Oorlog zonder einde.  De herdenking van de Eerste Wereldoorlog te Ieper. (Menno Claes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL III. IN FLANDERS FIELDS; DE WEG NAAR VERZOENING; 25’000 KEER LAST POST

 

Naarmate België meer en meer een gefederaliseerde staat werd, en de bevoegdheden meer en meer aan de verschillende gewesten en gemeenschappen werden toevertrouwd, geraakte ook de etnisch-culturele tegenstelling tussen Vlaanderen en Wallonië meer en meer geïnstitutionaliseerd. De weg naar een goede verstandhouding tussen beide landsdelen was zwaar geweest. Van politieke stellingname naar straatagitatie over staatshervorming, de beruchte wafelijzerpolitiek, naar een verregaande federalisering van de bevoegdheden. Anno 2001 lijken de laatste plooien grotendeels gladgestreken en wordt met de Lambermontakkoorden een nieuwe, misschien beslissende stap gezet in de staatshervorming.

Vanaf grosso modo de jaren 1990 was er een mentaliteitswijziging merkbaar in de visie op het hele Vlaanderen-Wallonië-België-vraagstuk. Het leek erop alsof men stilaan de buik vol had van het eeuwige getwist, waarmee men onder meer met de reeds vermelde wafelijzerpolitiek in een onhoudbare situatie was terechtgekomen. Desalniettemin werd ook gedurende de jaren 1990 duidelijk dat een aantal cultureel-communautair getinte thema’s als Brussel en de faciliteitengemeenten nog niet zo gauw hun beslag zouden krijgen.

Toch mag men met een gerust hart stellen dat met de jaren 1990 een nieuwe periode werd ingeluid. Het was het einde van de periode van de drie traditionele tegenstellingen, en tevens het begin van een ‘nieuw’ verschijnsel. De term ‘nieuw’ is echter wel relatief te beschouwen, aangezien het hier gaat om de verrechtsing van de samenleving. De verkiezingen van 24 november 1991 betekenden de electorale doorbraak van het Vlaams Blok in Vlaanderen, en in minder mate van het Front National in Wallonië. Van den Brande voerde als deelverklaring voor het succes van deze extreemrechtse partijen aan dat de samenleving zodanig geëvolueerd was, dat we in de politieke fase van de zogeheten ‘compensatorische, staatloze maatschappij’ waren gekomen[1]. Deze kenmerkt zich door een enorme differentiatie inzake de te verrichten taken binnen de maatschappij, waardoor een even doorgedreven specialisatie van die taken nodig is, om tot een succesvolle en bevredigende manier van samenleven te komen. Ten gevolge van deze verregaande specialisatie en differentiatie is er een sterke onderlinge afhankelijkheid van ieder lid van de samenleving, waardoor er een vorm van zelfregulering ontstaat. Vandaar de idee ‘staatloos’: ieder lid van de samenleving heeft zijn eigen specifieke taak, waardoor hij voor het wel functioneren van de samenleving belangrijk is, maar anderzijds is ieder individu, ten gevolge van de specialisatie aangewezen op de anderen. In deze lijn wordt dan ook het principe van de ‘compensatorische’ samenleving duidelijk. Er zijn echter steeds individuen, die zich moeilijk of niet kunnen vinden in deze manier van samenleven, en volgens Van den Brande, dient men in dit licht de opkomst van extremistische partijen te zien. Deze partijen fulmineren tegen die manier van samenleven, en stellen in de plaats vaak een duidelijk hiërarchisch gestructureerd samenlevingsmodel als voorbeeld, waarbinnen elkeen weliswaar ook een duidelijk omschreven plaats heeft binnen het systeem, maar waar de staat, de overheid een veel belangrijker rol speelt in zijn hoedanigheid van regulator, rechter en politieagent.

Een ander duidelijk merkbaar teken is dat partijen als de Volksunie, RW en FDF, die zich in het verleden met electoraal succes rond de Vlaams-Waalse tegenstellingen entten, de laatste jaren (grofweg de laatste tien jaar) veel van hun stemmen verloren hebben. Vooral de Waalse partijen spelen eigenlijk nog weinig rol van betekenis, en ook binnen de Volksunie werden de tegenstellingen tussen gematigden en radicalen pijnlijk duidelijk tijdens de onderhandelingen rond het Lambermont-akkoord.

Daarnaast is de verrechtsing van de Westerse samenleving een internationaal fenomeen, dat sedert de val het Oostblok einde jaren 1980, begin jaren 1990 duidelijk werd. We zullen ons echter niet verder bezighouden met verklaringen te zoeken voor dit politiek-maatschappelijk verschijnsel, maar ons ertoe beperken er rekening mee te houden bij het onderzoek naar de herdenkingen te Ieper.

