Oorlog zonder einde. De herdenking van de Eerste Wereldoorlog te Ieper. (Menno Claes) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL II. DE PERIODE 1945-1970:
DE VERZUILING EN GEDEELTELIJKE INSTITUTIONALISERING VAN DE CONFLICTEN
Al onmiddellijk na het einde van de Tweede Wereldoorlog bleek opnieuw hoe groot de tegenstellingen tussen de beide landsdelen wel waren. Het vraagstuk over de situatie van Leopold III verdeelde het land in die mate, dat het op een gegeven moment leek alsof België op een burgeroorlog afstevende. De traditionele partijen namen ideologisch stelling, Vlaanderen stond tegenover Wallonië (en Brussel), waardoor twee van de drie traditionele conflictlijnen dreigden samen te vallen[1]. De conflicten geraakten in de naoorlogse periode meer en meer geïnstitutionaliseerd en gekanaliseerd, en werden op politiek–wetgevend vlak opgelost. Dat dit proces stapsgewijs vorderde, bleek uit een aantal belangrijke, opeenvolgende conflicten die vaak nog gekenmerkt worden door straatagitatie. De ideologische tegenstelling vrijzinnig–katholiek bereikte een hoogtepunt in de schoolstrijd 1954-1958. De oplossing van dit conflict maakte ook een einde aan het ideologische conflict. Verder was er de eenheidswet van 1961, een jaar later het vastleggen van de taalgrens, de daaruit voortkomende Voerenkwestie was lange tijd een geregeld terugkerende plaag voor de regering en in 1968 was er Leuven Vlaams. Dat de communautaire aangelegenheden, door de traditionele partijen nog stiefmoederlijk behandeld, het politiek toneel zouden domineren, blijkt onder meer ook uit de komst van partijen die zich specifiek rond taalgebonden thema’s zouden organiseren. Deze periode wordt verder gekenmerkt door een almaar groter wordende politieke en sociologische differentiatie, en, daaruit voortkomend, participatie. Een tussentijds culminatiepunt van deze periode kwam er in 1970, met de grondwetswijziging. Deze had vooral een cultureel communautair aspect, aangezien er voorzien werd in de oprichting van twee Cultuurraden, die de cultureel–communautaire, en cultureel–ideologische thema’s behandelden. De taalkwesties zouden aan de Vlaamse Beweging en de Waalse beweging nieuwe impulsen geven. Impulsen die vooral de Vlaamse Beweging hard nodig had, na haar nieuwe crisis ten gevolge van het einde van de Tweede Wereldoorlog. De Waalse Beweging was manifest aanwezig in de Franstalige politiek, vooral dan bij de socialisten. Zij had daarenboven geen legitimatieproblemen zoals de Vlaamse Beweging, aangezien het Waals Verzet onder de Duitse bezetting één van haar stuwende krachten vormde[2].
Op internationaal vlak is ook een belangrijke evolutie waar te nemen. Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende ook het definitieve einde van de oude politieke machtsverhoudingen. Een land zou afzonderlijk niet langer in staat zijn mee te spelen op het internationale toneel. De oude koloniale imperia van de Europese mogendheden, en dan voornamelijk van Groot–Brittannië en in mindere mate van Frankrijk, Duitsland, Portugal en België brokkelden snel af. De internationale samenwerking zou voortaan plaatsvinden op basis van theoretische gelijkheid. In de praktijk bleef er echter een sterk ongelijke verdeling van kapitaal, en dus van macht. In dit kader van nieuwe, wereldwijde samenwerking is er de oprichting van de Verenigde Naties, in Europa noteren we de geboorte van de Benelux, de EGKS, en de uit de twee vorige voortkomende Europese Economische Gemeenschap. Na 1945 was er ook de toetreding tot het Westers blok, onder leiding van de Verenigde Staten van Amerika. Deze toetreding impliceerde een afrekening met al te linkse elementen, en lange tijd was er een gewapende vrede met het Communistisch blok. Op handelsgebied waren er de GATT‑akkoorden[3]. Deze alliantie werd ook militair geconsolideerd door de oprichting van de NAVO.
Vanaf de tweede helft van de jaren 1960 kwam er evenwel meer en meer kritiek op deze globale polarisering. In deze periode zien we de opkomst van grote vredesbewegingen, en ook milieubewegingen kwamen sterk opzetten, zeker na de oliecrisis in de vroege jaren 1970. Zowel nationaal als internationaal heerste een mentaliteit van antimilitarisme, en er was een streven merkbaar naar ‘ontdooiing’ van de gespannen Oost–West betrekkingen.
Deze aspecten van de naoorlogse maatschappij, te beginnen met de repressie en het amnestievraagstuk, zullen verder worden uitgediept, en nadien zal gekeken worden of, en in welke mate, deze elementen terugkomen in de herdenkingen. Op de internationale casus wordt niet al te diep ingegaan. De algemene contouren die hierboven geschetst werden, dienen mee als achtergrond van het onderzoek naar de herdenkingen, en het lijkt evident om te kijken of vooral de demilitarisering en het opkomende ideaal van wereldvrede zijn terug te vinden in de herdenkingen. Themata als internationalisering, vrede en antimilitarisme komen immers hoegenaamd niet overeen met het klassiek beeld van blinkende medailles, grote vaderlandse trots en degensleperij, die dikwijls geassocieerd worden met de oud-strijders, vaak de stuwende krachten achter de herdenkingen.
1 REPRESSIE, DE AMNESTIEKWESTIE EN DE KONINGSKWESTIE (1944-1951)
Onmiddellijk na het einde van de bezetting van België werden de machtsverhoudingen binnen het politieke kaartspel grondig herschud. Het einde van de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog betekende een belangrijk maatschappelijk breekpunt. De slachtoffers van de Duitse concentratiekampen en de leden van het verzet vormden logischerwijs de drijvende kracht achter de bestraffing van de collaboratie. Vanuit het achterliggend plan, het herstel van de vooroorlogse parlementaire democratie, werd een grootscheeps zuiverings- en repressiebeleid gevoerd. Eens duidelijk werd welke gruwelen er zich binnen de concentratiekampen hadden afgespeeld, werden de groeperingen en individuen die hadden gecollaboreerd en waarbij een groot deel van de Vlaamse Beweging hoorde, nog sterker geviseerd, omdat de repressie meer dan ooit gerechtvaardigd leek, en op de instemming kon rekenen van de grote meerderheid van de bevolking[4]. Niet alleen wilde het nieuwe politieke klimaat paal en perk stellen aan extreem rechts, maar ook keerde het zich tegen communistisch links[5]. Desalniettemin zouden de communisten toch bescheiden electorale successen behalen, maar tijdens de koningskwestie werden ze schaakmat gezet door de socialisten[6].
