Oorlog zonder einde.  De herdenking van de Eerste Wereldoorlog te Ieper. (Menno Claes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I. HET INTERBELLUM: STIJGENDE TEGENSTELLINGEN ONDERMIJNEN DE DEMOCRATIE

 

1  DE POLITIEK-MAATSCHAPPELIJKE SITUATIE IN BELGIE

 

Teneinde een goed inzicht te verkrijgen in de politiek-maatschappelijke verhoudingen van de behandelde periodes, is het nodig telkens een algemeen kader te schetsen waarbinnen deze verhoudingen tot stand kwamen. Het Interbellum was voor heel Europa een woelige periode. Na het einde van de oorlog waren de machtsverhoudingen grondig dor elkaar geschud. België werd in deze periode getekend door zware polarisering. De politieke en vanaf de Wallstreet crash ook economische malaise, leidde mee tot de groei van de extremistische partijen. Liefst 18 regeringen kende België in het Interbellum, te rekenen vanaf de eerste regering Delacroix (de zogenaamde regering van Loppem) in 1918 tot de regering Pierlot III in september 1939, de laatste voor de Duitse inval. De instabiliteit van het Belgisch politiek bestel tijdens het Interbellum kent zijn weerga niet in de Belgische geschiedenis.

 

1.1  De opkomst en geleidelijke institutionalisering van een sterk verdeelde Vlaamse Beweging: de jaren 1920

 

In dit deel dienen we ons met name toe te spitsen op het groeiende conflict tussen Vlaamsgezinden en de voorstanders van een op dat moment nog sterk unitair en francofoon België. Over de materie van massamanifestaties, het politieke- en verenigingsleven tijdens het interbellum zijn boekenkasten volgeschreven. Op basis van de belangrijkste standaardwerken omtrent deze materie is het mogelijk de nodige informatie in dit werk in te passen. Ook voor de politieke en maatschappelijke geschiedenis van België bestaan enkele standaardwerken die soelaas kunnen bieden. Het is hier dus niet de bedoeling een uitgebreide weergave te bieden van de situatie van België en Vlaanderen doorheen de twintigste eeuw, die bovendien nagenoeg volledig op reeds bestaande literatuur gebaseerd zou zijn. Wel is het nodig om de belangrijkste contouren te schetsen, teneinde een breder sociaal, economisch, politiek en cultureel kader te kunnen creëren. Het hieronder geschetste overzicht is voor een belangrijk deel geïnspireerd op het werk van Dewever[1], aangezien zijn werk beschouwd mag worden als één van de standaardwerken omtrent het Vlaams-nationalisme. Hij biedt hierin een glashelder overzicht van de belangrijkste historiografie omtrent de Vlaamse Beweging tot aan de periode van de oprichting van het VNV. Daarnaast noteren we hier een standaardartikel over de geschiedenis van de Vlaamse Beweging[2] en het werk van Witte[3] als belangrijkste overzichtwerken met betrekking tot de Vlaamse en Belgische (politieke) geschiedenis van de twintigste eeuw.

Het België van in het interbellum was ambivalent, misschien zelfs ambigu. Het einde van de oorlog had het nationalisme in de hand gewerkt, Albert was de “held van de IJzer”, “Brave Little Belgium” was niet geplooid voor de Duitse agressor, die nu sterk gediaboliseerd werd. Het Belgisch nationalisme zou echter in botsing komen met een ideologische tegenhanger: het Vlaams-nationalisme. Dit Vlaams-nationalisme werd onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog en de eerste jaren erna sterk overschaduwd door een vrij fanatiek en triomfalistisch Belgicisme. Na de Eerste Wereldoorlog kregen de activisten en de collaborateurs de rekening gepresenteerd. Waren de activisten een marginaal segment van de bevolking geweest dat niet op al te veel sympathie en begrip dienden te rekenen, ook niet binnen loyalistische flamingantische kringen, de oud-strijders uit Vlaanderen (meer bepaald de zogeheten Fronters) eisten na de oorlog toch meer en meer de aandacht op. Zij die vier jaar hadden gestreden zouden nu gehoord worden. Wat daarbij van belang is, is dat zij, eigenlijk al tijdens de oorlog, een soort van symbiose met de activistische ideeën aangingen[4]. De Vlaamse Beweging bevond zich hierdoor in een crisis. Slaat men de overzichtwerken er op na, dan blijkt niet enkel dat de Vlaamse Beweging an sich uit een veelvoud van groeperingen en verenigingen bestond, en men bijgevolg moeilijk kan spreken van dé Vlaamse beweging, ook constateert men dat belangrijke auteurs als Wils, Willemsen en Elias vaak andere interpretaties en verklaringen geven omtrent het hoe en waarom van het activisme en het Vlaams-nationalisme[5].

De eisen van de Vlaamse oud-strijders waren niet mis te verstaan. Er moest in Vlaanderen eindelijk werk gemaakt worden van de eentaligheid, de Gentse universiteit diende officieel vernederlandst te worden (iets waar de Duitsers met hun Flamenpolitik al werk van hadden gemaakt), kortom, er diende een einde te komen aan de verknechting van Vlaanderen.“Vlamingen, gedenkt de Guldensporenslag” had Albert in 1914 gezegd, akkoord, maar die oproep werd reeds een paar jaar later, tijdens de oorlog, gecounterd met de vraag “Hier ons bloed, wanneer ons recht?”. De Frontbeweging werd al snel na de oorlog een politiek actieve beweging en groeide uit tot de Frontpartij. De stichting van de partij impliceerde binnen de Vlaamse Beweging overigens een breuk met de katholieke zuil, waartoe bijvoorbeeld Van Cauwelaert, de voorvechter van het Minimumprogramma, behoorde. De breuk kwam er volgens Elias[6] vooral ten gevolge van de eis van zelfbestuur als één van de programmapunten, die voor de katholieken onaanvaardbaar was[7]. Wils[8] haalt ook het feit aan dat de Frontpartij meer en meer de ‘activistische erfenis’ overnam, als bijdrage tot de breuk. De Frontpartij kan men overigens geen sterk uitgebouwde partij noemen, het was veeleer een amalgaam van lokale partijen en bewegingen. Deze bewegingen streefden ernaar de Vlaamse eisen te realiseren. Het probleem daarbij was dat ze vaak mekaar het licht in de ogen niet gunden. Met name de te varen koers vormde aanleiding tot veel twistpunten. Het grootste twistpunt was de kwestie rond de organisatie van de staat Vlaanderen. Dat het met het unitaire België in zijn huidige vorm en discrepantie in de machtsverhoudingen niet verder kon, daarover was vrijwel elke Vlaams-nationalist het eens. Maar moest Vlaanderen gewoon dezelfde rechten zien te verwerven als het Franssprekend gedeelte van België (zoals de minimalisten wensten), of moest men streven naar een Vlaamse staat binnen de staat België, met andere woorden, moest het land gefederaliseerd worden, zodat de verschillende landsdelen onafhankelijk van elkaar konden verder gaan binnen een overkoepelend België, en er op die manier een einde kon komen aan de verknechting en de achterstelling van Vlaanderen? Of diende men een nog radicalere koers te varen, de Belgische staat ontbinden en de separatistische weg inslaan? Los van deze “opties”, was er het eeuwige probleem Brussel, al sedert de Franse aanhechting op het einde van de 18de eeuw sterk verfranst, ondanks latere pogingen tot vernederlandsing van Willem I tijdens de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Daarnaast was er een ander belangrijk twistpunt: de manier, de tactiek die gevolgd diende te worden om het belangrijkste doel, de ontvoogding van Vlaanderen, te bereiken. Langs een democratische, parlementaire weg, zou die stap voor stap en dus langzaam verlopen. Deze manier, zoals die onder meer door de belangrijke gematigde flamingant Van Cauwelaert in het zogeheten minimumprogramma bepleit werd, ging voor radicale nationalisten als Reimond Tollenaere en Joris Van Severen niet ver genoeg. Zij verkozen “de weg van de straat”, met agitatie en indien nodig middels revolutie. Opvallend daarbij is dat er ook regionale verschillen vast te stellen zijn. Het idee van de zogeheten Godsvrede[9] werd eigenlijk alleen bewaard in het Waasland, waar een alliantie ontstond tussen de Daensisten en de Frontpartij, en in Antwerpen. Met name in West-Vlaanderen radicaliseerde de Vlaamse Beweging zeer sterk met antidemocratische en integristisch-katholieke trekjes. In Antwerpen was Van Cauwelaert na de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 burgemeester geworden, en voerde zo samen met de flamingantistische socialist Camille Huysmans een Vlaamsgezind bestuur. De Antwerpse tak van de Frontpartij schaarde zich achter dit gematigd Vlaamsgezind beleid, terwijl vooral de West-Vlaamse afdeling van de partij, Van Severen en Tollenaere op kop, erg radicale ideeën liep te verkondigen. De invloed van de verschillende kopstukken binnen de Vlaamse Beweging op regionaal niveau lijkt hier dus een belangrijke, zoniet doorslaggevende rol van betekenis te spelen, te meer daar Tollenaere later een sterke invloed zou hebben op Staf De Clercq, en dus op het beleid en de koers van het VNV. Het is een indicatie dat persoonlijke ideologische stellingname van de kopstukken sterk bepalend was voor de oriëntering van de partij op

lokaal en regionaal vlak. Dit was mee mogelijk omdat men er vooralsnog niet in slaagde om tot een sterk overkoepelende structuur te komen. Provincialisme was dan niet meer dan een logisch gevolg. Dat het Vlaams-nationalisme in West-Vlaanderen diep geworteld was en zich op een radicale manier manifesteerde, maakt onze Ieperse casus er alleen maar interessanter op[10].

 

1.1.1 Geleidelijke institutionalisering leidt tot radicalisering: het minimumprogramma, amnestie, de oud-strijders; en August Borms

 

Na de wet van 31 juli 1921, die de ééntaligheid van de gewesten poneerde, met de mogelijkheid van tweetaligheid, plaatste Van Cauwelaert in december van dat jaar de vernederlandsing van de Gentse universiteit opnieuw op de politieke agenda. Het zou een felbevochten strijdpunt worden. Het voorstel werd met een nipte meerderheid goedgekeurd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, maar door de Senaat verworpen[11]. Uiteindelijk kwam de katholiek-liberale regering Theunis zelf met een voorstel, en verbond er meteen een vertrouwenskwestie aan. Minister van Kunsten en Wetenschappen Nolf diende het ontwerp, dat in zijn essentie neerkomt op tweetalig onderwijs aan de Gentse universiteit, in bij de Senaat, die dit voorstel nu wel goedkeurde. Het grote probleem was echter dat noch de Vlaamsgezinde, noch de Franstalige achterban vrede nam met de zogeheten Nolf–barak. De daaropvolgende verkiezingen van 1925 betekenden een zware nederlaag voor de liberalen, en zij belandden in de oppositie ten voordele van de socialisten. Huysmans werd de nieuwe minister van Kunsten en Wetenschappen, en voerde een aantal hervormingen door op Vlaamse gebied. In 1926 kwam de regering alweer ten val, en een driepartijenregering onder leiding van Jaspar, vanaf 1927 zonder de socialisten, stemde eind 1928 de amnestiewet, die in januari 1929 van kracht zou worden, waardoor de laatste opgesloten activist, August Borms, vrij kwam. De amnestiekwestie gaf aanleiding tot heel wat commotie. Hoewel het één van de belangrijkste eisen was langs Vlaams–nationalistische zijde, waren het voornamelijk Belgisch–nationalisten die tegen de amnestieregeling actie voerden. Zij konden niet aanvaarden dat de Belgische staat gratie zou verlenen aan wie zij beschouwden als landverraders. Zij zouden vooral in de jaren 1930, en dan meer in het bijzonder na de dood van Albert I in 1934 en na de verkiezingen van 1936, toen het thema van volledige amnestie terug op het voortouw kwam, meermaals voor straatagitatie zorgen, veel meer en veel agressiever dan dat de Vlaams-nationalisten er een strijdpunt van maakten. Deneckere toonde daarenboven aan dat de Belgicistische anti-amnestiebetogingen van die aard waren dat ze een rechtstreekse bedreiging vormden voor het voortbestaan van de regeringen[12]. Het waren vooral de extreem–rechtse en ultra-nationalistische bewegingen als de Fraternellen en de Vuurkruisen die het hele amnestiedebat meermaals in het gedrang brachten door hun ‘eisenpakket’ luid en niet zelden met geweld kracht bij te zetten (aftreden van de ‘verraders’ van de regering Van Zeeland, de ontbinding van de Kamer, een referendum over amnestie, weg met Borms, en zelfs terechtwijzingen en afwijzingen van Leopold III, die zich na de dood van zijn vader in 1934 amper uit diens schaduw wist te werken). Het hoogtepunt vormde ongetwijfeld de anti–amnestiebetoging te Brussel op 23 juni 1937, één maand na de grootste amnestiebetoging van het Interbellum, door de V.O.S. georganiseerd. De betoging impliceerde een terechtwijzing aan het adres van de koning, omdat die niets ondernomen had om de amnestiewet te verhinderen. De betoging liep compleet uit de hand, mede ten gevolge van de ronduit lakse houding die burgemeester Max aannam ten opzichte van de betogers: als radicaal anti–flamingant was hij niet snel geneigd de belgicistisch–nationalistische groeperingen met een indrukwekkende ordemacht in toom te houden. Het gevolg was dan ook dat de neutrale zone van de stad vrij eenvoudig geschonden werd. Een groep van 300 à 400 betogers slaagde erin door te dringen tot op het Paleizenplein, waar ze op de grond gingen liggen, als teken van protest en teneinde de gendarmerie te paard op afstand te houden. De vaak gehoorde kreet Vive le Roi Albert! was een niet mis te verstane belediging aan het adres van Leopold[13]. Deze chaotische betoging stond in schril contrast met de V.O.S.–betoging van 23 mei 1937. Ondanks het feit dat na de betoging kleine incidenten plaats grepen aan het Rogierplein, verliep de betoging zelf vlekkeloos[14].

 

De oudstrijdersverenigingen

 

Uit het bovenstaande blijkt sterk dat oudstrijdersverenigingen tijdens het Interbellum een belangrijke rol hebben gespeeld op politiek vlak. Ook bij de Ieperse Furie in 1926 was de hoofdrol weggelegd voor de Vlaamse Oudstrijders (=V.O.S)[15]. Daarnaast waren er ook nog de tegenstellingen tussen de verscheidene oudstrijdersverenigingen. Al vrij snel na de Eerste Wereldoorlog rezen er tal van verschillende oudstrijdersverenigingen uit de grond, en hun grote aantal getuigt van de grote onderlinge differentiatie en vaak ook tegenstellingen. De strijd tussen de Vlaamse Oudstrijdersbond en haar Belgische, patriottische tegenhanger, nam bij wijlen grote proporties aan. Men mag evenwel de zaken niet voordoen alsof enkel de Vlaamse bond tegenover de Belgische bond onder elkaar een robbertje uitvochten. Het is niet zo dat langs de ene zijde de Vlaamse Beweging de Vaderlandslievende bewegingen stond te beschimpen en zwart te maken en vice versa. Ook in Wallonië trad er een breuk op tussen de Wallinganten en de vaderlandslievenden[16]. Toch leefde (en leeft) vooral de “strijd” tussen de aanhangers van de Vlaamse Beweging en de Belgicisten voort in het collectief geheugen, misschien zelfs meer dan dat ze daadwerkelijk plaats greep. Lagrou heeft in zijn artikel over de vaderlandslievende bewegingen getracht om dit stereotype beeld van de Vlaamse Beweging versus de Belgicisten te ontkrachten[17]. Het gaat hier weliswaar over de periode na de Tweede Wereldoorlog, waardoor we op de feiten vooruitlopen, maar dat betekent niet dat zijn onderzoek en analyse van de situatie niet van belang zou zijn in het kader van dit onderzoek. Zijn conclusies met betrekking tot de verhoudingen tussen de verschillende verenigingen zijn uitermate interessant in het kader van dit onderzoek.

Lagrou haalt vier karikaturale punten aan die hij wenst te ontkrachten. Ten eerste de houding van de vaderlandslievende kringen tegenover de Vlaamse Beweging. Ten tweede onderzoekt hij de samenstelling van de Vlaamse Beweging en legt daarbij de nadruk op de systematische onderschatting van het Vlaamse en katholieke element erin. Een derde punt wordt gevormd door de chronologie van het uiteengroeien van de Vlaamse en de Belgische herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Ten slotte behandelt hij het natiebeeld van de vaderlandslievenden, een beeld dat ouder is dan het natiebeeld van de Vlaamse Beweging, maar dat moderner zou zijn, zeker vanuit het perspectief van de jaren 1990.