 

 

1  DE LANGZAME WEG NAAR VERZOENING

 

Op 11 november 2000 drukten leden van de V.O.S. en van de Belgische Oud-strijders elkaar de hand voor het monument van de onbekende soldaat te Ieper. Het initiatief kwam van burgemeester Luc Dehaene. Het gebaar werd “De handdruk van de verzoening” genoemd, wanneer Gilbert Van Eecke, voorzitter van V.O.S. Ieper en Manu Velghe, voorzitter van het Verstandhoudingscomité van Belgische oudstrijders en gelijkgestelden, “een punt wilden zetten achter 45 jaar verbittering …”[2]. Dat men met name spreekt van “45 jaar verbittering”, onderstreept nog eens de centrale idee in dit werk dat de Tweede Wereldoorlog de Eerste Wereldoorlog volledig overschaduwd heeft. Uiteraard is de ‘repressie’ die na de Eerste Wereldoorlog tegen de activisten gevoerd werd van weinig tel in de conflicten en onenigheden tussen Vlaams‑nationalisten en Belgisch-nationalisten, voortkomende uit de repressie van na de Tweede Wereldoorlog, en waarnaar hier gerefereerd wordt. Toch wordt in de berichtgeving rond de symbolische handdruk niet verwezen naar de Eerste Wereldoorlog, hét precedent bij uitstek voor de collaboratie en de repressie tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Het is evenwel logisch dat men zich in de mediabericht-geving beperkt heeft tot een weergave van de gebeurtenissen en deze gebeurtenissen met een zeker minimum aan duiding in een breder kader heeft willen plaatsen. Vanuit dit oogpunt bekeken is er ook helemaal geen behoefte om te verwijzen naar de nog verder in het verleden liggende oorzaken. Het thema van de verzoening stond centraal, en daar ging de aandacht dan ook naar uit. De belangrijkste ‘eyecatcher’ was dat het verzoeningsgebaar voor sommigen allesbehalve van harte was. Wanneer de Ieperse Harmonie Ypriana de Vlaamse Leeuw speelde, weigerden zes vaandeldragers, waaronder één van het Rode Kruis Vlaanderen, de vlag ten teken van groet naar beneden te richten. Ook Henri Vandenberghe, bestuurslid van het Last Post Comittee, verliet ostentatief de plechtigheid tijdens het spelen van de Vlaamse Leeuw, om pas terug te keren tijdens de daarop volgende Brabançonne[3], waarbij de zes weigerachtige vaandeldragers nu wel de groet brachten.

Deze halsstarrige weigering van enkele Belgisch-nationalisten (patriottisten) om een groet te brengen aan het lied dat symbool stond (en blijkbaar ook staat) voor de Vlaamse onafhankelijkheidsaspiraties ten overstaan van België, is weer eens een prachtige illustratie van hoe de nasleep van de Tweede Wereldoorlog voor die oorlogsgeneratie een onverwerkt verleden is gebleven.

Burgemeester Dehaene wilde met zijn initiatief toch duidelijk de weg vrij maken voor een verdere, geleidelijke verzoening tussen beide partijen. Hij zei over die verzoening

“Meningsverschillen moeten niet op het slagveld beslecht worden, maar aan de onderhandelingstafel. Niemand van de partijen moet en mag vergeten wat er is gebeurd. We mogen het leed niet wegmoffelen. Maar we blijven geloven dat solidariteit, verdraagzaamheid en rechtvaardigheid de wereld kunnen domineren. Daarom was de symbolische handdruk vandaag aan het Belgisch Monument zo betekenisvol. Daarmee werd de wil getoond om, om zonder te willen vergeten, toch een nieuwe start te nemen.”[4].

 

Het gebeuren in Ieper kreeg navolging op een andere symbolische plaats, Diksmuide. Ook daar werd een symbolische verzoening georganiseerd tussen het IJzerbedevaartcomité en de Nationale Strijdersbond Diksmuide. Eveneens werd er, naar analogie van Ieper, een platformtekst ondertekend, waarin, ook weer zoals in Ieper, de hoop wordt uitgedrukt dat de boodschap van “vrede, verzoening en verdraagzaamheid” internationaal begrepen wordt, en waarin ook de nooit-meer-oorlog-gedachte wordt uitgedrukt[5].

Deze verzoeningspogingen zijn uitermate interessant, gezien ze duidelijk maken dat de betrokken partijen na 50 jaar eindelijk in staat lijken, zonder het verleden te vergeten, om te spreken van verzoening, van wederzijds respect; men lijkt stilaan bereid toe te geven dat er fouten gemaakt zijn. Toch ligt het thema van verzoening voor sommigen nog al te gevoelig. Zoals reeds vermeld werd, lijkt het er echter op dat indien de oorlogsgeneratie er niet zelf in slaagt alsnog de plooien glad te strijken, de derde generatie als vanzelf het verleden zal laten rusten. De materie vergelding en repressie is werkelijk een item dat de oorlogsgeneratie zelf bezighoudt, en in mindere mate ook nog hun kinderen, maar de derde, nu opkomende generatie, is lang niet meer zo begaan met het onderwerp. Dat het een halve eeuw geduurd heeft alvorens twee tegenover elkaar staande partijen nog maar bereid zijn tot dialoog over te gaan, is symptomatisch voor de complexiteit van de materie. De twist tussen Vlaams-nationalisten en Belgische patriotten heeft al die jaren, soms expliciet, soms meer onderhuids, een invloed gehad op de herdenkingen. Beide groepen hebben steeds getracht hun gelijk te halen, daarbij doof blijvend voor de argumenten van de andere partij. Vaak boden herdenkingen van deze of gene strekking dan ook het beeld van zichzelf bevestigende groeperingen, die met grote vaderlandse (id est: Belgische of Vlaamse) trots hun doden stonden te vereren, gevallen als helden voor het groter doel dat ze voorstonden. Het was letterlijk zo dat V.O.S. en N.S.B. naast elkaar tracht(t)en te leven.