De Vlaamse Beweging, die sterk in het vaarwater van de collaboratie terecht was gekomen, verkeerde ten gevolge van het nieuwe politieke klimaat opnieuw in een diepe crisis. Algemeen genomen was de repressie en de epuratie tussen 1944 en 1950 het sterkst voelbaar, maar de gevolgen inzake de amnestiekwestie zouden tot op de dag vandaag blijven doorwerken. Een belangrijk thema dat de Vlaamse Beweging opnieuw levenskracht schonk, waren de “onduidelijkheden” die tijdens de vergelding plaats gevonden hadden. Er waren de standrechterlijke executies en het feit dat er “ongelijkheid in de bestraffing van gelijksoortige delicten is ontstaan[7]”.
In naoorlogs België bleef de antithese Vlaanderen–Wallonië en Vlaanderen–België bestaan, en ze zou in de jaren na de Tweede Wereldoorlog enkel nog verscherpen. Het begon al onmiddellijk na het einde van de Tweede Wereldoorlog met de koningskwestie rond de verbrande Leopold III[8]. De regering weigerde om de verantwoordelijkheid van Leopolds terugkeer uit Prégny, Zwitserland (waar hij als krijgsgevangene verbleef tijdens de laatste fase van de oorlog) te dragen en Leopold zelf wilde wachten op de uitslag van een volksraadpleging. In maart 1950 werd deze volksraadpleging over de wenselijkheid van de terugkeer van Leopold als vorst ook gehouden. 57 % sprak zich voor zijn terugkeer, maar de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië waren opvallend: in Vlaanderen sprak 72 % zich uit voor de terugkeer, tegenover slechts 42 %in Wallonië en 48 % in Brussel. Het thema van de terugkeer dreef de ideologische tegenstellingen tussen de verschillende politieke partijen naar een nieuw hoogtepunt. Zo weigerden de liberalen in een regering te zitten die de onmogelijkheid tot regeren van de vorst zou opheffen. De CVP echter schaarde zich achter de koning, hoewel de partij intern sterk verdeeld was. De rechterzijde van de CVP en de uiterst conservatieven waren van mening dat de koning diende terug te keren. De terugkeer van de koning betekende in de hoofden van velen dat de collaboratie voor een goed deel met de mantel der liefde zou kunnen bedekt worden, waardoor de terugkeer voor een groot deel rond het oude grote twistpunt amnestie draaide. De CVP voerde haar verkiezingscampagne rond het thema van de volledige en onvoorwaardelijke terugkeer, en met succes, want de partij haalde bij de verkiezingen van 1949 de absolute meerderheid in zowel de senaat als de kamer. Gaston Eyskens en prins Karel, als regent, brachten de koning uiteindelijk op 22 juli 1950 terug, met als logisch gevolg dat het land in rep en roer stond. De linkerzijde reageerde zoals verwacht kon worden: grote stakingen, de organisatie van een Mars op Brussel, er werd zelfs gedreigd met de uitroeping van de Waalse Republiek. Toen bij het optreden van de rijkswacht in Grâce Berleur vier doden vielen, was Leopolds positie onmogelijk geworden en diende hij troonsafstand te doen ten voordele van zijn zoon Boudewijn. Uiteindelijk had de abdicatie plaats op 16 juli 1951.
Het belang van de koningskwestie kan moeilijk overschat worden: ze toonde zeer duidelijk aan hoe diep de kloof tussen de beide landsdelen wel was. De traditionele tegenstellingen links–rechts, vrijzinnig–katholiek en Vlaming–Waal werden er door bestendigd en verscherpt. Bovendien was de situatie zodanig wit-zwart geworden, dat de partijen er een principieel punt van maakten, omdat daarmee electoraal succes verzekerd was. De CVP wilde de koning terughalen, wat veel voormalige-Rex- en VNV‑stemmers binnenhaalde[9], en bovendien de linkerzijde en de gematigden binnen de partij de mond snoerde; de liberalen en de BSP wilden van geen terugkeer weten. De BSP speelde het spel hard, daarmee de wind uit de zeilen halend van de communistische KPB.
De grote verliezers van het conflict waren uiteindelijk de leopoldisten, waartoe ook de V.O.S. behoorde. Bij de verliezers heerste veel verbittering, de meest extreme leopoldisten, en dat waren er nogal wat, voelden zich verraden door de CVP. In dat kader dient men niet enkel het verlies te zien bij de verkiezingen van 1954, maar ook de oprichting van de scheurpartij V.U. Een nieuwe eenheid binnen de CVP werd bereikt door een nieuw ideologisch conflict: de schoolstrijd die van 1954 tot 1958 woedde.
