Tot Icoon Verheven. Een onderzoek naar de verheffing van maatschappelijke gebeurtenissen tot fotografische iconen van de recente Nederlandse geschiedenis (Martijn Kleppe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk II: Onderzoeksopzet

 

Met mijn onderzoek wil ik redenen geven waarom en op welke manier een foto een plek in de geschiedenisboeken heeft gekregen. Duidelijk moet zijn dat deze foto’s niet automatisch icoonfoto’s zijn. Om te bepalen of een foto deze status krijgt, moet er mijns inziens een groot perceptie-onderzoek plaatsvinden en daar ben ik niet voor opgeleid. Ik wil in dit onderzoek aangeven welke foto’s iconische clichés zouden kunnen worden. Overigens is het belangrijk om te realiseren dat lang niet alle foto’s in de geschiedenisboeken icoonfoto’s zijn. Gedurende dit onderzoek zal vanzelf duidelijk worden, welke foto’s dat zouden kunnen worden. Daarbij maak ik gebruik van de door Perlmutter geformuleerde scheiding tussen unieke en algemene iconen.

 

Mijn onderzoeksperiode begint bij 1960 omdat vanaf dat moment de Nederlandse persfotografie zich ontwikkelde tot een professionele standaard en de kranten steeds meer foto’s gingen publiceren. Ik sluit mijn onderzoeksperiode af met het jaar 1989 omdat foto’s die daarna zijn genomen, waarschijnlijk nog niet in geschiedenisboeken voorkomen omdat het te recente gebeurtenissen zijn. Ik heb de periode 1960 – 1990 onderverdeeld in drie clusters, te weten: 1960 – 1969, 1970 – 1979, 1980 – 1989. Uit elk van deze clusters heb ik één jaar gekozen om te bestuderen, waarbij 1966 het uitgangspunt was. Door mijn voorstudie wist ik van 1966 dat er in ieder geval één foto in de geschiedenisboeken was terecht gekomen, namelijk de ‘rookbomfoto’ bij het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus. Ik heb besloten om 1966 als geheel jaar te bestuderen omdat ik wilde kijken of er meer grote gebeurtenissen in dat jaar hebben plaatsgevonden, maar niet in de geschiedenisboeken zijn terechtgekomen.

Om de uitkomsten van 1966 te toetsen heb ik nog twee jaren bestudeerd, namelijk 1977 en 1984. In tegenstelling tot 1966 heb ik deze jaren via een a-selecte gestratificeerde steekproef gekozen. Bij dit soort steekproeven wordt de populatie, in dit geval de jaren 1960 – 1989, onderverdeeld in een aantal subpopulaties. Vervolgens wordt uit elke subpopulatie een aselecte steekproef getrokken. Kortom, de jaren 1977 en 1984 zijn willekeurig uit de periodes 1970 – 1979 en 1980 – 1989 gekozen.[65] Voor mijn onderzoek vond ik deze opzet het betrouwbaarst omdat willekeur niet mogelijk is en de uitkomsten van het onderzoek over 1966 het beste en zo objectief mogelijk worden getoetst.

 

 

2.1 Onderzoeksmethodes

 

Om nu te bepalen welke foto’s uit deze jaren in geschiedenisboeken zijn gepubliceerd, heb ik drie publicaties bestudeerd, waarbij ik drie onderzoeksmiddelen heb gebruikt om deze plekken te verklaren:

1. Interviews met de makers van de door mij onderzochte bronnen.

2. Een reconstructie van eerdere publicaties van deze foto.

3. Het bestuderen van secundaire literatuur.

 

Interviews

Om erachter te komen waarom een bepaalde foto in een door mij onderzochte bron is opgenomen, heb ik interviews gehouden met de samenstellers van de boeken. Deze samenstellers zijn voor mijn onderzoek de gate-keepers of poortwachters, zoals die door White voor het eerst zijn onderzocht. Dit zijn de mensen die bepalen welke foto’s in het boek komen. Zij maken een selectie van voorgeselecteerd materiaal, waarbij ik de voorselecteurs, in dit geval de fotografen, fotopersbureau’s en in beperkte mate de kranten, buiten beschouwing laat.