Nu het erop lijkt alsof aan die stereotype tegenstelling vroeg of laat een einde zal komen, zal allicht ook het uitzicht van de herdenkingen veranderen. Uiteraard zullen er steeds Vlaamsgezinden en Belgicisten zijn, en even evident is het dat beiden aan elkaar tegengestelde standpunten, ideeën en doelstellingen hebben, maar dit zal in de toekomst misschien gebeuren vanuit een wederzijds respect, vanuit een erkennen van elkaars bestaansrecht.

 

 

2  IN FLANDERS FIELDS

 

De 11-novemberherdenkingen in Ieper zijn in belangrijke mate een Brits getinte herdenking, waarin de jaarlijks gehouden Poppy Parade zoals reeds gezegd een centrale rol speelt. De herdenkingen te Ieper hebben een toeristisch aspect: elk jaar kan men rekenen op een groot aantal Britten die de stad aandoen, anderzijds zijn er mensen, die omwille van de symboolwaarde van de stad, op 11 november naar Ieper komen, en er dan een dagje uit van maken. Het is echter pas vrij recent dat de 11‑novemberherdenkingen te Ieper de grootse luister en aandacht kregen zoals we die vandaag kennen. Het hoogtepunt was ongetwijfeld de herdenking van 1998, 80 jaar na de wapenstilstand, wanneer de staatshoofden en regeringsleiders van België en Groot-Brittannië aanwezig waren. Ook was er in datzelfde jaar de opening van het In Flanders Fields Museum (IFFM), dat ondertussen ongeveer bedolven werd onder nationale en internationale prijzen. De mensen achter het museum zijn er dan ook in geslaagd om een indrukwekkend en concreet beeld op te hangen van de oorlogsgruwel in de Westhoek in de jaren 1914-1918.

Ieper heeft zich de laatste jaren sterk geprofileerd als internationale vredesstad. Een mooie illustratie hiervoor biedt de inkom van het IFFM, waar de namen van plaatsen, voor eeuwig gelinkt aan oorlogslijden, op een grote plaat geëtaleerd staan[6]. Dit heeft uiteraard ook een sterke economische dimensie. Het oorlogstoerisme vormt een niet onaanzienlijke bron van inkomsten voor de stad. Niet enkel de musea en de andere bezienswaardigheden, maar uiteraard varen ook de talrijke horecazaken en de gehele middenstand van de stad hier wel bij. Ieper speelt zijn symboolwaarde, allicht zijn grootste troef en uithangbord naar de buitenwereld toe, ten volle uit. (Ze zouden wel gek zijn dit niet te doen.) Door deze symbiose tussen de recente geschiedenis van de mensheid en de economisch voordelige mogelijkheden hiervan, is Ieper maar kunnen uitgroeien naar zijn internationale status van vredesstad. Duidelijk de kaart trekken van het internationaal oorlogstoerisme, impliceert uiteraard dat het lokale, stedelijke aspect van de oorlog veel minder aan bod komt. Dit is voor de mensen achter het museum een bewuste keuze geweest, met alle succesrijke gevolgen van dien, maar het maakt misschien dat een aantal Ieperlingen het IFFM niet als een ‘eigen’, lokaal museum wil of kan aanzien. Dit vormt weer een illustratie van de drieledige laag van de stad: het museum is één van de pronkstukken van de stad naar de buitenwereld toe, maar de drempel ligt voor een bepaald deel van de eigen bevolking misschien te hoog.

In dit deel zal aandacht besteed worden aan het IFFM. Meer specifiek wordt gekeken welk beeld het museum ophangt van de Eerste Wereldoorlog: wat voor klemtonen worden gelegd en waarom? Tevens heeft het museum de gewoonte om elk jaar en artist-in-residence aan te stellen, die dan rond een specifiek thema van de Eerste Wereldoorlog een project uitwerkt.

Dit jaar werd de Antwerpse, in Gent wonende beeldend kunstenares Lieve Van Stappen gevraagd een project uit te werken. Ze heeft haar project in twee delen opgesplitst: een publieksproject en een beeldend project. Aan haar artist-in-residence-schap zal speciale aandacht geschonken worden, omwille van een aantal redenen.

