De houding van de Belgische dagbladpers tegenover de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948. (Wouter Van Der Spiegel) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
IV. SYNTHESE
Uit de analyse van de houding van de Belgische pers tegenover de Arabisch-Israëlische oorlog van 1948 blijkt vooral dat die stellingname ideologisch bepaald is. In deze synthese zullen we de visie van de kranten per ideologische groep nog even in haar geheel bekijken.
“De Standaard”, “Gazet van Antwerpen”, en “La Libre Belgique” stellen zich overwegend tegen de aansprakenvan Israël op, maar zijn anderzijds toch niet uitgesproken pro-Arabisch.
De uitlatingen over Israël benadrukken vooral allerlei negatieve aspecten. Zo wijzen “De Standaard” en “La Libre Belgique”, in tegenstelling tot de meeste andere kranten, de Joden aan als de aanvallers. Het extreem-Joods nationalisme en de “terroristische” activiteiten van Stern en Irgun worden meestal scherp veroordeeld. “De Standaard” en “La Libre Belgique” laken niet alleen in heftige bewoordingen de moord op UNO-bemiddelaar F.Bernadotte, ze stellen hiervoor ook de staat Israël verantwoordelijk.
Deze twee kranten vergelijken Stern en Irgun zelfs met Nazi’s. Terwijl “La Libre Belgique” deze twee groeperingen ook nog “kommunistische instrumenten” noemt… De vrees voor kommunistische invloed of voor het socialistische karakter van de Joodse staat zit er trouwens bij de katholieke kranten, en vooral bij “La Libre Belgique”, sterk in.
“De Standaard” toont echter ook veel begrip voor het Joods nationalisme en pleit zelfs voor amnestie voor de moordenaars van Bernadotte. Waarschijnlijk spreekt “De Standaard” hier meer als Vlaams dan als katholiek orgaan.
Deze kranten kanten zich ook tegen de concrete aanspraken van de Joden in Palestina. Zo pleiten ze tegen het UNSCOP-delingsplan, maar voor het plan-Bernadotte. Ze zijn ook erg terughoudend als het gaat over de erkenning van de staat Israël en trachten deze kwestie zo lang mogelijk uit te stellen. Deze katholieke dagbladen, en vooral “La Libre Belgique”, spreken ook hun bezorgdheid uit over het statuut van Jeruzalem en het lot van de Heilige Plaatsen, en viseren hierbij vooral de exclusieve Joodse aanspraken. De voorafgaandelijke en onderliggende terughoudendheid van de katholieke pers tegenover de Joodse staat wordt min of meer verklaard door deze bezorgdheid om al wat het katholieke geloof in Palestina aangaat.
Ondanks deze overwegend negatieve houding, hebben deze drie katholieke dagbladen, en vooral “De Standaard”, ook wel lof voor de verwezenlijkingen en hetmodern dynamisme van de jonge staat Israël. Waarschijnlijk doen deze conservatieve, katholieke kranten dit als conservators van het degelijk Westers maatschappijmodel.
Ook als oorlogsslachtoffers krijgen de Joden nog enkele sympathiebetuigingen van deze katholieke kranten. En bij “De Standaard” speelt daar blijkbaar een (Vlaams) schuldgevoel mee.
Hieruit blijkt o.a. dat de katholieke kranten wel bekommerd zijn om een oplossing van het algemeen Jodenvraagstuk, maar dit betekent helemaal niet dat ze de Joden in dit concreet conflict “carte blanche” geven.
Niettegenstaande de overwegend negatieve houding van de katholieke kranten tegenover Israël, keuren ze niet zo maar alles goed aan Arabische zijde. Ze hebben vooral kritiek op de onderlinge Arabische rivaliteit. Ook de onderontwikkeling van het Arabische volk hekelen ze omdat ze dit zien als de oorzaak van hun zwakheid. “Gazet van Antwerpen” hekelt dit het meest en gans het jaar door, terwijl “De Standaard” en “La Libre Belgique” dit slechts enkele malen doen in 1949. Alhoewel geen van deze kranten de Arabieren als oorlogszuchtig voorstelt, is het enkel “La Libre Belgique” die ook de positieveArabische kanten uitgebreider aan bod laat komen. Vooral de eenvoud en de zuiverheid van de Arabieren wordt er geloofd. Het zijn bijna ook uitsluitend deze katholieke kranten, en terug vooral “La Libre Belgique”, die –weliswaar pas vanaf september ’48- enige aandacht gaan besteden aan het lot van de (Arabisch-)Palestijnse vluchtelingen. Christelijke bewogenheid ligt daaraan ten grondslag.