Wat de houding van de vaderlandslievende kringen ten opzichte van de Vlaamse Beweging betreft, stelt Lagrou de bereidheid tot openheid en verzoening van de Belgicisten, voortkomende uit hun bewustzijn van de nationale problematiek, tegenover het rabiate en onverzoenlijke anti-belgicisme van de radicale vleugel van de Vlaamse Beweging. Deze radicalen waren er in de loop van het Interbellum meer en meer in geslaagd het laken naar zich toe te trekken. Dit resulteerde uiteindelijk in de verregaande verrechtsing die het VNV doormaakte, zodat het in de Tweede Wereldoorlog volledig in de collaboratie terecht zou komen. Na de Tweede Wereldoorlog zaten de Flaminganten en de Vlaamse Beweging in hetzelfde schuitje als na de Eerste Wereldoorlog: zij waren het die de zwarte piet toegeschoven kregen, zij hadden het vaderland en het eigen volk verraden. Gevoel voor nuancering was ver te zoeken. Of men was ‘goed’, of men was ‘fout’. Deze culpabilisering maakte dat onderling de rangen gesloten werden, waardoor de Vlaamse Beweging alleszins binnen de eigen rangen aan legitimiteit kon winnen. Het Vlaams-nationalisme bleef ijveren voor amnestie, en de anti-Belgische gevoelens werden door de repressie en de epuratie enkel nog versterkt. Lagrou haalt zijn informatie over de openheid en vergevingsgezindheid van de vaderlandslievende verenigingen bij de centrale rol die de Nationale Confederatie van Politieke Gevangenen speelde als meest representatieve en actieve organisatie[18]. Toch lijkt het te gemakkelijk om de vaderlandslievende verenigingen voor te stellen als de vergevingsgezinden, en de Vlaamse kringen als onverzoenlijk. Velen onder hen voelden zich daadwerkelijk verraden door de Belgische staat, vooral zij die na de Eerste Wereldoorlog alle Vlaamse eisen en verzuchtingen gekelderd zagen, activist, fronter of flamingant, voelden zich beet genomen, in de steek gelaten. Doordat de Vlaamse (taal)eisen niet ingewilligd werden (de vernederlandsing van de Gentse Universiteit bijvoorbeeld liet immers tot 1930 op zich wachten), door de oprichting van het Verdinaso, dat de bespoediging van de oprichting van het VNV mee bewerkstelligde, door de groeiende agitatie die rond 1930 naar een hoogtepunt groeide, waren veel Vlaamsgezinden vrij snel bereid tot collaboratie over te gaan. Het lijkt meer aan de onwil van beide partijen te liggen, dan aan de halsstarrigheid van één van beide, in dit geval de Vlaamse kant, dat de situatie escaleerde. Bovendien werden de vaderlandslievende bewegingen, door de anti-Belgische gevoelens langs Vlaams-nationalistische groepen, gezien als het symbool van Belgisch-nationalisme , en er bijgevolg mee vereenzelvigd. Hun afkeer a priori voor deze bewegingen is dan misschien kortzichtig te noemen, maar gezien hun standpunten niet onlogisch.

Kan men, op basis van Lagrou’s artikel, spreken van vergevingsgezindheid langs de zijde van belgicistische oudstrijdersverenigingen na de Tweede Wereldoorlog, tijdens het Interbellum was van zulks geen sprake. De agitatie rond de amnestiekwestie kwam voor een groot stuk van de zijde van de patriottische groeperingen, veel meer dan dat de Vlaams-nationalisten er een strijdpunt van maakten.

Langs Vlaamse zijde was de V.O.S. de belangrijkste oudstrijdersvereniging. De rol die de V.O.S. binnen de Vlaamse Beweging heeft gespeeld tijdens het Interbellum valt moeilijk te overschatten. Haar belangrijkste thema’s Vlaamsgezindheid en Pacifisme indachtig, stelde de vereniging zich boven alle partijpolitiek. Dit wil evenwel niet zeggen dat ze op politiek vlak geen of weinig rol van betekenis gespeeld zou hebben, integendeel. De V.O.S. was misschien één van de weinige, of zelfs de enige, Vlaamsgezinde groepering die een overkoepelende en overbruggende functie kon vervullen binnen de intern zo sterk verdeelde Vlaamse Beweging. De grootste Vlaamsgezinde betogingen en/of acties tijdens het Interbellum, de amnestiebetoging van 1937 en de acties tegen het Frans–Belgisch militair akkoord, werden door de V.O.S. georganiseerd. Haar sterkste punt was zonder twijfel het feit dat ze zo weid verspreid was over heel Vlaanderen. Nagenoeg elke Vlaamse gemeente had wel haar eigen afdeling van de V.O.S., en sommige afdelingen hebben een sterke invloed gehad op de lokale politiek. Het probleem bij de situering van de V.O.S. is het gebrek aan voldoende literatuur. Er bestaan weliswaar enkele overzichtswerken, daterende van 1979 en 1989, respectievelijk van Provoost[19] en Lemmens[20]. Als onderdeel van de Vlaamse Beweging is de V.O.S. met andere woorden onderbelicht gebleven in de historiografie van en over die Vlaamse Beweging. Toch is het mogelijk om via onder meer het tijdschrift van de V.O.S., en de overzichtswerken een beeld op te hangen van de invloed die de vereniging gespeeld heeft, met dien verstande dat zowel het tijdschrift als Provoost duidelijk een ‘gekleurde’ kijk op de zaken bieden.

De V.O.S. heeft zwaar gefulmineerd tegen al wat na de Eerste Wereldoorlog met militarisme te maken had. Ze verwierp de manier waarop Duitsland na het Verdrag van Versailles bijna letterlijk de nek werd omgewrongen, en waardoor de prille Weimarrepubliek, die nog weinig uitstaans had met de megalomanie van Wilhelm II, opgezadeld werd met herstelbetalingen die het nooit zou kunnen opbrengen. Verder was de V.O.S., zoals hoger vermeld, ook fel gekant tegen het Frans–Belgisch militair akkoord van 1920, waarin ze, misschien niet ten onrechte, een manœuver zag van de staatselite om de eisen van de opkomende Vlaamse Beweging, die ook eisen had inzake de organisatie van het leger, te fnuiken. De V.O.S. heeft zich steeds geëngageerd in thema’s die draaiden rond haar twee grote idealen Vlaamsgezindheid en antimilitarisme. Dat deze twee punten niet steeds met elkaar vielen te verzoenen, zou met name in de jaren 1930 duidelijk worden, wanneer de hele Vlaamse Beweging een sterke radicalisering doormaakte en de anti-democratische ideeën niet van de lucht waren. Het verdeelde ook de V.O.S., want tijdens de Tweede Wereldoorlog zou de V.O.S. collaboreren met de Duitsers, zoals ook zal blijken uit de fragmenten die hieronder uit de artikels van hun tijdschrift worden geplukt. Zeer specifiek met betrekking tot de 11‑novemberherdenkingen heeft de V.O.S. te Kaaskerke en Diksmuide een belangrijke rol gespeeld. Uit het tijdschrift van de V.O.S.[21] blijkt immers dat niet Ieper, maar wel Kaaskerke en Diksmuide de belangrijkste plaatsen waren om ‘hun’ gesneuvelden te herdenken, terwijl te Brussel, als hoofdstad, de 11‑novemberherdenkingen een sterk Belgisch–nationalistische en patriottische toon kregen. Wanneer de Duitse bezetter de 11-novembervieringen tijdens de Tweede Wereldoorlog afschafte, reageerde de V.O.S.dan ook gelaten. In een artikel van Frans Van Waeg, onder de titel ‘Wij en 11 november’, lezen we[22]:

 

“Ons goed. De Vlamingen, de leden van V.O.S. hebben steeds dien dag gevierd in gesloten gezelschap, zonder ruchtbaarheid en zeker zonder vaderlandsche opwinding. Op 11 november herdachten zij enkel hun gevallen makkers, het einde van de nutteloze slachterij en de blijde terugkomst in hun haardsteden na vier jaar afwezigheid […] Maar geen oogenblik peinsden zij op de militaire overwinning, noch op de victorie met wapengeweld. Het was overigens geen zege voor hen. 11 november ‘18 heeft hun neerlaag als volk bevestigd en voor 22 jaar bestendigd. Voor zoo iets hoeft ge niet te juichen noch te vlaggen.”

 

Verder wordt in het artikel de nadruk gelegd op de totaal verschillende inhouden die aan de 11-novemberherdenkingen gegeven werden. Voor officieel België was 11 november HET feest bij uitstek,

 

“den apotheose van den militairen roes en de patriotardischen waanzin. Een groot spektakelstuk voor de goedgeloovige massa en meteen een handig geënsceneerde oorlogspropaganda met soldatenrevues, fakkelgezwaai en estafettenloop. En spijts hun “minute de silence”, hun rouwfloers, hun wagenwielkransen en hun akelig – macaberen hooge – hoed – ernst, om de oude kwenen en den voldaenen bourgeois eens aangenaam te doen rillen, klonk dat alles hol, valsch en gevoelloos. Het was discreet en ingetogen als een feestkanon. Fooratmosfeer en Barnumregie […] die nationale feestdag (was) de triomf van den haat, van den onverzoenlijken, nooit afgelegden, steeds zichzelf voldoenden haat met het n’oublions – jamais – slagwoord als hoofdmotief […] En dat is onze glorie en onze eer, dat wij, Nationalistische Vlamingen en leden van V.O.S., daar steeds misprijzend zijn aan voorbij gegaan.”

 

Uit dit artikel blijkt niet alleen zeer duidelijk het diepgeworteld anti–Belgicisme, een Belgicisme dat volgens de V.O.S. met veel militaristische en bombastische bravoure de 11 novemberfeesten opvatte; onderhuids is ook de verantwoording en de goedkeuring van de collaboratie door de V.O.S. erin terug te vinden. Door te stellen dat 11 november 1918 de nederlaag van het Vlaamse volk betekende en voor tweeëntwintig jaar heeft bestendigd, impliceert men immers niets meer of niets minder dat de nieuwe bezetting door de Duitsers een einde heeft gemaakt aan die verknechting. Er heerste duidelijk diepe teleurstelling over het uitblijven en/of mislukken van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Het niet vervullen van de koninklijke belofte van gelijkheid in rechte en in feite had in Vlaamsgezinde middens voor veel verbittering gezorgd.

Tegenover deze aanpak van de 11 novemberfeesten, plaatste de V.O.S en het IJzerbedevaartcomité, wat ze zelf dus omschrijven als kleine en ingetogen plechtigheden op dé symbolische plaats van het Vlaams-nationalisme: de IJzervlakte te Diksmuide. Deze plechtigheden waren sereen, in die zin dat er hoogstens een paar honderd aanwezigen aan deelnam, in tegenstelling tot het massaspektakel dat de IJzerbedevaarten vaak waren. De herdenkingen verliepen volgens een vast stramien. Rond tien uur werd een mis opgedragen in de kerk van Kaaskerke. Dat het eerste deel van de plechtigheid in deze kleine kerk doorging en -gaat, maakt dat een groots opgezette plechtigheid al uitgesloten is. Vervolgens ging het naar de IJzervlakte, waar aan de voet van de IJzertoren enkele toespraken volgden. Hoewel deze plechtigheid rechtstreeks niets van doen heeft met de herdenkingen te Ieper, is ze toch relevant, aangezien vaak de voorzitter of een andere hooggeplaatste binnen de V.O.S. er toespraken hielden. Deze toespraken, of de belangrijkste punten ervan, werden steevast afgedrukt in het tijdschrift van de V.O.S. Op deze manier wordt duidelijk welke boodschap de Vlaamse oud-strijders naar de buitenwereld uitdragen en is het mogelijk om de plaats van de V.O.S. binnen de Vlaamse Beweging te omlijnen. Als we een analyse maken van deze toespraken, wordt onmiddellijk duidelijk dat een aantal themata regelmatig terugkeert[23].

De twee belangrijkste punten van de V.O.S., antimilitarisme en Vlaamsgezindheid, komen zoals gezegd uitvoerig aan bod. Het is hier niet de bedoeling om een overzicht te geven van de gehouden toespraken, maar toch kan men enkele frappante voorbeelden aanhalen.

In 1939[24], onder de titel ‘De weg naar den vrede’, wordt een pleidooi gehouden voor de oprichting van een nieuw soort volkerenbond. De neutralen hebben, volgens het artikel, de taak om de weg naar de vrede uit te stippelen en te effenen, waarin de “Vereenigde Volkeren van Europa”, als kleinste politieke eenheid, het voortouw zou moeten nemen van een ‘Wereldvolkerenbond’ die de soevereiniteit van de deelstaten sterk zou moeten beknotten, mede door een sterk en machtig “hoogste burgerlijk gezag over de wereld aan te stellen.” Op economisch vlak moet er vrij verkeer van goederen, transport en personen gerealiseerd worden, en op sociaal vlak moet de levensstandaard van het proletariaat op een hoger peil gebracht worden.

Wat het eisenpakket van de Vlaamse Beweging betreft, dat wordt doorgetrokken naar een internationaal cultureel niveau: elk volk dient een gepaste bescherming van de eigen cultuur te krijgen, er dient een gepaste uitwisseling van intellectuelen te komen, “zoodat de culturele rijkdom van eenieder, de rijkdom van allen kan worden.”

Verder wordt bitter gereageerd op het schijnbaar nutteloze offer dat zo velen gebracht hebben in de vorige oorlog: 11 november 1918 heeft niet tot vrede, maar tot het verdrag van Versailles geleid. Op 11 november 1939 is het weer oorlog. De oorlogvoerende partijen “willen alleen de overwinning, die heet: levensruimte, opheffing van het Hitlerisme, of zelfs: verbrokkeling van het Duitsche Volk. Langs dien weg zal de wereld nooit den vrede ontmoeten […].”

Dat men het heeft over de tegenkanting tegen Duitsland en tegen Hitler, als waren zij niet de agressors maar de slachtoffers, is toch significant, gezien de weg die V.O.S. in de Tweede Wereldoorlog zou inslaan.

De ondervoorzitter van V.O.S., J. Dekeyser, riep in zijn toespraak van 1939[25] op tot tucht en neutraliteit en deed een beroep op de oud-strijders van de oorlogvoerende naties. Tot de landgenoten riep de V.O.S. op om, nu in Oost-Europa de oorlog woedde, neutraal en nuchter te blijven en niet in te gaan op demagogie:

 

“Wie hier te lande vrede wil, moet neutraliteit willen, en wie neutraliteit wil, moet zijn persoonlijke voorkeur het zwijgen weten op te leggen. De tucht die voor een land geldt, geldt ook voor ieder verantwoordelijk burger van dit land [...].”

 

Oud-strijders elders in Europa worden opgeroepen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog brachten zij een offer opdat nadien elk volk vrij zou zijn en een eigen nationale cultuur zich zou kunnen ontplooien, terwijl overal vrede en zelfbeschikking zou heersen. Dit doel werd echter al snel geschrapt door diegenen die na de oorlog de touwtjes in handen hadden. Daarom werd een oproep gericht aan alle oud-strijders van de oorlogvoerende landen.

 

“Gij wenscht evenmin den oorlog als wij; ook uw volk wenscht den oorlog niet. Dit wordt elken dag verklaard in elk van de oorlogvoerende landen […] Kameraden oudstrijders, verheft uw stem. Herinnert U hoe gij bedrogen werd tijdens en na den oorlog ’14 – ’18. Geen dag betere dan deze 11 November is geschikt voor gewetensonderzoek. De problemen van 1939 zijn dezelfden als die van 1918. En zij worden door overeenkomst beter, grondiger en duurzamer, dan door het kanon opgelost […] Daarom stelt uwen eisch tot vrede naast den onzen, laat de stem van de rede luider klinken dan het gestook van de oorlogsdrijvers. Nu meer dan ooit is oorlog een misdaad.”

 

De hierboven aangehaalde artikels zijn verwarrend. Op zichzelf spreken ze duidelijke taal: de afwijzing van de oorlog en van de dreigende oorlogssituatie voor de andere, nog niet betrokken landen. Het lijkt erop alsof de V.O.S. warm en koud blies tegelijk: naar buiten toe wezen ze formeel de oorlog af, ze bestempelden het zelfs aan een misdaad, maar wanneer nog geen jaar later ook België ingelijfd werd, zou het niet lang duren vooraleer de V.O.S. met de militaire bezetting collaboreerde. Op zichzelf is zulks niet geheel verwonderlijk, gezien de verregaande verrechtsing die de hele Vlaamse Beweging doormaakte; een geradicaliseerde Vlaamse Beweging die overigens veel heil verwachtte van de Duitse bezetting. In dat kader dient men dan ook de collaboratie van de V.O.S. tijdens de Tweede Wereldoorlog te zien.

