasie in dat gebied vreesde. Israël kreeg op die manier in enkele dagen het hele Sinaï-schiereiland in handen, terwijl zowel de Fransen als de Britten een landing uitvoerden aan de monding van het Suezkanaal. In tegenstelling tot de Fransen stootten de Britse troepen aanvankelijk echter op zware weerstand. Nog diezelfde dag kwam vanuit Londen het bevel om het offensief te staken.[160]

Waarom stopten de Britten zo snel hun succesvol offensief? Op twee november hadden de Verenigde Staten in de Veiligheidsraad reeds aangedrongen op een staakt-het-vuren, dat door een Frans-Brits veto verworpen werd. Dankzij de “Uniting for Peace-resolutie” werd het probleem nu voorgelegd aan de Algemene Vergadering. Deze nam een resolutie aan die een onmiddellijk staakt-het-vuren eiste en bovendien de actie van Frankrijk, Groot-Brittannië en Israël veroordeelde. De Verenigde Staten kondigden bovendien een olie-embargo af tegen Groot-Brittannië. Zowel in het eigen land als in het buitenland kregen de Britten en de Fransen af te rekenen met een vijandige publieke opinie. Verder dreigde een financiële crisis voor Groot-Brittannië aangezien zowel de Amerikanen als het Internationaal Monetair Fonds (IMF) weigerden om het land nog leningen te verstrekken. Wanneer ook de Sovjetunie zich begon te roeren en ermee dreigde om raketten te gebruiken tegen de Brits-Franse troepen en eventueel ook tegen Londen en Parijs, moesten beide landen inbinden.[161] Ook Israël, dat zijn oorlogsdoelen verwezenlijkt had, wilde nu luisteren naar de voorstellen van de Verenigde Naties. Door hun snelle opmars waren ze er immers in geslaagd de fedayeenkampen te vernietigen en Sharm el Sheik te bezetten waardoor er een einde kwam aan de blokkade van de haven van Eilath.

Door de oprichting van de United Nations Emergency Force (UNEF) door de Verenigde Naties hadden Groot-Brittannië en Frankrijk geen grond meer om hun aanwezigheid aan het Suezkanaal te verantwoorden aangezien de UNEF er eveneens voor kon zorgen dat het kanaal open bleef. Hamarskjöld, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, was er zich van bewust dat de gedwongen terugtrekking van de aanvallers Egypte in de kaart speelde. Bovendien kreeg Europa te kampen met een olieprobleem. Nasser had immers een vijftigtal schepen tot zinken gebracht in het Suezkanaal, terwijl in Syrië een groot aantal pijpleidingen die een verbinding vormden tussen de Iraakse oliebronnen en de Middellandse Zee opgeblazen waren. Ook Israël bleef nog een tijdje dwars liggen in de Algemene Vergadering, hoewel het slechts door enkele landen verdedigd werd. De Israëli’s weigerden zich terug te trekken alvorens de Verenigde Naties hen konden garanderen dat de Gaza-strook en de Sinaï-woestijn niet als uitvalsbasis tegen Israël gebruikt zouden worden. Ook daarvoor moest er een VN-vredesmacht komen die echter volledig op Egyptisch grondgebied gelegerd moest zijn. Israël wou niet bezet worden.

De gevolgen van deze crisis waren niet gering. Frankrijk en Groot-Brittannië verloren nu volledig hun status van wereldmachten. Hun prestige kreeg internationaal een flinke deuk en de Arabische landen in het Midden-Oosten waarmee men nog op goede voet stond, stelden alles in het werk om de laatste koloniale sporen uit te wissen, tot naasting van Frans-Britse eigendommen en uitwijzing van Franse en Britse burgers toe. Het Pact van Bagdad wankelde en zou in 1958 helemaal in elkaar storten door de omverwerping van het pro-westerse regime in Irak. In Jordanië was het laatste Britse symbool, Glubb Pasha, de Britse opperbevelhebber van het Arabisch Legioen, al langer aan de deur gezet.[162] Voor Israël had het conflict bijna enkel positieve gevolgen. De doorvaart in de Straat van Tiran was verzekerd, de VN-troepen vormden een buffer tegen terroristische aanvallen en de immigratie kreeg een nieuwe impuls door de uitwijzing van joden uit de Arabische landen en het gestegen joodse zelfbewustzijn. Maar ook Nasser slaagde erin voordeel te halen uit zijn mislukte militaire campagne. Egypte was immers niet verslagen door Israël in tegenstelling tot enkele jaren geleden en had bovendien een aanval van twee Europese landen afgeblokt. Door deze prestigewinst lukte het Nasser eindelijk een deel van zijn oude droom te verwezenlijken. Hij richtte samen met Syrië de Verenigde Arabische Republiek (VAR) op, vanzelfsprekend met hem als president. Enkele jaren later zou ook Jemen toetreden.

Maar ook voor de landen die niet rechtstreeks betrokken waren, was er heel wat veranderd. Door de diplomatieke acties van de Sovjetunie in de Veiligheidsraad ten voordele van Egypte, hadden de Sovjets heel wat goodwill gecreëerd in de Arabische wereld. Bovendien slaagde de Sovjetunie erin de kloof tussen de Arabieren en het westen nog uit te diepen door voortdurend de gevoelige antikolonialistische snaar te bespelen waardoor zij nog meer wapens en adviseurs mochten leveren. Dit verontrustte de Verenigde Staten in die mate dat de opnieuw verkozen Eisenhower prompt een nieuwe doctrine afkondigde. Voortaan kon elk land dat zich bedreigd voelde door het communisme aanspraak maken op Amerikaanse bescherming. Libanon, Jordanië en Saoedi-Arabië hapten vrij snel toe, mede door de beloofde steun van 200 miljoen dollar, later gevolgd door een reeks andere landen uit de regio waardoor Egypte en Syrië geïsoleerd kwamen te staan. De Sovjetunie beschouwde deze doctrine als een rechtstreekse aanval en de spanning tussen Oost en West flakkerde weer op. De Eisenhower-doctrine bleek echter een maat voor niets aangezien geen enkele Arabier het zag zitten om in dienst van vreemdelingen te strijden tegen andere Arabieren.[163]

2.2. Het conflict in de pers

 

2.2.1. De nationalisatie van het Suezkanaal

 

De Belgische pers hechtte blijkbaar nogal wat belang aan de vrije doorvaart langs het Suezkanaal gezien de grote hoeveelheid reacties die de nationalisatie opriep. Men beperkte zich daarbij niet tot het louter vermelden van Nassers actie. De tijdschriften aarzelden niet om ook een mening te formuleren waarbij ze zelfs traditionele bondgenoot de Verenigde Staten niet spaarden. Bovendien legden bijna alle opinies de link met de beloftes omtrent het Assoeandamproject. Maar lang niet iedereen zag in het ondergraven van Nassers prestigeproject een verzachtende omstandigheid om het kanaal te nationaliseren, al werd het belang van de Assoeandam voor de toekomst van de Egyptische economie zeker niet onderschat.

 

De impact van het Assoeandamproject

 

De socialistische pers stelde dat de Verenigde Staten een enorme tactische fout gemaakt hadden door de kredieten voor de Assoeandam uiteindelijk niet toe te kennen. Socialistische Standpunten hekelde het beleid van Foster Dulles dat volgens hen weinig samenhang vertoonde en niet erg doordacht leek. Het socialistische  blad veronderstelde dat Dulles met zijn weigering gepoogd had om Egypte schrik aan te jagen, maar “hij heeft alleen de uitbreiding van de Russische machtssfeer bekomen, resultaat dat diametraal tegengesteld is aan datgene dat hij stelselmatig beoogt”.[164] Maar men vermelde er dadelijk bij dat de Sovjetunie misschien toch niet zo veel voordeel zou halen uit haar nieuwe bondgenoot aangezien de beide grootmachten in de jaren na de dood van Stalin meer en meer richting een detente gleden. “Indien het de nieuwe Sovjetkoers ernst is met de toenaderingspolitiek die sedert 1955 met alle mogelijke bezoeken en tegenbezoeken werd ingeluid, moet de Egyptische onstuimigheid aan het Collegiale Directorium van Moskou eerder ongelegen komen.”[165] Het Sovjetregime zou wel eens minder achter de nationalisatie van het Suezkanaal kunnen staan dan het naar de buitenwereld toe liet uitschijnen, hoopte Socialistische Standpunten. Ook haar Waalse tegenhanger Socialisme was die mening toegedaan. De Amerikaanse intrekking van de beloofde kredieten werd zelfs afgeschilderd als “une erreur de dimension historique”.[166] De Assoeandam was volgens hen de sleutel tot de Egyptische economie en daardoor tot de toekomstige welvaart van het land want “refuser les subsides nécessaires à son édification, c’était condamner à la pauvreté perpétuelle le peuple le plus pauvre du monde”.[167] Bovendien zou men hierdoor Egypte en met haar de rest van het Midden-Oosten in handen van het communisme duwen.

Ook de Vlaamse extreem-rechtse pers had oog voor het belang van de Assoeandam en ’t Pallieterke keurde de weigering van de kredieten door beide grootmachten dan ook af. Er werd wel gedrukt op het feit dat ook de Sovjetunie in de fout was gegaan, immers “zowel de Amerikanen als de Russen, de eersten in een superieur yankee-gebaar, de tweeden met diplomatieke verontschuldigingen, weigerden geld te lenen voor de bouw van een Nijldam, welke uiteindelijk 20 miljoen hongerige Egyptenaren moest spijzen! Zo is de internationale moraal: men levert gemakkelijker tanks en geweren dan rijst en boter.”[168] Vooral uit de verwijzing naar de communistische wapenleveringen aan Egypte kan afgeleid worden dat men de Sovjetunie de weigering van de kredieten harder kwalijk nam, wat niet abnormaal was gezien de afkeer voor alles wat links is van het blad. ‘t Pallieterke benadrukte dus vooral het belang van de dam voor de landbouw. Aan de impact op industrieel gebied werd geen aandacht besteed.

Wanneer de plannen voor de financiering van het Assouandamproject uitlekten, reageerde het liberale Pourquoi Pas? enthousiast. Egypte ontwaakte eindelijk uit zijn historische slaap en zou dankzij de dam een immense regio kunnen irrigeren die nu nog aan de woestijn toebehoorde. Bovendien zou de dam genoeg hydro-energie leveren om Egypte in enkele jaren om te bouwen van een landbouwland in een industrieland.[169] Opvallend genoeg werd er later niets meer gemeld over het terugtrekken van de Amerikaanse kredieten.

De katholieke pers had weinig aandacht voor  de agrarische en de economische impact die de bouw van de dam zou hebben. Zij zagen Nassers bouwplannen veeleer als een prestigeproject, “la pyramide des temps modernes qui devait à la fois assurer sa gloire personelle et la prospérité de l’Egypte entière”.[170] De Revue Générale Belge zou de nationalisatie van het Suezkanaal vanuit Nassers argumentatie dan ook verwerpen. Men zag echter wel in dat de Amerikaanse terugtrekking van de kredieten voor Nasser toch een zware slag was, zeker omdat het gedurende maanden leek dat zowel de Verenigde Staten als de Sovjetunie tegen elkaar opboden om het privilege toegewezen te krijgen om miljoenen dollars in het project te mogen pompen en dat het Egypte was dat nog twijfelde aan welke grootmacht zij dat “privilege” zou geven. In de marge werd wel nog snel melding gemaakt van het feit dat het eigenlijk economisch toch ook wel een tegenvaller was aangezien “il s’ agissait d’utiliser 50% des eaux du Nil qui se perdent chaque année dans la Méditerranée, de fertiliser 840.000 hectares de terres incultes, de produire 10 milliards de kilowatt-heures d’énergie, de porter du simple au double la production industrielle du pays”.[171]

Het Waalse extreem-rechtse Europe Magazine zag als enige geen heil in de bouw van de dam. Het project “est tellement coûteux et d’une rentabilité tellement lointaine que les Etats-Unis, on le sait, ont refusé de le financer et que l’URSS, en dépit de ce qu’à affirmé Nasser, ne paraît pas non plus disposé à le faire”.[172]

 

De nationalisatie van het Suezkanaal

 

Zoals reeds gezegd stond de nationalisatie in het middelpunt van de belangstelling in de weken nadat Nasser zijn beslissing had bekendgemaakt aan de Britse ambassadeur. Bijna alle tijdschriften wezen op het rechtstreekse verband tussen het afketsen van de onderhandelingen over de kredieten voor de Assouandam en de nationalisatie, maar toch keurden vrijwel alle bladen de nationalisatie af. Het enige blad dat Nasser steunde was verassend genoeg het extreem-rechtse ’t Pallieterke. Het blad verdedigde de nationalisatie door te stellen dat “wanneer de Engelsen de elektriciteit en het vervoer en de Fransen de sigaretten en de auto’s nationaliseerden, dan was zulks geen diefstal maar wel een gezonde maatregel”.[173] Deze stelling werd voornamelijk ingegeven door jodenhaat. Het was immers “de sluwe jood Disraeli” die de aandelen van de Suezmaatschappij had “ontfutseld van de dikke pattapoef van een Khedive”. Bovendien werd er volgens ’t Pallieterke nu opeens zoveel ruchtbaarheid gegeven aan een nationalisatie omdat “Eden en Mollet weten dat ze geen reservisten kunnen mobiliseren om de dividenden van de Suez-kapitalisten te redden”.[174] De beide premiers zagen in dat ze een andere reden moesten verzinnen om de publieke opinie te overtuigen van het nut van een militaire actie en daarom sleepten ze er volgens het rechtse blad de “vrijheid van doorvaart” maar bij die bedreigd zou zijn door de nationalisatie. Men vond dat bij ’t Pallieterke getuigen van hypocrisie en daarom steunde men Nasser in zijn aanspraken op het Suezkanaal.