In verband met de betrokkenheid van andere landen in dit probleem benadrukken deze dagbladen, meer dan de andere dat dit conflict deel uitmaakt van de Koude Oorlog. In dit opzicht vrezen ze vooral de invloed van de USSR in Palestina en pleiten daarom voor een krachtdadige houding van het Westen. Ze stellen dat daarvoor een hechte samenwerking tussen de VS en Groot-Britannië nodig is. Ze benadrukken ook alle drie, en vooral “La Libre Belgique”, sterk de militaire steun van het Sovjetblok aan Israël. Terwijl ze van de VS enkel de financiële en economische hulp vermelden.
“De Standaard” en “Gazet van Antwerpen” vinden de BritsePalestina-politiek meestal goed omdat die nogal terughoudend is jegens Israël. Maar dan nog vindt “La Libre Belgique” haar soms nog te gunstig tegenover de Joodse staat. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de katholieke pers de VS-politiek minder gunstig gezind is, omdat de VS nogal gevoelig is voor de wensen van de talrijke Joden aldaar.
Zoals de andere kranten betreuren ook de katholieke de onmacht van de UNO.
Het Belgische standpunt wordt door hen meestal gesteund vermits het nogal terughoudend is tegenover Israël.
De houding van deze kranten in deze zaak wordt dus vooral bepaald door hun katholieke ideologie, en het daaruit voortvloeiend anti-kommunisme en bedekt anti-Israëlstandpunt.
Onderling verschillen ze door het feit dat de Franstalige “La Libre Belgique” zich een beetje katholieker opstelt dan de Vlaamse en dus ongunstiger staat tegenover de Joodse staat. Bij “De Standaard” speelt het Vlaamse verleden mee waardoor ze zich begrijpender en gunstiger uitlaat over Israël.
“Gazet van Antwerpen” is dus zeker niet zionistisch gezind, zoals L.CATHERINE beweert [753], althans niet in deze periode. Ze werd dan blijkbaar ook niet echt beïnvloed door de aanwezigheid van een Joodse concentratie in Antwerpen.
Dat “De Standaard” en “La Libre Belgique” zich in deze periode kritischer zouden opstellen tegenover de Belgische Palestina-politiek, zoals O. DE RAEYMAEKER stelt [754], gaat wel op
in vergelijking met “Volksgazet”, maar zeker niet tegenover de kommunistische kranten of “Le Soir”.
“De Nieuwe Gazet” en “La Dernière Heure” houden zich in deze periode over deze problematiek op de vlakte. De twee liberale kranten zijn vrij genuanceerd in hun houding tegenover de oorlogvoerende partijen.
Vooreerst leveren ze weinig commentaar.Misschien is dit omdat ze zich zoveel mogelijk aan het objectief feitenrelaas willen houden. In hun commentaren zijn ze bovendien vrij genuanceerd. Door deze combinatie, weinig en vrij genuanceerde commentaar, zijn ze misschien minder aanbod gekomen in de analyse.
Opmerkelijk is wel dat dit in beide kranten voor een groot deel toe te schrijven is aan één persoon: RIP (August MONET) in “De Nieuwe Gazet” en MEMORATOR (niet geïdentificeerd) in “La Dernière Heure”.