Deze vrij uitgebreide behandeling van de V.O.S. tijdens het Interbellum lijkt gerechtvaardigd gezien de prominente rol die ze speelde, zowel binnen de hele Vlaamse Beweging als binnen de specifieke casus van de Ieperse Furie, die hierna behandeld zal worden. Door de positie van de V.O.S. te verduidelijken, moet het mogelijk zijn tot een beter inzicht komen in het hoe en waarom van de V.O.S., van het Ieper tijdens het Interbellum en van, zeer specifiek, de Ieperse Furie.

 

 

2  IEPER

 

Dit deel van het onderzoek zal aandacht besteden aan de specifieke situatie te Ieper. De geleidelijke heropbouw en herbevolking van de stad komen aan bod, waarbij aandacht besteed wordt aan de verzuchtingen van de Britten, die van de ruïnes van de stad een blijvend oorlogsmonument wilden maken.

Daarnaast wordt ruim aandacht besteed aan twee specifieke herdenkingen die in de stad werden georganiseerd tijdens het Interbellum: de onthulling van het Iepers oorlogsmonument in 1926, dat de geschiedenis inging als de Ieperse Furie, en de grote internationale bedevaart naar de Menenpoort in1928, waarbij zeer duidelijk de drie niveaus waarvan sprake in de inleiding in verwerkt zitten[26].

Ook wordt gekeken naar de resultaten van de verschillende partijen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Met name de verkiezingen van 1926 vormen een interessant onderwerp, gezien ze plaatsvond enkele maanden na de Ieperse Furie en haar impact op de bevolking belangrijke consequenties lijkt gehad te hebben op politiek vlak.

Ten slotte verdienen de 11-novemberherdenkingen de nodige aandacht, hoewel, zoals zal blijken, deze tijdens het Interbellum te Ieper zelf, niet de grootse luister zoals vandaag gekend meekregen. Toch dient men oog te hebben voor een traditie die na de Eerste Wereldoorlog was ontstaan bij de Belgische oudstrijdersbond, de N.S.B. (= Nationale Strijders Bond). Het was immers de gewoonte om enkele dagen voor 11 november een fakkeltocht te starten, die van op verschillende plaatsen vertrok en van de ene lokale afdeling van de beweging aan de andere – werd doorgegeven, om uiteindelijk op 11 november zelf aan het Graf van de Onbekende Soldaat te Brussel te eindigen.

 

2.1  De situatie in Ieper onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog: heropbouw versus ‘Holy Ground’

 

Nadat de vrede hersteld was, keerden veel Ieperlingen terug naar hun stad, of wat daar op dat moment van overbleef. Geen enkele van de circa 4000 gebouwen in de stad was ongeschonden uit de oorlog gekomen, de meeste van hen waren zelfs volledig in puin geschoten[27]. West-Vlaanderen was overigens de meest getroffen provincie van heel België. In 1920 telde men er 41’301 verwoeste huizen en 4245 onbewoonbare huizen. Ter vergelijking: op de tweede plaats kwam Brabant met 5129 verwoeste huizen, en telde Oost-Vlaanderen na West-Vlaanderen het meest aantal onbewoonbare huizen met 1912. In totaal werden 68’901 verwoeste – en 10999 onbewoonbare huizen geteld[28].

De terugkerende bevolking wilde, logischerwijs, zo snel mogelijk de stad heropbouwen om verder te kunnen met hun leven. Hier is alweer een mooie illustratie mogelijk van de wisselwerking, dialectiek en problematiek van de “drieledige’’ stad Ieper (als lokaal, nationaal en internationaal symbool). De Engelsen wilden, met Churchill op kop (“This is holy ground”), de ruïnes van de stad onaangeroerd laten, als een eeuwig ‘levend’ bewijs en monument van de Engelse/Britse opoffering. In deze redenering zit ook een logica, gezien het hele Britse Gemenebest getraumatiseerd uit de oorlog kwam. Dat Churchill bakzeil haalde, is toch geen voor de hand liggend gegeven. Chielens[29] haalt immers aan dat heropbouw niet ipso facto de eerste en/of enige keuze was. Zo vermeldt hij onder meer het Franse plaatsje Oradour-sur-Glane bij Limoges, waar de Duitsers op 10 juni 1944 een slachting onder de bevolking aanrichtten. Het dorp telde een kleine 650 inwoners, na een ‘vergeldingsactie’ tegen het verzet werd het hele dorp, op zes na, uitgemoord. De mannen werden van de vrouwen en kinderen gescheiden en neergeschoten. De vrouwen en kinderen werden opgesloten in de kerk waarin een kist antitankgranaten tot ontploffing gebracht werd. Vervolgens mitrailleerden de SS de nog levende vrouwen en kinderen, waarna de kerk in brand gestoken werd. Nadien heeft de SS nog dagen besteed aan het uitwissen van sporen en het onherkenbaar maken van de slachtoffers. Toen het nieuws bekend raakte, werd vrijwel onmiddellijk beslist om het dorp te houden zoals het was na die tiende juni 1944. Oradour werd zo Frankrijks nationaal symbool van “de Franse slachtoffers van buitenlandse barbarij”, zoals De Gaulle het zei[30]. Naast het verwoeste dorp bouwde men een nieuw dorp, een nieuw Oradour, toegewezen aan de nabestaanden van de slachtoffers.

Het is een mooi voorbeeld van de vraag wat te doen met steden die ten gevolge van de oorlogsgruwel een sterke symbolische waarde meekregen. Toch zijn er ook een aantal belangrijke verschillen tussen Oradour en Ieper. Zo is er in het geval van Ieper een veel belangrijker demografisch aspect. Oradour was een klein dorp van 650 inwoners, terwijl Ieper voor de Eerste Wereldoorlog 18’000 inwoners telde. Daarnaast was (en is) Ieper een vrij belangrijk centrum in het sterk agrarische Zuid–West–Vlaanderen. Dit maakt dat het verwoeste Ieper veel grotere belangen had bij een heropbouw. Neem daarbij tenslotte het cultureel erfgoed van de stad, en de keuze voor heropbouw was vrij logisch. De Britten zouden in de her op te bouwen stad zeker hun plaats krijgen. Die plaats kwam er in twee van de meest gekende en meest bezochte plaatsen van de stad: de Saint Georges Memorial Church en, hét symbool van de Britse opoffering, de Menenpoort[31].

Wat de herbevolking van de stad betreft, deze kwam na de oorlog gestaag op gang. Voor het uitbreken van de oorlog in augustus 1914, telde de stad ruim 18’000 inwoners. Op het einde van 1919 waren reeds een 2000–tal mensen teruggekeerd. Het stadsbeeld bestond uit de restanten van de in puin geschoten gebouwen waartussen de teruggekeerden tijdelijke verblijfplaatsen, vaak niet meer dan hutten, hadden opgetrokken. In 1921 was het bevolkingspeil opgelopen tot een kleine 10’000 mensen[32]. Toch zou het tot 1947 duren, vooraleer de kaap van 18’000 inwoners opnieuw overschreden werd. Eind 1972 werden bij de volkstelling 20’941 inwoners genoteerd[33].

Vandaag is Ieper één van de welvarendste plaatsen in de Westhoek. Dit was lang niet altijd zo. De hele Westhoek kampte jarenlang met een aanzienlijke economische achterstand. Gezien het feit dat het een sterk agrarische streek betreft, behoeft het niet veel verwondering te wekken dat de landbouwsector fel achteruit ging, toen meer en meer de secundaire en vooral de tertiaire sector aan belang wonnen. Vechten tegen de werkloosheid heeft na vele jaren wel zijn vruchten afgeworpen. De stad telt nu ongeveer 30’000 inwoners en haalde in 1996 een gemiddelde omzet van 34’641 miljoen[34]. De werkgelegenheidsgraad bedroeg in datzelfde jaar 89,4 %, ten overstaan van een werkgelegenheidsgraad van 64,7 % voor het arrondissement Ieper, 70,4 % voor de provincie West-Vlaanderen en 64,9 % voor het Vlaams Gewest[35].

 

2.2  De Ieperse Furie (27 juni 1926)

 

Zondag 27 juni 1926 diende een speciale dag te worden voor Ieper en zijn inwoners. Die dag werd immers een monument onthuld in de Hallestraat ter ere van zijn oorlogsslachtoffers, burgers en soldaten. Op het monument stonden de namen gegraveerd van 155 soldaten en van een omgekomen kloosterzuster[36]. Rond de onthulling was een hele plechtigheid georganiseerd met een mis, een optocht, zangfeesten en toespraken van lokale, nationale en internationale sprekers. Om 22 uur werd de plechtigheid afgesloten met een vuurwerk. Als men het programma analyseert, blijkt duidelijk dat het de intentie was om alle lagen en bevolkingsgroepen van Ieper bij de herdenking te betrekken. Er was geen organisatie, instelling, vereniging of club uit Ieper die niet meeliep in de stoet: alle scholen, de lokale voetbalclub en haar supportersclub, de biljartmaatschappijen, de toneelvereniging, de Post, de harmonie en de muziekschool, … tot en met de Kaartersfederatie, allen liepen mee in de stoet (cfr. infra). Tijdens en tussen de redevoeringen was er muziek, gebracht door de harmonie en de muziekschool. Wat een “feestdag” van herdenking en bezinning diende te worden, draaide uit op een memorabele gebeurtenis, maar dan ten gevolge van de rellen en schermutselingen die plaatsvonden tussen leden van de Vlaamse Oudstrijdersbond (V.O.S.) en flaminganten enerzijds en de ordetroepen anderzijds[37]. Twee keer chargeerde de rijkswacht op de V.O.S.-aanhangers. Een eerste keer tijdens de optocht naar het monument, wanneer de V.O.S.–sen afgezonderd geraakten van de optocht. Een tweede keer toen ze, na de officiële plechtigheden aan het monument op eigen houtje een toespraak trachtten te houden. De reden? Wederzijdse provocaties. De V.O.S. beweerde onheus bejegend te zijn, doordat het Vlaamse aspect tijdens de plechtigheid miskend werd. Te elfder ure werden, aldus de V.O.S., “Vlaamse” symbolen als het hijsen van de Vlaamse vlag en het zingen van de Vlaamse Leeuw van het programma geschrapt, ondanks het feit dat de V.O.S. vertegenwoordigd was in de feestcommissie. Logischerwijs ontstemde dit de leden van de V.O.S. en haar sympathisanten. Dit schrappen of niet inlassen van Vlaamse symbolen vormde langs Vlaamse zijde de aanleiding tot het uit de hand lopen van de plechtigheden. V.O.S. vond bedrogen te zijn door de burgemeester, maar een andere bron[38] voert dan weer aan dat er nooit sprake was van het opnemen van Vlaamse symbolen in het programma. De V.O.S. schetste in grote lijnen het volgende scenario. De leden van de V.O.S., die de staart van de optocht naar het gedenkteken vormden, zongen op een gegeven moment “De Vlaamse Leeuw”. Dit gegeven vormde de aanleiding tot de eerste rellen: zij werden tegengehouden door de ordetroepen, waarna er een charge plaatsgreep. Na het beëindigen van de officiële plechtigheden vormden de leden van de V.O.S. opnieuw een stoet om op hun beurt alsnog het monument te groeten en er kransen neer te leggen. Zover kwam het niet, want een nieuwe charge van de rijkswacht deed de menigte uiteenstuiven en een twintigtal mensen werd gearresteerd.

Dat de Ieperse V.O.S. net op diezelfde dag besloten had een gewestdag te organiseren, naar aanleiding van de onthulling, zal belgicisten allicht hebben dwarsgezeten. Zij vertellen dan ook een heel ander verhaal. De leden van V.O.S. werden niet afgesloten van de rest van de optocht, zij kozen daar zelf voor. Een van hun leiders, “meester” Emile Butaye, liet een gat met de rest van de optocht. Wanneer zij aanvoeren zonder reden uiteengejaagd te worden tijdens de tweede charge aan het monument zelf, verliezen ze echter het politiebevel uit het oog, dat naar aanleiding van de plechtigheden was uitgevaardigd. Artikel twee van dat politiebevel stelt uitdrukkelijk: “buiten hetgeen op het officieel programma gemeld staat, zijn alle stoeten en voordrachten in openbare plaatsen of in opene lucht verboden.” [39] Het is immers zo dat eens het monument bereikt, Jeroom Leuridan, prominent flamingant, de Vlaamsgezinden wilde toespreken. Strikt genomen was het de plicht van de rijkswacht om daar paal en perk aan te stellen, aangezien deze toespraak niet in het officiële programma voorzien was[40]. Vraag is evenwel of de ordetroepen zo driest en gewelddadig te werk moesten gaan. Daarnaast is er het niet onbelangrijk gegeven dat elk muzikaal intermezzo en/of concert werd afgesloten door de Brabançonne. Uiteraard is ook dit geen toeval, zulks had duidelijk propagandistische doeleinden. Op deze manier kreeg de plechtigheid een uitgesproken Belgicistisch karakter. De lokale overheid, als belangrijke (mede)organisator, liet zo duidelijk blijken in welk kamp ze  wenste te worden geplaatst, wellicht ook omwille van de internationale genodigden en sprekers.

Het is de bedoeling om in dit deel na te gaan hoe het zo ver is kunnen komen. Waarom chargeerde de rijkswacht op zo’n agressieve manier? Hadden zij orders gekregen om elke Vlaamse inbreng in het feest te vermijden, of was er een zodanige provocatie van de kant van de V.O.S. dat het gebruikte geweld te “rechtvaardigen” valt? Welke rol speelde burgemeester Colaert, hoe was de reactie en de opinie van ooggetuigen,… Kortom, er zal hier getracht worden het gebeuren te reconstrueren. Dit moet grotendeels mogelijk zijn door de weergave van het geheel in de lokale en nationale pers te behandelen, pamfletten van beide zijden te bekijken en dergelijke meer. Geenszins is het de bedoeling partij te kiezen voor deze of gene zijde. De betrachting is klaarheid in een kluwen te scheppen waarin vele vragen vooralsnog onbeantwoord bleven.

Het moge in ieder geval duidelijk zijn dat er geen sprake kon zijn van een neutrale plechtigheid. De situatie in Ieper (en België) was tijdens het Interbellum zodanig gepolitiseerd dat zelfs bij de onthulling van een lokaal monument, al is het dan in een stad met zo een enorme symboolwaarde, beide kanten hun slag trachten thuis te halen. Het is op zijn minst fascinerend en misschien zelfs schrijnend te noemen dat de onthulling van een monument, met als doel duidelijk het versterken van de lokale eenheid, in een stad als Ieper, zowel een plaatselijk als een nationaal en internationaal icoon, voorbeeld voor de oorlogsgruwel, zodanig uit de hand kon lopen.

Verder is het nuttig te vermelden dat de Ieperse Furie geen unicum is. Wel is het zo dat bij dit onderzoek nergens aanwijzingen gevonden waren van een dermate gewelddadig verloop van de plechtigheden, als bij de onthulling van het Ieperse monument. Ook elders liepen onthullingen van lokale monumenten al eens uit de hand ten gevolge van de twist tussen V.O.S. en N.S.B. Zo diende de onthulling van het oorlogsmonument te Boezinge in 1938 te worden uitgesteld, omdat ook daar de V.O.S. geen vrede nam met het niet erkennen van Vlaamse symbolen en ook na de Tweede Wereldoorlog (in de jaren ’60) kwamen nog zulke brandjes voor, onder meer te Mortsel en te Brussel. Te Mortsel werd de V.O.S. min of meer verplicht om de nationale driekleur aan haar vlaggen te bevestigen, wilde ze mee opstappen in de optocht. Te Brussel mocht de V.O.S. wel deelnemen aan de kerkelijke plechtigheid, op voorwaarde dat ze haar vlaggen buiten zou laten. Onnodig te zeggen dat de V.O.S. in beide gevallen niet inging op de gestelde voorwaarden.