In tegenstelling tot de kranten, wordt bij overzichtswerken en geschiedenisboeken wel vaak door één persoon besloten welke foto wordt afgedrukt. Zodoende lijkt mijn onderzoek dus op het oorspronkelijke gate-keepers onderzoek van White en Gieber.

 

Het uitgangspunt bij mijn interviews was de reden van de maker voor het opnemen van een bepaald bericht en de daarbij horende foto. Maar ook de opzet van de bron en de werkwijze van de auteur zijn ter sprake gekomen. Een uitgewerkt verslag van elk gesprek is als bijlage opgenomen.

 

De reconstructie

In de inleiding heb ik uitvoerig beschreven dat makers van geschiedenisboeken met hun keuzes het beeld van een gebeurtenis en/of periode van de geschiedenis bepalen voor toekomstige generaties. Als kijker of lezer, krijg je dus een voorstelling van een gebeurtenis of periode opgedrongen. Makers van geschiedenisboeken hebben meestal zelf een beeld van een gebeurtenis in hun hoofd en willen dit beeld bevestigt zien in de door hun uitgekozen foto. Maar wie of wat bepaalt het beeld dat de maker van een schoolboek heeft van een gebeurtenis of periode? En klopt het beeld van de maker eigenlijk wel met het beeld van een periode dat je krijgt wanneer je bijvoorbeeld naar de foto’s op de voorpagina’s van de kranten kijkt? Om deze vragen te beantwoorden zijn interviews alleen niet genoeg en daarom heb ik een reconstructie gemaakt van de publicatie van de foto’s in de geschiedenisboeken. Kortom, wanneer wordt een foto, die in een geschiedenisboek staat, voor het eerst afgedrukt? Is dat al meteen in de krant die verslag deed van een gebeurtenis of pas een aantal jaren later in bijvoorbeeld een decenniumboek? Naast geschiedenisboeken, heb ik daarom kranten en jaarboeken bekeken. In de volgende paragraaf zal ik uitgebreid stilstaan bij de keuze voor deze bronnen. Hier beperk ik me tot een uitleg van de opzet van mijn onderzoek. Deze reconstructie begon bij kranten omdat dit het eerste moment is, dat een groot publiek en de makers van geschiedenisboeken in aanraking komen met een foto. Het doel van deze reconstructie is drieledig. Allereerst kijk ik naar de hoeveelheid foto’s van binnenlandse gebeurtenissen die zijn opgenomen in alle bronnen. De logische verwachting is dat er in kranten de meeste foto’s zijn gepubliceerd en dat er vervolgens een dalende trend te zien is naar het minst aantal foto’s in de geschiedenisboeken.

Het tweede doel van de reconstructie is te bekijken of een beeld van een jaar dat je krijgt wanneer je kijkt naar de foto’s van dat jaar in een geschiedenisboek overeenkomt met het beeld van jaar wanneer je kijkt naar kranten uit dat jaar. Ik heb dit geoperationaliseerd door de onderwerpsverdeling op de foto’s per onderzochte bron vast te stellen en deze met elkaar te vergelijken. Hiertoe heb ik een aantal variabelen opgesteld, die ik via een objectieve meetprocedure aan de foto heb toegewezen.[66] Deze variabelen staan voor hetgeen op de foto is afgebeeld, bijvoorbeeld sport, criminaliteit, rellen, etc.[67] Op deze manier kan ik de onderwerpsverdeling van de bronnen onderling en tussen de jaren vergelijken en probeer ik een antwoord te vinden op mijn deelvraag: Komen de onderwerpen op de foto’s in de geschiedenisboeken overeen met de onderwerpen op de foto’s, die op de voorpagina van de krant staan? Dit is dus een manier om te controleren of het beeld van een maker van een geschiedenisboek, overeen komt met het beeld uit de periode zelf.

 

Het derde doel van dit onderzoek is te bepalen wanneer een foto in een geschiedenisboek voor het eerst gepubliceerd is. Daartoe heb ik bronnen gekozen, die verschenen zijn tussen de kranten en de geschiedenisboeken. Omdat dit overzichtswerken zijn van verschillende periodes, bereken ik hiervan geen gemiddelde onderwerpsverdeling. Met dit doel probeer ik een antwoord te vinden op mijn deelvraag: Wanneer worden de foto’s die in de bekeken geschiedenisboeken zijn opgenomen, voor het eerst gepubliceerd?