Beiden spannen zich in om geen stereotiep, verteken(en)d beeld van één van beide kampenop te hangen, om de schuld niet eenzijdig op één partij af te schuiven (wie is hier immers “schuldig”?), en om te pleiten voor gematigdheid bij het zoeken naar een oplossing. In deze context ageert RIP ook tegen een “vredesleger” en tegen de waanzinnige onzin van een oorlog. Voor de extremisten aan beide zijden hebben ze geen goed woord over, en ook tegenover de USSR zijn beide commentators minder genuanceerd…
Vermits RIP en MEMORATOR een groot deel van de commentaren over dit conflict verzorgd hebben (respectievelijk 35% en 66%), is hun visie in zekere mate bepalend voor de houding van hun krant. Wat de houding van beide kranten, afgezien van de visie van RIP en MEMORATOR, tegenover Israël betreft, valt het op dat “La DernièreHeure” zich soepeler opstelt dan “De Nieuwe Gazet”. Deze laatste toont zich wel enkele malen bekommerd om tot een oplossing van het algemeen Jodenvraagstuk te komen, maar dat is voor haar geen reden om de concrete Joodse aanspraken in Palestina te steunen. “De Nieuwe Gazet” wijst er zelfs op dat de Joodse minderheid in Palestina zich best met een unitaire staat, waarin beide volksdelen absoluut gelijke rechten hebben, zou mogen tevreden stellen. “La Dernière Heure” daarentegen pleit reeds in mei ’48 voor een “de facto” erkenning van Israël. En ook inzake de Joodse immigratie stelt “La Dernière Heure” zich soepeler op dan “De Nieuwe Gazet”.
Over het Arabische kamp schrijven beide kranten dat het gematigd is en een grote potentiële –vooral economische- macht vertegenwoordigt. Daar tegenover stellen ze echter ook dat in de praktijk het Arabische volk machteloos en onderontwikkeld is. In “La Derniere Heure” klinkt ook meer kritiek door op het verbaal fanatisme van de Arabische leiders.
Hun houding tegenover de rol van andere landen in dit conflict is eigenlijk minder genuanceerd. Alhoewel “De Nieuwe Gazet” het Palestina-conflict niet tegen de achtergrond van de Koude Oorlog situeert, vermeldt het toch enkel –zoals ook “La Dernière Heure”- de Sovjethulp aan Israël. “La Dernière Heure” heeft wel meer achterdocht tegenover de USSR en stelt dan ook dat samenwerking tussen Groot-Britannië en de VS in het Midden-Oosten nodig is. Beide kranten laten zich verder uitsluitend positief uit over de Britse Mandaatperiode, de Britse houding in deze oorlog en het plan-Bernadotte.
Opvallend is ook nog dat “La Dernière Heure” enkele malen de Belgische regeringspolitiek inzake Palestina verdedigt, terwijl “De Nieuwe Gazet” zich daarover niet uitlaat.
Ondanks alle objectiviteitsstreven en enige kritiek, verdedigen beide kranten dus in de grond toch de Westerse belangen. De houding van de liberale pers wordt in dit conflict dus meer dan die van andere kranten gekenmerkt door onvooringenomenheid en objectiviteitsstreven, vooral dan tegenover de directe betrokken partijen. Wel is de Franstalige “La Dernière Heure” over het algemeen iets minder genuanceerd dan “De Nieuwe Gazet”. Zo bijv. duidt “La Dernière Heure” de Arabische staten als agressors aan, terwijl “De Nieuwe Gazet“ niemand beschuldigt. “La Dernière Heure” beoordeelt de rol van de UNO enkel negatief, “De Nieuwe Gazet” brengt ook een positief element aan.
“Volksgazet” en “Le Peuple” zijn duidelijk voorstander van de Joodse zaak in Palestina. Beide socialistische kranten gaan er reeds vrij vroeg vanuit dat om een oplossing te bereiken, kan en moet uitgegaan worden van Israël als een reëel feit en dat Israël dus “de facto” kan en moet erkend worden. Het plan-Bernadotte dat Israël “benadeelde”, wijzen ze ongenuanceerd van de hand.