Het liberale Pourquoi Pas? counterde de vergelijking van ’t Pallieterke tussen de Egyptische nationalisatie van het Suezkanaal en de Frans-Britse nationalisaties door te stellen dat de Suezcompagnie geen zuiver Egyptische onderneming was, maar een internationale, terwijl de Frans-Britse genationaliseerde bedrijven wel in handen waren van respectievelijk Franse en Britse ondernemers.[175] Het blad vermeldde er echter wel bij dat dit de mening was van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Pineau, maar dat het die mening wel steunde, ook al vond men het een beetje mager als argument om de nationalisatie volledig af te keuren.

De andere bladen keurden de nationalisatie volledig af. Zelfs de socialisten, die in het verleden steeds ijverden voor het nationaliseren van belangrijke sectoren, staken hun afkeuring voor de politiek van Nasser niet onder stoelen of banken. Blijkbaar haalde het Europese eergevoel het hier van de socialistische doctrine. Zoals reeds vermeld, betreurde het Waalse Socialisme het dat er niets in huis zou komen van de Assoeandam, maar hoe teleurstellend de Amerikaanse weigering ook was, het was geen reden om het Suezkanaal te nationaliseren. De verklaring van Nasser werd beschouwd als “un acte de brigandage international, une appropriation illégitime, la dénonciation d’un pacte et le reniement d’une signature”.[176] Voor het socialistische blad was er dus zelfs geen juridische grond die de nationalisatie zou rechtvaardigen, maar men moest wel erkennen dat Nasser door de nationalisatie enorm veel punten gescoord had in de rest van de Arabische wereld zodat hij daar nu als een held en een symbool beschouwd werd. 

Ook aan katholieke zijde werd de nationalisatie veroordeeld. De Revue Générale Belge meende dat het initiatief van Nasser overal ter wereld onthaald werd op ongeloof en afkeuring, maar dat de reacties wel verschilden van land tot land.[177] De Franse minister Pineau zou gaan klagen zijn bij de Egyptische ambassadeur, waarop Nasser geantwoord zou hebben dat Egypte “comptait répondre à la force par la force et à l’agression par une agression semblable”. Daarop zouden Frankrijk en Groot-Brittannië begonnen zijn met voorbereidselen te treffen voor een militair conflict. De Amerikaanse reactie mocht volgens de Revue Générale Belge dan wel veel beschaafder zijn - zij stelden immers enkel dat het kanaal een belangrijke internationale waterweg was - het blad vond die reactie toch maar zwak aangezien zij verantwoordelijk waren voor het ontsporen van Nasser. Zij hadden immers gedurende lange tijd het Egyptische nationalisme aangemoedigd en hadden Nasser verzekerd dat zij zouden instaan voor de financiering van de stuwdam. Maar op negentien juli speelden de Verenigde Staten cavalier seul, “sans crier gare, sans avertir Français et Anglais, le gouvernement américain piqué d’on ne sait quelle mouche, signifia qu’il renonçait à financier le projet de construction du barrage d’Assouan”. Groot-Brittannië moest het Amerikaanse voorbeeld volgen en droeg daar nu de gevolgen van.[178] Het blad was verontwaardigd over de houding van de Sovjetunie die er zelfs in slaagde Nasser te steunen door te stellen dat hij niets illegaals gedaan zou hebben, terwijl ook de Arabische Liga hem voluit steunde. De Revue Générale Belge vond dat Nasser minstens gebrek vertoonde aan “la courtoisie internationale la plus élémentaire” en dat hij de westerse staten ernstig beledigd had door zijn xenofobe demagogie.[179] Het blad riep Groot-Brittannië dan ook op om het Suezkanaal niet op te geven “car Suez n’est pas seulement une route vitale du commerce mondial”. Suez was het zwaartepunt van de Britse belangen in het Midden-Oosten, zowel militair als economisch, terwijl de regio door de aanwezigheid van olie belangrijker dan ooit was geworden.[180]

De Linie volgde de Revue Générale Belge in die mate dat men de Amerikaanse weigering van de Assoeandamkredieten ook verantwoordelijk achtte voor het aanwakkeren van het nationalistische vuur in Egypte, maar het blad vond niet dat men daarmee de reden voor de nationalisatie in handen had. Men meende dat reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog de kiemen voor de huidige strubbelingen aanwezig waren, immers, “Franse en Britse belangen, die tegen elkaar botsten, hebben geleid tot de oprichting van een viertal staten, welke onmogelijk zonder financiële en economische hulp een rustige ontwikkeling kunnen doormaken”.[181] De Linie plaatste het probleem dus dadelijk in een ruimer kader. Voor het blad was de nationalisatie een zoveelste uiting van de wrijvingen die haast kenmerkend zijn geworden voor het Midden-Oosten.

Ook Streven veroordeelde Nassers initiatief scherp met als voornaamste argument dat de Britse concessie in 1968 toch zou aflopen, maar Nasser kon blijkbaar zolang niet wachten. Hij had “zonder overleg en zonder toestemming de maatschappij genaast” waardoor de veiligheid van doorvaart die zo belangrijk was voor Groot-Brittannië niet meer gegarandeerd was aangezien het kanaal nu “in handen is van een man die door zijn woordbreuk niet te vertrouwen is”. Volgens het blad kon enkel internationaal toezicht voldoende garanties bieden.[182]

De meeste tegenwind kwam echter vanuit de Franstalige rechterzijde. Pourquoi Pas? begreep niet waarom de internationale gemeenschap er zich bij neer leek te leggen dat één der belangrijkste communicatiewegen ter wereld in handen was gevallen van “un dictateur enfiévré”[183] Het liberale blad meende dat er drie houdingen aangenomen konden worden, waarvan er echter maar één tot succes zou leiden. Men zou de Egyptische bezittingen in het buitenland in beslag kunnen nemen, maar dat idee werd dadelijk verworpen omdat men stelde dat vroeger reeds gebleken was dat zoiets pas op langere termijn effect had. Ook een boycot van het kanaal leek niet haalbaar aangezien de oliemaatschappijen wel wisten wie ze te vriend moesten houden om hun belangen te vrijwaren en dus niet wilden weten van acties die de Arabische wereld schade zouden berokkenen. Een gelijkaardige argumentatie werd ook gegeven door de Revue Générale Belge, maar dan met de rederijen in plaats van de oliemaatschappijen als opportunistische partij.[184] De derde mogelijkheid die Pourquoi Pas? aanstipte was volgens hen de enige die Nasser zou doen nadenken, namelijk “l’intervention armée”. Men vreesde wel dat de Verenigde Staten misschien wel eens dwars zouden gaan liggen.[185] Bovendien was men bang dat het kwaad reeds geschied was. Door de nationalisatie had Nasser in de Arabische wereld de status van held verkregen en elke actie van het Westen zou automatisch geïnterpreteerd worden als het afnemen van verworven rechten.[186]

Europe Magazine was nog veel scherper. Dat een regering een onderneming nationaliseerde was voor hen al onaanvaardbaar, al kon het publieke belang als verzachtende omstandigheid aangevoerd worden, op voorwaarde dat de actie echter rationeel besproken werd. Inzake het Suezkanaal was dat zeker niet het geval. Het kanaal behoorde immers bijna volledig aan buitenlanders die het bovendien hadden bedacht, ontworpen, gebouwd en gefinancieerd aldus het magazine.[187] In dit geval was nationalisatie dus gelijk aan diefstal, zelfs indien de aandeelhouders vergoed zouden worden.[188] Het blad vroeg zich angstig af wat de volgende stap zal zijn indien men Nasser nu liet begaan. De Arabieren zouden wel eens op het idee kunnen komen om de oliebronnen te gaan nationaliseren, aangezien die eveneens enkel beschermd worden door verdragen.[189]

 

2.2.2. Naar een vreedzame oplossing?: Internationaal beheer en de SCUA[190]

 

Toen zowel Groot-Brittannië als Frankrijk dreigende taal begonnen te spreken en een militaire campagne leken voor te bereiden, probeerde de Verenigde Staten een compromis uit de brand te slepen door eerst een internationaal beheer en later de oprichting van een coöperatief voor te stellen.

De meningen over het nut en de resultaten van de Conferentie van Londen liepen nogal uit elkaar. Streven beschuldigde Moskou er dadelijk van de Conferentie niet ernstig te nemen. “Moskou, de achterbakse ophitser van Egypte, aanvaardde de uitnodiging, maar met zoveel reserves, dat van medewerking weinig of niets te verwachten viel.” Bovendien hekelde het blad de bijkomende eisen die Moskou stelde, waarbij smalend opgemerkt werd dat de 22 staten die volgens de Sovjets ook uitgenodigd moesten worden, allen satelliet- of Arabische staten waren.[191] Ook de Revue Générale Belge bekritiseerde de houding van Moskou, maar de Verenigde Staten gingen evenmin vrijuit aangezien in 1945 “la Russie avait demandé l’internationalisation du canal de Suez. Elle s’y opposait maintenant, comme les Etats-Unis qui redoutaient un précédent invocable dans le cas du canal de Panama".[192] Na de conferentie leek Streven verbaasd dat ze zo vlot was verlopen en dat ze van kortere duur was geweest dan men aanvankelijk had gevreesd ondanks het dwarsliggen van de Sovjetunie en India.[193] De Revue Générale Belge meende eveneens dat de conferentie een succes was geworden, zeker voor Groot-Brittannië en Frankrijk “qui avaient réussi à rallier à leurs vues une impressionnante majorité d’Etats dont on a pu souligner qu’ils représentent 90 à 95% du tonnage qui passe normalement par Suez”.[194] En ook de Verenigde Staten kregen een pluim omdat ze er voor gezorgd zouden hebben dat het Westers blok zich niet radicaal tegenover het Afro-Aziatisch blok geplaatst had. Pourquoi Pas? was het daar niet mee eens. “La Conférence, dès lors, n’aurait servi à rien et l’on se retrouverait exactement au même point que le 16 juillet dernier.” Bovendien meende het blad dat enkel de Sovjetunie hierbij iets gewonnen had, aangezien het enige doel van Moskou was om dit probleem op de lange baan te schuiven.[195]