 

 

Tabel 2.1. Een schematische weergave van de opzet en doelstelling van de reconstructie.

Kortom, van de jaren 1966, 1977 en 1984 heb ik alle bronnen bestudeerd op het totale aantal binnenlandse foto’s, het onderwerp op de foto en het moment van publicatie van de foto. Op deze manier kunnen er vier scenario’s voorkomen:

  1. De foto staat in de krant en eventueel in een jaarboek, maar het komt in de andere bronnen niet voor. Hieruit kan ik concluderen dat dit beeld geen plek in de geschiedenis heeft gekregen.

  2. Het beeld zit in alle bronnen en heeft daardoor vanzelfsprekend een plaats in de geschiedenis gekregen.

  3. Het beeld staat alleen in de krant en de geschiedenisboeken maar niet in de jaaroverzichten. De afbeelding heeft dan later een plaats in de geschiedenis gekregen.

  4. De foto staat alleen in de geschiedenisboeken en komt in geen van de voorgaande publicaties voor. Het heeft dus wel een plek in de geschiedenis gekregen, maar pas veel later.

Deze scenario´s zal ik in de volgende hoofdstukken per steekjaar bespreken.

 

Secundaire literatuur

De laatste manier om redenen vast te stellen is het bestuderen van secundaire bronnen en het inventariseren van de stand van wetenschap over het belang van de desbetreffende gebeurtenis voor de geschiedenis.

 

 

2.2 Onderzochte bronnen

 

Zoals ik hierboven beschreven heb, ben ik mijn steekproef begonnen met het bestuderen van de voorpagina´s van twee kranten. Ik heb er bewust voor gekozen om alleen de voorpagina te doen, omdat dit de meest gelezen en bekeken pagina is. Tevens is er op deze pagina ruimte voor alle soorten nieuws. Er staan namelijk niet alleen berichten over bijvoorbeeld demonstraties, maar ook nieuws dat in de krant verdeeld is over andere rubrieken, zoals sport of cultuur.

Uit de kranten die er in Nederland zijn, heb ik twee gekozen, namelijk: het Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad. Op deze manier bekijk ik zowel een ochtend– als avondkrant maar tevens zijn dit twee verschillende soorten kranten, zoals Pieter van Waesberghe in het artikel ‘Ter lering of vermaak – De diverse soorten dagbladen’ bespreekt. Volgens de auteur zijn er twee soorten kranten: kaderkranten en populaire massakranten.

 

Twee soorten kranten

Door de verdergaande ontzuiling in de tweede helft van de twintigste eeuw verloren kranten steeds meer lezers die automatisch de krant van de bijbehorende zuil lazen. Hierdoor werden kranten vanaf de jaren vijftig gedwongen om steeds marktgerichter te gaan werken. Het gevolg hiervan was dat het uiterlijk van de kranten aanzienlijk veranderde. De opmaak werd aantrekkelijker en de ontspannende functie van de krant kreeg meer nadruk. Maar het belangrijkste gevolg was waarschijnlijk het feit dat de redacties steeds meer rekening moesten gaan houden met de belangstelling van de lezers. Volgens Van Waesberghe is de toename van het aantal sportpagina’s het meest in het oog springende voorbeeld van dit proces.

 

Tegen deze achtergrond ontwikkelden de kranten zich op twee manieren. Regionale kranten, De Telegraaf en het Algemeen Dagblad zijn typische populaire massakranten, alhoewel het Algemeen Dagblad zich zelf de laatste jaren ‘populairste kwaliteitskrant’ noemt. Trouw, De Volkskrant en NRC Handelsblad zijn kaderkranten en/of papers of record.