Ter afsluiting wordt dan ingegaan op de verzoening tussen ‘Vlaamse’ en ‘nationale’ oud-strijders bij de recentste 11-novemberherdenkingen (te Ieper). In de media werd het beeld opgehangen dat het een verzoening betrof tussen twee kampen die elkaar na de Tweede Wereldoorlog de rug hadden toegekeerd. Uiteraard zijn de themata van na de Tweede Wereldoorlog, zoals bijvoorbeeld de amnestiekwestie, altijd actueel gebleven, zeker in vergelijking met de thema’s voortkomende uit de Eerste Wereldoorlog. Maar heeft men niet uit het oog verloren dat deze oudere thema’s de voedingsbodem vormden voor de kwesties van na 1945?

Eerst komt de afwerking van het officiële programma aan bod: er wordt aandacht besteed aan de gevoerde toespraken, de gezongen liederen en zo meer, teneinde hiervan een analyse te kunnen maken. Dit zal illustreren dat de klemtoon alvast niet ligt op Vlaamse punten en zeker niet op de ontvoogding van Vlaanderen.

 

2.2.1   Het officiële programma

 

In dit deel wordt het programma overlopen[41] en krijgen de gehouden redevoeringen de nodige aandacht. Op zich heeft de afwerking van het officiële programma weinig of niets te maken met de rellen, aangezien die elders plaatsvonden. De redevoeringen en de gezongen liederen zijn echter wel een illustratie van de ogenschijnlijke “neutraliteit” van de huldiging. Neutraliteit impliceert hier wel dat men uitging van een Belgische herdenking. Het blijkt nodig te zijn een overzicht te geven van het programma, teneinde de nodige achtergrondinformatie te leveren bij het gebeuren. Dat de Brabançonne meermaals gespeeld werd, kan wel gedeeltelijk een politieke inkleuring krijgen, wetende dat het zingen van de Vlaamse Leeuw, zoals uit de feiten blijkt, strikt taboe was.

 

10.30 u:         plechtige hoogmis in de Sint-Pieterskerk. Vaderlands sermoen, gehouden door Bouteca, gewezen krijgsaalmoezenier.

11.30u:          concert op de Grote Markt door de “Koninklijke Philharmonie” van Poperinge, onder leiding van Eugène van Elslande. Het concert omvatte:

·       Airs Populaire Yprois (E. Van Elslande)

·       Ouverture uit de Maritana (Wallace)

·       Spa Aubade (J.E.Strauwen)

·       Liefdeslied van Siegmund uit de Walkure (R. Wagner)

·       Cortège Fleuri (J.E. Strauwen)

·       Ouverture d'Egmont (Beethoven)

·       Suites de Valses (E. Van Elslande)

·       Brabançonne (Van Campenhout)

14.30u:          vertrek van de stoet van het Statieplein en opstappen door de belangrijkste straten van Ieper[42] naar de Hallestraat, waarin tal van lokale verenigingen mee liepen. De Rijkswacht opende de stoet, de V.O.S. sloot de stoet. Ook de oudstrijdersbonden en invalidenbonden van de naburige gemeenten waren vertegenwoordigd. Borden met de namen der gesneuvelden werden door schoolkinderen gedragen.

15.30:            onthulling van het monument, ontworpen door ingenieur J. Coomans en door beeldhouwer Debeul. Op de ereplaats voor het gedenkteken verzamelden zich de ouders en naaste familie van de overledenen/gesneuvelden. Rond het monument stonden de Ieperse oud-strijders behorende tot de Nationale Invalidenbond en de Nationale Oudstrijdersbond[43]. De hoge genodigden hadden, samen met de leden van de lokale overheid, op een verhoog plaatsgenomen.

 

De redevoeringen: de volgende mensen hielden redevoeringen (in volgorde van spreken):

 

·        Isaï Gruwez, voorzitter van de Nationale Invalidenbond Afdeling Ieper;

·        René Colaert, burgemeester van de stad Ieper;

·        Generaal-majoor Chenot, vertegenwoordiger van de minister van landsverdediging;

·        Generaal Clive, militair attaché van de Britse ambassade te Parijs;

·        generaal Mangeot, gouverneur van Duinkerke.

 

Het is niet de bedoeling de integrale redevoeringen over te nemen. Wel zal de inhoud, de boodschap geanalyseerd worden en zal ter illustratie her en der een citaat worden overgenomen[44].

 

a) Gruwez

Gruwez had het in zijn redevoering vooral over de heldenmoed en de opoffering van de soldaten (allemaal, niet enkel de Ieperse), waardoor ze er uiteindelijk in slaagden de overwinning te halen “toen onze onzijdigheid zoo eerloos geschonden werd en de vijand onze grenzen overschreed…” Daarnaast vroeg hij om de 925 burgerslachtoffers niet te vergeten, tevens “gevallen voor hunne plicht.” Het gedenkteken moest er ten slotte de burgers van de nieuwe generatie aan herinneren hoe het leger in 1914 zijn plicht begreep en aantonen dat zij, indien nodig, op hun beurt “bloed en leven moesten veil hebben ter verdediging van Koning en ons dierbaar Vaderland.” De nabestaanden zouden troost kunnen vinden in het monument “te weten dat het vereenend aandenken diep in aller harten gegroefd is en onuitwisbaar erin bewaard zal blijven.” Na de toespraak werd de nationale vlag van het monument gehaald, en blazen klaroenspelers “Te Velde” en de “Brabançonne.”

b) Colaert

Colaert legde de klemtoon op de plaats van het monument, een symbolische plaats voor de stad Ieper. In 1302 was het van hier dat de troepen naar Groeninghe vertrokken, in 1202 legde Boudewijn van Konstantinopel er de eerste steen van de Lakenhallen,…en in 1914 vertrokken de Ieperse jongens hier vandaan naar het front.

Na de redevoering van de burgemeester werd de cantate ingelast. Het betreft enkele liederen geschreven door Albert van Egroo, directeur van de muziekschool, op teksten van schepen (en toekomstig burgemeester) Sobry. In de cantate wordt de heldenmoed van het kleine België en haar vorstenpaar en inwoners bejubeld, alsook die van bondgenoten Frankrijk en Engeland[45] en de agressor, Duitsland, uitgespuwd. De teksten getuigen van een uitgesproken Belgisch nationalisme en van anti-Duitse gevoelens[46]. Dit is belangrijk, gezien de gebeurtenissen van die dag, te meer daar alle “Vlaamse” elementen op het allerlaatste moment van het programma werden geschrapt, zoals een pamflet (cfr. infra) aanvoerde. Daartegenover dient gezegd dat Belgisch-nationalisme[47] en rancune tegenover Duitsland sterk aanwezig waren in het België van na Wereldoorlog I, zodat men toch moeilijk kan aanvoeren dat zulke liederen een provocatie waren aan het adres van de V.O.S. en/of de Vlaams-nationalisten.

c) Chenot

Chenot betoont, uit naam van het leger, een innige uiting van bewondering voor de “heldhaftige zonen van Yper, aan de glorierijke dooden van den grooten oorlog.” Ook roemt hij de Ieperse bevolking die door de jarenlange beschieting en bombardementen, talrijke mensenlevens te betreuren hadden en hun huizen in puin geschoten wisten:

 

            “De wereld zag U pal staan!

            De wereld zag U overwinnen!

 

Door U allen, O Helden, die gevallen zijt voor de verdediging van ons land, werd België groot gemaakt.”

d) Clive

Clive benadrukte de unieke plaats die Ieper geworden is voor het Britse Rijk, gezien die plaats in het 600 kilometer lange front gekenmerkt wordt door het extreme geweld en bloedvergieten dat er vaak plaats had, de hele vier jaar lang. Hij sprak over het strategische en symbolische belang van de “Ypres’ salient”, waar de geallieerden de krachten verscheidene keren bundelden tegen de Duitsers. De 200 graven in de buurt van de stad zijn de getuigen van het Britse offer, waardoor Ieper voor Groot-Brittannië is wat Verdun voor de Fransen is. Het is in de salient dat uiteindelijk de patstelling begon die, vier jaar lang duurde, en waar de vijand uiteindelijk werd teruggedreven: “…l’offensive ennemie fut enrayée, arrêtée et trois mois plus tard on vit commencer l’offensive alliée qui ne s’arrêta qu’aux bords du Rhin.” Vier jaar lang heeft Ieper al het kwaad en de gruwel van een oorlog moeten doorstaan, waardoor er voor altijd een onlosmakelijk verbond zal blijven bestaan tussen Ieper, zijn inwoners en de Britten.

e) Mangeot

Mangeot maakt een uitgebreide vergelijking tussen de Franse overwinning aan de Marne en de zwaarbevochten Brits-Belgische overwinning aan de IJzer en de stad Ieper. Daarbij heeft hij het vooral over het belang van die overwinningen voor het verloop van de hele oorlog. Hij citeerde daarbij Foch: “La victoire que nous venons de remporter est peut-être plus importante par ses effets que la victoire de la Marne.”

Na de toespraken werden de nationale hymnen gespeeld van België, Groot-Brittannië en Frankrijk, alsook het plaatselijke “Tuindaglied”, waarna talrijke kransen aan het monument werden neergelegd.

 

16.30: concert door het muziekkorps van het derde linieregiment op de Grote Markt, onder leiding van de onderbestuurder Deridder.

·        Marche Jubilaire (A. De Boeck)

·        Ouverture uit Oberon (C. von Weber)

·        Les Contes d’ Hoffman (Offenbach)

·        Mascarade, Airs de Ballet (Lacome)

·        Polonaise (J. Blangenois)

·        Brabançonne (Van Campenhout)

 

Het Ypersche maakt gewag van sterke vaderlandsliefde, aangezien de Brabançonne op algemeen verzoek herhaald werd “en door de massa volk met eerbied en stijgende geestdrift was meegezongen […]aan het muziek een ovatie gebracht (werd) die klaar en duidelijk te kennen gaf welke vaderlandsche gevoelens de overgroote meerderheid der Yperlingen bezielen[48].”

Wat kan men besluiten op basis van dit programma? Grosso modo mag men concluderen dat de redevoeringen verstoken bleven van politiek geladen uitspraken. In de optocht naar het monument  stapten militaire delegaties mee, en de aanwezigheid van een aantal buitenlandse sprekers zal zonder twijfel een invloed gehad hebben op de sfeer waarin de herdenking plaats vond. Als we het programma bekijken, en we bekijken de toespraken, lijkt het alleszins duidelijk dat de herdenking sterk internationaal gericht was. De klemtoon lag mee op de goede internationale betrekkingen tussen de geallieerde landen. Door de gezamenlijke strijd tegen de Duitse agressor werden banden gesmeed die niet gauw verbroken zouden worden. Dat in deze sfeer geen plaats was voor binnenlandse en lokale politieke problemen, lijkt evident. Verder waren er niets dan lofwoorden voor de gevallen Ieperlingen, wier opoffering de redding van het vaderland, of zelfs van de hele mensheid betekende.

 

2.2.2  De rellen en opstootjes

 

In dit deel wordt vooral aandacht besteed aan de weergave van de rellen in de lokale en nationale pers. Naast Het Ypersche vinden we ook uitgebreide reacties in De Poperinghenaar. Opvallend is de sterk uiteenlopende opinie van beide lokale kranten. Wat de nationale kranten betreft, vinden we reacties in onder meer De Standaard en De Tijd, alsook in het uiterst Vlaams-nationalistische weekblad Vlaanderen.

De lokale pers

Het Ypersche[49] betreurt het feit dat er “eenige opstootjes hebben plaats gehad.” Ze verwijten de “extremisten” de betoging in het teken van de frontistische politiek te willen plaatsen, terwijl, aldus Het Ypersche, de huldebetuiging volstrekt niets met politiek te maken had. “Het staat de extremisten volkomen vrij meetingen, landdagen en wapenschouwingen in te richten, maar dat moesten zij, in alle geval, Zondag laatst niet gedaan hebben. Zij deden het toch. Vandaar de opstootjes.” Het artikel besluit: “ ’t is erg jammer. Het zou zoo heerlijk geweest zijn had men de Helden eendrachtig kunnen huldigen.”

Over de houding van Het Ypersche valt wel een en ander te zeggen. Dat het de flaminganten van de V.O.S. verwijt een landdag te houden, speciaal naar aanleiding van de onthulling van het monument, is op zich niet opzienbarend. Het is inderdaad zeer goed mogelijk dat van zulk een actie een provocerende houding uitging. Toch lijkt het erop dat de aanleiding tot de rellen niet zozeer de fameuze landdag was, dan wel het schrappen van de Vlaamse symbolen van het officiële programma. Provoceerde de V.O.S. door haar landdag, de V.O.S. en de flaminganten werden minstens even zeer geprovoceerd door het niet erkennen van de Vlaamse aspecten van de hele zaak (de huldiging en eigenlijk de hele Eerste Wereldoorlog).

Een heel andere inkleuring kregen de rellen in De Poperinghenaar[50]. De krant telde onder haar redactieleden dan ook aanhangers en leden van de V.O.S. In een artikel, getiteld “De slag van Ieper”, wordt een (duidelijk gekleurde) weergave gegeven van de gebeurtenissen op zondag 27 juni 1926.

In het artikel wordt juist aangeklaagd dat de V.O.S. geen algemeen congres mocht organiseren. “Het feest moest een militaristisch en fascistisch karakter hebben, mocht niet Vlaamsch zijn.” Bij deze introductie is meteen de toon voor het artikel gezet. Het optreden en handelen van de rijkswacht en van de organisatoren wordt sterk aan de kaak gesteld. Op de 27ste juni 1926 was het prachtig weer. “Wat een schitterend kleurengewimpel op het stadhuis. De Vlaamsche vlag, van vier miljoenen Vlamingen, alleen ontbrak. De V.O.S. sen hoopten nog op een onvrijwillige vergetelheid.” Om 9.30 uur interpelleerden ze burgemeester Colaert hierover. Deze zou, volgens het artikel, beloven dat de vlag om 12 uur op zijn plaats zou hangen, op de ereplaats, vlak boven de Belgische driekleur. Toen om 12 uur de vlag niet gehesen was, verontschuldigde Colaert zich: hij kon er niets aan doen, hij was “het komiteit niet meester” en diende zijn woord terug te nemen.

Ook over de plaats die de V.O.S. toegewezen kreeg in de optocht naar het monument, is De Poperinghenaar niet te spreken. Door de V.O.S. achteraan de stoet te laten plaatsnemen, zou de stoet “daardoor niet gestoord zijn. ’t Was immers hun (id est: het comité) manoeuvre om ze te ontwijken. En de verontwaardigde V.O.S.sen met hun vlaggen en muziek bleven staan. En voor hen werd de straat met sterke kabels afgespannen en als bij toeval was de bereden rijkswacht daar […] Het militair muziek was spelend tot voor het gedenkmaal gekomen. Op dat ogenblik werd dieper in de Boterstraat een Vlaamsch lied gezongen. Dit was het signaal voor de ruwe pandoeren…” Waar De Poperinghenaar zich bijzonder druk over maakte, is de charge tegen het vaandeldrager van de V.O.S. van Poperinge, waarbij de vaandel dreigde aan flarden gescheurd te worden. Toen een oud-strijder, Willie Devos, dit trachtte te beletten, werd hij, nog volgens de krant, door een vijftal gendarmen neergeknuppeld, mishandeld en afgevoerd naar de gevangenis. Vervolgens chargeerde de rijkswacht te paard in de massa “als echte kozakken, hun peerden in’t volk…En terwijl de rijkswacht de Vlaamsche Oud-Strijders, het weerloze volk onder de hoeven hunner peerden vertrappelde, zong men in koor voor het gedenkmaal, voor de gepanacheerde officieele heeren: “ ‘t Is Vrede, ‘t Is Vrede” .” Het artikel besluit: “Zal er dan geen stem opgaan in het Parlement om die schanddaden aan de kaak te stellen en de Yperse overheid, die ze uitlokte, ter verantwoording te roepen…”

Het is duidelijk dat de krant verbolgen was over de gebeurtenissen en de schuld bij de organisatoren en de ordetroepen legde. Hierbij geeft ze een heel andere verklaring voor de rellen dan het Yperse. Op zich niet zo opzienbarend, maar het illustreert wel mooi de problematiek rond het thema. Tevens maakt het grote verschil in nieuwsweergave duidelijk dat het onmogelijk en nutteloos is een schuldige aan te duiden. De situatie was zodanig gepolitiseerd dat stellingname en generalisaties best vermeden worden. Wie provoceerde wie blijft met andere woorden een open vraag. Het kan dan ook niet de bedoeling zijn deze te beantwoorden, aangezien beide versies van het verhaal wel hun gelijk en hun ongelijk hebben, en het niet de betrachting kan zijn van een wetenschappelijk werk om te culpabiliseren. Het lijkt beter te trachten de omstandigheden van de gebeurtenissen zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren, teneinde te weten te komen waarom en hoe de dingen gebeurd zijn, in plaats van een beschuldigende vinger te richten naar deze of gene zijde.