Het probleem bleef aanslepen, maar zelfs wanneer Frankrijk en Groot-Brittannië hun militaire activiteiten in de Middellandse Zee nog opvoerden, geloofden heel wat  bladen nog steeds niet in een mogelijke oorlog. ’t Pallieterke schreef in zijn typisch cynische stijl dat Eden en Mollet zelf goed genoeg wisten dat een oorlog niet mogelijk was. “Mag ik u uitnodigen met al dat spektakel en papieren wapengekletter eens hartelijk te lachen? Er zullen voor Suez geen weduwen of wezen worden gefabriceerd. De Britten en de Fransen weten dat beter dan gelijk wie. Maar ze streven een theatersucces na. En de groten - Amerika en Rusland, dat zeker in zijn vuistje lacht - gunnen hun dat pretje. Maar ze zullen pas op de proppen komen wanneer het de moeite loont.”[196] Ook De Linie meende dat er voorlopig nog geen oorlog zou uitbreken in het Midden-Oosten. “Hoe tragisch de zaken ook staan en hoe onbereikbaar een oplossing (door het intrinsieke onrecht van de Balfour-declaration) ook mag zijn, laten wij ons niet nerveus maken over een Wereldoorlog die, volgens sommigen, uit de woestijngevechten der Israëlische en Egyptische heethoofden onafwendbaar zou moeten voortkomen.” Het blad meende wel dat Israël aanstuurde op een oorlog omdat zij nu nog zouden kunnen winnen en er waren inderdaad ook al heel wat grensgeschillen geweest, maar “nooit is het echter tot een regelrechte oorlog gekomen. En dat moet de meest pessimistische wereldburger in dit jaar 1956 te denken geven”.[197] Een goed half jaar later was het blad echter niet meer zo zeker van een vreedzame oplossing. “Het oorlogsgevaar is thans in zekere zin groter dan ooit.” Wel zei het blad te weten dat de publieke opinie in Groot-Brittannië nog niet te vinden was voor een militair conflict, “maar daartegenover staat dat president Eisenhouwer op een persconferentie van 11 september aanwending van geweld erkend heeft als een toelaatbare mogelijkheid voor Engeland en Frankrijk". Bovendien was het volgens De Linie vooral aan de Verenigde Staten te danken dat er nog geen oorlog uitgebroken was in het Midden-Oosten, terwijl oktober traditioneel het begin was van het oorlogsseizoen in die regio.[198]

In diezelfde periode geloofde Pourquoi Pas? nog steeds niet in een mogelijk conflict. Het blad meende dat de situatie in het Midden-Oosten meer media-aandacht kreeg dan het verdiende. “C’était faire, à ce petit colonel Nasser, beaucoup d’honneur et surtout beaucoup de publicité.” Er waren immers andere, belangrijkere onderwerpen waarop men zijn aandacht moest richten.[199] Men deelde echter niet mee welke onderwerpen dat dan wel zouden zijn. Europe Magazine riep niet dat een oorlog niet mogelijk was, maar meende wel dat het geen bedreiging zou vormen. Het was immers niet Egypte waar men bang van was, “ni des cinq autres nations membres de la Ligue arabe qui ont d’ailleurs fait la preuve de leur impuissance”. Maar het was een Sovjetinterventie die gevreesd werd. Men stelde zijn lezers echter dadelijk gerust door hen voor te houden dat Moskou zich niet zou laten gelden. “Moscou donnera au Caire de bonnes paroles, quelques roubles et des armes, mais ne se risquera pas militairement dans la bagarre.” De reden voor deze passieve houding vond Europe Magazine in de onrust in de Sovjet-satellietstaten en in de wens van het Russische volk om niet in een oorlog verzeild te raken.[200]

Hoewel heel wat tijdschriften riepen dat een oorlog weinig waarschijnlijk was, zag het grootste deel echter geen uitweg uit het conflict. Hier en daar werd gehoopt op een tussenkomst van de Verenigde Staten en gevreesd voor een Sovjetinitiatief, maar echte oplossingen werden er niet aangedragen. Aanvankelijk werd nog veel hoop gesteld in de terugtrekking van de buitenlandse loodsen uit Egypte vanuit de idee dat de Egyptenaren niet in staat zouden zijn alle schepen veilig door het Suezkanaal te leiden. Europe Magazine stelde immers onomwonden dat de Egyptenaren te dom en te achterlijk waren om het kanaal zelf uit te baten aangezien het technisch personeel en de loodsen steeds buitenlanders moesten zijn. Men ging zelfs verder door te beweren dat geen enkel land om zijn onafhankelijkheid mocht vragen “s’il n’est pas capable d’imaginer et de construire un quadrimoteur”.[201] Men spotte dan ook met Nassers droom om van Egypte “la nation-pilote” van de Arabische wereld te maken. “Qu’il commence par trouver les pilotes qui manquent à son Canal” riep Europe Magazine laatdunkend uit.[202]

De andere tijdschriften stelden het niet zo extreem, maar moesten toch toegeven verbaasd te zijn dat Egypte het kanaal kon openhouden zonder noemenswaardige ongevallen te veroorzaken. Zo rekende de SCUA volgens Socialisme op de onkunde van de Egyptische loodsen, waarna men de buitenlanders zou smeken terug te komen, maar “Nasser garda son canal et les bateaux continuèrent à y passer”.[203] De Revue Générale Belge vond het terugtrekken van de loodsen echter geen goed idee. Die politiek had immers niet gewerkt aangezien men de Westerse loodsen gewoon vervangen had door Sovjetloodsen “et à ouvrir ainsi à la pénétration communiste une région qui avait été traditionellement fermée à la Russie”.[204] Streven pretendeerde zelfs dat “het verrassende feit, dat ondanks het vertrek der niet-Egyptische loodsen, het kanaalverkeer zonder belangrijke strubbelingen doorgang had” er voor gezorgd had dat de achttien deelnemende landen aan de conferentie van Londen naar een vreedzame oplossing streefden.[205]

De terugtrekking van de loodsen was dus geen goede zet gebleken, maar wat moest de Londense conferentie of de SCUA dan wel verwezenlijken? De Revue Générale Belge vond “s’ouvrir un passage à coups de canon” alleszins geen goede oplossing en ook de kanaalgebruikers en de publieke opinie zouden zo’n actie niet steunen. De SCUA moest maar eens werk maken van samenwerking met Egypte, want geen enkele partij had baat bij deze toestand noch bij een escalatie. Egypte zou het immers moeten rooien zonder de ingecalculeerde tollen en had volgens het blad de westerse, vooral Amerikaanse, steun ook in de toekomst broodnodig zodat het land “n’a pas intérêt à se brouiller avec le monde occidental”. Maar het Westen kon evenmin voordeel halen uit een escalatie aangezien de Sovjetunie maar wat graag de opengevallen positie zou innemen.[206] Dat was bovendien exact dezelfde houding die Pourquoi Pas? aannam. Zij gaven toe dat de Suezcompagnie zeker niet altijd goede relaties had nagestreefd met de Egyptische regering en dat het misschien wel eens tijd werd om dat wel te gaan doen.[207] Bovendien had ook België er volgens het liberale blad alle belang bij om op een goed blaadje te blijven staan bij de Egyptenaren aangezien men voor 140 miljoen Egyptische pond investeringen gedaan had in Egypte.[208] Ook andere voorgestelde uitwegen zoals een alternatieve route langs Kaap de Goede Hoop werden afgeketst door de tijdschriften. De Revue Générale Belge vatte het nog het best samen door te constateren dat door het onsamenhangende beleid van het Westen “l’Association des Usagers du Canal de Suez” nu dreigde een “Association des Usagers du Cap de Bonne Esperance” te worden. Zo’n omweg was echter zowel voor Egypte als Europa niet haalbaar. Bovendien kon men de rederijen, die geen nationaal bezit waren, nooit dwingen een omweg te maken die zoveel extra kosten met zich zou meebrengen.[209]

 

2.2.3. De Suezcrisis

 

De Belgische pers schreef vooral over Nasser, de Raïs van Egypte, en na het uitbreken van het conflict ook over de andere betrokkenen. Frankrijk en Groot-Brittannië kregen als Europese naties vanzelfsprekend veel aandacht, terwijl ook de beide grootmachten zich vaak in de schijnwerpers bevonden. Opvallend was echter dat men vrij weinig publiceerde over Israël. Hoewel de joodse staat de aanvallen begonnen was en men vaak de blokkering van de Golf van Akaba als casus belli naar voren schoof, werd het conflict in de Belgische pers eerder voorgesteld als een strijd tussen Nasser en Europa. Ook de Verenigde Naties kwamen geregeld ter sprake, dikwijls echter in negatieve zin.

 

Nasser

 

De Belgische pers stond heel negatief tegenover Nasser. Alle tijdschriften gaven uitgebreid hun mening over de president van Egypte, waarbij enkel ’t Pallieterke naar verzachtende omstandigheden zocht. De andere bladen vergeleken hem met Hitler en beschouwden hem als publieke vijand nummer één. In de socialistische pers werd hij afgeschilderd als een hypocriet die met zijn kortetermijndenken, zijn gebrek aan respect voor de belangen van anderen en zijn egoïsme zijn land richting afgrond voerde. Socialisme meende dan ook dat Nasser “ferait certainement mieux de consacrer ses faibles forces à améliorer le sort misérable de ses administrés qu’à caresser de ridicules rêves de grandeur”.[210]

Ook de katholieke pers was zeker geen fan van Nasser. Streven was radicaal in zijn opinie. Zij spraken over het “Hitleriaanse optreden van de Egyptische president Nasser”, terwijl men spotte met zijn verkiezingsoverwinning. Hij werd immers “door 98% der Egyptische kiezers, zoals in onmondige landen gebruikelijk is, voor zes jaar tot president verkozen”. Frankrijk en Groot-Brittannië maakten zich dan ook terecht zorgen over de toekomst van het Midden-Oosten met zo’n man die steeds opnieuw zijn woord brak en bovendien het Algerijnse verzet bleef steunen.[211] De Revue Générale Belge nam die laatste beschuldiging over. Nu Nasser de Algerijnse rebellen bleef steunen, moest hij er niet meer op hopen dat Frankrijk met minder dan de omverwerping van zijn regime genoegen zou nemen.”[212] En de omverwerping van zijn regime zou nog niet zo slecht zijn, meende het blad, aangezien het Nasser niet enkel te doen was om van Egypte opnieuw een leidende macht te maken, maar “il voulait devenir le chef politique de tout le monde musulman”.[213] Verder vond het blad de Egyptische kolonel gewoon onuitstaanbaar omwille van zijn klachten die meer en meer Sovjetgetint werden, omwille van zijn dictatoriale houding en zijn hypocrisie waardoor hij echter wel steun loskreeg van zowel de communistische als de kapitalistische wereld.[214]

Pourquoi Pas? begreep evenmin dat de twee grootmachten toelieten “qu’il joue ouvertement double jeu, les armes de Moscou, les dollars de Washington”.[215] Daarenboven meende het blad te weten dat Nassers entourage wemelde van nazi-collaborateurs en dat zijn regime dan ook geschraagd werd door bedreigingen en uitspattingen.[216] En die man wou ook nog eens “soulever l’Islam tout entier contre le monde occidental”. Redenen genoeg om Nasser nu eindelijk eens af te stoppen vond het liberale blad.[217] Europe Magazine zag de afzetting van Nasser ook wel zitten. Met hem viel immers toch niet te praten.[218] Bovendien was hij niet te vertrouwen en weigerde hij zelfs om nog in te staan voor de veiligheid van de Europese inwoners, nu de Egyptische politie de Europese wijken niet meer beschermde.[219]

Zoals reeds vermeld bood alleen ’t Pallieterke wat weerstand tegen de heersende negatieve commotie tegenover Nasser. Het blad beweerde niet dat Nasser geen dictator was, maar “waren Churchill en Roosevelt toen ze hun landen deden vechten voor democratie ook in de grond geen dictators, en is het niet zo dat ze het daaraan te danken hebben dat ze konden zegevieren? Stel u voor dat al de beslissingen van de Verenigde Naties van 1940 tot 1944 telkens na een parlementair debat in elk der betrokken landen hadden moeten getroffen worden. Ik wil maar zeggen dat een stukske dictatuur in abnormale en droeve tijden heilzaam kan zijn. Maar het mag niet te lang duren anders komt er hambras”.[220] Nasser werd dus niet vrijgepleit wat zijn meest recente actie betrof, namelijk de nationalisatie van het Suezkanaal, maar men beschouwde hem helemaal niet als de reïncarnatie van Hitler zoals heel wat bladen deden.

 

De verschillende partijen

 

Uit de houdingen van de verschillende tijdschriften blijkt al snel dat er zes kampen onderscheiden werden, namelijk Frankrijk en Groot-Brittannië, Israël, Egypte, de Verenigde Staten, de Sovjetunie en de Verenigde Naties, al waren de verschillende ideologieën het er niet altijd over eens wie nu juist wie steunde.