Ten eerste is er het feit dat haar publieksproject dat de titel “De Herinnering van de Vergetelheid” meekreeg, handelde over voorwerpen die ze in leen verkregen had van particulieren, en die op de één of andere manier verbonden waren aan de Eerste Wereldoorlog. De op die manier bijeengebrachte collectie voorwerpen vertellen elk een verhaal over die Eerste Wereldoorlog. Het unieke is, dat het verhaal dat ze vertellen, of ten minste het verhaal zoals het door de nabestaanden herinnerd werd, niet hoeft overeen te komen met wat de officiële geschiedschrijving vertelt en toch echter en authentieker is voor de nabestaanden dan die officiële geschiedschrijving. Op die manier sluit deze tentoonstelling voor een deel aan bij dit onderzoek. Beide staan stil bij de overlevering, de verwerking en de herdenking van de Eerste Wereldoorlog.

Ten tweede is er een reden van zuiver praktische aard. Ik heb een bescheiden bijdrage kunnen leveren aan de catalogus van de tentoonstelling “De Herinnering van de Vergetelheid”, waardoor ik van vrij dichtbij betrokken geraakte bij het werk dat Lieve Van Stappen deed. Het leek een unieke gelegenheid om op die manier haar tentoonstelling mee in dit werk te behandelen.

 

2.1  In Flanders Fields: Dear world-leaders, do you hear us?

 

Het In Flanders Fields Museum, dat op 25 april 1998 zijn deuren opende, was van bij de aanvang een groot succes. Jaarlijks bezoeken gemiddeld 200’000 mensen het museum en het museum ontving verscheidene binnen- en buitenlandse prijzen. De mensen achter het museum zijn er dan ook in geslaagd om een indrukwekkend beeld op te hangen van de ‘Grote Oorlog’, en willen elke bezoeker persoonlijk betrekken bij de Eerste Wereldoorlog, door ze bij het binnentreden de identiteit mee te geven van iemand die de oorlog zelf heeft meegemaakt. Op een aantal plaatsen in het museum kan je dan je nakijken hoe het de persoon aan jou toegewezen vergaan is tijdens de oorlog.

Daarnaast is er de eigenlijke tentoonstelling, waarbij je ondergedompeld wordt in het leven van de frontsoldaat van ’14-’18. Als bezoeker wordt je herinnerd aan de pakkende kerstnacht van 1914, toen de strijdende partijen met elkaar verbroederden en samen kerstmis ‘vierden’, tot grote woede van de legerleiding. Verder wordt de bezoeker geconfronteerd met onder meer een gasaanval, de slachting van Passendaele, en een bezoek aan een ziekenboeg. Daarnaast is er heel wat specifieke informatie over het leven van alledag in de frontstreek: informatie over de belangrijke veldslagen, de gebruikte uniformen van de verschillende legers, over de Vlamingen met hun ‘Open brief aan Albert’, tot en met de executie van deserteurs.

Het is deze specifieke, interactieve manier van beeldvorming van de Eerste Wereldoorlog die de sleutel tot het succes van het museum vormt. De tentoonstelling is letterlijk geschikt voor jong en oud, en door het internationaal aan te pakken (men put bijvoorbeeld voor de identiteit die men meekrijgt uit Duitsers, Belgen, Britten en Fransen; al naar keuze) had Ieper met het museum een succesformule van formaat te bieden aan de bezoekers.

De boodschap van wereldwijde vrede wordt sterk uitgedragen door het museum. Bij het binnenkomen en bij het verlaten van de tentoonstelling wordt men geconfronteerd met wereldwijde oorlogsterreur. Bij het binnenkomen middels de plaat waarop de namen van plaatsen staan die in de laatste eeuw getroffen werden door de oorlogsverschrikking. Bij het verlaten van de tentoonstelling stuit men op een video van vluchtelingenkampen van de genocide in Rwanda in 1994. Het is een museum over de Eerste Wereldoorlog, waarbij het lijden van de slachtoffers en de mensen zelf centraal staan.

Is deze boodschap moraliserend? Misschien, maar ten eerste moet men bedenken dat het uitdragen van de vredesboodschap op zich niet moraliserend kan zijn, en ten tweede moet men toch toegeven dat als er al een plaats is die met recht en rede vredesapostel mag spelen, het dan toch wel Ieper is, waar alleen al tijdens de slag van Passendaele tijdens de zomer van 1917 een half miljoen mensen afgeslacht werden om uiteindelijk twee kruimels grond te veroveren.

De aantrekkingskracht van het museum heeft uiteraard tal van voordelen op andere vlakken. Zo zal de plaatselijke middenstand zeker meer dan een graantje meepikken van de vele bezoekers en, ander handigheidje: men is schrander genoeg om de plaatselijke informatiedienst van de stad onder te brengen in dezelfde ruimte als de souvenirwinkel van het museum. Op die manier kan men de bezoekers van het museum wegwijs maken in de andere ‘attracties’ in en rond de stad, van de jaarlijkse Kattenstoet via de graven rond de stad en de geleide bezoeken aan de frontstreek tot en met de openingsuren van Bellewaerdepark.