Andere tijdschriften

Om het beeld verder te vervolledigen wordt nog gekeken naar enkele andere dag- en weekbladen, lokaal en nationaal.

Een interessante invalshoek wordt geleverd door Edgard Missiaen, socialistische volksvertegenwoordiger, in diens artikel in de De Werkman van zondag 4 juli 1926. Hij verwijt de V.O.S. de huldiging aan te grijpen om een a-politieke gebeurtenis een politieke inkleuring te geven en aldus op de rellen aangestuurd te hebben. De V.O.S. had namelijk al in de commissie getracht de hele zaak te politiseren.

 

“Op het laatste oogenblik komen zij aandraven met een eisch, een zaak te berde brengende die reeds beslist was. Men eischte namelijk dat de leeuwenvlag aan het stadhuis zou geheschen worden. Wanneer men echter vroeg waarom, en wat die vlag in die plechtigheid te betekenen had dan kon hun afgevaardigde niet, of miste hij den moed te antwoorden. Dit gaf het recht te veronderstellen, dat men eischte de strijdvlag der fronters, dus eene politieke vlag, aan het stadhuis te hangen. Onder geen voorwendsel kon men dergelijke eisch inwilligen zonder gevaar te loopen, onmiddellijk alle andere politieke partijen met soortelijken eischen te zien aankomen!”.[51]

 

Wel besluit hij: “Wij houden er echter sterk aan, die gendarmen af te keuren die uit louteren zucht om brutaal te zijn, incidenten hebben helpen verwekken in plaats van de orde te bewaren. Langs beide zijden verdienen de onruststokers eene strenge blaam.”[52]

Het extreem Vlaams–nationalistische weekblad Vlaanderen[53] nam in zijn editie van 10 juli 1926 een artikel over dat in De Tijd (Amsterdam) gepubliceerd werd. Het artikel vermeld dat de rellen te Ieper zeker geen unicum vormden, aangezien overal in het Vlaamse land dergelijke plechtigheden “steeds in het teeken worden geplaatst van de Belgische patriotisme en de militaristische propaganda…” Ook wordt de Federation d’Anciens Combattants “fascistisch gezind” genoemd, tegenover de Vlaamsgezinde en antimilitaristische V.O.S. Volgens het artikel verbrak burgemeester Colaert zijn woord, door het niet heffen van de Leeuwenvlag aan het stadhuis en door het afsnijden van de Vlaamse oud-strijders van het officiële gedeelte van de feestoptocht waarna ze door een sterke afdeling gendarmen in bedwang gehouden werden. Verder maakt het artikel gewag van het spreekverbod voor Jeroom Leuridan[54] “een der heerlijkste figuren …onder de katholieke Vlaamsche Nationalisten…” Toen een “gendarm” hem verbood verder te spreken, protesteerde de menigte hevig, hetgeen de aanleiding zou gevormd hebben voor de eigenlijke Ieperse Furie. Het artikel voorspelt dat het wangedrag van de “Leliaerts–van–heden” ertoe zal leiden dat het Vlaamse volk zal komen tot een “nationaal bewustzijn” en het “besef van eigen waarde.”

Ook de Standaard, als belangrijkste Vlaams–katholieke krant, berichtte uitgebreid over de gebeurtenissen. Maandag 28 juni, daags na de incidenten, verscheen op de fontpagina een verslag[55] onder de titel Eene onthulling. Het Gedenkteeken van Yper. In dit artikel werd enkel gewag gemaakt van “hevige incidenten uitgelokt door tegenstrevers. In allerijl werden de winkelhuizen rondom het gedenkteken gesloten. De gendarmerie heeft de omgeving van het gedenkteken moeten schoonvegen. Verscheidene vlaggen werden aan flarden gescheurd gedurende de opstootjes. Een vrij sterke groep mannen en vrouwen werd door de politie opgeleid.”

Op 29 juni werd veel dieper op de incidenten ingegaan, onder de titel het Gedenkteeken te Yper. Hevige incidenten. Hierin komt men terug op de oorzaak van de incidenten. De (anonieme) bron haalt de veronderstelde woordbreuk van de feestcommissie aan. Er werd besloten  “dat naast de Belgische vlag ook de Leeuwenvlag te dier gelegenheid op het stadhuis zou wapperen en dat de “Vlaamsche Leeuw” na de Brabançonne zou gespeeld worden. Naast deze woordbreuk meende de bron dat de V.O.S.-sen verder sterk geprovoceerd werden door hen achter het militaire muziek op te stellen in de optocht, terwijl “al de andere groepeeringen, als F.N.C., F.N.I. en Amities Française voorop gingen.” Als teken van protest bleven de V.O.S.-sen staan in plaats van mee op te stappen. Ordetroepen stelden zich inmiddels op om te beletten dat de V.O.S.-sen plaats konden nemen bij het gedenkteken. Dezen uitten hun protest door de Vlaamse Leeuw te zingen, waarop de rijkswacht een charge uitvoerde en het plein schoonveegde. Nog volgens dit artikel verzamelde de V.O.S. nadien in een vergaderzaal, samen meer dan 4000 mensen. Er werd besloten na de officiële plechtigheden alsnog bloemen neer te leggen aan het gedenkteken om zo op eigen manier hulde te brengen. Deze stoet was, nog steeds volgens het artikel, driemaal groter dan de officiële. Bij het monument gekomen hield Leuridan een toespraak over de Vlaamse gesneuvelden, die velen ontroerde. Dit serene moment werd abrupt verbroken door een rijkswachter die Leuridan verbood zijn toespraak verder te zetten, waarop de rijkswacht een nieuwe charge inzette, nog driester, bruter en gewelddadiger dan de eerste. Verscheidene omstaanders toonden hun verontwaardiging over dit gewelddadige ingrijpen: “verschillende winkeliers ontsloten hun deuren om aan vrouwen en kinderen de gelegenheid te bieden om aan de woeste gendarmen te ontsnappen.”

De schuld in dit alles ligt, volgens de auteur van het artikel, volledig bij de Ieperse overheid, die alles in het werk heeft gesteld om de incidenten uit te lokken.

 

2.3  Impact van de Ieperse Furie

 

Dat de rellen en de opstootjes de gemoederen zodanig hadden verhit, dat een hele stad erdoor verdeeld werd, is wel gebleken uit de sterke verdeeldheid van de lokale, en nationale pers. De incidenten dreven de tegenstellingen tussen V.O.S. en de Nationale oud-strijders van N.S.B. ten top. De N.S.B. reageerde onmiddellijk op de rellen waarin de V.O.S. betrokken was geraakt. In een tweetalig bericht over de incidenten lezen we in Het Ypersche:

“De personen die verlangen het onderschrift te tekenen dat zal gezonden worden aan den Heer Minister van Landsverdediging tegenover die er genoegen in vinden onrust en wanorde te verwekken bij iedere onthulling van monumenten aan de gesneuvelden zijn verzocht zich te wenden tot den Heer Voorzitter der Federatie der Oudstrijders, in ’t Gasthof “St-sebastiaan”, statiestraat, voor Donderdag aanstaande.”[56]

In een ander, Franstalig artikel, getiteld Petits echos au sujet de la manifestation frontiste de dimanche dernier is er sprake van “l’odieuse demonstration anti-patriotique”[57].

Nu is reeds voldoende gebleken dat Het Ypersche op zijn zachtst gezegd niet pro-Vlaams was, en cruciaal daarbij is het feit dat ze, als belangrijk wekelijks tijdschrift voor Ieper, een grote invloed kon uitoefenen (en allicht ook heeft uitgeoefend) op de publieke opinie. Het weekblad streefde ernaar de belangrijkste nieuwtjes, die de Ieperse bevolking aanging of zouden kunnen aangaan, weer te geven. Zo hield het de bevolking op de hoogte van de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de herstelbetalingen, het had aandacht voor alle lokale evenementen, bood een overzicht van wat elders in binnen- en buitenland gebeurde, versloeg de zittingen van de gemeenteraad, bood een forum voor lezersbrieven, en nam voor Ieper mogelijk interessante stukken uit andere kranten en tijdschriften over, al dan niet met eigen commentaar en opmerkingen. Bij politiek geladen artikels, was de toon zonder uitzondering patriottisch, of anti-Vlaams.

Een rechtstreeks gevolg van de Ieperse Furie was dat de V.O.S. sindsdien weg bleef van elke officiële herdenkings- of huldigingsplechtigheid, en voortaan, tot op heden, haar eigen plechtigheden en huldigingen organiseerde. Een specifiek voorbeeld hiervan zijn de traditionele huldigingen van de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog tijdens Allerheiligen. Gewoontegetrouw had de officiële, vaderlandse hulde plaats in de voormiddag; in de namiddag hield dan de V.O.S. haar huldiging aan de kerkhoven. Nu was het al voor de Ieperse Furie al België boven bij de herdenkingen, maar een logisch gevolg ervan was uiteraard dat de herdenkingen te Ieper voortaan helemaal in een sterk vaderlandsgezinde sfeer zouden doorgaan. Zo neemt tot op de dag van vandaag de N.S.B. een centrale plaats in bij de 11-novemberherdenkingen en speelt ook het Belgisch gezinde Last Post Comittee een belangrijke rol.

De gemeenteraadsverkiezingan van 1926

De rellen en onlusten ronde de onthulling van het monument kwamen op een cruciaal moment, te weten enkele maanden voor de Gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1926. Ook nu weer speelde Het Ypersche  een niet onbelangrijke functie bij deze verkiezingen. Op de frontpagina van de editie van 9 oktober staat tekst en uitleg over hoe geldig te stemmen (het technische aspect van de zaak: hoe men de vierkantjes naast de namen van de kandidaten dient in te kleuren). Daarnaast treft men er ook twee artikels aan, ‘Souvenez-vous’ en ‘Vergeet het niet!’, waarin de Ieperse bevolking wordt aangemaand ook de ‘juiste’ stem uit te brengen. Het artikel raadt met name af om voor Lijst Twee, die van de frontpartij, te stemmen.

 

Vergeet niet dat Borms en zijn “Raad van Vlaanderen” de medewerkers waren van de Moffen; dat zij hen spionnen en werkloozen leverden om hen te helpen het Belgisch Leger te verslagen in hetwelk Uwe zonen streden, Uwe broeders, Uwe echtgenooten; dat zij onder de Belgische soldaten den opstand aanstookten […]

Vergeet niet dat, terwijl onze dappere Helden zich door de Duitsche kogels aan stukken lieten kerven voor de verdediging onzer vrijheden, van onze onafhankelijkheid, van onze rechten en van ons goed […] de landverraders aan Hindenburgh gelukwenschen toestuurden ter gelegenheid van de Duitsche overwinningen […]

Vergeet niet de voorschriften van wijlen Onzen Grooten Kardinaal Mercier en de brieven der bisschoppen die de separatistische politiek afkeuren;

Vergeet nooit onze Helden, met duizenden op het slagveld gevallen, onze duizenden burgerlijks slachtoffers […]

Stemmen voor de lijst nr 2,

’t Is den burgeroorlog helpen voorbereiden, ’t is de offers onnutig maken van deze die hun jeugdig en edel bloed hebben gestort voor de schoonste aller zaken, ’t is het gemeen verraad goedkeuren van Borms en Cie tegenover hun land […]

Yper, waarvan de geschiedenis zoo glorierijk en zoo schoon is, zal zich niet lenen aan een opspraakverwekkende handeling met de vrijmakers van Borms, de verrader, van Borms, de Mof!!

Yper zal het aandenken der Helden, haar zonen, wier asschen op haar kerkhof rusten, niet willen bezoedelen met mede te helpen aan de vernietiging van ons geliefd België.

Yper zal niet stemmen voor de lijst nummer 2 […]”

 

Het artikel spreekt duidelijk voor zich. In onverbloemde taal wordt de bevolking aangespoord om zeker niet voor een partij te stemmen die door de krant duidelijk aanzien wordt als een groep landverraders. Wat echter opvalt, is dat met name de figuur van Borms afgeschilderd wordt als de vleesgeworden collaborateur. Op zich is Borms uiteraard een dankbaar mikpunt voor Belgisch-nationalisten, maar het schijnt toch vreemd dat niet dieper wordt ingespeeld op de eigen, lokale gebeurtenissen van de afgelopen zomer. Waarom werd van de Ieperse Furie geen gebruik gemaakt in de verkiezingspropaganda? Verwijzingen naar de verwerping van het Vlaams-nationalisme door Mercier en door het episcopaat zullen wel hun invloed gehad hebben op de sterk katholieke bevolking van de Westhoek medio jaren 1920, maar in feite boden de gebeurtenissen die enkele maanden tevoren bijna letterlijk in de eigen achtertuin plaatsgrepen toch het ideale propagandamiddel in de strijd tegen al wat naar flamingantisme en Vlaams-nationalisme rook.

Toch werd de materie niet gebruikt. Een mogelijke verklaring hiervoor lijkt te zijn dat de Ieperse Furie te gevoelig lag om als verkiezingsmiddel te gebruiken. Misschien was de algemene tendens er dan wel een van afkeuring van het eigengereide optreden van de V.O.S., maar de drieste acties en het nodeloze geweld van de rijkswacht om aan de V.O.S.-manifestatie een einde te maken, werd zonder twijfel door veel burgers afgewezen[58]. Dat men de Ieperse Furie niet heeft aangegrepen in de verkiezingsstrijd, toont tevens aan hoe verdeeld de publieke opinie in Ieper was. Een te expliciete veroordeling zou niet opportuun zijn, omdat men zo gematigde katholieke flaminganten al te zeer tegen de borst zou stuiten.

De verdeeldheid binnen het Iepers kiezerspubliek blijkt ook uit de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen in oktober van datzelfde jaar. De katholieken bleven nog wel de grootste partij, maar behaalden geen absolute meerderheid. Liefst alle vier de partijen (in volgorde van grootte: katholieken, Vlaams-nationalisten, socialisten en liberalen), zetelden in de gemeenteraad die vanaf 1 januari 1927 officieel de vorige ‘ploeg’ zou aflossen. Colaert bleef burgemeester, en haalde ook de meeste voorkeurstemmen. Opvallend is wel dat het verschil met Leuridan miniem was[59]. De katholieken haalden met 2363 stemmen zes zetels, de Frontpartij haalde 1985 stemmen, goed voor vier zetels. De socialisten en liberalen haalden respectievelijk 1557 en 1306 stemmen, goed voor drie zetels voor de socialisten en twee voor de liberalen. Het meest opmerkelijke is dat Leuridan, die als vijfde op de lijst van de fronters stond, niet als raadslid zou zetelen, ofschoon hij de meeste stemmen van alle fronters haalde. Toch zou hij, als plaatsvervangend raadslid, een mandaat opnemen in de gemeenteraad, aangezien de binnen de frontpartij als derde verkozen Verbeke, afstand deed van zijn mandaat. De katholiek Sobry, tevens eerste schepen, verwoordde het als volgt:

“Daar twee gekozenen regelmatig hunne verzaking hebben gekend gemaakt dient er gezien te worden of de twee eerste plaatsvervangers, namelijk MM. Robert Declercq en Jeroom Leuridan, kiesbaar zijn volgens de wet. Uit het onderzoek blijkt dat beiden zich in de vereischte voorwaarden bevinden, te weten: Belg zijn, meer dan 25 jaar oud, gehuisvest te Yper en geen veroordeling hebben opgeloopen die hen beletten zou den eed af te leggen. Dienvolgens heb ik den eer voor te stellen volgende beslissing te nemen: MM. Declercq en Leuridan gekozen te verklaren voor een termijn van zes jaar en onmiddellijk over te gaan tot hunne eedaflegging.”[60]

Blijkbaar had de arrestatie van Leuridan tijdens de Ieperse Furie geen noemswaardige gevolgen voor zijn politieke loopbaan en hoewel het liberaal gemeenteraadslid Glorie daar toch een aantal vragen over had, verzekerde burgemeester Colaert dat dit geen enkel probleem was: “M. Colaert sourit et pretend personellement ne voir aucun obstacle a l’election de M. Leuridan.”[61]

Hoewel de gerechtelijke consequenties van de Ieperse Furie voor de betrokkenen klaarblijkelijk goed meevielen, en ze Leuridan één van de populairste politici van de stad maakte, speelde de hele affaire nog een tijdlang mee in het hoofd van de Ieperlingen. Dit blijkt zeer mooi uit de verordeningen die werden uitgevaardigd naar aanleiding van het carnavalsfeest in februari 1927. In Het Ypersche lezen we: “Zeer belangrijk bericht.”