 

 

Type krant

 

 Populaire Massakrant

 

 Kaderkant / Paper of record

 

Voorbeelden

 

- Telegraaf

- Algemeen Dagblad

- Regionale kranten

 

- Trouw

- De Volkskrant

- NRC Handelsblad

 

 

Opmaak

 

Druk, levendig maar wel altijd aandachttrekkend

 

 

Evenwichtige en rustige opmaak met een beperkt aantal foto’s

 

Inhoud

 

- Praktische informatie: Helpt de lezer bij zijn praktische oriëntatie in het dagelijks leven, zoals het weerbericht, uitgaansagenda maar ook personeelsadvertenties.

- Human interest: Berichten, die handelen over de lotgevallen van andere mensen, zoals verkeersongelukken, maar ook berichten van ‘de man op de straat’.

-Verstrooiing: Onderdelen, die geen andere functie hebben dan de lezer te amuseren, zoals strips, kruiswoordpuzzels maar ook verslagen van voetbalwedstrijden.

 

-Beleidsinformatie: Artikelen die berichten over het beleid van organisaties en instellingen, zoals bezuinigingen van het kabinet maar ook berichten over plannen van een buurtcentrum.

Tabel 2.2. Een overzicht van de verschillen tussen populaire massakranten en kaderkranten, zoals Van Waesberghe deze omschrijft. De verschillen in inhoud zijn niet bindend. Uiteraard bericht een kaderkrant wel over sport maar minder dan een populaire massakrant.

 

De verschillen tussen beide kranten zijn te herleiden tot hun mate van aanpassing aan een breed lezerspubliek en komen zowel in de opmaak als in de inhoud tot uiting. Wat betreft de inhoud besteden populaire massakranten meer en uitdrukkelijker aandacht aan praktische informatie, human interest en verstrooiing dan kaderkranten, die juist meer aandacht geven aan beleidsinformatie. De lay-out van de kaderkranten kenmerkt zich in tegenstelling tot de populaire kranten, door een evenwichtig en rustig opgemaakte pagina’s, waarin beperkt gebruik wordt gemaakt van foto’s.[68]

De door mij bestudeerde kranten zijn dus twee verschillende soorten kranten en ik ben van mening dat ik een evenwichtig beeld krijg van de kranten die de lezers in de steekjaren aangeboden kregen, wanneer ik NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad onderzoek. Overigens bestond NRC Handelsblad in 1966 niet op de manier zoals deze tegenwoordig bestaat. De tegenwoordige krant is namelijk het resultaat van een fusie in 1970 van de twee kranten het Algemeen Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Voor mijn onderzoek in 1966 heb ik daarom de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) bekeken.

 

Jaarboeken

Het eerste jaarboek dat ik bekeken heb is de Aanzien van serie, die nog jaarlijks wordt uitgegeven door uitgeverij Spectrum in Utrecht. In het boek staat een overzicht van de gebeurtenissen van het desbetreffende jaar. Het doel van de publicatie is bij mensen een ´O ja!´-ervaring op te roepen, waarbij foto´s het belangrijkste middel is om de herinnering bij de kijker op te roepen. De onderwerpverdeling lijkt op die van de krant: nieuws, sport, rampen, politiek en rages.[69] In 1962 is de eerste Aanzien van verschenen als extra uitgave van het tijdschrift Panorama. De toenmalige redactie had veel abonnementen op fotopersbureau´s en vond het zonde om niets te doen met de enorme hoeveelheid foto´s, die zij niet publiceerden in het tijdschrift. Zodoende is het idee ontstaan om aan het einde van het jaar de belangrijkste gebeurtenissen te bundelen, waarbij de foto het uitgangspunt was. Vanaf het eind van de jaren zeventig gingen de samenstellers serieuzer en inhoudelijker te werk en werden meer bronnen geraadpleegd. De huidige samensteller Han van Bree, gebruikt op dit moment kranten en fotopersbureau´s als informatiebronnen.[70] De reden dat ik dit jaarboek als bron voor mijn onderzoek heb gekozen, is de opzet van het boek maar ook de grote oplage speelde een rol in mijn overweging. Tegenwoordig worden er 100.000 exemplaren per jaar gedrukt en verkocht en daarmee komt het Het Aanzien van bijna elk jaar in de lijst met de meest verkochte boeken.[71] Veel mensen hebben dus een exemplaar thuis en de foto´s die erin staan, zijn waarschijnlijk eens of vaker bekeken. Daarnaast verzamelen veel mensen de boeken, zodat deze waarschijnlijk in de toekomst als naslagwerk gebruikt kunnen worden. Om deze redenen kun je zeggen dat de foto´s, die in het boek staan, een belangrijke functie hebben in de beeldvorming van de geschiedenis. Naast de jaarboeken zijn er tot 1975 ook vijfjarige boeken van Het aanzien van verschenen. Voor het eerste steekjaar 1966 heb ik het overzichtsboek Het aanzien van 1965 – 1970 daarom ook in mijn onderzoek betrokken.