 

2.2   De Herinnering van de Vergetelheid & Stambomen

 

In 2001 werd Lieve van Stappen gevraagd artist-in-residence te zijn voor het IFFM. Ze splitste haar taak op in twee tentoonstellingen, het gemeenschapsproject De herinnering van de Vergetelheid en het beeldend project Stambomen.

Bij de Herinnering van de Vergetelheid nodigde Lieve van Stappen op een directe, haast brutale manier iedereen uit om persoonlijk bezittingen die te maken hadden met de Eerste Wereldoorlog aan haar toe te vertrouwen[7]. Ze wilde daarbij wat ze zelf omschreef als ‘het geheugen van de eerste wereldoorlog’ tonen,

 

“de oorlog zoals hij overgeleverd wordt in de verhalen die in besloten kring verteld worden. De herinnering zoals ze nu geleefd wordt.”[8]

 

Haar drijfveer was een algemene interesse voor oorlog en lijden, niet specifiek gericht op Ieper, maar vooral toegespitst op het ontdekken van de mechanismen van oorlog en geweld: “Leven, oorlog. De pijn van het zijn, de pijn van het sterven. Het onderwerp is min of meer hetzelfde.”[9]

Uiteindelijk zou ze meer dan 60 reacties krijgen op haar uitnodiging. Ze vroeg speciaal naar voorwerpen die de mensen dierbaar waren, waar ze niet echt afstand van konden of wilden nemen.

 

“Ik wilde naar de mensen luisteren, wilde zien wat hun noden en verlangens waren met betrekking tot hun erfgoed, nagaan in hoeverre mijn vaak intuïtief aanvoelen inzake oorlog en geweld bij hun verhalen aansloot. En dat is goed meegevallen. Al besef ik dat het project vooral zo veel reacties heeft losgemaakt omdat het zich onvermijdelijk tot de latere generaties richtte, tot mensen voor wie de pijn, hoewel nog aanwezig, toch al voor een groot stuk verwerkt is. Ik zou vandaag met mijn verzoek niet bij de mensen in Joegoslavië moeten aankomen. Ik voelde ook dat er behoefte was om te vertellen. Aan een geïnteresseerde buitenstaander gaat dat misschien gemakkelijker dan aan iemand van de eigen streek.”[10]

 

De herinnering van de vergetelheid had dus tot doel om te tonen hoe de Eerste Wereldoorlog doorleefde bij de mensen zelf, middels voorwerpen en verhalen, al dan niet gekoppeld aan die voorwerpen. Op die manier krijg je een beeld van hoe zo een ingrijpende gebeurtenis doorgegeven werd, ondertussen al een viertal generaties. Het interessante daaraan is dat de overlevering van de Eerste Wereldoorlog niet per se hoeft te stroken met wat de geschiedenisboeken erover vertellen, terwijl de verhalen van de mensen voor hen zelf veel meer authenticiteit bevatten dan die officiële geschiedschrijving. Lieve van Stappen heeft op die manier de dialectiek blootgelegd tussen feit/gebeurtenis en de weergave daarvan.

Bij Stambomen sloot Van Stappen aan bij wat ze geleerd had uit de verhalen die ze systematisch had leren kennen. De allegorische voorstelling van verminkte bomen vormde op die manier de veruitwendiging van de oorlogsgruwel. Tijdens haar treinreizen van Gent naar Ieper merkte ze de bomen in het landschap op, die na de winter gekapt werden. Ze hadden, zo zei ze, veel weg van de kapotgeschoten stammen die tijdens de Eerste Wereldoorlog nog her en der overeind bleven staan. Alle bomen waren gewond, en de littekens die ze droegen symboliseerden de littekens van de drassige Westhoek. Vandaar dat van Stappen voor haar beeldend project koos voor stammen van knotwilgen, met geamputeerde glazen takken (glas als ambigu materiaal: het kwetst, maar het is kwetsbaar; je ziet het, maar het is doorschijnend; het is hard, maar breekbaar), stammen van eiken en acacia’s met spijkers erin geslagen. De keuze voor die bepaalde bomen is niet toevallig. De acacia is een symbool van regeneratie, zoals ook de verwoeste streek weer uit een diepe krater wist te klimmen, terwijl de eik symbool staat voor de stamboom, gezien het een boom is die generaties lang overleeft en waarvan de kruin zo groot en vertakt is. Een verwoeste eik symboliseert zo duidelijk de verwoeste families die zonen, vaders en echtgenoten verloren in de oorlog. Net zoals de eiken die er nog staan, moesten ook de families verder met hun leven. “Getekend door wat er gebeurd was, dus niet meer perfect, maar toch. Zo groeide in mijn hoofd dat verband tussen het landschap en de mensen die er wonen.”[11]