Socialisme en ’t Pallieterke waren de enige tijdschriften die zich radicaal tegen de Frans-Britse politiek verzetten. Socialisme meende dat Frankrijk en Groot-Brittannië in de fout waren gegaan door vooraf hun bondgenoten niet te raadplegen aangezien die in de regio belangrijke economische en politieke belangen hadden. “Cela les disqualifie dans une large mesure pour donner au dictateur égyptien des leçons de courtoisie et de droit international.”[221] Door hun onbezonnen actie liepen Groot-Brittannië en Frankrijk bovendien het risico de xenofobie in de Arabische landen nog te versterken en hadden ze de deur voor Moskou wel erg ver opengezet. “Même sur le plan du macchiavélisme politique, cela pourrait difficilement passer pour un succès.”[222] Ook ’t Pallieterke vreesde dat de Sovjetunie haar macht in het Midden-Oosten nu kon uitbreiden dankzij de “Angelsaksische blunders” en men vond het “een vrij wansmakelijke manier van de Britten om een oorlog te lanceren. Eerst geven de Tommies Egypte, de kanaalzone en heel de santenboetiek prijs, en nu zouden ze in een spectaculaire ontscheping alles willen terugnemen”. Het blad voegde er nog aan toe dat het in de Suezaffaire aan de kant van de Verenigde Staten stond, tegen de Britten en de Fransen.[223]

Maar beide Europese landen kregen ook heel wat steunbetuigingen. Volgens de Revue Générale Belge waren Groot-Brittannië en Frankrijk niet omwille van impulsieve woede ontscheept in Suez, maar wilden deze landen enkel de vrije doorvaart garanderen.[224] De Suezcrisis begon immers niet met de gewapende interventie van Frankrijk en Groot-Brittannië, maar door de aanhoudende provocaties van Nasser, ingefluisterd door de communisten.[225] De Britten en de Fransen hadden echter de fout gemaakt om van het conflict een prestigezaak te maken waardoor zij de publieke opinie tegen hadden gekregen aangezien de wereld meende dat “le coup de force du président Nasser, si blâmable qu’il fût, n’avait pas, aux termes et selon l’esprit de la Charte des Nations-Unies, une gravité telle qu’il pût justifier un recours aux armes”.[226] De twee landen werden bovendien op een schandalige manier in de steek gelaten door de Verenigde Naties en de Verenigde Staten en hoewel de aanval juridisch onrechtvaardig was, was zij echter “politiquement explicable par l’incapacité de l’ONU de résoudre pacifiquement des problèmes anciens et vitaux pour l’Europe et pour Israël”.[227] De Revue Générale Belge trok dus volledig de Europese kaart waarbij alles en iedereen die de Europese belangen niet steunde het moest ontgelden.

Ook Europe Magazine kwam op voor de Europese belangen. Zij meenden dat Groot-Brittannië en Frankrijk de kanaalzone terug moesten bezetten. Dat was immers “leur droit et leur devoir”.[228] Bovendien begreep men niet waarom beide Europese landen teruggefloten werden door de internationale gemeenschap aangezien het hier toch ging om een “bonne guerre”[229] Het blad was er dan ook van overtuigd dat het niet de bedoeling was van de Europese mogendheden om het kanaal te vernietigen en Nasser zo zijn ingecalculeerde tolgelden te ontnemen, maar “il faudrait plutôt attendre que par accident, avec sans doute la bénédiction d’Albion, un bateau mal piloté s’échoue et s’enlise si malencontreusement que tout le traffic serait interrompu”.[230] De meningen over de actie van de oud-kolonisatoren waren dus verdeeld, net als de houdingen ten opzichte van de betrokkenheid van Israël.

De twee extreem-rechtse kranten stelden zich dadelijk agressief op tegenover Israël en aarzelden daarbij niet om de man te spelen. ’t Pallieterke meende dat de joden niet voor niets de haat van de Arabische wereld hadden opgewekt. “Wanneer de staat Israël, waaraan de joden die in de business en in de pers over de hele wereld zijn verspreid hun hart hebben verpand (alhoewel ze allemaal blijven wonen waar ze hun zaken doen, dat is in New York, Londen en Antwerpen), de heilige haat van de hele Arabische wereld op zich hebben geladen, dan is zulks niet omdat de zonen van Sem zulke toffe buren zijn. Dan is het omdat de joden in Israël zijn zoals ze ook in Antwerpen zijn: cynisch, pretentieus en uitdagend.”[231] Volgens het blad hadden de joden in deze crisis dus ongelijk, net “zoals de Russen in Hongarije en de Indiërs in Kasjmier”.[232] Zij waren immers binnengevallen in Egypte. “Waarom? Zo maar. Omdat het uitverkoren volk ook eens een frisse en vrolijke krieg wil hebben” en in tegenstelling tot de Duitse inval, toen de joodse pers moord en brand schreeuwde, werd de preventieve inval nu tot stomme verbazing van ’t Pallieterke door diezelfde pers ineens beschouwd als “een daad van zelfverdediging en vaderlandsliefde”.[233] Ook hier waren de vergelijkingen met Hitler dus niet ver weg, deze keer echter voor de rekening van de joden in plaats van voor die van Nasser. ’t Pallieterke gebruikte overigens graag die vergelijking. Eén week later werd de Britse landing in Egypte beschouwd als “een revanche in de beste Hitleriaanse stijl”.[234]

Ook Europe Magazine was niet mals voor de joodse staat. Door de terugkeer van David Ben-Goerion aan het hoofd van Israël zou de oorlog niet voor morgen zijn, maar voor vandaag. Ben-Goerion werd door het blad beschouwd als een agressief, racistisch persoon die Israël recht naar een oorlog zou leiden, ook al omdat “les Israéliens meurent littérallement d’envie d’entrer en Egypte”.[235] Het tijdschrift was trouwens ook niet te spreken over de Israëlische represailles in Jordanië als reactie op de terroristische aanslagen die uitgevoerd werden door de Palestijnse vluchtelingen van op Jordaans grondgebied. Israël nam zelfs niet de moeite om de raids te ontkennen en ze vonden steeds plaats “avec l’accord unanime du gouvernement qui se flatte même des résultats obtenus”.[236]

Minder extreme tijdschriften keurden de Israëlische inval eveneens af. De Linie vroeg zich af “of Ben Goerion destijds niet wijzer zou gehandeld hebben met zich te houden aan de grenzen van de UNO-commisie, zoals zij in het laatste rapport van de vermoorde graaf Bernadotte werden voorgesteld, in plaats van te weigeren het veroverde gebied te ontruimen”.[237] Nu dreigde er immers opnieuw oorlog in het Midden-Oosten waar zowel joden als Arabieren klaar stonden om hun eigen doelstellingen te verwezenlijken. “Oorlogsdrift aan beide zijden dus genoeg. Met een licht overwicht aan joodse zijde” meende het blad aangezien “het Israëlische leger deze slag nu zou kunnen winnen. Over een jaar nauwelijks. Over twee jaar niet meer”.[238] Ook hekelde het blad de joodse argumenten om Egypte aan te vallen. Aanvankelijk gaven de joden immers toe dat het ging om een preventieve oorlog, maar “pas als gebleken is dat de wereldopinie dergelijke acties niet aanvaardt, heeft Israël naar andere motieven gezocht. Deze luiden: de economische wurging afwenden door de vrije doorvaart te verzekeren langs de Golf van Akaba, en de bedreigde veiligheid van de joodse Staat herstelllen door uitschakeling van de guerrillabases in de streek van Gaza”.[239] Vooral dat laatste argument vond De Linie maar zwak aangezien die guerrilla-activiteiten het voortbestaan van Israël allerminst in gevaar brachten, maar men gaf wel toe dat die acties op zijn zachtst gezegd hinderlijk waren voor de grensbevolking.

Lang niet iedereen hield de joodse staat verantwoordelijk voor de crisis in het Midden-Oosten. De Revue Générale Belge arugmenteerde dat Israël serieus bedreigd werd door de vijandige Arabische wereld, maar dat “les Juifs savent qu’aujourd’hui encore, leur incontestable supériorité technique leur donne une chance raisonnable d’emporter la décision. Mais ils seront écrasés sous le nombre demain, si leurs rivaux arabes développent leur économie et s’occidentalisent”.[240] Daarom toonde het blad ook begrip voor de preventieve oorlog die Israël ondernam in het najaar van 1956. Het moment was dan ook ideaal “puisque les Européens sont outrés par le coup de Suez, puisque les Russes ont les mains occupés dans leurs pays satellites et puisque les Américains sont en pleines élections présidentielles”.[241]

Pourquoi Pas? groef zelfs het oude argument dat reeds gebruikt werd om de stichting van Israël te rechtvaardigen weer op door haar lezers voor te houden wat voor een prachtig werk de joden wel niet hadden verricht in het voormalige Palestina. Zij waren er immers in geslaagd om een land dat de Arabieren hadden overgelaten aan de woestijn opnieuw in cultuur te brengen.[242] In het liberale blad werd wel vaker gealludeerd op de technische onkunde van de Arabische staten en de overtuiging dat de joodse inwijking het beste was wat het Midden-Oosten kon overkomen, al zag nog niet iedereen dat in.

De derde belanghebbende die de verschillende tijdschriften onderscheidden, was het Egypte van Nasser. In het vorige deel is reeds gebleken dat de persoon Nasser helemaal niet populair was in de Belgische publieke opinie, en zijn politiek leek dat evenmin te zijn. Geen enkel blad onderschreef de politieke beslissingen van Nasser, meer nog, de meeste keurden ze radicaal af. Europe Magazine, dat ook al niet bijster vriendelijk was voor Israël, meende dat de blokkering van het Suezkanaal door Egypte een wanhoopspoging was die bovendien ingegeven was door de Sovjetunie want “Nasser est trop bête pour y avoir pensé”.[243] Verder beweerde men reeds enkele maanden voor de Suezcampagne dat Nasser zich beter kalm kon houden “car, malgré tous les efforts, l’Egypte n’est évidemment pas encore en possession d’une force de combat suffisante”.[244] Het magazine schreef het conflict dan ook volledig op de rekening van Egypte, want wie anders had het kanaal gesloten voor Israëlische schepen en het daarna zelfs gestolen van de rechtmatige eigenaars? Wie voerde een guerrillastrijd met zelfmoordaanslagen aan de Egyptisch-Israëlische grens en nodigde Syrië, Jordanië en Libanon uit hetzelfde te doen? En wie bleef Groot-Brittannië, Frankrijk en Israël uitdagen door de Algerijnse opstand te steunen en te verkondigen dat alle Arabische landen in één groot islamrijk moesten opgenomen worden?[245]

De Revue Générale Belge was er dan weer van overtuigd dat Egypte een Heilige Oorlog voorbereidde tegen Israël en dat “les ambitions égyptiennes ne se limitent pas aux pays arabes”.[246] Het hield zijn lezers dan ook voor dat het de Egyptische commando’s waren die eerst Israëlische voorposten hadden aangevallen, waarna “l’armée d’Israël passa à l’attaque et entreprit une vaste opération de nettoyage de la péninsule du Sinaï, base de l’agression projetée de l’Egypte qui venait précisément de conclure à Damas un accord militaire avec la Syrie et la Jordanie”.[247] Zelfs de socialistische tijdschriften steunden de Arabische landen niet. In Socialisme werden de Arabieren er immers van beschuldigd grensconflicten met Israël uit te lokken want “ils étaient trop nombreux, trop répétés et trop semblables pour ne pas faire partie d’un plan concerté”.[248] De Arabische wereld, Egypte op kop, zou zich stilaan aan het voorbereiden zijn om Israël van de kaart te vegen.