Samenhangend met de Koningskwestie was er het vraagstuk in verband met repressie en amnestie. De abdicatie van Leopold ten voordele van Boudewijn was eigenlijk een teken aan de wand. Doordat de gemoederen op het hoogtepunt van de crisis zo hoog waren opgelopen, leek het haast onmogelijk dat er voor de gecollaboreerden, de “slachtoffers” van de repressie, snel een luisterend oor voor hun verzuchtingen gevonden kon worden. Amnestie is steeds een teer punt geweest in de naoorlogse Belgische samenleving. De vergelding, en daarmee samenhangend het amnestievraagstuk, heeft een sterke impact gehad op het leven van minstens twee generaties: de oorlogsgeneratie zelf uiteraard, en hun kinderen, die, in het geval hun ouders tot het collaboratiekamp behoorden, vaak met veel onduidelijkheden zaten over wat er allemaal gebeurd was tijdens die Tweede Wereldoorlog, waardoor het een onverwerkt verleden is gebleven. Heden ten dage is er een ambivalentie omtrent het amnestievraagstuk waar te nemen. De kleinkinderen van de oorlogsgeneratie lijken zich niet veel meer aan te trekken van de hele problematiek, en dat is op de keper beschouwd niet abnormaal. Het taboe dat op de materie rust(te), maakte dat het iets was waarover niet gepraat werd, noch door de ouders, noch door de grootouders. Dat de huidige, aankomende generatie dan ook minder met het onderwerp begaan is, hoeft, ook al gezien de grotere afstand in tijd, niet veel verwondering op te wekken. Het is evenwel fout te veronderstellen dat het onderwerp hen niet boeit of interesseert. Allicht is het een interessant thema, alleen lijkt de invalshoek voor de interesse anders dan bij de vorige twee, betrokken, generaties. De interesse van de jongere generatie voor het oorlogsverleden, en dus ook voor het hele amnestie- en repressievraagstuk en de zoektocht naar verzoening van een aantal leden van beide betrokken partijen, lijkt vooral van een geschiedkundige aard, vanuit een interesse voor het eigen verleden. Daartegenover staat echter dat het amnestievraagstuk voor de eerste twee generaties nog lang niet verwerkt is. Als men kijkt naar de actualiteit in de herdenkingen, dan stuit men telkens op amnestie, verzoening tussen beide kampen, het toegeven en verontschuldigen voor de gemaakte fouten langs weerszijden,…als steevast terugkerende thema’s. Er zijn vandaag de dag organisaties en groeperingen, waarin gerenommeerde historici als De Wever of Verdoodt zetelen, die ernaar streven om eindelijk, na bijna 60 jaar, verzoening te bewerkstelligen tussen beide kampen. Nog bij de 11-novemberherdenking van 2000 te Ieper was er de formele handdruk tussen de voorzitter van V.O.S. West-Vlaanderen, Gilbert Van Eecke, en de voorzitter van de nationale oudstrijdersvereniging, Manu Velghe[10]. Dit item stond centraal bij de berichtgeving door de media omtrent 11 november. Even kenmerkend is het feit dat - in dit specifieke geval - sommige leden van de Belgische oudstrijdersvereniging, nog steeds niet bereid zijn tot verzoening. Er waren er die hun vlag weigerden op te heffen tijdens de Vlaamse Leeuw, een ander, lid van het Belgisch‑royalistische Last Post Comittee, verliet zelfs even de plechtigheid, daarmee zijn ongenoegen uitend over de gang van zaken. In de actualiteit van het afgelopen jaar was er de kwestie rond V.U.-minister Johan Sauwens, die ontslag heeft moeten nemen, omdat hij acte de présence gegeven had op een feest van het Sint‑Maartensfonds, een extreemrechtse vereniging van oud oost-fronters. Deze gebeurtenissen zijn letterlijk het levend bewijs dat 11 november en alles waar het voor staat, niet verworden is tot een holle, inhoudsloze (inter)nationale “feestdag”, zoals er dertien in een dozijn gaan.
De Vlaamse Beweging in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog
Na de bevrijding van België in september 1944, werd onmiddellijk een aanvang gemaakt met het herstel van de vooroorlogse parlementaire democratie. Het VNV, dat er onder Duits bewind in geslaagd was om, door te collaboreren, belangrijke ambtenarenposten te laten toewijzen aan haar leden, werd nu volledig gebroken. Alle met de Duitsers collaborerende instanties of personen kregen de rekening gepresenteerd. De Vlaamse Beweging, die net als na de Eerste Wereldoorlog sterk geviseerd werd, lag op apegapen. Hoe anti-Vlaams het klimaat wel was na de Tweede Wereldoorlog, wordt geïllustreerd door de bomaanslag op de IJzertoren in juni 1945[11]. Zelfs de V.O.S., als één van de sterkhouders van de Vlaamse Beweging tijdens het Interbellum, ontsnapte niet aan de repressie.
De V.O.S. had gedurende de Tweede Wereldoorlog en tijdens de koningskwestie de kant van de vorst gekozen. De V.O.S. hamerde op het feit dat men dezelfde fouten dreigde te begaan als tijdens de Eerste Wereldoorlog[12].
“Toen V.O.S. vroeger kritiek uitbracht op het vredestraktaat van Versailles, werden wij als slechte vaderlanders gedoodverfd, nu is iedereen akkoord maar wederom wordt er gewerkt aan een vredestraktaat, en weer worden dezelfde vergissingen begaan“… “(er) heerst alleen zelfzucht en haat!…de kleine Baltische staten worden gewoon ingepalmd en de andere nabuurstaten eenvoudig geterroriseerd door den groten nabuur. De overwonnenen staan terecht, en de overwinnaars worden doctor honoris causa, en bij omgekeerde krijgskansen hadden misschien die doctors aan de galg gebengeld en waren de gehangenen nu doctor honoris causa. En zulke mentaliteit staat voorop bij die mensen die de vredestraktaten gaan opstellen, meer dan een jaar na het beëindigen van den oorlog.”
Verder wordt de bomaanslag op de IJzertoren, op 16 maart 1946, opnieuw aangeklaagd, waardoor te Kaaskerke, “(waar) voor den oorlog elk jaar plechtig het offer van onze Vlaamse doden herdacht (werd)”…geen herdenkingsplechtigheid mogelijk is.
Verder scharen de leden van V.O.S. zich achter koning Leopold in de koningskwestie. In het artikel ‘Vergeten’ lezen we: “Dat Koningin Wilhelmina en Koning Leopold hun diensten aanboden om den Vrede te herstellen, schijnt wel totaal vergeten te zijn, door menig groot vaderlander. Wij Vlaamse Oud Strijders herinneren ons dankbaar die edele poging van onzen koning.”
Ook tijdens de koningskwestie hadden ze zich sterk achter Leopold III geschaard. Aan beide vorsten, Leopold en Boudewijn werd een brief gestuurd[13].