Beiden staan ook erg positief tegenover het Israëlisch maatschappijmodel dat –althans gedeeltelijk- gebaseerd is op het principe van de collectieve arbeidersgemeenschap. Tot deze gunstige houding tegenover Israël en de Joodse aanspraken in Palestina, wordt sterk bijgedragen door de enthousiaste reportages van I.BLUME-GREGOIRE in “Le Peuple” en van de Joodse journalist A.KOESTLER in “Volksgazet”. Het Joods extremisme keuren beide kranten echter ook af.
Tegenover het Arabische kamp staan zowel “Volksgazet” als “Le Peuple” negatief. De Arabische staten worden vooreerst als de agressors bestempeld. En bovendien moeten ze het in beide kranten ontgelden omwille van hun onderlinge rivaliteit, feodale machtsverhoudingen, onderontwikkeling en vechtlust. De socialistische pers keert zich bijna spontaan tegen het Arabische kamp omwille van deze “onsocialistische” toestanden in de Arabische wereld. Enkel koning ABDOELLAH van Transjordanië krijgt ook enige positieve kritieken. Het probleem van de (Arabisch-)Palestijnse vluchtelingen ziet “Le Peuple” in deze periode nog niet, terwijl “Volksgazet” meent dat het vooral een kwestie van financiële vergoedingen is.
Het is opvallend dat tegenover de grootmachten “Volksgazet” gereserveerder is dan “Le Peuple”, dat via I.BLUME-GREGOIRE en L.LEVY, Groot-Brittannië¨en de VS meermaals op de korrel neemt. Terwijl“Volksgazet” de Britse politiek meestal goedkeurt om zijn gematigdheid. Enkel A.KOESTLER bekritiseert soms die Britse politiek. In verband met de VS wijst “Volksgazet” ook op enkele positieve punten, alhoewel de negatieve kritiek ook hier overweegt. De rol van de USSR wordt door “Volksgazet” heftig gelaakt, terwijl “Le Peuple” er zich niet over uitlaat. Beide kranten zien in het UNO-optreden zowel goede(de twee wapenbestanden) als slechte kanten (de onmacht).
“Le Peuple” looft wel de Belgische Palestina-politiek om haar voorzichtigheid, maar hekelt ook de terughoudendheid tegenover de erkenning van de staat Israël. “Volksgazet” daarentegen verdedigt trouw de Belgische regeringspolitiek, ondanks het feit dat de krant zelf reeds vroeg pleit voor de feitelijke erkenning van de staat Israël.
Het oordeel van R.CAMPE dat “Volksgazet” een militante sympathie voor Israël en de zionistische stellingen koestert [755], is dus reeds in deze periode geldig, alhoewel het militante karakter enigszins mag gerelativeerd worden. Dat “Volksgazet” echter alle kritiek op het zionisme als pro-terrorisme zou veroordelen, zoals L.CATHERINE stelt [756], is in deze periode zeker overdreven. Wel is het juist dat, zoals O.DE RAEYMAEKER zegt, “de Volksgazet het evoluerend karakter van de Belgische regering volkomen deelt” [757]. Alhoewel “verdedigt” eigenlijk juister is dan “volkomen deelt”.
Het Franstalige “Le Peuple” is dus iets militant-socialistischer, o.a. door de kritiek op de conservatieve-imperialistische grootmachten, dan “Volksgazet”, dat zich minder militant opstelt, wat o.a. blijkt uit de trouwe steun aan het standpunt van de Belgische rooms-rode regering.
Deze kranten beschuldigen vooral het Westen, maar steunen op de tweede plaats toch ook de Joodse aanspraken. De “Rode Vaan” en de “Drapeau Rouge” grijpen in de eerste plaats elke kans te baat om de twee “imperialistische grootmachten”, de VS en Groot-Britannië, in een slecht daglicht te plaatsen. Zo wordt de oorzaak van het probleem in het Midden-Oosten uitsluitend gezien in de strategische en economische belangen van de “imperialisten-kolonisten”. Naast de Arabische staten, het werkinstrument der “imperialisten”, wijzen ze zelfs Groot-Britannië zelf aan als agressor. Ook de Britse militaire steun aan het Arabische kamp moet het ontgelden, terwijl van de Sovjetsteun aan Israël daarentegen geen gewag wordt gemaakt… De Britse Midden-Oosten politiek in het algemeen wordt veroordeeld omdat die enkel uit is op eigenbelang. Maar ook de VS, die nochtans pro-Israël zijn,moeten heat ontgelden omdat hun houding beschouwd wordt als zuivere berekening. Ook de UNO, die beheerst wordt door de “imperialisten”, krijgt enkel negatieve kritiek. Evenals de Belgische Palestina-politiek, die als veel te terughoudend jegens Israël wordt afgedaan. Enkel de USSR treedt volgens deze communistische organen onbaatzuchtig en vredelievend op.