Ook de Verenigde Staten en de Sovjetunie werden beschouwd als deelnemende partijen in het Midden-Oosten. De grootmachten verdedigden immers zowel voor als achter de schermen hun protégés én natuurlijk hun belangen. De Verenigde Staten zaten in deze crisis tussen twee vuren en bleken moeilijk te kunnen kiezen tussen Arabische oliebelangen en de traditionele steun aan Israël en de Europese betrokkenen, Frankrijk en vooral Groot-Brittannië. Die twijfel werd hen niet in dank afgenomen door de Belgische tijdschriften. Pourquoi Pas? meende dat de Verenigde Staten de grote schuldige waren voor de gevaarlijke verdeeldheid in het Westerse kamp aangezien zij veel te zacht optraden tegen Egypte. Het blad vond dat “en dépit de la prospérité de l’économie américaine et de leur réalisations techniques, leur prestige de grande nation n’a pas grandi”.[249] Men vroeg zich dan ook af of men in Washington echt zo blind, doof en slecht geïnformeerd was “pour ignorer encore que nulle part dans le monde, ni en Asie, ni en Afrique, ni même, hélas! en Europe, l’Américain n’est aimé, ni même plus respecté”.[250]

Ook Europe Magazine was van mening dat de Verenigde Staten heel wat krediet verloren hadden. Het leek wel of de Amerikanen in dit conflict geen opinie hadden, maar “l’élection de cette semaine les préoccupait davantage et Suez c’est bien loin. Il faut les pardonner, en convenant que le canal de Panama, par exemple, cela ne nous intéresse pas beaucoup non plus” voegde het magazine er cynisch aan toe.[251] Men vond dan ook dat het enige wat Israël uit dit conflict geleerd had was, dat het in de ogen van de Verenigde Staten niet meer betekende dan pasmunt, “tout comme la Hongrie, d’ailleurs, que l’Amérique a froidement laissé tomber quand elle criait désespérément au secours”.[252]

Zelfs het katholieke Streven, dat de Verenigde Staten normaal steunde mede omdat het land als de natuurlijke tegenstander van het goddeloze communisme beschouwd werd, meende dat de Amerikanen het spel smerig speelden en enkel op eigen voordeel uit waren. “Zij hielden zich steeds afzijdig in de zekerheid dat ze bij dit spel slechts te winnen hadden. Voorlopig was er geen gevaar dat Rusland beslag zou leggen op de petroleum en alleen zij konden eventueel in het bezit van de Britse decuius treden indien hij de geest gaf.”[253] De Europese machten waren vanzelfsprekend helemaal niet opgezet met de slappe Amerikaanse houding, ook al waren de presidentsverkiezingen een verzachtende omstandigheid. In Groot-Brittannië sprak men volgens Streven openlijk van verraad, terwijl ook de relaties met Frankrijk, dat reeds achterdochtig stond ten opzichte van de Verenigde Staten, er niet op verbeterd zouden zijn.[254] Bovendien vreesde het katholieke blad dat er na de presidentsverkiezingen wel eens een top tussen “de twee werkelijk Groten” zou kunnen komen waarop men afspraken zou maken in verband met het Midden-Oosten ten koste van Groot-Brittannië.[255]

Ook de Revue Générale Belge kon zich absoluut niet vinden in de politiek die de Verenigde Staten voerden tegenover haar westerse bondgenoten. Het blad vreesde eveneens dat de houding van de Verenigde Staten wel eens geïnspireerd zou kunnen zijn door een “accord tacite” tussen de twee grootmachten in verband met de verdeling van de wereld. Hadden de Amerikanen vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog immers niet steeds geprobeerd om de Europese mogendheden te verjagen uit hun Aziatische en Afrikaanse kolonies?[256] Maar men moest anderzijds wel toegeven dat het de Amerikaanse verdienste was dat op de Londense Conferentie in verband met de nationalisatie van het Suezkanaal een complete tegenstelling tussen de westerse naties en de Afro-Aziatische vermeden was.[257]

De visie op de Sovjetunie was al niet veel positiever. Socialistische Standpunten meende dat ondanks de detente de communisten het “gentlemen’s agreement waarbij het jachtgebied van het Midden-Oosten door Sovjet-Rusland aan de Westerse mogendheden zou overgelaten worden”, nu reeds geschonden hadden.[258] Het socialistische blad betreurde dan ook dat de Sovjets geopteerd leken te hebben voor een goede relatie met de Arabieren in plaats van met het Westen. Ook de Revue Générale Belge vond het jammer dat “l’esprit de Genève n’a pu empêcher les Russes de pousser immédiatement leur pointe dans cette région si sensible”.[259] Bovendien vreesde het blad dat een gewapend treffen tussen Europa en de Arabische wereld door de Sovjetinmenging wel eens zou kunnen uitgroeien tot een Europees-Aziatische oorlog.[260] Tenslotte meende Streven dat de Sovjetunie er een dubbelzinnige houding op nahield. Zij verwezen echter niet naar “de geest van Genève”, maar laakten de communisten: “de enige westerse mogendheid, die bereid was tot toepassing van sancties tegen Israël was de Sovjetunie, die, toen het over sancties ging te nemen door de Assemblée tegen Hongarije, deze als illegaal verwierp”.[261] 

De Verenigde Naties, die het steeds moeilijker kregen om een onafhankelijk orgaan te blijven in volle Koude Oorlog, gingen evenmin vrijuit volgens de Belgische tijdschriften. Ook hier trok de Revue Générale Belge weer volledig de Europese kaart door de VN te beschuldigen van partijdigheid. De wereldorganisatie zou steeds kiezen voor de nieuwe landen, tegen de ex-kolonisatoren, aangezien die nieuwe staten de meerderheid vormden in de wereldorganisatie.[262] Bovendien vond men dat de VN twee maatstaven hanteerden gezien de verschillende houding die de organisatie aannam met betrekking tot Hongarije en Suez. “Sur proposition du Canada, elle décide l’envoi d’une force armée des Nations Unie en Moyen-Orient pour y rétablir la paix. A Budapest elle propose l’envoi d’une Commission de visite. C’est d’une partialité révoltante!” De Algemene Vergadering sprak dan wel vaak blamen en waarschuwingen uit, maar die werden in de praktijk zeker niet altijd uitgevoerd.[263] Ook Europe Magazine liep niet hoog op met internationale organisaties als de VN en de NAVO. Die bestonden volgens het blad vooral uit lucht, zeker in periodes waarin de Verenigde Staten verlamd werden door presidentsverkiezingen zoals ook nu weer het geval was. Europa had op mondiaal vlak immers niets meer te betekenen.[264] Pourquoi Pas? begreep de houding van de VN evenmin. Het leek wel of de internationale organisatie vergeten was dat Nasser al geregeld had geroepen dat hij Israël van de kaart zou vegen zo gauw hij de kans kreeg, maar “les gendarmes de l’ONU ne s’y frotteront pas”.[265]

Het enige blad dat de VN een beetje verdedigde was Socialisme. Zij gaven toe dat de VN weliswaar “déjà bien débile” was op het ogenblik van de troebelen in het Midden-Oosten, maar de agressieve acties van Groot-Brittannië en Frankrijk hadden de organisatie nog verder verzwakt zodat zij nog weinig slagkracht aan de dag kon leggen om te bemiddelen in de crisis.[266]

 

Steun aan het Midden-Oosten

 

De grootmachten waren in de jaren ’50 nog druk bezig hun territorium af te bakenen en dus gooiden ze met financiële en materiële steun, langs de ene kant om naties die zich aan hun kant hadden geschaard te versterken en te vriend te houden en langs de andere kant om landen die nog geen definitieve keuze hadden gemaakt in hun kamp te lokken. Dat ging natuurlijk niet onopgemerkt voorbij en vaak werd de vermelding van deze steun door de verschillende tijdschriften gebruikt om hun visie te onderbouwen. Er werd dan ook vooral melding gemaakt van wapenleveringen en financiële steun aan de partij die de tijdschriften als agressor zagen. Ook de Sovjetunie werd dikwijls hard aangepakt omdat de communistische landen onverantwoord veel wapens zouden leveren die de gespannen situatie in het Midden-Oosten tot een echt kruitvat maakten.

Voor Streven stond het vast dat de Sovjetunie dé grote wapenleverancier en sponsor was van de Arabische wereld. Groot-Brittannië had de Sovjetunie immers al vaker gevraagd ervoor te zorgen dat Tsjechoslowakije en Polen hun wapenleveringen aan Egypte stop zouden zetten, maar de Sovjets hadden steeds geantwoord dat “Rusland niet verantwoordelijk was voor de daden van Tsjechische en Poolse exporteurs”. Nasser kocht zijn wapens in Praag omdat de communistische voorwaarden voor ontwikkelingslanden veel beter waren. “Waar de USA niets te bieden hebben dan leningen met hoge interest en wapens tegen bases, presenteert Moskou op de markten van Azië en Afrika hele industrieën, zonder interest, ja zelfs zonder politieke tegenprestaties, op voorwaarde dat deze landen een zekere neutraliteit in acht nemen.”[267] Nasser zag dus zijn kans schoon en betaalde de communistische wapens met katoen, het belangrijkste exportproduct van het Nijlland. Maar ook de andere Arabische landen kregen steun vanuit verschillende hoeken. Duitse instructeurs leidden de Arabische legers op terwijl Syrië massa’s wapens invoerde vanuit Japan.[268]

Ook Pourquoi Pas? focuste vooral op de steun die de Arabische landen verkregen. Egypte kocht zowel Amerikaanse als Sovjetwapens waarmee het de blokkade rond Israël kon intensifiëren en tegelijkertijd aan de grenzen demonstraties houden met het nieuw verworven materiaal.[269] Enkele maanden later merkte het blad op dat de relaties tussen Egypte en de Sovjetunie sterker begonnen te worden nu het Egyptische leger “était à peu près exclusivement equipée par la Russie soviétique”, hoewel Nasser bleef volhouden dat hij een neutraliteitspolitiek voerde.[270] Israël had alle reden om ongerust te worden door de aanhoudende wapenleveringen vanuit Tsjechoslowakije aan de landen van de Arabische Liga, die hun militair budget hadden opgetrokken tot 140 miljoen Britse pond terwijl het totale budget van Israël slechts 130 miljoen Britse pond bedroeg. Bovendien had de Sovjetunie beloofd in geval van een conflict Sovjet-vrijwilligers te sturen. Men verwachtte in geval van een confrontatie dan ook een nieuw Korea aangezien men ook wel doorhad dat Frankrijk en Groot-Brittannië begonnen waren met het sturen van geld en materiaal ten voordele van Israël.[271]

De Linie liet dan weer een heel ander verhaal horen. Aanvankelijk meenden zij dat de belangstelling van de Verenigde Staten en de Sovjetunie stilaan aan het verschuiven was richting de Arabische noden ten koste van Israël, terwijl “de Britten en de Russen, door hun wapenleveringen aan Egypte, een politiek voeren die tot de vernietiging van Israël kan leiden”.[272] Na de Suezoorlog veranderden zij het geweer van schouder door te schrijven dat vooral Israël steun ontving. De staat zou enkel kunnen bestaan dankzij uitzonderlijke buitenlandse inkomsten zoals Amerikaanse hulpverlening en Duitse herstelbetalingen.[273] Bovendien waren er een aantal landen die de joodse staat door dik en dun steunden zoals de Bondsrepubliek Duitsland en Nederland, terwijl Frankrijk volgens De Linie desnoods met een veto VN-sancties zou verhinderen.[274]

Ook ’t Pallieterke benadrukte vooral de steun die Israël ontving, waarbij de houding van heel wat landen bij wapenleveringen aan de Arabieren als hypocriet werd ervaren. Wanneer de Britse regering na een levering van verouderde tanks aan Egypte bijna in een regeringscrisis terechtkwam, stelde ’t Pallieterke zich de vraag of “er in het trotse Albion en in de wereldpers zoveel herrie zou zijn geweest indien die tanks niet konden gebruikt worden tegen Israël en tegen de joden”.[275] Het blad vroeg zich verder af of “gij ooit vernomen hebt dat er werd geprotesteerd wanneer er Amerikaanse wapens in Israël werden binnengesmokkeld?” aangezien Israël beschikte over Amerikaanse én Sovjetwapens waartegen de pas geleverde Britse tanks “eigenlijk maar kartonnen speelgoed zijn”.[276]

Europe Magazine verkondigde dan weer dat Israël niet kon overleven zonder de Amerikaanse dollars en de steun van de internationale joodse gemeenschap want “les finances d’Israël sont catastrophiques”. En uit de Amerikaanse steun voor de joodse staat volgde logischerwijze Sovjetsteun voor de Arabieren. Terwijl de Amerikaanse steun zich volgens Europe Magazine nog beperkte tot dollars, leverden de communisten vooral wapens. Men was erg verontwaardigd over de beslissing van Moskou om zelfs telegeleide raketten te leveren. Bovendien leverde het communistische blok ook Mig-jachtvliegtuigen, enkele bommenwerpers, tanks en antitankwapens. En samen met dat materiaal stelde de Sovjetunie vanzelfsprekend ook instructeurs, techniekers, mecaniciens en piloten ter beschikking. Het magazine was er bovendien van overtuigd dat “certains de ces ‘techniciens’ ne font d’ailleurs que passer en Egypte pour se rendre ensuite en Libye, en Syrie ou au Liban”.[277]

De Revue Générale Belge tenslotte meende dan weer dat Israël wel goede soldaten had, maar geen wapens en omdat “Nasser a reçu de Tchécoslovaquie des offres d’armement, elle supplie les Anglo-Saxons de lui fournir les équipements nécessaires”.[278] Groot-Brittannië kon dus maar best die wapens zo snel mogelijk leveren als men wou dat Israël over enkele jaren nog zou bestaan gezien de Arabische landen nu allemaal wapendepots geworden waren. Opvallend hierbij was dat geen enkel tijdschrift oog leek te hebben voor de Franse wapenleveringen aan Israël, terwijl de Israëlische luchtmacht toch voor een belangrijk deel uit Mystères bestond.