Aan Leopold worden dankbetuigingen overgemaakt en verzekert de V.O.S. zijn “onwankelbare trouw”, aan Boudewijn wordt eveneens deze trouw verzekerd, maar V.O.S. wil niet juichen bij zijn troonsbestijging, omdat deze onlosmakelijk verbonden is aan “het grootste onrecht dat, door ondankbaren, aan uw geëerde Vader en Voorganger aangedaan werd.” Wel wordt de vreugde geuit om het feit dat Boudewijn bij zijn eedaflegging “de taal van de meerderheid van ’t land volle recht liet wedervaren …” Tevens drukt V.O.S. de wens uit dat onder de nieuwe koning eindelijk werk gemaakt wordt van de feitelijke gelijkheid tussen Walen en Vlamingen. Verder wordt opgemerkt dat bij de eedaflegging oudstrijdersbonden, zoals N.S.B en aanverwante verenigingen uitgenodigd werden, en V.O.S. niet, terwijl juist V.O.S. als enige oudstrijdersbond duidelijke tekenen van loyaliteit aan de dag legde, in haar steun aan Leopold III, en tevens haar trouw verzekerde aan koning Boudewijn.
Op zich behoeft het niet veel verbazing te wekken dat men de V.O.S. verstoken heeft van enige deelname aan de sfeer die rond de troonsbestijging van koning Boudewijn werd gehangen. De V.O.S. had gecollaboreerd, en ondanks het feit dat na de Tweede Wereldoorlog de oudstrijdersbond formeel afstand had gedaan van haar verleden, kon ze dit verleden, althans voor de buitenwereld, niet van zich afschudden[14].
Waar de V.O.S. zich in de eerste jaren ook druk over maakte, was de dynamitering van de IJzertoren op 16 juni 1945, waarvan de schuldigen nooit gevonden werden. Het opblazen van de IJzertoren, en het niet oplossen van die misdaad gaf de Vlaamse Beweging misschien opnieuw wat meer levenskracht. Vaak schilderden ze de aanslag af als het zoveelste onrecht tegenover het Vlaamse volk, waardoor de na de Tweede Wereldoorlog verguisde Vlaamse Beweging opnieuw aan legitimiteit kon winnen. Deze themata domineerden mee de herdenking van 1945, de eerste waar de (N.V.)V.O.S. opnieuw op het appèl was. Het hoofdartikel van de 11-novembereditie[15] , geschreven door Edward Clottens, staat volledig in het teken van de herdenking van de gesneuvelde wapenbroeders en het hameren op het antimilitaristische principe van de N.V.V.O.S. Verder wordt de koninklijke belofte van weleer, de belofte van gelijkheid in rechte en in feite aangehaald. “Wij, Vlaamsche Oud-Strijders, wachten nog steeds op de vervulling van ’s Konings woord.” Verder wordt ook een verwijtende vinger uitgestoken naar justitie en gerecht. Rijkswacht en politie werden gemobiliseerd omdat het N.V.V.O.S. op 2 september een H. Mis had laten opdragen voor de gesneuvelden van de beide wereldoorlogen, terwijl er nog altijd geen duidelijkheid is omtrent de dynamitering van de IJzertoren of over de schending van de graven en de zerken van de Vlaamse frontsoldaten.
2 DE INSTITUTIONALISERING VAN DE TEGENSTELLINGEN ARBEID-KAPITAAL EN VRIJZINNIG-KATHOLIEK
Naarmate de jaren vorderden, vervaagde de levendigheid van de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. Bovendien had er inmiddels een tweede oorlog plaatsgegrepen, waardoor alle aandacht daar naar toe ging. De Tweede Wereldoorlog zou al snel de Eerste Wereldoorlog overschaduwen, om redenen die genoegzaam bekend zijn. De Tweede Wereldoorlog was enorm fascinerend, omdat vrijwel onder de ogen van de hele wereld een genocide plaatsgreep die echter pas aan het licht kwam toen de Duitsers zich uit Oost-Europa hadden moeten terugtrekken. Daarnaast was er de uitkomst van de oorlog, die de tegenstellingen tussen het westers en het oosters blok ten top dreef, met als gevolg de Koude Oorlog die de wereld 50 jaar lang in zijn greep zou houden. Specifiek voor België gingen de thema’s gekoppeld aan de Tweede Wereldoorlog de (11-november)herdenkingen domineren. Er was de amnestiekwestie, die hierboven al even werd belicht, er was, naarmate de jaren vorderden, de alsmaar verscherpende tegenstelling Vlaanderen–Wallonië die in belangrijke mate het politiek-maatschappelijk leven van naoorlogs België zou kentekenen.
Dat de tegenstelling Vlaanderen–Wallonië nu sterker naar voren kwam, heeft zowel exogene als endogene oorzaken. Een voorname exogene verklaring is zonder twijfel het feit dat de andere traditionele conflictlijnen, arbeid–kapitaal en vrijzinnig–katholiek na de Tweede Wereldoorlog bezworen werden. De vrijzinnig–katholieke tegenstelling, tijdens de Koningskwestie nog ten top gedreven, kreeg zijn beslag in het Schoolpact, dat op maatschappelijk vlak dus veel grotere consequenties had dan een loutere regeling voor het onderwijs. Hoewel het Pact voor een groot deel in de kaart speelde van de katholieken, werd stilaan duidelijk dat de zogeheten overlegdemocratie hét regeringsmodel van naoorlogs België was geworden, en tot op de dag van vandaag zou blijven. Het Pact maakte aldus mee de weg vrij voor overleg tussen de politieke partijen, en het vormde op die manier een eerste barstje in de inmiddels sterk verzuilde Belgische samenleving. Tussen de verschillende traditionele machtszuilen werden nu bruggen geslagen. De andere conflictlijn, arbeid–kapitaal, vond ook meer en meer een “natuurlijke” oplossing, door de uitbouw van wat men later de actieve welvaartstaat zou noemen. Doordat de sociale zekerheid verder werd ontwikkeld, de overheid meer en meer een actieve rol op de markt zou gaan spelen, en de consumptiemaatschappij, gemechaniseerde en geautomatiseerde massaproductie voor massaconsumptie, het sociaal‑economische leven ging bepalen, steeg het levenspeil van de Belgen, en met hen de hele Westerse wereld, significant.