Uit het bovenstaande blijkt reeds dat de “Rode Vaan” en de “Drapeau Rouge” de aanspraken van Israël steunen. Zo bijv. achten ze het UNSCOP-plan, dat door de “imperialisten” gekelderd werd, nog altijd de enige goede oplossing. Het plan-Bernadotte daarentegen wijzen ze categoriek af als zijnde geïnspireerd door diezelfde “imperialisten”.
Over de Joden en Israël zelf laten deze twee dagbladen zich eigenaardig genoeg slechts zelden uit. Men kan welopmaken dat ze het “socialistisch” maatschappijmodel van Israël gunstig gezind zijn, maar erg expliciet komt dit niet tot uiting. Israël wordt wel enkele malen een anti-imperialistische dam genoemd, maar enkele andere uitlatingen vormen toch een serieuze aantijging tegen het toenemend conservatief karakter van de staat Israël.
Het Arabische kamp krijgt enkel negatieve kritiek te horen. Vooreerst omdat ze beschouwd worden als instrumenten der “imperialisten”, en ook omdat de Arabische maatschappijvorm het tegendeel is van wat de communisten propageren.
Deze kommunistische kranten zijn dus in de eerste plaats kommunistisch en dus tegen de twee “imperialistische” grootmachten, dan pas tegen de Arabische staten (vooral Transjordanië) omdat ze bondgenoten zijn van de “imperialisten” en omdat de Arabische heersers hun volk onderdrukt en onderontwikkeld houden. De aanspraken van Israël worden gesteund omdat ze de “imperialistische” plannen doorkruisen en dan pas uit sympathie met het aanvankelijk vrij socialistisch georiënteerde Israël.
In de “Drapeau Rouge” staat over het algemeen iets meer commentaar dan in de “Rode Vaan”. De uitgesproken sympathie voor Israël is er ook iets groter, evenals de kritiek op de Arabische maatschappijvorm, de “imperialistische” grootmachten en de Belgische Palestinapolitiek. De Franstalige “Drapeau Rouge” is dus blijkbaar iets combatiever, fanatieker, kommunistischer dan de Nederlandstalige “Rode Vaan”.
De lectuur van deze twee kommunistische kranten was zeer verrijkend omdat via de confrontatie met de niet-kommunistische dagbladen de verschillende visies en interpretatieschema’s, de werkelijkheid een beetje meer aan het licht kwam.
Het sterk dogmatisch karakter van de kommunistische commentaren was soms wel storend doordat de strekking zo duidelijk tot uiting komt, maar daardoor ook minder misleidend dan de eerder verborgen pro-Westerse houding van bijvoorbeeld de twee liberale kranten.
«Le Soir” staat in deze problematiek tussen de socialistische en de kommunistische kranten in. Met de socialistische kranten heeft “Le Soir” gemeen dat ze niet enkel de aanspraken van Israël steunt, door bij. De Arabische staten als de agressors aan te duiden, het UNSCOP-plan te verdedigen, het plan-Bernadotte af te keuren en zich uit te spreken voor de feitelijke erkenning van de staat Israël; maar ook door de warme sympathie die ze voor Israël en de Joden koestert, o.a. door toedoen van de reportagereeks van de Joodse journalist A.KOESTLER [758].