“Het komiteit van den karnavalstoet neemt de vrijheid aan alle deelnemende groepen te herinneren dat het feest uitsluitende gericht is met het doel Yper te doen herleven en handel en nijverheid te bevorderen.

Al degenen die medewerken aan het welgelukken van het feest zijn met GEEN ander gevoelens bezield.

De penrsonen of groepen die in den stoet meegaan mogen noch door geroep, noch door gezang, aanleiding geven tot politieke of tot gelijk welk andere kritiek.

De personen of groepen die, niettegenstaande dit uitdrukkelijk verbod toch politieke of zogezegde politieke liederen zouden zingen, zullen uit den stoet gesloten worden en niet aan de trekking der premien kunnen deelnemen.”[62]

Het is duidelijk dat met deze verordening gealludeerd wordt op de Ieperse Furie van de vorige zomer. Ook de op het eerste gezicht nogal vage omschrijving “politieke of zogezegde politieke liederen” is in feite een meer dan duidelijke verwijzing naar de aanleiding tot de rellen tijdens de Ieperse Furie, het zingen van De Vlaamse Leeuw tijdens de optocht naar het gedenkteken.

De verkiezingen van 1932

Om de impact van de Ieperse Furie in een breder kader te plaatsen, kijken we ter afronding van dit deel naar de gemeenteraadsverkiezingen van 1932. In tegenstelling tot de verkiezingen van 1926 treffen we deze keer geen uitgesproken campagne aan tegen de Vlaams-nationalistische frontpartij of tegen eender welke andere partij[63].

Wanneer we de uitslag bekijken, blijkt dat de katholieken er enorm op vooruitgegaan zijn. Zij behaalden 3614 stemmen, bijna 1300 meer dan in 1926 (2363 stemmen, goed voor zes zetels). Ook de socialisten en de liberalen gingen erop vooruit, maar niet voldoende om meer zetels te halen: de socialisten haalden met 1959 (tegenover 1557 stemmen in 1926) opnieuw drie zetels; de liberalen bleven eveneens op een status-quo steken met twee zetels. Ze haalden 1555 stemmen, tegenover 1306 in 1926.

De grote verliezers van de gemeenteraadsverkiezingen waren de Vlaams-nationalisten. Zij verloren ten opzichte van 1926 585 stemmen (van 1985 naar 1400), en zagen hun aantal zetels in de gemeenteraad gehalveerd van vier naar twee.

Op alle vlakken waren de verkiezingen dus een overwinning voor de katholieken, want ook de individuele voorkeurstemmen vielen uit in het voordeel van de katholieken. Bij de socialisten kreeg Missiaen de meeste voorkeurstemmen (205), bij de liberalen haalde Van Alleynes 213 stemmen; en bij de nationalisten stak Leuridan met 189 voorkeurstemmen met kop en schouder uit boven de andere leden van zijn partij. De tweede op de lijst, Verbeke, haalde 79 stemmen. Bij de katholieken haalde Van der Mensch liefst 768 stemmen, en ook anderen bij de katholieken behaalden, in vergelijking met de kopstukken van de andere partijen, indrukwekkende resultaten[64].

De toch indrukwekkende stijging van de katholieken, en in mindere mate van socialisten en liberalen, kan niet enkel worden toegeschreven aan het verlies van de Vlaams-nationalisten. Er is gewoonweg een mathematische onmogelijkheid om het aantal stemmen, gewonnen door de drie andere partijen, te compenseren met het verlies van de Vlaams-nationalisten. De belangrijkste verklaring lijkt te liggen in de reeds behandelde bevolkingsstijging die na het einde van de Eerste Wereldoorlog geleidelijk werd inzette.

 

2.4  Besluit

 

Uit het overzicht van verschillende tijdschriften die over de Ieperse Furie berichtten wordt vooral één ding duidelijk: men berichtte niet over de feiten zonder een standpunt in te nemen. Dit helpt wel de tijdschriften in Vlaamse of belgicistische hoek te plaatsen, maar het maakt het er niet gemakkelijker op om, op basis van deze verschillende artikels, tot een goede reconstructie van het gebeuren te komen. We kunnen dus – met grote omzichtigheid slechts – een aantal conclusies trekken.

De overheid had bij politiebevel elke andere dan de officiële plechtigheden verboden. Wanneer de V.O.S. dan toch op eigen houtje een stoet naar het monument inlaste en Jeroom Leuridan er een toespraak hield, is het niet onlogisch te noemen dat hieraan een einde werd gemaakt.

Wanneer men echter bekijkt op welke manier de rijkswacht hierbij te werk ging, dienen toch enkele vragen gesteld worden. Wat verantwoordde hun uitermate gewelddadig gedrag tijdens de twee charges en was bovendien die eerste charge wel noodzakelijk geweest? Het zingen van de Vlaamse Leeuw en de weigering om nog mee te lopen in de stoet was eigenlijk niet meer dan een reactie op het feit dat de V.O.S. achter de militaire muziek diende op te lopen, ondanks hun uitdrukkelijk verzoek om alle militaire aspecten achterwege te laten.

Toch lijkt het er weer op dat dit uitdrukkelijk verzoek om af te zien van een militaire inslag, a priori voor dovemansoren bestemd zou zijn. Het België van na de Eerste Wereldoorlog leefde in een sterk patriottische sfeer. Ondanks, of juist omwille van de politieke instabiliteit waaraan het land onderhevig was, waren plechtigheden als die van de onthulling van het Iepers gedenkteken voor de gesneuvelden, zeer vaak het toneel van een uitgesproken Belgisch-nationalisme. Wanneer het hele gebeuren met de aanwezigheid van Belgische, Britse en Franse vertegenwoordigers en gastsprekers dan nog een internationaal aspect meekrijgt, behoeft het niet veel bewondering te wekken dat de plechtigheden van die 27ste juni 1926, baadden in een uitermate pro Belgische sfeer, waarbij de V.O.S. of enige andere Vlaamsgezinde organisatie als een vreemde eend in de bijt werd beschouwd. Elke kik die ze gaf, werd dan ook nauwlettend in het oog gehouden, en zoals gebleken, onmiddellijk gefnuikt.

Over het punt van de Vlaamse Vlag bestaat weinig duidelijkheid. Vlaamse stemmen beweren dat het ophangen van de Vlaamse Vlag aan het stadhuis een belofte was die de overheid had verbroken, terwijl Belgische stemmen dan weer melden dat hiervan geen sprake kon zijn. Het punt van de aan- dan wel afwezigheid van Vlaamse symbolen, is kentekenend. Wanneer Missiaen stelt dat het de V.O.S. was die de plechtigheid trachtte te politiseren, met de eis om de Vlaamse-Leeuwenvlag te hijsen, gaat hij immers uit van het idee dat de plechtigheid een a-politieke gebeurtenis zou zijn. Er is echter hopelijk voldoende aangetoond dat het hele gebeuren uitermate politiek gekleurd was. Men ging uit van een Belgisch-nationalisme, België als overwinnaar van de Eerste Wereldoorlog. Er waren een militaire kapel en militaire vertegenwoordigers aanwezig. Men nodigde sprekers uit van de bondgenoten Frankrijk en Engeland, en verguisde de Duitsers, waardoor duidelijk blijkt dat anti–Germaanse gevoelens nog sterk in het achterhoofd hingen. Wanneer Missiaen dan wil spreken van een “a–politieke gebeurtenis”, wil dat toch zeggen dat al de zonet opgesomde kenmerken als de norm beschouwd werden, en zo derhalve niet beschouwd werden als politiek geladen. Het toont tevens aan hoe problematisch het thema ‘Vlaanderen’ wel was. Een Vlaamse-Leeuwenvlag was een zeer duidelijk ideologisch, politiek en cultureel signaal. Het was het symbool voor de Vlaamse Beweging in haar ontvoogdingsstrijd en voor al haar tegenstanders was het in diezelfde context een verwerpelijk symbool van collaborateurs, landverraders en separatisten. Zulk een symbool kon niet, mocht niet wapperen op een dag die niet enkel in het teken stond van de doden van de Eerste Wereldoorlog, maar ook in het teken van de Belgische overwinning.

Het lijkt er ook sterk op dat de overheid op verschillende manieren de V.O.S. geprovoceerd heeft, of althans de intentie had dat te doen. Wanneer de V.O.S.-sen dan inderdaad dom genoeg waren om ook maar enigszins dwars te liggen en hun ongenoegen uitten, zat het spel al heel snel op de wagen. De rijkswacht ging er met de grove borstel door, de overheid waste haar handen in onschuld. Zij had zich niets te verwijten, aangezien het de flaminganten geweest waren die de opstootjes en de rellen veroorzaakt hadden. De rol van burgemeester Colaert lijkt tevens vrij belangrijk. In welke mate had hij een invloed op het gedrag van de rijkswacht? Het is een piste die onderzocht moet worden, aangezien het niet onmogelijk lijkt dat hij van de gelegenheid gebruik wilde maken om af te rekenen met politieke tegenstanders als Butaye en Leuridan. Vooral Butaye was in de Westhoek een politiek zwaargewicht. Als lokaal politicus was hij actief in Watou, maar net als Colaert was hij ook parlementslid, en hield hij zich volop bezig met parlementair dienstbetoon voor de lokale, ook Ieperse bevolking, hetgeen hij verzilverd zag in meerdere opeenvolgende electorale successen. Hoewel de parlementsverkiezingen van 1921 voor de frontpartij eerder een teleurstelling betekenden, wist de partij onder leiding van Butaye in het arrondissement Ieper 22,6 % van de stemmen te halen; in 1925 zelfs 29 %. Opvallend is toch dat Butaye, die zijn populariteit zoals gezegd grotendeels aan zijn parlementair dienstbetoon dankte, op ideologisch vlak een vrij kleurloze figuur was, in die zin dat van hem geen krasse uitspraken of radicale standpuntinnamen verwacht moesten worden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Joris Van Severen.

Op gemeentelijk vlak lijkt het er dan weer op dat de Vlaams-nationalisten hun voordeel wisten te doen met de Ieperse Furie. Bij de gemeenteraadsverkiezingen die in het najaar van 1926 gehouden werden, kwamen ze als tweede partij uit de stembus, na de eeuwige katholieken. Leuridan bleek na burgemeester Colaert de populairste politicus te zijn. Bij de verkiezingen van 1932 echter verloren de nationalisten de helft van hun zetels, terwijl de andere partijen er wel absoluut (het aantal effectief behaalde stemmen), maar niet relatief (het aantal gewonnen zetels; met uitzondering van de katholieken) op vooruitgingen.

 

2.5  De Engelse bedevaart naar de Menenpoort, 8 augustus 1928

 

Op 8 augustus 1928 zou een enorm aantal Engelse bedevaarders Ieper aandoen[65]. Liefst 11’000 mensen werden verwacht. Daarmee werd de aandacht voor de opening van de Menenpoort, iets meer dan een jaar eerder, ruimschoots overtroffen. Het bezoek kaderde in een internationale bedevaart, waarbij de belangrijke plaatsen aan het westelijk front werden bezocht, naar aanleiding van de 10de verjaardag van de wapenstilstand. De bedevaarders waren vertrokken vanuit Londen, op 4 augustus, omstreeks middernacht, bijna uur op uur veertien jaar nadat Groot-Brittannië in de Eerste Wereldoorlog werd meegesleurd. Uiteraard kon Ieper, sinds die Eerste Wereldoorlog voor altijd een beetje Brits grondgebied, daarbij niet ontbreken. Het bezoek van de bedevaarders kon van alle kanten op grote belangstelling rekenen: van de stad zelf uiteraard, maar ook van in Brussel en in het buitenland. Dit had alles te maken met het groot aantal hoogwaardigheidsbekleders dat aan het bezoek deelnam. Prins Karel van België, de prins van Wales, de aartsbisschop van Canterbury, de maarschalken Pétain en Foch waren allicht de belangrijkste aanwezigen op de plechtigheid. In de week voor de komst van de bedevaarders werd er te Ieper alles aan gedaan om de gasten goed te ontvangen.

 

“Yperlingen! Bevlagt uwe huizen ter eere van de Koninklijke Prinsen, van het “British Legion”, van de Engelsche Bedevaarders en der Maarschalken Foch en Pétain!”[66]

Teneinde alles vlekkeloos te laten verlopen, werd er een verkeersverbod in de straten rond de Menenpoort afgekondigd.

[…] en het te verwachten is dat dien dag nog talrijke vreemdelingen en nieuwsgierigen deze grootsche plechtigheid zullen komen zien […] (wordt) dien dag de toegang der Maarschalk Frenchlaan, Meenenstraat, Groote Markt, Dixmudestraat, Boterstraat en nog andere belangrijke straten der stad verboden […] van 9 u. tot 17 uur aan alle gerij dat niet zal voorzien zijn van een bijzonder toelatingsbewijs.”[67]

De bijeenkomst aan de Menenpoort was voorzien om 11 uur, en

“alleen de bedevaarders van het “British Legion” worden er toegelaten evenals de personen aan wie een bijzonder bewijs werd afgeleverd […] Vanaf 10 uur zullen de officieele groepen en muzieken zich op de Vanden Peereboomplaats vereenigen. Te 10 u. 45 zullen ze een bloemengarve leggen aan het Gedenkteeken der Ypersche Gesneuvelden en van daar zullen ze zich naar de Meenenpoort begeven […]te 11.30 stipt zal de Kerkelijke Dienst aan het Britsch Gedenkteeken beginnen en voorgezeten worden door den Aartsbisschop van Canterbury, opperkerkhoofd van Engeland. De dienst zal te 12 u. eindigen. Luidsprekers, aan de Meenenpoort, op de vestingen en op de Groote markt opgesteld, zullen aan het publiek toelaten dien dienst te volgen.

Onmiddellijk daarna zal de officieele groep (de prins van Wales, prins Karel van België, de generalen, en hun gevolg) zich naar de Groote Markt op de estrade begeven en de optocht zal beginnen.”[68]

 

Het voortouw bij die optocht werd genomen door de vroegere verpleegsters, soldatenweduwen, etc., waarna de andere delegaties volgen. Naast de bedevaarders zijn er nog vier officiële optochten naar het gedenkteken. De optocht eindigt te 13.30. In de namiddag beschikken de bedevaarders zelf over hoe de tijd vol te maken, autobussen zullen de hele middag af en aan rijden naar de kerkhoven in een straal van 8 kilometer rond de stad. Een eerste stoet vertrekt om 10.35, en

 

“zal een groot aantal kenteekens en vaandels van engelsche regimenten bevatten, belgische en engelsche vaandels, de leden van de F.I.D.A.C., de schepenen en de gemeenteraad van Yper en de belgische, engelsche en fransche uitgenoodigden (burgers, militairen en oud strijders), de burgemeesters van Poperinghe en andere steden, enz.

De tweede stoet zal te 11 uur vertrekken. Hij zal eveneens standaarden en kenteekens der engelsche divisies en der Dominions bevatten, de oversten (heeren en dames) van de verscheidene diensten van de British League en belgische, fransche en engelsche militaire attaché’s.

Te 11.10 u zal van de Hallen de bijzonderste stoet vertrekken, insgelijks voorafgegaan door kenteekens der divisien. Hij zal vooreerst de drie onder-voorzitters van het British legion bevatten (generaal Hamilton, de heer Lister en de Generaal-Majoor Frederic Maurice). Zullen volgen: de Kolonels Crosfield en Brown, chairman en vice chairman, de majoor Burnel Cohen, schatbewaarder van het British Legion; de burgemeester van Yper, kolonel Maton, de generaal bevelhebber der Provincie West Vlaanderen, de maarschalken Foch en Pétain, graaf Jellicoe, hoofd admiraal der Britsche vloot, de heer Lippens, minister der Belgische Spoorwegen, baron Janssens de Bisthoven, gouverneur van onze provincie, graaf Granville, Britsche ambassadeur te Brussel, en, ten slotte de prins van Wales en prins Karel van België. Die prachtige stoet zal onmiddellijk gevolgd worden te 11u.15 door dezen der Anglikaanse Geestelijkheid, geleid door den Aartsbisschop van Canterbury […] De trommelaars van de Grenadiers der Garde zullen dan ten slotte het “rappel” slaan, de prins van Wales zal onder het Gedenkteeken de bloemengarve van het British Legion neerleggen en de klaroenen van de Grenadiers der Garde zullen eerst het “appel” der Dooden blazen en vervolgens het “Reveil”. Dan zal men de “Brabançonne” hooren, de “Marseillaise” en het “God Save the King”. De Aartsbisschop zal aan de bedevaarders den zegen geven en de godsdienstige plechtigheid zal hiermee  een einde nemen.”[69]

 

Daarna keert de stoet, geleid door de twee kroonprinsen, terug naar de Grote Markt. Er wordt opgeroepen om dezelfde sereniteit en orde te houden die vorig jaar, bij de inhuldiging van het Brits Gedenkteken, de onthulling zoveel waardigheid meegaf, ofschoon het aantal bedevaarders dit jaar meer dan het dubbel zal bedragen dan toen. In de namiddag zullen de bezoekers geleidelijk aan de stad terug verlaten.