De endogene verklaringsfactoren, samenhangend en deels voortvloeiend uit de exogene factoren, liggen voor de hand. Doordat de andere conflictlijnen in belangrijke mate geïnstitutionaliseerd werden, verschoof de aandacht automatisch naar de derde conflictlijn, die Van den Brande de etnisch–culturele conflictlijn noemde[16]. De communautaire kwesties, waarvan men geleidelijk aan werk ging maken, zouden uiteindelijk uitmonden in de grondwetswijziging van 1970. Deze voorzag in de oprichting van twee Cultuurraden, die beslissingsrecht kregen in cultuurgebonden materies. Met deze communautaire regeling van cultuurgebonden thema’s werd een oude eis van de Vlaamse Beweging ingewilligd. De communautarisering van het onderwijs, een streven van CVP en VU, kreeg echter felle tegenkanting van links‑vrijzinnige zijde, die vreesde voor de achteruitstelling van het Rijksonderwijs in Vlaanderen. Ze kreeg daarbij de steun van de PSC, die vreesde voor eenzelfde scenario met het vrij onderwijs in Wallonië[17]. Hieruit voortvloeiend is het Cultuurpact van 1973 ontstaan, waarin, op basis van het evenredigheidsprincipe, de rechten van de ideologische en filosofische minderheden (= grosso modo de vrijzinnigen in Vlaanderen en de katholieken in Wallonië) wettelijk beschermd werden. De facto werd er toch een beleid gevoerd ten voordele van de katholieken, omdat de CVP de belangrijkste machtsposities in de Cultuurpactcommissie domineerde.
De weg die afgelegd werd vanaf 1945 tot aan deze grondwetswijziging was evenwel lang en vol hindernissen. De koningskwestie werd al aangehaald, en ondanks de uitkomst ervan gaapte er tussen beide landsdelen een kloof die dieper leek dan ooit tevoren.
Ieper, en met de stad de hele regio van de Westhoek, was tijdens het Interbellum met veel moeite uit zijn as en puin beginnen klimmen, en kende ook na de Tweede Wereldoorlog veel problemen om op economisch vlak stand te houden. De regio van het Ieperse kampte, als agrarisch gebied, met een economisch-industriële achterstand ten overstaan van de rest van het zich snel moderniserende België.
Ook op politiek vlak waren er, zeker inde nasleep van de Tweede Wereldoorlog, heel wat problemen. Het Vlaams-Nationalisme had er zich tijdens de Tweede Wereldoorlog rabiaat gemanifesteerd (denk aan belangrijke West-Vlaamse fascisten als Tollenaere of aan van Severens VERDINASO, dat dan wel niet kon steunen op een indrukwekkende aanhang, maar toch zeker invloed heeft gehad, onder meer op de verrechtsing van het VNV. Het waren charismatische kopstukken die nu verdwenen waren, zodat het rechtse blok er in feite onthoofd was), zodat verwacht kan worden dat alleszins in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog het Vlaams-Nationalisme er in zak en as zat.
In dit deel zal gekeken worden naar drie belangrijke herdenkingsplechtigheden, misschien wel de belangrijkste, van de hier behandelde periode (1945-1970). Het gaat hier met name om de herdenking van 1958, het halve eeuwfeest van de wapenstilstand in 1968, en de viering van de 10’000ste Last Post op 8 oktober 1960. Bovendien vallen deze plechtigheden samen met belangrijke gebeurtenissen in de Belgische politiek. Het einde van de schoolstrijd, de sterk opkomende Vlaams-Waalse tegenstellingen en de kwestie Leuven Vlaams. Naast de uiterlijke facetten van de plechtigheden zal uiteraard aandacht geschonken worden aan deze bredere algemene en de meer specifieke politiek-maatschappelijke context.
3.1 De herdenkingen van 1958 en 1968
De herdenking naar aanleiding van 40 jaar wapenstilstand verliep zonder al te veel ophef. Uiteraard was het een verjaardag met een rond getal, en daar wordt altijd wel meer aandacht aan geschonken dan aan andere, ‘gewone’ verjaardagen. Zo waren er bijvoorbeeld behoorlijk veel militaire delegaties aanwezig, waardoor het geheel wel een militaristische tint kreeg, ook al vanwege de ‘vereremerking’ van zeven oud-strijders tijdens het jaarlijkse defilé. Uit handen van burgemeester Dehem ontvingen twee oud-strijders het ereteken van Ridder in de Leopoldsorde met Zwaarden alsook het ereteken van Ridder in de Kroonorde met Zwaarden, samen met vier anderen. Eén oud-strijder ontving het ereteken van Ridder in de orde van Leopold II met Zwaarden.
De overige plechtigheden verliepen volgens het bekende stramien. Eerst had het schepencollege, samen met een delegatie van de N.S.B. een bezoek gebracht aan het Frans militair kerkhof, waar de deken van de stad, Verhaeghe, een “De Profundis” bad. Tijdens deze plechtigheid had de Harmonie Ypriana reeds van op de Grote Markt de weg geleid naar de kathedraal, waar onder leiding van deken Verhaeghe een Heilige Mis werd opgedragen. Tijdens deze mis werd in de middenbeuk van de kathedraal een erewacht opgetrokken door twee militaire detachementen onder leiding van luitenant Verhaeghe. Na de mis verzamelde iedereen zich rond het monument der Ieperse gesneuvelden. Hier werden bloemenkransen neergelegd door de burgemeester, de voorzitter van de N.S.B. en door Fisher, een afgevaardigde van het Imperial War Graves Commission. Ook aan de Franse gedenkplaat op de Grote Markt legden de burgemeester, de voorzitter en ondervoorzitter van de N.S.B., de voorzitter van het Partizanen Leger uit Tweebeek, Bekaert, en de afgevaardigde van de Imperial War Graves Commision (= IWGC) elk een bloemenkrans neer. Hetzelfde ritueel werd ten slotte herhaald onder de Menenpoort, waar ook traditiegetrouw de leden van de brandweer de Last Post ceremonie verzorgden.