 

2.2.4. Resultaten

 

Hoe werd “Operatie Musketeer” na afloop eigenlijk beoordeeld door de Belgische pers en wat werd er in de toekomst nog verwacht in het Midden-Oosten? De Revue Générale Belge trok heel wat ruimte uit om haar visie te geven over de Suezcrisis, de mogelijke oplossingen en de toekomst van de regio. Eerst en vooral werd Nasser nog eens met de vinger gewezen voor het versperren van het Suezkanaal. Het zou immers nog maanden duren vooraleer het opnieuw volledig vrij zou zijn en in tussentijd zou West-Europa lijden onder een tekort aan olie waardoor het niet zou kunnen deelnemen aan de expansie van de wereldeconomie.[279] De Frans-Britse operatie was dan ook een totaal fiasco geworden, zowel diplomatiek als militair, en dat was vooral te wijten aan een gebrek aan diplomatieke voorbereiding, snelheid en “le sang-froid”, terwijl ook de verdeeldheid in de Britse publieke opinie zeker niet had bijgedragen tot het slagen van de militaire campagne.[280] Niet enkel de twee Europese grootmachten waren vernederd in deze confrontatie, maar “l’Europe tout entière. Celle-ci a montré à la fois au monde sa vulnérabilité et son peu d’importance politique”.[281] Ook voor de oplossing van de VN, namelijk het sturen van een internationale politiemacht, had het tijdschrift geen goed woord over. “Colombiens, Danois, Norvégiens, Indiens et Yougoslaves allaient former ce contingent sans aucune force effective et dont le maintien en territoire égyptien ne durerait que le temps qu’il plairait au colonel Nasser!”[282] De Revue Générale Belge was dan ook van mening dat dit geen oplossing was. Men had immers niets gedaan aan de twee grote problemen die het Midden-Oosten verscheurden, namelijk het conflict tussen Israël en de Arabische landen en de vrije doorvaart langs het Suezkanaal. Bovendien begonnen steeds meer Arabische landen gefascineerd te raken door het “communistische wonder” aangezien de Sovjetunie handig inspeelde op de povere levenssituatie, de nationalistische trots en het anti-kolonialisme, onderwerpen waarvoor de Arabieren zeer gevoelig waren. Het blad begreep de Arabische landen echter niet. “Les Américains ont l’argent et les techniques dont ces pays ont un urgent besoin pour se développer et il semble bien que, dans ce domaine économique, la Russie soit incapable de faire la surenchère”, terwijl het toch ook het Westen was dat petroleum kocht en tol betaalde voor het gebruik van het Suezkanaal.[283] Gelukkig was het directe communistische gevaar vanuit Egypte nu toch voor enige tijd bezworen, “mais la menace est reculée sans être écartée” want Nasser stond nog steeds aan het hoofd van Egypte en in Syrië bevonden zich nog andere fanatici die bereid waren om dezelfde rol te spelen.[284]

Ook Pourquoi Pas? was van mening dat het communistische gevaar zich nu vooral in Syrië bevond. “On peut dire que c’est le président de Syrie, plutôt que Nasser, qui a ouvert la porte du Moyen-Orient au communisme international.”[285] Het Westen, en zeker Europa, verloor volgens het liberale blad in alle werelddelen terrein. De Franse invloed, en met haar de Europese, kwijnde hoe langer hoe meer weg in Afrika en dit leek zich nu ook richting Midden-Oosten door te zetten “pareil à une maladie implacable et incurable”.[286] De complete mislukking van ‘Operatie Musketeer’ zou er zeker niet toe bijdragen dat het Europese prestige zich snel zou herstellen. Hoewel de omstandigheden goed waren, de twee grootmachten hadden hun handen vol met respectievelijk de satellietstaten en de presidentsverkiezingen, werd de operatie toch geen succes. Dat was volgens Pourquoi Pas? te wijten aan een slechte inschatting van de risico’s, onvoldoende middelen en gebrek aan snelheid. Het vertrek uit de kanaalzone, afgedwongen door de Verenigde Naties, van de laatste Franse en Britse militairen, had dan ook veel weg van de vlucht van “un voleur, la queue entre les jambes”.[287]

Maar wat had de toekomst nog in petto voor het Midden-Oosten? Men geloofde alleszins niet in het zenden van een VN-vredesmacht naar de regio. De oorlog in Korea had voldoende aangetoond wat de risico’s waren wanneer Westerse en communistische ‘vrijwilligers’ tegenover elkaar stonden.[288] Ook de situatie van de verschillende landen rond het Suezkanaal was niet echt rooskleurig te noemen. Egypte stond aan de rand van de economische afgrond aangezien het Suezkanaal nog steeds gesloten was en de Europese landen steeds meer gewonnen leken te zijn voor het gebruik van grotere schepen die rond Kaap de Goede Hoop zouden varen. Bovendien had Nasser meer dan ooit behoefte aan moderne technologieën om zijn land opnieuw op te bouwen zodat de terugkeer van de Sovjettechnici onvermijdelijk leek. Het blad was er dan ook van overtuigd dat Nasser het niet lang meer zou uitzingen. “Que Nasser opte pour l’un au l’autre camp, de l’Est ou de l’Ouest, et il signe son arrêt de mort dans un délai très court.”[289] Maar ook Israël zou wel eens in de problemen kunnen komen. De Verenigde Staten hadden de joodse staat steeds een hand boven het hoofd gehouden, maar dat zou nu wel eens kunnen veranderen. Men meende immers dat “Washington, désireux de resserrer ses liens avec les Etats arabes, serait capable de froidement sacrifier Israël pour parvenir à ses fins”.[290] De Amerikaanse dorst naar olie werd blijkbaar hoger ingeschat dan de trouw aan haar joodse bondgenoot aangezien het blad reeds eerder had aangegeven dat in haar ogen de Verenigde Staten vrij opportunistisch reageerden in mondiale conflicten.

Ook De Linie bekeek de Amerikaanse initiatieven na ‘Operatie Musketeer’ met een scheef oog. Het was inderdaad waar dat de Amerikanen wel probeerden om de Arabieren tot rede te brengen, maar “men mag gerust toegeven dat de USA wel zeer zachte middelen daartoe aanwendt, want tenslotte is het Eisenhowerprogramma voor het Midden-Oosten ook een weinig een ‘premie (wapens en economische hulp) voor een agressor’ (in casu: Egypte, dat talrijke bestandsschendingen en de dubbele blokkade van Suez en de Akabagolf op zijn actief heeft)”.[291] Ondanks de tussenkomst van de Verenigde Staten vreesde het blad dat een oplossing nog niet in zicht was. Daarvoor zou er een akkoord tussen Israëli’s en Arabieren tot stand moeten komen. “Israël zal aan het Araabse verlangen naar een zeeverbinding moeten tegemoetkomen en wellicht zelfs afstand doen van de in 1948 veroverde gebieden. Het kan niet tegelijkertijd de Arabieren in het gezicht slaan en verwachten dat zij vriendelijk zullen knipogen. Maar anderzijds mogen de Arabieren er niet op rekenen dat Israël volledig zelfmoord zal plegen.”[292] Gelukkig hadden de Verenigde Staten opnieuw het vertrouwen van de Arabische wereld gewonnen door Groot-Brittannië en Frankrijk terug te fluiten, maar dat vertrouwen was nog heel broos en bovendien speelde ook de concurrentie van de Sovjetunie mee in de strategisch zo belangrijke regio. “Slaagt Rusland erin ook de Araabse landen te winnen, dan is het ‘socialistische kamp’ alweer territoriaal en numeriek sterker geworden, terwijl het daarenboven over troeven beschikt om een ruim deel van de wereld het leven zuur te maken. De Araabse petroleum is inderdaad niet alleen voor West-Europa, maar ook voor India en anderen van levensbelang. Gelukt het echter de USA de Arabieren voor het Westen te winnen, dan is de Amerikaanse ring rondom Rusland zo goed als gesloten en zullen de miljoenenmassa’s van het Midden-Oosten tevens als afzetgebied in aanmerking komen voor de kapitalistische economie.”[293]

Europe Magazine had zo zijn eigen visie op het gebeuren. Dit was een rechtvaardige oorlog geweest. “Israël comme la France et l’Angleterre ont des griefs évidents contre l’Egypte. Qu’ils aient résolu de régler leurs comptes ensemble, où est le mal?” Bovendien was het tijdstip goed gekozen aangezien de grootmachten door interne verplichtingen niet tussenbeide konden komen “sinon par de sottes palabres à l’ONU”. Egypte had dan ook gekregen wat het verdiende en indien Israël niet was teruggefloten door de VN, zouden ze op dit moment bezig geweest zijn met “se rafraîchir les pieds dans les eaux du canal même”.[294] Het magazine vond het dan ook spijtig dat de gevechten, “si on peut même parler de combats, puisque l’Egypte a mis les pouces tout de suite”, geen twee dagen langer hadden geduurd zodat men de hele kanaalzone had kunnen bezetten. Nu kon men enkel nog werk maken van het afzetten van Nasser, want de enige reden waarom de Egyptenaren dat zelf nog niet hadden gedaan was “parce que le peuple égyptien est un peu lent”.[295]

Socialisme betreurde de situatie in het Midden-Oosten dan weer. Voor Israël was er niets goeds uit de bus gekomen aangezien het er naar uitzag dat de Westerse mogendheden opnieuw zouden zwichten en het er bovendien niet naar uit zag dat Nasser, ondanks zijn nieuwe nederlaag, zijn voornemen om Palestina te veroveren begraven had. De Sovjetunie daarentegen had een morele overwinning geboekt aangezien het niet de resoluties van de VN geweest waren die Frankrijk en Groot-Brittannië hadden gestopt, maar wel de bedreigingen van Moskou. Gevolgen van dit alles: “la haine arabe envers l’Occident décuplée, l’Europe occidentale en proie à une crise économique qu’elle n’est capable de surmonter qu’en se plaçant un peu plus sous la dépendance américaine et Nasser mieux en selle que jamais”.[296]

Ook hun Nederlandstalige geestesgenoten van Socialistische Standpunten meenden dat het Westen geen indruk had gemaakt sinds het begin van deze crisis. “Engeland en Frankrijk hebben meer lucht gegeven aan hun geprikkelde zenuwen dan aan een manmoedig beleid. Ze hebben hun beste troeven, ze hadden er zeer goede, verspeeld in een uitzichtloos gebluf.” Maar ook hun bondgenoten gingen niet vrijuit. De andere Westerse landen verleenden opvallend weinig steun, zowel moreel als materieel, zodat het blad concludeerde dat “de Atlantische politiek zich in de laatste tijden krachtiger heeft doen gevoelen als een negatieve Heilige Alliantie tegen het kommunisme dan als een werkelijke eensgezinde opbouwende gemeenschap”.[297]

Tenslotte was er nog Streven dat de crisis volledig op rekening van Nasser schreef. Men beschuldigde de Egyptenaren er van na de wapenstilstand nog Britse militairen aan te vallen, terwijl ze evenmin de internationale troepenmacht met rust lieten.[298] Bovendien beschouwde Nasser zich als overwinnaar en “liet hij bekendmaken dat het verdrag, tussen Egypte en Groot-Brittannië in 1954 gesloten, voor hem als van nul en gener waarde werd beschouwd”.[299] Langs de andere kant was er Israël, dat de Verenigde Staten problemen bezorgde door haar weigering om zich uit Egyptisch gebied terug te trekken, ondanks dat de VN dit reeds vier maal geëist hadden. De Verenigde Staten streefden immers naar goede relaties met de Arabieren zonder met Israël overhoop te willen liggen. Maar het blad vond dat men “het Ben Goerion niet kwalijk kan nemen dat hij, na jaren lang door Egypte getart en gehinderd te zijn geweest, vooral in de doorvaart door het Suezkanaal, geen vertrouwen stelt in de zwijgende Nasser en degelijke garanties eist van de VN alvorens tot ontruiming over te gaan”.[300] Bovendien was er ook nog de Arabische Liga, opgericht als strijdelement tegen Israël, maar “ondanks het bestaan van akkoorden van wederzijdse bijstand, is geen enkele Arabische staat Egypte actief te hulp gesneld”. Het tijdschrift besloot met te stellen dat Egypte geen vrede wou “om op blokkade- en boycotrechten aanspraak te kunnen blijven maken”. De oorlogsstokers zaten dus niet in Israël, wel in Caïro. [301]

 

 

2.3. Besluit

 

Tijdens de Suezcrisis namen de meeste tijdschriften een pro-Europees standpunt in. Enkel ’t Pallieterke voerde een eigen koers door Groot-Brittannië en Frankrijk geregeld zwaar op de korrel te nemen, hierin soms op een meer omfloerste manier gevolgd door Socialisme.