In de Ieperse gemeenteraad werd, onder voorzitterschap van burgemeester Sobry, eveneens druk vergaderd over hoe de plechtigheid in goede banen te leiden en hoe bovendien een goede indruk op de hooggeplaatste gasten na te laten. Tijdens de gemeenteraadszitting van 30 juli 1928 stond de organisatie van de ontvangst van de bedevaarders centraal. Naast het probleem dat de plechtigheid op een weekdag valt, waardoor de afgesloten wegen voor veel mensen hinder zullen opleveren, werd gesproken over het opstellen van praalbogen in de stad, om zo de oud-strijders en andere bedevaarders van harte welkom te heten. Het liberaal gemeenteraadslid Glorie vroeg zich af de stad er niet goed aan deed om “minstens eenige praalbogen te plaatsen om die talrijke en hooge bezoekers te verwelkomen?” Het idee vond wel enige navolging, zij het dat er zeer interessante bedenkingen werden gemaakt:

“M. Sobry: Het gedacht is goed, maar wij mogen de beteekenis niet vergeten van die bedevaart die uitsluitend een grootsche doodenhulde is in plaats van een zegepraal. Daarbij ’t is de stad niet die dat feest inricht en ons wordt eenvoudig gevraagd de bedevaarders met de meeste gevoelens van eerbied en genegenheid te ontvangen. Het doel dezer plechtigheid is dus alleen de duizenden Engelsche gesneuvelden te huldigen en te vereeren, en de vriendschapsbanden tijdens den oorlog gesmeed onder de bondgenooten nog te versterken. Volgens mij ware het dus ongepast dien dag triomfpoorten op te richten en victorie te kraaien.

M. Glorie: Mijn gedacht is geenszins dat er moet worden geroepen of die plechtigheid luidruchtig gevierd worden, maar vermits de stad officieel uitgenoodigd is vind ik het zeker weinig van onzentwege enkel mede te gaan tot aan de Dixmudestraat.

M.Sobry: Ik denk niet meer te mogen doen dan hetgeen ons gevraagd wordt. Moest ik echter overtuigd zij dat de Engelschen dat begeeren, zou ik de eerste zijn om het te doen.

[…]

M. Sobry: Al wat ik zou willen ’t is dat er eensgezindheid zou bestaan om de Engelsche bezoekers met allen eerbied te ontvangen.

M.Glorie: Als de Engelschen zullen zien dat gansch de stad bevlagd is, dat er ter hunner eer praalpoorten zijn opgericht, weest maar overtuigd dat dit op hen den besten indruk zal nalaten.

M. Sobry: Het verwondert mij dat dergelijk voorstel niet gedaan werd, zelfs niet door den heer Glorie, tijdens de inhuldiging van het gedenkteeken der Meenenpoort, alswanneer die plechtigheid eerder een feestelijk karakter had mogen ontvangen.

M. Van Nieuwenhove: Puisque les differents groupes nous arrivent par train, serait-ce maladroit de placer, par exemple a l’entree de la rue de la Gare, un calicot portant cette inscription: “La ville d’Ypres souhaite la bienvenue aux pelerins Anglais”?

M. Leuridan: Het voorstel van den heer Glorie, waarvoor ik ook wel iets voel, is niet slecht en met een opschrift in den zin aangeduid door den heer Van Nieuwenhove zult gij de Engelsche bezoekers plezier doen. Gij zoudt alleen een gepasten tekst moeten vinden waar alle gedacht aan feest is uitgesloten.

M. Sobry: Wij kunnen aan dit verlangen voldoening geven.

M. Van Nieuwenhoven: Avant de realiser cette proposition rien n’empeche de prendre l’avis du comité organisateur.

Iedereen verklaart zich hiermede ’t akkoord en de vooropgestelde politieverordening wordt algemeen goedgekeurd.”[70]

Het belang van deze besprekingen ligt uiteraard niet in het feit of de praalbogen al dan niet opgesteld werden, wel in de argumenten die werden aangehaald om ze niet op te stellen. Wanneer burgemeester Sobry stelt dat praalbogen bij deze plechtigheden niet gepast zijn, gezien de plechtigheden, ondanks hun enorme omvang, toch sereen dienen te verlopen, en alleen een eerbetoon dienen te zijn aan de gesneuvelde strijdmakkers, geeft hij, zonder het allicht zelf te weten, de kritiek van met name de V.O.S. lik op stuk. We hebben immers gezien dat de V.O.S. steeds hamerde op het miltaristisch aspect van de herdenkingen te Brussel. En hoewel deze plechtigheden niet te Brussel, maar te Ieper doorgingen, en er tal van militaire vertegenwoordigers aanwezig waren, stond de eerbied voor de gesneuvelden centraal. De komst van de bedevaarders stond volgens burgemeester Sobry immers helemaal in het teken van de huldiging en de verering van de duizenden Engelse gesneuvelden. Het plaatsen van praalbogen zou aldus ongepast zijn, vermits het hier niet ging om een feest of een overwinningsroes, maar om een indrukwekkende dodenhulde.

Bij de eerste Engelse bedevaarders, die reeds enkele dagen voor de grootse plechtigheden te Ieper aankwamen, voegden zich op 6 augustus ook de Ieperse afdelingen van het Nationaal Verbond der Invaliden, de Nationale Strijdersbond en het Verbond der Burgerlijke Oorlogsslachtoffers.

Het Ypersche was, zoals het een goede Belgisch gezinde krant betaamt, vol geestdrift over het gebeuren, en stak de loftrompet over de uitstekende organisatie: “Volstrekt niets kwam het bewonderenswaardige welgelukken dezer roerende betooging storen. Al degenen die aan haar inrichting medewerkten verdienen lofbetuigingen waarop niets af te dwingen valt. Maar de palm komt ontegensprekelijk toe aan kolonel E. C. Heath. D. S. O. die het bestuur van al de diensten der bedevaart op zich nam. Eere aan hem en aan het “British Legion”! […] Leve Groot Brittanje, Frankrijk en België!!

De plechtigheid was zonder meer indrukwekkend te noemen. Ook de hooggeplaatste gasten als maarschalk Pétain en generaal Maurice waren onder de indruk. Pétain verklaarde aan Maurice: “Ceci est une de plus grandes impressions de ma vie, la Porte de Menin est le plus beau Memorial du guerre qui’l m’ a été donné de contempler.”[71]

De bedevaart was dus op alle vlakken een succes dat op alle aanwezigen een sterke indruk heeft nagelaten. De plechtigheden overschreden het lokale karakter in elk opzicht, dat blijkt al uit de gemeenteraadszitting van 30 juli[72]. De bedevaart is een prototype van de drieledigheid van de stad met betrekking tot haar oorlogsverleden. De aanwezigheid van de lokale, nationale, Franse en Britse politieke, militaire en adellijke elite gaf het hele gebeuren een zelden gezien elan. Hun aanwezigheid doet denken aan de 11-novemberherdenkingen van 1998 toen, ter gelegenheid van de 80ste verjaardag van de wapenstilstand, de Britse en Belgische vorsten ook aanwezig waren op de plechtigheden.

 

2.6  11 november te Ieper

 

Zoals reeds aangehaald, waren de 11-novemberherdenkingen te Ieper aanvankelijk eerder kleinschalig, of alleszins bescheiden. Nu was er van in het begin weliswaar een relatief sterke buitenlandse belangstelling en inbreng, maar desalniettemin was 11 november niet meteen de aanleiding tot groots opgezette plechtigheden. Bovendien vielen Allerheiligen en Allerzielen vlak voor 11 november, en deze dagen vormden ook al een aanleiding tot het herdenken van de overledenen. In de West-Vlaamse frontstreek ging daarbij uiteraard veel aandacht naar de gevallen familie en vrienden uit de Eerste Wereldoorlog. Een deel van het gebeuren rond Allerheiligen stond in het teken van de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog:

“Met Allerheiligen had de gebruikelijke Vaderlandsche plechtigheid plaats ter dierbare nagedachtenis van de Belgische, Fransche en Britsche gesneuvelden […]Deze stoet bevatte – de frontersgilden en afgevaardigden uitgezonderd – zette zich te 11 u. in beweging, […]”[73]

Het was inderdaad zo dat de Vlaamsgezinde groeperingen en partijen niet deelnamen aan de, zoals letterlijk geschreven staat “vaderlandse” plechtigheden met Allerheiligen. De V.O.S. hield wel zelf een plechtigheid aan de kerkhoven later op de dag[74].

De 11-novemberherdenkingen verliepen over het algemeen volgens een vast stramien. De plaatselijke fanfare Harmonie Ypriana nam het voortouw bij de herdenkingen. Van op de Grote Markt, waar men gebruikelijk rond zes uur ’s avonds bijeenkwam, leidde zij de stoet naar de Menenpoort, waar tijdens de kransneerlegging het “God Save the King”, en “La Mort d’ Ase” werd gespeeld. Daarop speelden de klaroenspelers van de brandweer “The Last Post”. Vandaar ging het naar het monument der Ieperse gesneuvelden, waar de harmonie opnieuw “La Mort d’ Ase” speelde, alsook de “Brabançonne” en de “Taptoe”. Ter afsluiting doorliep de stoet de voornaamste straten rond de Grote Markt om daar te halt te houden, waar de harmonie nogmaals het “God save the King”, de “Marseillaise” en de “Brabançonne” speelde.

Ook de herdenkingen naar aanleiding van de tiende verjaardag van de wapenstilstand verliepen volgens hetzelfde stramien: de optocht van de Grote Markt naar de Menenpoort onder leiding van Harmonie Ypriana, waar het “God Save The King”, en “La Mort d’ Ase” gespeeld werden. De brandweer speelde “The Last Post.” Het Ypersche maakte gewag van een enorme volkstoeloop:

“[…] waar de stoet voorbij trok waren de straten zwart van ’t volk en een groote menigte vergezelde het muziek op heel den doortocht […] Onder de Britsche zegeboog was er geen plaatsje meer te vinden en bij het Gedenkteeken der Ypersche Gesneuvelden was het volk in dichte scharen toegestroomd om de plechtigheid bij te wonen […] Ons Vaderlandsch Lied werd door een grootsche ovasie begroet en onder luidruchtig bravogeroep herhaald […]”[75]

De herdenking van 1938: herdenken met het vooruitzicht op een nieuwe oorlog

In 1938, 20 jaar na de wapenstilstand, neemt men in Het Ypersche wel uitgebreid de tijd om stil te staan bij de ondertekening van de wapenstilstand en haar impact. Logisch, omdat de context van 1938 wel zeer bijzonder was. Al twintig jaar zwegen de wapens, maar de vraag die daaraan vrijwel onmiddellijk gekoppeld werd, is hoe lang dat nog zou duren. Twee artikels in Het Ypersche geven perfect de sfeer rond de herdenkingen van 1938 weer. In de editie voor 11 november schenkt men aandacht aan de nabestaanden, degenen die niets resten dan de herinneringen aan een dierbare, en voor wie de oorlog nooit afloopt; en aan de sombere internationale situatie. Twee weken later heeft men het dan weer over wat voor een vreugdevolle dag 11 november is voor iedereen die de verschrikking van de oorlog heeft meegemaakt.

 

“Maar nu… TWINTIG JAAR LATER… nu is de oorlog van 1914 nog niet geëindigd. Hij duurt niet enkel voort in de herinnering van de menschen: die nog telken jare den stilstand van het vreeselijke bloedbad herdenken, door kronen neer te leggen op de graven van de gesneuvelden, en bij de lugubere lijsten der gesneuvelden die op monumenten gebeiteld werden…

Zijn verschrikking blijft ook voortbestaan in de vereeniging van de invalieden […] De oorlog duurt nog voort in het ontroostbare hart van moeders en verloofden, die hun eenig beminde wezen in den oorlog verloren, en nu twintig jaar later er nog steeds om treuren, om rouwen… […]

 

De wereldcrisis van 1929, een logisch gevolg van den wereldoorlog 1914, is nog steeds niet ten einde: nog steeds zijn er over heel de wereld honderdduizenden werklozen, die honger lijden […]

Spijts de acht miljoen dooden van 1914-1918 blijft het oorlogsspook den vrede bedreigen, omdat nu – TWINTIG JAAR LATER – de armoede nog steeds te slap bestreden wordt, omdat de ellende in de kapitalistische landen over het hoofd gezien wordt, omdat machtsmisbruik, hebzucht, heerschzucht, jaloezie, actieve en passieve wreedheid, zelfzucht, strijdlust, nog steeds bij tallos velen en in alle klassen bleven bestaan […]”[76]

 

Het artikel liegt er niet om. De dreigende internationale situatie, de wereldeconomie die zich niet uit de malaise weet los te rukken, de droefenis van degenen die het recente oorlogsverleden niet kunnen loslaten, deze aspecten drukten een zware domper op de sfeer van twintig jaar wapenstilstand. De vraag Welk nut heeft het offer van 1914-1918 gehad?, wordt luidop gesteld.

Toch treffen we twee weken later een heel andere teneur aan. Het Ypersche tracht een beeld op te roepen van de vreugde die ieders hart vervulde bij het nieuws van de wapenstilstand. Nieuws waarop jarenlang smachtend op werd gewacht:

 

“Op 11 November 1918 […], na vier lange jaren van oorlog, van wee en ellende, kwam ons, als het kostbaarste  St Maartensgeschenk dat men toen verlangen kon, het nieuws van den wapenstilstand, van het einde van den oorlog toe. Onnoodig te zeggen dat deze blijde mare overal met de uitbundigste geestdrift vernomen werd, doch vooral door de soldaten, die het geluk hadden door den dood te zijn gespaard te worden, want voor hen beteekende zulks het einde van hun lijden en de zekerheid van een blij weerzien hunner naastbestaanden, en ook door de Yperlingen die toen als bannelingen op den vreemde verbleven en bij wien alsdan ook de hoop op een spoedigen terugkeer naar hun geliefde en zoo diep beproefde moederstad begon te herleven. Men moet dien dag beleefd hebben om te weten wat er toen in de gemoederen der menschen omging, om de gevoelens te kennen waardoor allen alsdan overmeesterd waren, om zich een gedacht te kunnen vormen van de geestdriftige, jubelende vreugde welke dien dag overal op de meest spontane en meest onverwachte manier tot uiting kwam. Dergelijke gemoedstoestanden beleeft men maar eenmaal, maar nu nog, alhoewel de uiterlijke tekenen der onuitsprekelijke vreugde, die toen allen beving, nu achterwege blijven verwekt elke verjaring van dien heuglijken dag bij allen de zoetste herinneringen.”[77]

 

De twee totaal tegenovergestelde sferen in de artikels benaderen misschien wel meer dan ooit de realiteit van november 1938. Enerzijds was er reden tot vreugde. Louter het feit dat reeds twintig jaar het monster van de oorlog geketend werd, riep bij velen de vreugde die men die dag voelde opnieuw op. Men werd daarbij echter geconfronteerd met de harde realiteit: het leek er sterk op dat het niet al te lang meer zou duren vooraleer de grote mogendheden elkaar opnieuw te lijf zouden gaan. Het Duitsland van Hitler was oorlogs- en wraakzuchtig voor de vernedering van Versailles 1919. Misschien ook wel omwille van de angst voor een nieuwe oorlog klampte men zich krampachtig vast aan de herinnering van de wapenstilstand, aan de herinnering van de vrede, in de hoop dat ook de staatsleiders tot bezinning zouden komen.

De fakkeltochten van de N.S.B.