De beeldprojectie van de zwangere, zich in het water wentelende rat, spreekt ook voor zich. “Alleen de ratten werden beter van de oorlog. Ze pasten zich aan de omstandigheden aan en deden zich aan alles te goed. Kolossaal werden ze. Denkend aan de rat als symbool van de verrader, de stakingsbreker, staat ze hier voor de lieden die de oorlog orkestreren en er beter van worden. Eerst verdienen ze aan de oorlog en nadien aan het herstel van wat door de oorlog vernietigd werd. Da ’s twee keer verdienen. Dat aspect moest er ook bij. Die rat die alleen voor zichzelf leeft en die, zoals in het gedicht van Isaac Rosenberg, absoluut geen partij kiest.”[12]

In haar project Stambomen is van Stappen erin geslaagd op een mooie, aangrijpende en ook ontroerende wijze de verbondenheid van de mensen uit het Ieperse en hun omgeving, het landschap van de Westhoek aan te tonen. In de Westhoek dragen zowel de mensen als hun natuurlijke omgeving de sporen van de Eerste Wereldoorlog. Een landschap dat, vooral door de duizenden witte zerken die je er aantreft, eenieder die er zelfs maar passeert met de neus op de feiten drukt en herinnert aan wat er gebeurd is.

 

 

3  80 JAAR WAPENSTILSTAND

 

Woensdag 11 november 1998 werd Ieper overspoeld door een internationaal medialeger. De 80ste verjaardag van de wapenstilstand vormde, mee ten gevolge van de komst van de Britse en Belgische vorsten, de aanleiding tot een massagebeuren. Liefst 500 persmensen uit de hele wereld (Mexico, België, Rusland, Australië, Frankrijk, de V.S.A.,Canada, Groot-Brittannië …) stonden in voor de verslaggeving van de plechtigheden. De omgeving van de Menenpoort had wat weg van een ruimtestation, doordat er vijftien schotelantennes stonden opgesteld in de onmiddellijke omgeving. Onder massale belangstelling, het gegeven van droog - maar toch koud - herfstweer zal wel zijn rol gespeeld hebben, zou deze verjaardag van de wapenstilstand het grootst opgezette gebeuren ooit worden te Ieper, groter nog dan het pausbezoek aan de stad in 1985. Nog nooit hadden zo veel Britten tegelijkertijd een bezoek gebracht aan de gewezen frontstreek. Een vrije hotelkamer vond men dan ook slechts nog te Kortrijk en aan de kust[13].

De plechtigheden verliepen volgens het vaste patroon. Eerst was er de dienst in de kathedraal, geleid door deken Houwen. Tijdens de homilie zinspeelde hij op de straatnamen van Ieper. Nogal wat straten zijn immers genoemd naar grote veldheren van de Eerste Wereldoorlog, en de deken alludeerde dat zulks misschien niet terecht is. Ondertussen was de Britse koningin Elisabeth II gearriveerd op het vliegveld van Wevelgem, waar ze werd opgewacht door het Belgisch vorstenpaar. Ze trokken dan naar het kleine oorlogsstadje Mesen, waar zij een monument onthulden ter nagedachtenis van de 50’000 Ierse soldaten die er in 1917 het leven lieten. Onder de aanwezigen bevond zich naast de Ierse presidente McAleese ook David Trimble, die dat jaar de Nobelprijs voor de vrede had gekregen voor zijn bijdrage in de totstandkoming van het zogenoemde Goede Vrijdag Akkoord, waardoor eindelijk, na vele jaren een einde kon komen aan de gewelddadige strijd tussen katholieken en protestanten in Ierland.

Ook aanwezig bij de onthulling te Mesen was toenmalig Vlaams minister-president Luc Van Den Brande, die bij de plechtigheden te Ieper niet op de lijst der genodigden stond. Pas in laatste instantie werd Van Den Brande telefonisch uitgenodigd door de Ieperse burgemeester Dehaene, maar de minister-president ging daar niet op in.

Vervolgens trokken de staatshoofden naar de Menenpoort. De plechtigheid hier vormde het hoogtepunt van de 11-novembervieringen. Na het Te Velde werden de twee nationale hymnen gespeeld, waarna de troepenschouwing volgde. Daarna volgde het traditionele handjesschudden met de aanwezige prominenten, waaronder zich de Belgische ministers Flahaut, Derycke en Poncelet bevonden. Een eerste hoogtepunt vormde de Exhoration, uitgesproken door een Engels oud-strijder van de Grote Oorlog. Hierop volgde de Last Post, en voor de eerste keer werd het publiek volledig stil. Nadat de laatste noot gespeeld was, werd nog een minuut stilte in acht genomen ter herinnering aan alle slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Tijdens deze minuut stilte dwarrelden vanboven de Menenpoort uit duizenden klaprozenblaadjes naar beneden. Het beeld dat deze regen van poppies, het symbool van het nutteloos bloedvergieten tijdens de Eerste Wereldoorlog, opleverde, bleef velen bij als hét hoogtepunt van de herdenkingen. Ten slotte begroetten de vorsten de oud-strijders, de klaroenblazers en de leden van het Last Post Comittee. Vooraleer de vorsten terugkeerden naar Wevelgem, brachten ze een bezoek aan het In Flanders Fields Museum, dat in de dagen voor, tijdens en na 11 november overigens alle bezoekersrecords brak.