Binnen de katholieke pers leek er nog niet veel veranderd. De Linie mocht dan wel van naam veranderd zijn, de verdedigde standpunten bleven grotendeels dezelfde. Het tijdschrift gebruikte nog steeds een anti-Israëlische retoriek, al leek het wel minder militant te zijn geworden. Ook de Arabieren konden niet veel goed meer doen, wat waarschijnlijk te wijten was aan de Sovjetsteun die ze ontvingen. De Linie liet immers herhaaldelijk doorschemeren dat het niet gediend was met de Sovjetinfiltratie in het Midden-Oosten, vooral in Syrië en Egypte. Dat laatste land werd trouwens verantwoordelijk gehouden voor de hele oorlog, ook al sloot men de ogen niet voor het feit dat Israël de aanvallen begonnen was.

Streven probeerde zijn lezers nog steeds in de eerste plaats te informeren en trachtte dan ook zo objectief mogelijk te zijn. Het kon echter niet verhinderen dat Nasser regelmatig op de korrel genomen werd, net als de Sovjetunie, hoewel het ook toegaf dat ontwikkelingslanden eigenlijk toch beter af waren met Sovjethulp.

De Revue Générale Belge had zijn objectieve verslaggeving blijkbaar helemaal overboord gegooid. Het conservatieve katholieke tijdschrift trok vol overtuiging de Europese kaart en verdedigde Frankrijk en Groot-Brittannië waar het kon. Deze houding kan verklaard worden door het feit dat de katholieke burgerij het moeilijk kon accepteren dat de koloniale rijken die de Europese mogendheden zo zorgvuldig opgebouwd hadden, nu opeens een ontvoogdingsstrijd begonnen te voeren en die nog leken te winnen ook. Dat verklaarde dan ook de scherpe afkeuring van de Egyptische steun aan de Algerijnse opstandelingen en de dubbelzinnige houding tegenover de Verenigde Staten. Enerzijds steunde men de Amerikanen aangezien zij de natuurlijke vijanden waren van de zo verachte Sovjetunie, maar anderzijds hadden diezelfde Amerikanen er wel mee voor gezorgd dat Europa zijn kolonies aan het verliezen was. Er werd dan ook somber vastgesteld dat geen enkel Europees land nog leek mee te tellen wanneer het er echt op aan kwam, terwijl de Verenigde Naties het evenmin op Europa begrepen hadden.

De socialistische pers besteedde opvallend weinig aandacht aan het conflict en bleef steeds op de vlakte, vooral dan het Vlaamse Socialistische Standpunten. Zij publiceerden enkel stellingen die zelfs door alle andere ideologieën reeds als vaststaande feiten werden beschouwd. De Waalse tegenhanger Socialisme kwam iets gedurfder voor de dag, al bleef het ook hier vaak bij voorzichtige kritiek op de VN, Egypte, Groot-Brittannië en Frankrijk. Enkel inzake de weigering van de Assouandamkredieten door de Verenigde Staten nam het blad een duidelijke positie in. Men meende dat de stuwdam van levensbelang was voor de toekomst van Egypte. Door deze aandacht voor het lot van een ontwikkelingsland en de wens om die landen zo snel mogelijk te ‘beschaven’, kwam de socialistische doctrine wel even om de hoek kijken, maar in het algemeen was de socialistische pers veel minder militant dan van haar verwacht mocht worden. De verklaring hiervoor lag misschien bij de BSP die ondertussen deel was gaan uitmaken van de Belgische regering. Misschien wilden de socialistische tijdschriften, die traditioneel sterk partijgebonden zijn, de partij niet voor de voeten lopen in deze toch wel explosieve materie.

Het liberale Pourquoi Pas? nam daarentegen helemaal geen blad voor de mond. Enkel over de politiek van Frankrijk en Groot-Brittannië namen zij geen duidelijk standpunt in, maar verder verdedigden zij alles wat men van liberalen kon verwachten. De bouw van de Assouandam werd toegejuicht omdat ze economische expansie zou betekenen voor Egypte, Israël werd net als in 1948 voluit gesteund, echter nog steeds met hetzelfde argument als een decennium geleden, namelijk door te stellen dat joden fantastisch werk geleverd hadden en dat hun immigratie het beste was wat Palestina kon overkomen. Bovendien werd er niet geijverd voor actie tegen Egypte aangezien België daar belangrijke investeringen had lopen, maar indien men Nasser zonder veel problemen zou kunnen verwijderen, zou het tijdschrift daar zeker niet van wakker liggen. Nasser was immers degene die een concept invoerde in Egypte dat haaks stond op de liberale ideologie, namelijk de nationalisatie. Verder betreurde men ook de teloorgang van de Europese macht en de Atlantische solidariteit waarvoor men de Verenigde Staten verantwoordelijk achtte.

Tenslotte was er nog de extreem-rechtse pers. Hier zorgde ’t Pallieterke voor de grote verrassing door het op te nemen voor Egypte. ’t Pallieterke, normaal toch niet het toonbeeld van sociale bekommernis en aandacht voor de derde wereld, beschouwde de Assouandam als cruciaal voor Egypte. Het blad kwam zelfs zozeer voor de rechten van Egypte op dat het, als enige, geen graten zag in de nationalisatie van het Suezkanaal. Dat was nog opmerkelijker aangezien op de politieke scène enkel de Sovjetunie en enkele onafhankelijke staten die mening toegedaan waren. En dat waren nu niet bepaald de beste vrienden van het extreem-rechtse blad, terwijl men anderzijds traditionele bondgenoten als Groot-Brittannië en Frankrijk in de kou liet staan. Bovendien stond nationalisatie nu ook niet direct hoog aangeschreven binnen de conservatieve ideologie. De enige verklaring voor deze opmerkelijke houding kan gevonden worden in de alles doordringende jodenhaat van het blad. Nasser ging misschien wel over de schreef, maar hij bezorgde er Israël wel last mee, dus men steunde hem. Bovendien gaf het blad zelf toe niet vies te zijn van een krachtige dictatuur. Door die redenering om te draaien, werd ook de houding ten opzichte van Groot-Brittannië en Frankrijk duidelijk. Die twee landen steunden Israël, dus hun optreden moest afgekeurd worden. Hun anti-semitisme ging zelfs zo ver dat ’t Pallieterke naliet om het communisme zwart te maken, aangezien de Sovjetunie nu partij tegen Israël had gekozen. Naar hun lezerspubliek toe probeerden zij deze houding te verkopen door dik in de verf te zetten dat zij in een conflict steeds partij zouden kiezen tegen de agressor, en dat waren in dit geval Israël, Groot-Brittannië en Frankrijk.

Europe Magazine hield het bij een meer traditioneel discours voor extreem-rechts. Net als de conservatieve katholieke pers koos ook dit magazine volledig voor Europa, zelfs enkel voor Europa. De campagne van Groot-Brittannië en Frankrijk werd volledig gesteund terwijl Nasser en de Egyptenaren afgeschilderd werden als een onbetrouwbare troep zwakzinnigen die enkel reageerden wanneer de Sovjetunie aan de touwtjes trok. Maar anderzijds steunde men Israël evenmin. De jodenhaat die men in 1948 nog niet ten volle durfde tonen, demonstreerde men nu zonder enige schroom. De Verenigde Staten en de Verenigde Naties, die er in de ogen van Europe Magazine voor gezorgd hadden dat het Brits-Franse optreden was uitgegroeid tot een groot fiasco, konden  evenmin op sympathie rekenen. En de Sovjetunie bleef natuurlijk het te bestrijden ‘Empire of Evil’, hoewel men die oproepen in de artikels over het Midden-Oosten niet heel veel ruimte meer gunde. Men beperkte zich eerder tot de vaststellingen dat het communisme nu ook in die regio verspreid raakte en dus een rechtstreeks gevaar betekende voor Europa.

Algemeen viel op dat, op ’t Pallieterke na, iedereen partij koos tegen Nasser en Egypte, maar daarom niet noodzakelijk sympathie betoonde voor Israël. Doordat de twee grootmachten hier praktisch rechtstreeks bij betrokken waren, vertoonde de Belgische publieke opinie opnieuw eerder een breuk tussen links en rechts dan tussen Vlaanderen en Wallonië. De conservatieven zagen het Assouandamproject bovendien meer als prestige dan als een daadwerkelijke hulp voor de Egyptische economie, terwijl zij ook het sterkst de nationalisatie van het Suezkanaal afkeurden. Bovendien kozen de rechtse ideologieën veeleer voor de Europese mogendheden en betoonden zij weinig sympathie voor Israël, Egypte en de Verenigde Naties. In dit alles nam ’t Pallieterke echter een speciale plaats in die volledig toegeschreven kon worden aan het anti-semitisch karakter van het blad.

Binnen de katholieke zuil was er echter wel een communautair verschil te bemerken. Hoewel de Revue Générale Belge zich in het algemeen rechtser opstelde dan De Linie, kozen zij meer voor het katholicisme en steunden toch de joodse zaak terwijl De Linie bij zijn conservatief standpunt bleef en partij koos tegen Israël.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[131] DE VOS, Internationale tegenstellingen na 1945, 52.

[132] Peripheral Strategy: Amerikaanse strategie waarbij plaatselijke troepen gesteund worden zonder dat er Amerikaanse grondtroepen gezonden worden zodat er geen Amerikaanse doden kunnen vallen.

[133] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 72-73.

[134] Deze resolutie bepaalde dat de Algemene Vergadering een zaak die de vrede bedreigt zelf in handen kan nemen indien de Veiligheidsraad ingevolge een veto niet tot een besluit kan komen. Bovendien kan een commissie aangesteld worden om ter plaatse een onderzoek in te stellen.

[135] DE VOS, Internationale tegenstellingen na 1945, 56-57.

[136] Australia, New Zealand, United States. Opgericht volgens hetzelfde principe als de NAVO: indien één land aangevallen wordt in de “Pacific area” komen de andere landen te hulp. De Verenigde Staten zouden ook vlootfaciliteiten krijgen in de regio.

[137] South East Asian Treaty Organisation. Het groepeerde de Verenigde Staten, Engeland, Australië, Nieuw Zeeland, Frankrijk, Thailand, Pakistan en de Filippijnen. De partijen beloofden Laos, Cambodja en Zuid-Vietnam te beschermen. De verdragsorganisatie zou in 1975 samen met Zuid-Vietnam verdwijnen.

[138] Aanvankelijk waren de Verenigde Staten nog geen lid en bestond het Bagdadpact enkel uit Irak, Turkije, Groot-Brittannië, Pakistan en Iran. In 1957 vervoegde de Verenigde Staten de militaire alliantie, maar één jaar later vertrekt Irak. In 1959 wordt de organisatie dan omgedoopt tot Central Treaty Organisation (CENTO).

[139] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 79-81.

[140] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 105-108.

[141] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 85-86.

[142] DE VOS, Internationale tegenstellingen na 1945, 70-71.

[143] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 91-93.

[144] DE VOS, Internationale tegenstellingen na 1945, 72-75.

[145] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, 467-480.

[146] VAN DEN WIJNGAERT, Oost West, West best, 81.

[147] LAMBERTS, Geschiedenis van de Nederlanden, 297-299.

[148] COOLSAET, Buitenlandse politiek, 393.

[149] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, 478-480.

[150] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, 480-483.

[151] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 77-79.

[152] HOURANI, Geschiedenis van de Arabische volken, 378-380.

[153] BREGMAN, Israël en de Arabieren, 52-57.

[154] De opstand in Algerije breekt uit op 1 november 1954 en zal duren tot maart 1962. Onafhankelijkheidsstrijders voerden een guerillastrijd op het platteland en pleegden terroristische aanslagen in de steden.