Zoals gezegd had de N.S.B. na de Eerste Wereldoorlog de traditie ingebouwd om enkele dagen voor 11 november fakkeltochten te starten die door het hele land liepen om uiteindelijk op 11 november aan te komen bij het Graf van de Onbekende Soldaat te Brussel. Deze ceremonie verliep, net als de overige 11-novembervieringen, volgens een grotendeels vastliggend stramien. We schetsen hier ter illustratie de aankomst van de fakkel te Ieper vanuit Diksmuide in 1948[78]. Weliswaar valt dit buiten de periode van het Interbellum, maar dit lijkt, gezien het vaste verloop van deze ceremonie, niet zo veel ter zake te doen. Bovendien is het jaar 1948 ook wel speciaal. Het was de dertigste verjaardag van de wapenstilstand van de Eerste Wereldoorlog, maar men was ondertussen geconfronteerd geworden met de verschrikkingen die de Tweede Wereldoorlog met zich had meegebracht. De confrontatie met een nieuwe wereldoorlog moet voor veel oud-strijders van ’14 - ’18 een enorme schok geweest zijn. Voor velen

 

onder hen moet het aangevoeld hebben of het offer dat zij gebracht hadden weggelachen werd door de nieuwe wereldleiders. Hoe viel het immers te verklaren dat amper twintig jaar na The War to end all Wars een nieuwe wereldwijde gesel toesloeg, nog efficiënter in het doden en nog alomvattender dan de Eerste Wereldoorlog?

“Van veel punten in het land vertrokken Zondag laatst de fakkels, die op 11 November aan het graf van de Onbekende Soldaat te Brussel hebben gebrand. Ook in onze stad kwam Zondag 7 November de fakkel van de provincie aan. Symbolische plechtigheid, die echter door de aanhoudende stortregens veel van haar verdiende luister moest inboeten. Op het vastgestelde uur waren de deelnemers aan de Haiglaan verzameld, waar de afvaardiging van N.S.B., komende van Diksmuide, verwacht werd met de fakkel. Rond 11 uur kwam een auto aangebold met de voorzitter van de N.S.B.-afdeling Diksmuide, de heer Schallier, die de fakkel droeg, vergezeld van zijn afgevaardigden (…) Voorafgegaan door 4 rijkswachters, volgden de vlaggen van de plaatselijke oudstrijdersverenigingen, en omsloten door de leden van de Ieperse brandweer kwam de groep van N.S.B.-leden, waarin de Heer Schallier de fakkel droeg. De optocht werd besloten door de vaandels van de “Entente”, gevolgd van de voorzitters en afgevaardigden van de maatschappijen aangesloten bij het Verstandhoudingscomiteit der Oudstrijders en Gelijkgestelden […]”

Zo trok de groep oud-strijders naar het monument voor de Ieperse gesneuvelden,

“[…] waar front gemaakt werd voor het gedenkteken, terwijl de vlaggen langs weerzijden ervan plaats namen. Majoor Moesman, voorzitter van N.S.B.-Ieper en de Heer Schallier traden vervolgens vooruit en nadat de klaroenen het “Te Velde” geblazen hadden, richtte de Heer Schallier zich tot de Heer Moesman. […]”

Schallier verklaarde vervolgens dat het hem een eer was om de fakkel te mogen overhandigen, die nog diezelfde morgen ontstoken was aan het monument voor koning Albert te Nieuwpoort. Ook benadrukte hij de symbolische betekenis van deze fakkel, die voor de volgende generaties een aansporing diende te zijn, om nooit de Eerste Wereldoorlog te vergeten. Wanneer majoor Moesman vervolgens de fakkel in ontvangst nam, bevestigde hij de symbolische waarde van de fakkel voor het nageslacht. Na de plechtstatige overhandiging werd de Brabançonne ingezet, waarna de Ieperse delegatie van de N.S.B. per wagen naar Torhout vertrok, om daar de fakkel te overhandigen.

Deze fakkelceremonie barstte inderdaad van de symboliek. Door de overdracht van de fakkel van de ene naar de andere afdeling van het N.S.B. om uiteindelijk te Brussel te branden aan het graf van de Onbekende Soldaat, werden alle aspiraties die de N.S.B. maar kon koesteren verwezenlijkt. Enerzijds wordt door de tocht die de fakkel aflegt de eenheid van de bond duidelijk gemaakt. De eindbestemming Brussel toonde het Belgisch-patriottisch karakter van de N.S.B., terwijl de fakkel zelf uiteraard symbool stond voor het eeuwig brandend vuur dat in elke oud-strijder voortleefde. De fakkel symboliseerde ook de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog, die levend diende te worden gehouden opdat, zoals ze (= Moesman en Schallier) zelf zegden, de volgende generaties nooit zouden vergeten wat er gebeurd was en waarvoor men had gestreden.

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

[1]     B. DEWEVER, Greep naar de Macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, Tielt & Gent, 1994. Deel I. Het Vlaams-nationalisme tot 1932, pp. 19-91.

[2]     Geschiedenis van de Vlaamse Beweging, in: R. DE SCHRYVER, B. DEWEVER, G. DURNEZ, e.a., eds, Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, pp. 35-86.

[3]     E. WITTE, e.a., Politieke Geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, Antwerpen, 1990.

[4]     Cfr. infra.

[5]     Cfr. infra.

[6]     H.J. ELIAS, 25 jaar Vlaamse Beweging, 1914-1939, deel1 ,Antwerpen, 1969, pp. 259-267.

[7]     Zelfbestuur betekende voor het overgrote deel van de bevolking niets meer of niets minder dan separatisme. Zulke ideeën werden door velen verafschuwd, zeker nadat België als overwinnaar uit de Eerste Wereldoorlog was gekomen. Ook federalisering van de twee landsdelen Vlaanderen en Wallonië, kon voor velen, die België als unitaire staat zagen, niet door de beugel.

[8]      L. WILS, Honderd jaar Vlaamse Beweging, deel 2, Leuven, 1989.

[9]     De Godsvrede hield het overbruggen in van partijpolitieke tegenstellingen om samen aan de belangrijkste gemeenschappelijke thema’s te kunnen bouwen. Dit was de geest van de regering in ballingschap tijdens de Eerste Wereldoorlog, waardoor de socialisten zichzelf wisten te legitimeren als regeringspartij ten overstaan van de andere twee traditionele partijen.

[10]    Cfr. inleiding.

[11]    In: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p.62

[12]    G. DENECKERE, Oudstrijders op de vuist in Brussel. Het amnestieconflict tijdens het interbellum, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis. Revue Belge d’ Histoire Contemporaine, XXV, 1994-1995, 3 – 4, pp. 273-327.

[13]    Het was niet de eerste keer dat patriottische betogers erin slaagden de neutrale zone te betreden onder het burgemeesterschap van Max. In totaal gebeurde het een drietal keren. G. DENECKERE, art. cit., pp. 290‑291 en pp. 300-311.

[14]     IBIDEM, pp. 292-293.

[15]    Cfr. infra.

[16]    CHANTAL KESTELOOT, La Résistance: ciment d’une identité en Wallonie ?, in : Acta van het Colloquium Het Verzet en Noord-Europa, Brussel, 1994, pp. 406-418.

[17]    PIETER LAGROU, Welk Vaderland voor de vaderlandslievende verenigingen? Oorlogsslachtoffers en verzetsveteranen en de nationale kwestie, 1945-1958, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 3, november 1997, Brussel, 1996-s.d.d., pp. 143-161.

[18]    P. LAGROU, art. cit., p.145.

[19]    G. PROVOOST, De Vossen: 60 jaar Verbond der Vlaamse Oudstrijders (1919-1979), Brussel, 1979.

[20]    P. LEMMENS, 70 jaar V.O.S. een geschiedkundig overzicht. Brussel, 1989.

[21]    DE V.O.S., weekblad van den Vlaamschen oud-strijdersbond. De titel en de frequentie van verschijnen variëren.

[22]    In: DE V.O.S…, zondag 10 november 1940. 22ste jaargang, nr. 31, p. 2, 3.

[23]    Uiteraard dient men een onderscheid te maken tussen de periode van het interbellum en de naoorlogse periode. De Tweede Wereldoorlog was in elk opzicht een breekpunt geweest voor de V.O.S. (en niet enkel voor hen, ook voor de hele wereld). Na 1945 zat men immers met een heel nieuwe situatie: de ‘Nooit Meer Oorlog’ boodschap die de V.O.S. en het IJzerbedevaartcomité propageerden, was een illusie gebleken. Daarnaast zat de V.O.S. met het probleem van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. In die mate zelfs, dat het verbond een andere naam diende aan te nemen: het Nieuw Verbond der Vlaamse Oud Strijders, (= N.V.V.O.S). In de eerste editie van het nieuwe tijdschrift, wordt de collaboratie van V.O.S. afgekeurd, en distantieert men zich volledig van de oude V.O.S.; het bestuur van N.V.V.O.S. heeft het oude verbond zelfs door de rechtbank laten ontbinden, in: DE VLAAMSCHE OUDSTRIJDER. Orgaan van het Nieuw Verbond der Vlaamsche Oudstrijders, zondag 7 oktober 1945, jaargang 1, nr. 1.

[24]    DE VLAAMSCHE OUDSTRIJDER, zaterdag 11 november 1939, 21ste jaargang, nr. 46.

[25]    Zoals weergegeven in de editie van 19 november 1939, 21ste jaargang, nr. 47.

[26]    Aan de tot stand koming van de Menenpoort en de onthulling in 1927, wordt in deel III de nodige aandacht besteed.

[27]    G. TOPHAM FORREST, The Rebuilding of Ypres, p. 306, in: Prisma van de Geschiedenis van Ieper. Een bundel historische opstellen verzameld door O. Mus onder leiding van prof. J.A. van Houtte, Ieper, 1974, p.p. 304-315.

[28]    Dit blijkt uit een officiële lijst die in 1920 werd gepubliceerd en ook werd afgedrukt in Het Ypersche. Weekblad voor het Arrondissement Yper. Orgaan der VEREENIGING DE Geteisterden, de Ypersche Clubs, enz. La Région D’ Ypres. Journal Hebdomadaire de l’ Arrondissement d’ Ypres. Organe de l’Association des Sinistrés, des Clubs Yprois, etc. Jaargang 1, nummer 16, 7 augustus 1920.

[29]    P. CHIELENS Puin ruimen. De gespannen verhouding tussen wederopbouw en herdenking in internationaal perspectief, in: K. BAERT, e.a., ed., Ieper, de herrezen stad, Koksijde, 1999.

[30]    P. CHIELENS, art.c., p. 223

[31]    D DENDOOVEN, “This is Holy Ground.” Van ruïnestad over zone de silence tot Menenpoort: Britse plannen voor Ieper na de Eerste Wereldoorlog, in: K. BAERT, e.a., ed., o.c., pp. 97-124.

[32]    G.TOPHAM FORREST, art .cit., p. 309.

[33]    O. VANNESTE, De ekonomische evolutie te Ieper na de 2e wereldoorlog, in: Prisma van de Geschiedenis van Ieper…, Ieper 1974, p. 463.

[34]    Ter verduidelijking : in 1993 haalde men te Ieper een omzet van 27’024 miljoen. Als we dat bedrag aan een index met waarde 100 koppelen, bedraagt de indexwaarde van de omzet in 1996 128,2 ten opzichte van de indexwaarde 100 in 1993. Ter illustratie : het Vlaams Gewest haalde in 1996 een indexwaarde van 113,7 ten opzichte van de indexwaarde 100 van 1993, in : N.I.S., Stativaria nr. 21.

[35]    IBIDEM.

[36]    Zuster Juliana (Euphrasia Vanneste). Zij was novicemeesteres in een ziekenhuis. Bij het uitbreken van de oorlog werd een burgerlijk hospitaal ingericht naast het Heilig Hart klooster, waar ze samen werkte met de Quakers. Halfweg 1915 werkte ze te Poperinge samen met de gravinnen d’Ursel en de Jehay in het “Kasteeltje van de Juge” waar ze vooral tyfuspatiënten verzorgde. Bij een bombardement in juli 1916 liet ze het leven., in: J. CLAERBOUT, De Ieperse Furie. 27 juni 1926, s.l., 1975.

[37]    Cfr. bijlage 1.

[38]    E. MISSIAEN, in: De Werkman, 4 juli 1926.

[39]    Cfr. artikel twee van het politiebevel dat op 25 juni 1926 uitgevaardigd werd door burgemeester Colaert.

[40]    Cfr. Infra.

[41]    Het programma zoals weergegeven in het lokale weekblad Het Ypersche ..., zevende jaargang, N° 12, 3 juli 1926. Het Ypersche… is een belangrijke bron voor het onderzoek naar de herinnering en herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Het weekblad is het meest representatieve medium voor wat er in Ieper leefde. Dit ondanks het feit dat de krant, zoals zal blijken, sterk Belgisch gezind was, en daarom vooral inzake politiek geladen artikels met de nodige omzichtigheid benaderd dient te worden.

[42]    Door de Statiestraat, Tempelstraat, Boterstraat, Neermarkt, Rijselstraat, Pateelstraat, Bukkerstraat, Hondstraat, Grote Markt, Dixmudestraat, Surmont de Volsberghestraat, Boesingestraat, Vandenpeereboomplaats.

[43]    Merk op dat de leden van de V.O.S. hier niet bij waren.

[44]    De redevoeringen werden gepubliceerd in Het Ypersche…van 3 juli 1926, en werden daaruit overgenomen.

[45]    En niet “Groot-Brittannië.” Het betreft hier allicht een pars pro toto voor het hele Britse Rijk.

[46]    Titels als “De Groet”, “Het Verwijt”, “De Vrede”, “Het Herstel” en “De Vereering” illustreren dit.

[47]    En daaraan gekoppeld een culpabilisering van een uitgesproken flamingantistisch of activistisch ideeëngoed.

[48]    Het Ypersche… zevende jaargang, nr. 12, 3 juli 1926.

[49]    IBIDEM

[50]     De Poperinghenaar, in: J. CLAERBOUT, De Ieperse Furie. 27 juni 1926, s.l., 1975. Alle verdere citaten uit De Poperinghenaar komen uit hetzelfde artikel, tenzij anders vermeld.

[51]    E. Missiaen, in: De Werkman, 4 juli 1926.

[52]    IBIDEM.

[53]    Vlaanderen was een uitermate anti–Belgisch getint weekblad, dat niet enkel het federalisme van de hand wees, maar zelfs een Groot–Nederlands gedachtegoed predikte, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p.63.

[54]    Merk op dat in de voorafgaande verslagen over dit spreekverbod niets gemeld werd..

[55]    De Standaard. Dagblad voor staatkundige, maatschappelijke en economische belangen, negende jaargang, nr. 175, maandag 28 juni 1926.

[56]    Het Ypersche, 3 juli 1926.

[57]    IBIDEM.

[58]    Cfr. artikel van de Standaard van 29 juni, waarin gewag werd gemaakt van pogingen van de omwonenden om vrouwen en kinderen uit de menigte te halen teneinde ze tegen het rijkswachtgeweld te beschermen.

[59]    Colaert haalde 307 voorkeurstemmen, Leuridan 290, in : Het Ypersche,…, 7de jaar, no 27, 16 oktober 1926.

[60].   Het Ypersche, 8 januari 1927.

[61]    IBIDEM.

[62]    Het Ypersche, 7de jaar, no. 46, 26 februari 1927.

[63]    Cfr. het artikel in Het Ypersche van 9 oktober 1926.

[64]    Cornillie haalde bijvoorbeeld 503 stemmen, Lemahieu 411, Delhaye 353 en Vander Ghote 304 stemmen, in : Het Ypersche, 12de jaar, no. 28.

[65]    Cfr. bijlage 2.

[66]    in : Het Ypersche, 9de jaargang, nr. 17, 4 augustus 1928.

[67]    IBIDEM.

[68]    IBIDEM.

[69]    IBIDEM.

[70]    IBIDEM.

[71]     Het Ypersche, 9de jaar, nr. 19, 18 augustus 1928.

[72]    Cfr. supra.

[73]    Het Ypersche…, 9de jaargang, nr. 30, 3 november 1928.

[74]    Zoals bijvoorbeeld blijkt uit een artikel getiteld “Heldenhulde”, in : Het Ypersche…, 7de jaar, nr. 31, 13 november 1926

[75]    Het Ypersche, 9de jaargang, nr. 32, 17 november 1928.

[76]    Het Ypersche, 19de jaar, nr. 32, 5 november 1938.

[77]    Het Ypersche, 19de jaar, nr. 34, 19 november 1938.

[78]    De berichtgeving werd overgenomen uit Het Ypersch Nieuws. Onafhankelijk Nieuws- en aankondigingsblad voor het arrondissement Yper, 13 november 1948, p.4. Het Ypersch Nieuws… was de voortzetting van Het Ypersche, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog nog wel verscheen, maar na de bevrijding verdween. De eerste editie van het vernieuwde weekblad kwam pas uit op 13 december 1947.