 

 

4  75 JAAR MENENPOORT EN 25’000 KEER LAST POST

 

De Menenpoort, met haar dagelijkse Last Post ceremonie, is wellicht het bekendste symbool van de Eerste Wereldoorlog in heel België. De poort vormt samen met de Lakenhallen en het belfort de spil van het oorlogsverleden van Ieper. Door de centrale ligging van de gebouwen (de Lakenhallen op de Grote Markt, de Menenpoort daar op amper enkele minuten loopafstand vandaan) bepalen ze het beeld dat iedere bezoeker van de stad krijgt. Ieper IS voor een belangrijk deel terug te brengen tot deze symbolische bouwwerken. Het is als het Vrijheidsbeeld in New York, het Atomium in Brussel, de Eiffeltoren te Parijs of de Reichstag te Berlijn. Ze bepalen in sterke mate het uitzicht van de stad. Het zijn toeristische attracties geworden, ook te Ieper. Toch zijn de Lakenhallen en de Menenpoort veel meer dan loutere bezienswaardigheden. Het zijn twee symbolen, stevig verankerd in de West-Vlaamse grond, die tot doel hebben de herinnering aan wat voor sommigen als een ver verleden schijnt, levendig te houden.

Op 2 november 2001, Allerzielen nota bene, zal voor de 25’000ste keer de Last Post gespeeld worden aan de Menenpoort. Daarbij komt dat het op 24 juli 2002 exact 75 jaar geleden zal zijn dat de Menenpoort onthuld werd. Gezien het belang van de Menenpoort en de Last Post, waren deze twee ‘verjaardagen’ voor het IFFM de aanleiding om een jaar lang de Menenpoort en ‘haar’ Last Post in de kijker te plaatsen. Dat het IFFM al de gebeurtenissen die te maken hebben met de Eerste Wereldoorlog op de voet volgt, dus ook alles wat betrekking heeft op de herinnering aan en de herdenking van die Eerste Wereldoorlog, toont eens te meer aan welke ambities het museum heeft.

Vanaf 1928 werd dagelijks, met uitzondering van de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog, het offer van de duizenden Britse soldaten herdacht die in de streek rond het Ieperse hun leven lieten. Deze plechtigheid is uniek, en ook het monument waar ze gehouden wordt, de Menenpoort, is een bouwwerk zoals er niet veel zijn. Uiteraard is een stadspoort annex ‘triomfboog’ (waarbij triomfboog misschien een ongelukkig woord is) geen uniek bouwwerk op zich, maar de namen van de 55’000 nooit teruggevonden soldaten, wier lichamen nog ergens in de Westhoek begraven liggen, is op zijn minst indrukwekkend te noemen. Bovendien is de Menenpoort geen ‘geconstrueerd’ bouwwerk, in die zin dat ze haar plaats in de stad niet gestolen heeft. De plaats waar nu de Menenpoort staat, is van oudsher een stadspoort, meer bepaald de Hangwaertpoort. Het was de toegangspoort tot het galgenveld. In die zin was de plaats al sedert lang een overgang van leven naar dood. In de 17de eeuw kreeg de poort de naam ‘Antwerpenpoort’ en onder Napoleon werd dat, logischerwijs, Napoleonpoort. Na diens bewind werd het voorgoed Menenpoort. In 1862 werd ze echter, samen met de stadswallen, gesloopt, aangezien de poort met haar drie meter breedte een voortdurende hinder en gevaar voor het verkeer betekende. Overigens werden in de jaren 1860 ook elders, onder meer in Antwerpen, de oude omwallingen gesloopt[14].

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de ‘Menin Gate’ niet meer dan een doorgang in de vestingen. Het was onder meer langs de Menenpoort dat de Britse soldaten naar het front vertrokken, dus de keuze om daar na de Eerste Wereldoorlog een gedenkteken op te richten ter ere van de talloze Britse gesneuvelden was snel gemaakt. Op 24 juli 1927 werd de poort officieel ingehuldigd in aanwezigheid van Albert I door maarschalk Lord Plumer, de bevelhebber over het Tweede Britse Leger, dat de verantwoordelijkheid droeg voor de verdediging van de Ieperse sector. De poort is ontworpen door Sir Reginald Blomfield, een zeer invloedrijk Brits architect. Er was nog even sprake van het ontwerpen van de poort toe te vertrouwen aan de Ieperse stadsarchitect Jules Coomans, maar de keuze viel toch snel op Blomfield. Het was per slot van rekening een Brits gedenkteken en Blomfield genoot zoals gezegd een groot aanzien als architect.