Ook bij het defilé, waaraan nagenoeg de hele Ieperse bevolking deelnam, was er een militaire inslag. De kop van de optocht werd bijvoorbeeld genomen door de twee afdelingen van de land- en luchtmacht, waarachter alle verenigingen en maatschappijen uit de stad volgden. Daarachter volgden, “de fier opstappende oud-strijders, volgend op hun vaandels, die eerbiedig bogen voor de overheden, die hen in ogenschouw namen.”[18]
Tijdens het banket dat elk jaar de plechtigheden afrondt, vestigde N.S.B.-voorzitter Winsen tijdens zijn tafelrede de aandacht op het belang van de wapenstilstands-herdenkingen voor iedere oud-strijder, die, zo benadrukte hij, ten andere in Ieper “ten zeerste in eer wordt gehouden.”[19] Ook huldigde hij, zoals later ook de burgemeester zou doen, de pas overleden Isaï Gruwez.
De herdenking was over de hele lijn een groot succes, zo besluit men de berichtgeving: “de 40e verjaardag van de wapenstilstand is uitgegroeid tot een der best gevierde, wat het overgroot sukses van 1959 van nu af aan verzekert.”[20]
De herdenking van 1958 is een mooi voorbeeld van hoe men te Ieper de herdenkingen opvatte, en kan misschien wel gezien worden als een prototype voor de herdenkingen van de naoorlogse periode. Door het hele verenigingsleven van de stad te betrekken bij het defilé wist men ook de hele bevolking, of alleszins een groot deel ervan, te binden aan de herdenking, aan de stad, en aan België. Het kan immers niet ontkend worden dat men, via een aantal ingebouwde mechanismen, aan de herdenkingen een sterk vaderlandsgezinde tint meegaf. Nergens zijn er duidelijk uitgesproken uitingen van patriottisme, omdat alle facetten van de herdenking als het ware bedekt werden met een Belgische vlag: de oud-strijders van N.S.B. die een centrale rol spelen bij de verschillende ceremonies (hetgeen overigens volstrekt logisch is bij de herdenking van een oorlog, maar gezien de ‘strijd’ met de V.O.S., vervulde de N.S.B. dan misschien geen uitgesproken pro-Belgische rol, door hun een centrale rol bij de herdenkingen toe te bedelen, maakte men te Ieper alleszins duidelijk dat een Vlaamse invulling van 11 november niet aan de stad besteed was); de militaire vertegenwoordiging, de huldiging van enkele oud-strijders,… ze hulden de herdenkingen in de nationale driekleur. Blijkbaar werden daar ook niet al te veel vragen bij gesteld, want sedert de Ieperse Furie van 1926 zijn tijdens dit onderzoek geen aanwijzingen gevonden van uit de hand gelopen vetes tussen Vlaams of Belgisch gezinde facties.
De herdenking van 1968
In 1968 was het exact 50 jaar gelden dat een einde kwam aan de Eerste Wereldoorlog, en dat zou men te Ieper niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Al van eind september, rond dezelfde tijd dat het eindoffensief van 1918 werd ingezet, werden te Ieper plechtigheden en herdenkingen ingericht, met tal van internationale genodigden. Toch benadrukt men dat 11 november 1918 voor de verwoeste Westhoek niet het einde van de oorlog betekende:
“De oprukkende legers, die op 28-29 september 1918 de Ieperse frontstreek hebben “opgeruimd” en op 30 september reeds Dadizele bereikten, lieten inderdaad slechts de trieste, verlaten puinen van Ieper en een desolaat landschap achter zich. Er was daar niemand om zich te verheugen over de bevrijding uit de dreigende greep van het Duitse leger.
Op 11 november 1918 waren nog geen Ieperlingen naar hun stad teruggekeerd. Er heerste een doodse stilte over het onmetelijke puinenveld. Onkruid en ongedierte waren er de enige levenstekenen…”[21]
Over de aankomende 11-novemberherdenkingen was men duidelijk:
“De officiële nationale en luisterrijke herdenkingsplechtigheid zal ongetwijfeld in ’s lands hoofdstad plaats hebben! De Westhoek werd vier jaar lang gemarteld en ten gronde vernield. De herdenking van de dood van de Westhoek kan best te Brussel gebeuren. Ieper en de IJzersteden zijn trouwens zo ontmoedigend ver afgelegen…De Brusselse straten zijn ook zoveel breder.
De plechtigheden, bedevaarten en bezoeken, zullen te Ieper plaatshebben in de geest van de “Last Post” die er sedert 1928 elke avond wordt uigevoerd: eenvoudig, getuigend van trouw en oprechte vriendschap, piëteistvol en ontroerend.”[22]
Het bericht over de herdenking te Brussel is toch vreemd te noemen. Vermoedelijk is het ironisch bedoeld, als zou Brussel als hoofdstad met zijn brede lanen en centrale ligging beter geschikt zijn voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog dan de afgelegen Westhoek, waar de oorlogsverschrikking werkelijk plaats vond. Op die plaatsen zullen dan, op de toon van het bericht verder gaand, ver van het feestgewoel in Brussel, de eigenlijke herdenkingen doorgaan: ingetogen en sereen. Men wil kennelijk duidelijk maken dat wat in Brussel doorging weinig affiniteit had met het eigenlijke herdenken van de Eerste Wereldoorlog.
Toch boden ook de herdenkingen van 1968 in Ieper een indrukwekkend spektakel. Zoals gezegd werden eind september al de eerste plechtigheden georganiseerd. In het weekeinde van 28 en 29 september bezocht een delegatie van een zestigtal oud-strijders uit het Engelse plaatsje Sittingbourne, sedert 1964 met Ieper verzusterd, de stad. Ook een dertigtal oud-strijders uit Whitstable, die de oorlogsstad frequent bezochten, kwamen dat weekeinde afgezakt naar de stad om de plechtigheden bij te wonen. Op zaterdag stond een optocht naar de drie gekende monumenten op het programma, die werd afgesloten met een speciale Last Post plechtigheid onder de Menenpoort. Zondag werd dan een bezoek gebracht aan de frontstreek en de begraafplaatsen, en werd er om 19 uur een dienst gehouden in de Saint George Memorial Church. Heel de maand oktober door kreeg Ieper het bezoek van Belgische, Franse en - vooral - Britse oud-strijders.