[155] De Verenigde Staten zouden 56 miljoen dollar lenen, Groot-Brittannië 14 miljoen terwijl de Wereldbank garant zou staan voor 200 miljoen dollar.

[156] OVENDALE, The Arab-Israeli wars, 160-161.

[157] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 88.

[158] Met “betrokken landen” werden die landen bedoeld die het Verdrag van Constantinopel (1888) hadden ondertekend aangevuld met de naties die het meest gebruik maakten van het Suezkanaal. Dat waren Australië, Denemarken, Ethiopië, Bondsrepubliek Duitsland, Griekenland, India, Indonesië, Iran, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Pakistan, Portugal, Sri Lanka, Verenigde Staten en Zweden. Griekenland en Egypte, dat eveneens uitgenodigd was, weigerden de aanwezig te zijn.

[159] OVENDALE, The Middle East since 1914, 84.

[160] DE VOS, Internationale tegenstellingen na 1945, 145-146.

[161] KERREMANS, Internationale politiek sinds 1945, 89.

[162] Glubb Pasha werd reeds in 1955 buitengewerkt in Jordanië omdat dat land wilde toetreden tot het Bagdadpact, maar niet het risico wou lopen ervan beschuldigd te worden helemaal aan het handje van Groot-Brittannië te lopen. De Britten waren immers niet zo populair in de onrustige Arabische wereld na de stichting van Israël.

[163] DE VOS, Internationale tegenstellingen na 1945, 146-149.

[164] SS, “In het teken van Suez”, sept. 1956, 209-210.

[165] SS, “In het teken van Suez”, sept. 1956, 209-210.

[166] SOC, “1956: Année critique”, jan. 1957, 17-31.

[167] SOC, “1956: Année critique”, jan. 1957, 17-31.

[168] PAL, “Vechten voor Suez?”, 09-08-1956, 1-3.

[169] PP?, “Assouan”, 30-03-1956, 24-27.

[170] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[171] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[172] EM, “Nasser Follies”, 04-08-1956, 4-8.

[173] PAL, “Vechten voor Suez?”, 09-08-1956, 1-3.

[174] PAL, “Vechten voor Suez?”, 09-08-1956, 1-3.

[175] PP?, “Suez et les plaideurs”, 07-09-1956, 28-30.

[176] SOC, “1956: Année critique”, jan. 1957, 17-31.

[177] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[178] RGB, “La crise de Suez et le déclin de l’Europe”, jan. 1957, 28-62.

[179] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[180] RGB, “Un coup de dictateur”, sept. 1956, 1935-1936.

[181] DL, “Kruitvaten in het Midden-Oosten”, 07-12-1956, 1-2.

[182] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, okt. 1956, 71-73.

[183] PP?, “Heil Nasser”, 03-08-1956, 3-5.

[184] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[185] PP?, “Heil Nasser”, 03-08-1956, 3-5.

[186] PP?, “Heil Nasser”, 03-08-1956, 3-5.

[187] EM, “Branle-bas de combat”, 17-08-1956, 4-9.

[188] EM, “Nasser follies”, 04-08-1956, 4-8.

[189] EM, “Branle-bas de combat”, 17-08-1956, 4-9.

[190] Suez Canal Users Association. Op voorstel van de Verenigde Staten zouden de kanaalgebruikers zich verenigen in een coöperatief dat rechtstreeks zou onderhandelen met de Egyptische regering indien er problemen zouden zijn. Dit vereiste samenwerking met Egypte, iets waar Mollet en Eden niet in geloofden.

[191] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, okt. 1956, 71-73.

[192] RGB, “La crise de Suez et le déclin de l’Europe”, jan. 1957, 28-62.

[193] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, okt. 1956, 71-73.

[194] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[195] PP?, “M. Chepilov à Londres”, 24-08-1956, 3-7.

[196] PAL, “Vechten voor Suez?”, 09-08-1956, 1-3.

[197] DL, “Zelfs in de woestijn: Moeilijk oorlogmaken”, 13-04-1956, 1.

[198] DL, “Gaat het niet om meer dan Suez?: Oorlogskans”, 14-09-1956, 1.

[199] PP?, “Assez Suez”, 19-10-1956, 8-9.

[200] EM, “Nasser follies”, 04-08-1956, 4-8.

[201] EM, “Nasser follies”, 04-08-1956, 4-8.

[202] EM, “La guerre et la paix”, 08-09-1956, 17-19.

[203] SOC, “1956: Année critique”, jan. 1957, 17-31.

[204] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[205] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, nov. 1956, 172-174.

[206] RGB, ”La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[207] PP?, “Suez et les plaideurs”, 07-09-1956, 28-30.

[208] PP?, “Suez et les plaideurs”, 07-09-1956, 28-30. 140 miljoen Egyptische ponden vertegenwoordigde volgens Pourquoi Pas? ongeveer 19,6 miljard Belgische Frank (€ 486 miljoen)

[209] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[210] SOC, “De Port-Saïd à Budapest”, nov. 1956, 566-570.

[211] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, okt. 1956, 71-73.

[212] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[213] RGB, “Les affaires étrangères”, sept. 1956, 1935-1936.

[214] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[215] PP?, “Descente de la police à Suez”, 30-11-1956, 3-9.

[216] PP?, “Suez et les plaideurs”, 07-09-1956, 28-30.

[217] PP?, “Le colonel Nasser”, 06-04-1956, 3-6.

[218] EM, “Branle-bas de combat”, 17-08-1956, 4-9.

[219] EM, “La guerre et la paix”, 08-09-1956, 17-19.

[220] PAL, “Vechten voor Suez?”, 09-08-1956, 1-3.

[221] SOC, “De Port-Saïd à Budapest”, nov. 1956, 566-570.

[222] SOC, “De Port-Saïd à Budapest”, nov. 1956, 566-570.

[223] PAL, “Los van Frankrijk”, 13-09-1956, 1-3.

[224] RGB, “Crise à l’ONU”, nov. 1956, 116-117.

[225] RGB, “La crise de Suez et le déclin de l’Europe”, jan. 1957, 28-62.

[226] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[227] RGB, “Sur le canal”, dec. 1956, 312-314.

[228] EM, “Branle-bas de combat”, 17-08-1956, 4-9.

[229] EM, “La félonie ne paye pas toujours”, 10-11-1956, 11-13.

[230] EM, “La guerre et la paix”, 08-09-1956, 17-19.

[231] PAL, “Solden”, 12-01-1956, 1-3.

[232] PAL, “De joden zijn onder ons”, 28-02-1957, 1-3.

[233] PAL, “Het verschil”, 01-11-1956, 3.

[234] PAL, “Woensdag oorlog?”, 08-11-1956, 1-3.

[235] EM, “Gamal Nasser”, 29-04-1956, 4-7.

[236] EM, “La guerre en veilleuse près d’Israël”, 27-10-1956, 23-26.

[237] DL, “Stamhaat in het Midden-Oosten: De Palestijnse leeuw brult”, 02-12-1955, 1.

[238] DL, “Zelfs in de woestijn: Moeilijk oorlogmaken”, 13-04-1956, 1.

[239] DL, “Weten wat men wil: Vrede rond Israël”, 01-03-1957, 2.

[240] RGB, “Tension en Moyen-Orient”, april 1956, 1040-1041.

[241] RGB, “En Afrique et en Moyen-Orient”, nov. 1956, 114-116.

[242] PP?, “Le colonel Nasser”, 06-04-1956, 3-6.

[243] EM, “La félonie ne paye pas toujours”, 10-11-1956, 11-13.

[244] EM, “Livraisons soviétique à Nasser”, 17-06-1956, 4-6.

[245] EM, “La félonie ne paye pas toujours”, 10-11-1956, 11-13.

[246] RGB, “Menaces en Proche-Orient”, nov. 1955, 137-139.

[247] RGB, “La crise de Suez et le déclin de l’Europe”, jan. 1957, 28-62.

[248] SOC, “1956: Année critique”, jan. 1957, 17-31.

[249] PP?, “Pétroleurs et pétroliers”, 10-08-1956, 9-10.

[250] PP?, “L’adieu à l’Afrique?”, 17-08-1956, 28-29.

[251] EM, “La félonie ne paye pas toujours”, 10-11-1956, 11-13.

[252] EM, “Israël: frustré de sa victoire”, 17-11-1956, 8-11.

[253] Streven, “Wapens en diplomatie voor het Midden-Oosten”, juni 1956, 835-839.

[254] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, dec. 1956, 278-281.

[255] Streven, “Wapens en diplomatie voor het Midden-Oosten”, juni 1956, 835-839.

[256] RGB, “La crise de Suez et le déclin de l’Europe”, jan. 1957, 28-62.

[257] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[258] SS, “In het teken van Suez”, sept. 1956, 209-210.

[259] RGB, “Menaces en Proche-Orient”, nov. 1955, 137-139.

[260] RGB, “La crise de Suez”, okt. 1956, 1977-1994.

[261] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, april 1957, 673-676.

[262] RGB, “Sur le Canal”, okt. 1956, 2088-2090.

[263] RGB, “Crise à l’ONU”, nov. 1956, 116-117.

[264] EM, “Branle-bas de combat”, 17-08-1956, 4-9.

[265] PP?, “Descente de police à Suez”, 30-11-1956, 3-9.

[266] SOC, “De Port-Saïd à Budapest”, nov. 1956, 566-570.

[267] Streven, “Wapens en diplomatie voor het Midden-Oosten”, juni 1956, 835-839.

[268] Streven, “Wapens en diplomatie voor het Midden-Oosten”, juni 1956, 835-839.

[269] PP?, “Le colonel Nasser”, 06-04-1956, 3-6.

[270] PP?, “M. Chepilov à Londres”, 24-08-1956, 3-7.

[271] PP?, “Israël s’attend à tout”, 14-09-1956, 3-8.

[272] DL, “Stamhaat in het Midden-Oosten: De Palestijnse leeuw brult”, 02-12-1955, 1.

[273] DL, “Israëls voortbestaan bedreigd”, 30-11-1956, 4.

[274] DL, “Weten wat men wil: Vrede rond Israël”, 01-03-1957, 2.

[275] PAL, “De eeuwige jood”, 05-01-1956, 3.

[276] PAL, “Solden”, 12-01-1956, 1-3.

[277] EM, “Livraisons soviétiques à Nasser”, 17-06-1956, 4-6.

[278] RGB, “Tension en Moyen-Orient”, april 1956, 1040-1041.

[279] RGB, “Sur le Canal”, dec. 1956, 312-314.

[280] RGB, “La crise de Suez et le déclin de l’Europe”, jan. 1957, 28-62.

[281] RGB, “Sur le Canal”, dec. 1956, 312-314.

[282] RGB, “La crise de Suez et le déclin de l’Europe”, jan. 1957, 28-62.

[283] RGB, “Moyen-Orient”, feb. 1957, 128-129.

[284] RGB, “Sur le Canal”, dec. 1956, 312-314.

[285] PP?, “Les chiens enragés du Moyen-Orient”, 11-01-1957, 56-58.

[286] PP?, “Vol de nuit”, 02-11-1956, 8-9.

[287] PP?, “Descente de la police à Suez”, 30-11-1956, 3-9.

[288] PP?, “Ike le Pacifique”, 16-11-1956, 10-11.

[289] PP?, “Junte ou jungle”, 08-02-1957, 9-11.

[290] PP?, “Les chiens enragés du Moyen-Orient”, 11-01-1957, 56-58.

[291] DL, “Weten wat men wil: Vrede rond Israël”, 01-03-1957, 2.

[292] DL, “Arabisch conflict met het Westen: Om Israëls lot”, 01-02-1957, 1-2.

[293] DL, “Weten wat men wil: Vrede rond Israël”, 01-03-1957, 2.

[294] EM, “La félonie ne paye pas toujours”, 10-11-1956, 11-13.

[295] EM, “Israël: frustré de sa victoire”, 17-11-1956, 8-11.

[296] SOC, “1956: année critique”, jan. 1957, 17-31.

[297] SS, “In het teken van Suez”, sept. 1956, 209-210.

[298] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, febr. 1957, 479-482.

[299] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, maart 1957, 570-573.

[300] Streven, “Politiek overzicht internationaal”, april 1957, 673-676.

[301] Streven, “Bindingen en ongebondenheid in het Arabische Midden-Oosten”, juni 1957, 863-869.