De verwezenlijking van het grootse project liep evenwel niet van een leien dakje. In de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog lagen de prioriteiten immers vooral bij de heropbouw van de meest noodzakelijke instellingen en gebouwen. Toch stond vast dat de Menenpoort er zou komen. Blomfield werkte al aan een ontwerp in 1919, en op 11 mei 1922 legde hij zijn plannen voor aan koning George V, tijdens diens bezoek aan Ieper[15]. In 1923 waren alle ontwerpen klaar, maar het zou nog ruim vier jaar duren vooraleer de onthulling een feit was. In 1926 devalueerde bijvoorbeeld de Belgische frank, waardoor de aannemer aan wie de uitvoering van de werken was toevertrouwd bijna failliet ging. In 1927 kampte men dan weer met een ernstig tekort aan arbeiders, aangezien het voor velen onder hen financieel interessanter was om vlak over de grens, in Frankrijk te werken[16].

Ook Coomans werd betrokken bij Blomfields plannen. Deze had immers gemerkt dat het onmogelijk was om vanuit het belfort de Menenpoort te zien en vice versa. Blomfield interpelleerde daarom de Ieperse stadsarchitect over de mogelijkheid om de rooilijn van de Meensestraat tegen de Grote Markt naar achter te schuiven, zodat beide bouwwerken in elkaars gezichtsveld zouden komen te liggen. Coomans maakte Blomfield echter duidelijk dat dit volstrekt onmogelijk was. Het is niet onwaarschijnlijk dat Coomans deze ingreep in het Iepers straatbeeld niet zag zitten omdat dit betekende dat het gerechtshof, door Coomans ontworpen, daardoor in het gedrang kwam.

De realisatie van de Menenpoort werd vanuit Groot-Brittannië met argusogen gevolgd. Het was voor de Britten een prestigeproject, zonder daarbij te willen verwijzen naar het triomfalisme van Napoleons Arc de Triomphe. Het was uitgesloten dat de Menenpoort zou alluderen op overwinning en triomf, terwijl het de namen droeg van tienduizenden vermiste soldaten. Zoiets zou van wel zeer weinig respect voor de families van de vermisten getuigen. De Menenpoort was een louter herdenkingsteken voor de vermisten, en daarmee voor alle slachtoffers van de ‘Groote Oorlog’. Het monumentale en grootse van het monument is echter niet toevallig. Blomfield had wel degelijk de intentie om in de Menenpoort de “blijvende macht en ontembare standvastigheid van het Britse Rijk” te veruitwendigen[17].

De Last Post ceremonie is intussen tot een traditie verworden. Het is ondenkbaar dat er een dag voorbij zou gaan zonder het vertrouwde klaroengeschal. Dat nu, anno 2001, bijna 83 jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, nog elke avond de Last Post onder de Menenpoort gespeeld wordt, is overigens uniek in de wereld. Het is echter niet zo dat het geheel iets folkloristisch zou hebben gekregen. De plechtigheid heeft na al die jaren nog niets van haar uistraling verloren, wel integendeel. De ceremonie is nooit vergleden tot een banaal of hol gebeuren. Het is juist dankzij een ceremonie als de dagelijkse Last Post, dat men blijft geconfronteerd worden met het collectieve verleden van de mensheid.

 

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 


[1]     VAN DEN BRANDE, o.c., p.p. 83-144.

[2]     In : Het Nieuwsblad, maandag 13 november 2000.

[3]     Vanden Berghe verklaarde later dat hij bij de plechtigheid aanwezig was als lid van het Verstandhoudingscomité, en niet als bestuurslid van het Last Post Comittee, in: Het Nieuwsblad, 15 november 2000. Desalniettemin is het Last Post Comittee gekend als een sterk Belgisch-patriottische organisatie.

[4]     In : Het Volk, maandag 13 november 2000.

[5]     IDEM, donderdag 9 november 2000.

[6]     Meer bepaald de volgende plaatsnamen: Beirut, Berlijn, Coventry, Dresden, Hiroshima, Ieper, Leningrad, Nagasaki, Rotterdam, Sarajevo, Stalingrad, Verdun en Warschau. Zie ook bijlage.

[7]     Cfr. bijlage 5.

[8]     Fragment uit de in vier talen opgestelde uitnodiging van Lieve van Stappen voor haar tentoonstelling De herinnering van de vergetelheid.

[9]     Interview Lieve van Stappen in: IFFM MAGAZINE, 3de jaargang, juni 2001, p. 6.

[10]    IBIDEM.

[11]    IBIDEM, p.7.

[12]    IBIDEM.

[13]    In: Het Wekelijks Nieuws. Nieuwsweekblad voor West-Vlaanderen, 94ste jaargang, nr. 46, 13 november 1998.

[14]    25.000ste Last Post. 75 jaar Menenpoort, in : IFF Magazine, 3de jaargang, juli 2001, nr. 6, p. 3 – 5.

[15]    D. DENDOOVEN, art. cit., p.114.

[16]    IBIDEM.

[17]    IBIDEM, p.115.