Einde september werd Ieper overigens overspoeld door tv-ploegen van de BBC, de RTB en de BRT, die allen bezig waren aan speciale programma’s rond een halve eeuw wapenstilstand. Speciaal voor een reportage van de RTB kwam zelfs het muziekkorps van de in Duitsland gelegerde 1e Belgische Divisie over naar Ieper om er een defilé te houden. Speciaal voor de gelegenheid droegen de leden van het muziekkorps uniformen van 1914. Ook verzorgde de BBC op 10 november rechtstreekse beelden van de eigenlijke plechtigheden vanop onder meer Hill 62, Tyne Cot Cemetery en Ieper zelf. De herdenkingsplechtigheden werden speciaal verspreid over 10, 11 en 17 november, aangezien men op 11 november in Groot-Brittannië geen vakantie krijgt. 10 november viel dat jaar op een zondag, waardoor het voor iedereen mogelijk was om op die manier de herdenkingen voor de buis mee te maken.
De herdenkingen van 1968 waren de aanleiding voor het neerstrijken van een mediacircus in de stad. Nog nooit had men op zoveel belangstelling voor de herdenkingen mogen rekenen. Zelfs de anders toch al talrijk aanwezige Engelsen en Britten kwamen nu in nooit geziene getale naar Ieper. De 50ste verjaardag van de wapenstilstand zette de stad in rep en roer.
Ieper begreep ten andere perfect welke mogelijkheden deze ruime belangstelling aan de stad bood. Bij de verslaggeving in de lokale pers werd dan ook uitgebreid stilgestaan bij de media-aandacht die de stad te beurt viel. Men had het over de rol van martelaren, die steeds een voorbeeldfunctie vervulden voor diegenen die na hen kwamen. Hetzelfde geldt voor martelaarssteden: ook zij worden handig gebruikt om “de goede zaak” te dienen. Deze “goede zaak” kwam er op neer dat men, aangezien in Engeland de plechtigheden doorgingen op 10 november en men bij de BBC daarbij ook Ieper wilde betrekken, aan de Ieperse bevolking de geste werd gevraagd om ook op 10 november al de 50ste verjaardag van de wapenstilstand te herdenken. Om zeker te zijn dat alles vlekkeloos zou verlopen, werd zaterdagmiddag zelfs een soort van generale repetitie gepland.
De BBC spaarde kosten noch moeite om het geheel der plechtigheden passend in beeld te brengen. Van op het Tyne Cot Cemetery te Passendaele werd bijvoorbeeld een twintig meter hoge constructie opgesteld, waardoor men in één moeite door vanuit Tyne Cot een overzichtsbeeld kon geven van Hill 62 en Ieper. Om de plechtigheden bij de Menenpoort passend in beeld te kunnen brengen, huurde de BBC zelfs een camerawagen van een Amerikaans filmbedrijf. De Ieperlingen deden graag mee aan het mediaspektakel, want de aandacht van de BBC voor de stad betekende onbetaalbare reclame, zowel in binnen- als buitenland.
Tijdens de herdenkingen op 10 november zelf kon men rekenen op een grote publieke belangstelling. De afhandeling van de plechtigheden verliep niet anders dan andere jaren: met de Harmonie Ypriana voorop trok men naar de Franse gedenkplaat, het gedenkteken voor de Ieperse gesneuvelden en de Menenpoort, waar telkens een bloemenhulde werd gehouden. Het enige verschil was, dat ten behoeve van de BBC‑verslaggeving, de klaroenblazers zich onder westelijke boog van de Menenpoort opstelden, terwijl ze normaliter aan de overkant post vatten. Tijdens het traditionele defilé, waar vooral de oud-strijders zich in de kijker plaatsten, werden nog herinneringslinten bevestigd aan de aan de vlaggen van de Ieperse verenigingen[23].
Op 11 november zelf werden de oud-strijders na de dienst in de kathedraal en de groet aan het gedenkteken voor de Ieperse gesneuvelden ontvangen in de koninklijke zaal van de Lakenhallen, waar burgemeester Dehem een toespraak hield over de betekenis van 11 november:
“Er werden sinds het leven in onze stad hernam – honderden herdenkingsplechtigheden georganiseerd naar aanleiding van bezoeken, bedevaarten, inwijdingen van monumenten en bijzondere verjaardagen. Deze gebeurtenissen brachten stilaan een traditie van een bijna doorlopend huldebetoon tot stand – een traditie, die in de geest van velen zo alledaags is gaan lijken, dat de diepe zin en de waarde ervan zijn gaan vervagen (…) Het past dat de doden, de slachtoffers van deze vreselijke, bloedige confrontatie, op een bijzondere wijze worden herdacht, dat hun graven worden bezocht, dat hun nagedachtenis wordt geëerd, dat er voor hun zielerust wordt gebeden (…) De herinnering aan dit ontzettend en langdurig oorlogsgebeuren en al wat het aan tragische en onherstelbare gevolgen met zich heeft meegebracht, moet tenslotte bij iedereen de oprechte vredeswil versterken en het verlangen opwekken alle mensen en volkeren in wederzijdse verstandhouding en vriendschap te zien leven (…) De stad Ieper zal het steeds als een heilige plicht beschouwen haar erkentelijkheid jegens de oud-strijders levendig te houden, ook wanneer de laatste onder hen in de aarde zal rusten (…) Er komt een tijd dat de thans enigszins gescheiden begrippen van gevallen soldaat en overlevende oud-strijder zullen ineenvloeien tot dit van eenzelfde haast legendarische anonieme, maar glorieuze figuur. Ieper zal die “strijder van 14-18” nooit vergeten. Tijdens deze herdenkingsdagen n.a.v. de 50e verjaring van de Wapenstilstand willen wij in uw persoon reeds die “figuur” huldigen (…) Hij is thans het symbool geworden van trouwe plichtsvervulling; zinnebeeld van liefde voor land en volk; voorbeeld van moed en offer; drager van een legende, waarbij angst, fysisch en moreel leed, alsmede de beklemming van gruwel en afgrijzen hem als strijder van 14-18 groot maken. Aan deze held gesymboliseerd in uw persoon brengen al onze stadsgenoten vandaag eerbiedige hulde.