Wat “Le Soir” scheidt van de socialistische pers (en dan vooral van de “Volksgazet”) en haar eerder bindt met de kommunistische, is de kritiek op de reticente houding van België met betrekking tot Israël en de zeer kritische houding tegenover de UNO en de grootmachten.
Verschillend van de houding van de “Rode Vaan” en de “Drapeau Rouge” zijn dan weer de niet uitsluitend negatieve uitlatingen over de Arabieren en de “imperialistische” grootmachten en de kritiek op de USSR. In de grond verdedigt “Le Soir “immers ook, ondanks enkele kritische uitlatingen, het Westen. De houding van “Le Soir”, die kritisch en pro-Israël is, ligt dus eigenlijk zeer dicht bij die van “Le Peuple”.
Op het einde van deze synthese kunnen we dus besluiten dat uit de analyse van de Belgische dagbladpers in de periode april ’48 – februari ’49 duidelijk blijkt dat de houding van de Belgische kranten tegenover het Israëlisch-Arabisch conflict ideologisch bepaald is.
Enigszins veralgemenend, kunnen we twee ideologisch bepaalde opdelingen maken.
Eerst is er het onderscheid tussen enerzijds de linkse pers, gevolgd door “Le Soir”, die de aanspraken van Israël steunen, en anderzijds de katholieke kranten die de Joodse aanspraken ongunstig gezind zijn. De liberale kranten spreken zich niet duidelijk voor de één of de ander uit.
Een tweede opsplitsing is die tussen de kommunistische en de niet-kommunistische pers. De “Rode Vaan” en de “DRAPEAU ROUGE” bekritiseren zowel de rol van Groot-Britannië, de VS, de UNO, als van België en stellen enkel de SU in een goed daglicht. Terwijl in de niet-communistische pers de rollen juist omgekeerd zijn, weliswaar met accentverschillen al naar gelang de ideologische ingesteldheid.
Naast deze ideologische opdeling is er eigenlijk ook een “communautair verschil te bemerken. Niet zozeer een richtingverschil, maar wel een graadverschil. De Franstalige “La Libre Belgique” stelt zich katholieker op dan de Nederlandstalige collega’s van “De Standaard” en “Gazet van Antwerpen”. Het Franstalige “Le Peuple” is socialistischer dan de Nederlandstalige “Volksgazet”. De Franstalige “Drapeau Rouge” toont zich een beetje kommunistischer dan de Nederlandstalige kameraden van de “Rode Vaan”. Om de vergelijking volledig rond te maken, kunnen we er ook nog aan toevoegen dat binnen de liberale pers de Franstalige “La Dernière Heure” iets minder genuanceerd is dan de Nederlandstalige “De Nieuwe Gazet”. De ideologische zusterkranten slaan dus wel dezelfde weg in, maar de Franstalige gaan elk in hun weg een beetje verder dan de Nederlandstalige.
Hieruit kunnen we dus besluiten dat de Franstalige kranten –elk in hun overtuiging- heftiger, militanter zijn dan de Nederlandstalige. Dit toeschrijven aan de zgn. vuriger zuiders volksaard lijkt ons enigszins overdreven, maar het kan toch ook geen louter toeval zijn…
Tijdens deze -weliswaar korte- periode zijn er weinig of geen andere klemtonen binnen de kranten zelf te constateren. Voor zover we hebben kunnen nagaan in de thesissen over de latere conflicten tussen Israël en de Arabische staten, is de houding van deze kranten wel grondig veranderd in deze langere periode.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[753] L. CATHERINE, De zonen van Godfried van Bouillon, p.62.
[754] O DE RAEYMAEKER, België en de Israëlisch-Arabische conflicten 1948 – 1978, p.47.
[755] R. CAMPE, e.a., Radioscopie de la presse belge, p.40.
[756] L. CATHERINE, De zonen van Godfried van Bouillon, p.89.
[757] O DE RAEYMAEKER, België en de Israëlisch-Arabische conflicten 1948 – 1978, p.47.
[758] Deze reportage reeks is ook in de “Volksgazet” verschenen. Voor “Le Soir” heeft A. KOESTLER ook nog enkele andere bijdragen geleverd.