[…]
Mogen de miljoenen anderen die met hem (= John McCrae, de schrijver van het beroemde gedicht In Flanders Fields) zijn gevallen en ook deze die sindsdien zijn overleden, thans van de eeuwige vrede genieten. Wij vergeten hen niet (…) Aldus zal de jongere generatie bewijzen dat uw offer niet vruchteloos is geweest. Er is niets ter wereld waarvoor zo’n hoge tol wordt gevergd dan voor de vrede. Daarom willen wij dit kostbaar onderpand voor immer bewaren en dit door een goede verstandhouding, een stevige samenhorigheid en een gezonde ruimdenkendheid.”[24]
In zijn toespraak haalt Dehem een aantal punten aan die essentieel zijn voor de herdenkingstaak die Ieper op zich heeft genomen. Zo duidde hij terecht op het gevaar van routine en alledaagsheid die in de plechtigheden kunnen kruipen na al die jaren, waardoor 11 november een hol en loos begrip zou dreigen te worden. Toch kan dit vermeden worden, door te blijven stilstaan bij de gruwel van de oorlog, het nutteloos bloedvergieten, het gedwongen offer dat zovelen brachten, en de enorme impact die een jarenlange oorlog heeft op een streek, in dit geval de Westhoek. Daarnaast was er de tweede belangrijke boodschap die werd uitgedragen: de taak die Ieper heeft om hulde te brengen aan die oud-strijders en de gesneuvelden, opdat men zou herinneren en weten wat er allemaal gebeurd is. Dat ook de jeugd, die geboren werd en opgroeide in een periode zonder oorlog, zou weten wat voor een ongelooflijk ‘gelukkig’ lot hun daarmee beschoren werd, en de waarde van vrede kan kennen, zonder per se de keerzijde van de medaille te hoeven meemaken. Daarin ligt de taak van een stad als Ieper, ze dient een symbool naar de buitenwereld toe te zijn, zodat men blijft stilstaan bij de waanzin die oorlog is.
De grote mediabelangstelling die de herdenkingen van 1968 kenmerkten, dient men overigens ook te zien in de context van de razendsnelle oprukkende populariteit van het medium televisie. Anno 1968 had de tv, die meer en meer een massaconsumptiegoed geworden was, al volop de huiskamers veroverd. Het medium televisie bood ongebreidelde mogelijkheden, en de BBC, die in Europa altijd een voorbeeld geweest is voor andere zenders, benutte deze mogelijkheden ten volle. De rechtstreekse verslaggeving van de plechtigheden was op die manier een teken des tijds, en zou een voorloper zijn van het massaspektakel dat de 11-novemberherdenking van 1998 zou worden, de grootst opgezette herdenking te Ieper ooit.
Op 8 oktober 1960 ging onder grote officiële en publieke belangstelling de 10’000ste Last Post ceremonie door te Ieper. Ter gelegenheid van deze memorabele plechtigheid waren nagenoeg alle ambassadeurs van het Britse gemenebest van de partij: de ambassadeurs van Groot-Brittannië, Canada, Pakistan, Zuid-Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland (van deze laatste twee betrof het de ambassadeur te Parijs). Daarnaast waren ook vertegenwoordigd: de West-Vlaamse gouverneur van Outryve d’Ydewalle; majoor Lord Carew, nationaal ondervoorzitter van de IWGC; verscheidene attachés van de Belgische, Canadese Britse lucht-, grond- en zeemacht; afgevaardigden van het ministerie van Binnenlandse Zaken, Kamer en Senaat; de lokale notabelen en andere Britse en Belgische vooraanstaanden.
Tijdens zijn toespraak had burgemeester Dehem het over de symbolische waarde en functie van de Last Post ceremonie, waarbij hij de hoop uitdrukte dat het in de hele wereld aanhoord zou worden als een dringende en aanhoudende oproep tot vrede, verstandhouding en verzoening tussen alle volkeren. De ondervoorzitter van het Last Post‑comité, Delobel, noemde de Menenpoort het zinnebeeld van de bevrijding en verrijzing van Ieper, dankzij het offer dat zovelen hebben gebracht.
Bij de plechtigheid onder de Menenpoort zelf werden na de bloemenhulde door Harmonie Ypriana de nationale liederen van de vertegenwoordigde naties gespeeld, waarna deken Verhaeghe en Oswald Brenton, kapelaan van de Saint George Memorial Church, de gebeden leidden. Daarop volgde de apotheose, wanneer vier leden van het Iepers brandweerkorps met zilveren klaroenen de 10’000ste Last Post inzetten. De stilte onder de Menenpoort na het einde van deze taptoe was indrukwekkend. Ter afsluiting van de plechtigheid speelden de doedelzakspelers van de Argyll and Sutherland Highlanders de Lament[25].
De plechtigheden naar aanleiding van deze 10’000ste Last Post kregen een sterk internationale inslag door de vele buitenlandse genodigden. Het werd weer een hoogdag voor de stad, die, zoals onder meer uit de toespraak van burgemeester Dehem blijkt, zich meer en meer van haar mogelijkheden als voorbeeld voor de wereld bewust werd. Meer en meer ging de stad een vredesboodschap uitdragen. Dit heeft ook te maken met de opkomende mondialisering die zich sinds de Tweede Wereldoorlog stilaan maar onhoudbaar had ingezet. De spanningen tussen de twee wereldmachten waardoor de Koude Oorlog volop woedde, de dekolonisatie en al de problemen waarmee de ex-kolonies dan geconfronteerd werden, de oorlogssituatie in het Verre Oosten, de eerste stappen naar een verenigd Europa,…al deze globale gebeurtenissen leidden ertoe, mede door de verkleining van de wereld door het nieuwe medium televisie, dat het na de Tweede Wereldoorlog onmogelijk was enkel nog bekommerd te zijn om wat zich in de eigen achtertuin afspeelde.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De frontpagina staat in het teken van de veroordeling van de collaboratie van V.O.S. tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook in de volgende edities distantieert N.V.V.O.S. zich volledig van de oude V.O.S., dat op aanvraag van het nieuw verbond zelfs door de rechtbank ontbonden werd. De algemene teneur in deze artikels is er één van sterk en rabiaat flamingantisme. Van een schuldgevoel of iets dergelijks is niet veel te merken, integendeel.