 

Het tweede overzichtswerk dat ik gebruikt heb, zijn de tienjarige delen van de cyclus Kroniek van onze eeuw, gepubliceerd door uitgeverij Kosmos in Utrecht. Het boek is een letterlijke vertaling van een Duitse variant, waarbij er ruimte was voor enkele Nederlandse onderwerpen. Deze onderwerpen werden gekozen door de Nederlandse eindredacteur Jaap Verschoor, die daarvoor andere jaarboeken als bronnenmateriaal gebruikte. Wat betreft beeldmateriaal, gaf Verschoor duidelijk aan dat hij zocht naar originele foto’s en niet altijd ‘iconische clichés wilde afdrukken’.[72] Alhoewel het boek niet helemaal is uitverkocht, vormt het toch een mooi overzichtswerk van gebeurtenissen, bezien over een periode van tien jaar.

 

Geschiedenisboeken

Het eerste boek dat ik in de categorie ‘geschiedenisboeken’ heb geplaatst is de Kroniek van de 20ste eeuw, welke in 1985 bij uitgeverij Elsevier is verschenen. In dit 1053 pagina’s tellende boekwerk zijn krantenartikel-achtige nieuwsberichten opgenomen van de jaren 1900 tot 1984. Net als bij de vorige uitgave De Kroniek van onze eeuw, is dit boek een Duits concept maar dit is geen letterlijke vertaling. Een groot aantal redacteuren heeft onder leiding van de samensteller Maarten Valken, de artikelen geschreven. Omdat het een uitgave van Elsevier was, mocht het beeldmateriaal dat van het tijdschrift Elsevier was, gebruikt worden maar aparte beeldredacteuren hebben naar meer materiaal gezocht. Net als Het aanzien van werd deze kroniek in eerste instantie met een oplage van 100.000 exemplaren gedrukt. Door de enorme omvang lagen er in elke boekwinkel stapels van deze kronieken en door de relatief lage prijs, was de eerste druk snel uitverkocht en ook volgende drukken verkochten goed.[73] Desondanks waren niet alle reacties even positief. Jan Blokker schreef in de Volkskrant van 26 oktober 1985 onder de kop ‘Geschiedschrijving op zijn groezeligst’ het volgende:

Zelden heb ik zoiets mals in m’n handen getorst – het heet nota bene Kroniek van de Twintigste eeuw, maar ligt wel al in de winkel (...) In opdracht van Elsevier, die Ikea onder de uitgevers, heeft een groot aantal meer of (vaak) minder serieus te nemen journalisten (...) voor elke maand van elk jaar tussen 1900 en 1984 een soort frontpage bijeengeredigeerd met het grote nieuws van de betreffende periode. Groot nieuws naar de normen van 1906, 1924, 1951 of later? Soms, maar meestal niet.’ [74]

 

Ondanks deze kritiek heb ik toch besloten om de Kroniek als onderzoeksbron te gebruiken. Al was het alleen maar vanwege de enorme oplage. Net als bij Het aanzien van staat dit boek bij veel mensen in de kast en geldt dus ook hierbij dat deze publicatie een belangrijke bron vormt voor de beeldvorming van de geschiedenis. Daarnaast is ook de onderwerpkeuze bijna dezelfde als in de kranten en de overzichtswerken: sport, politiek, rampen en cultuur.[75]

 

Het schoolboek Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 – 1990 heeft een andere onderwerpskeuze. Dit boek is namelijk een schoolboek dat Havo-scholieren moest voorbereiden op het Centraal Schriftelijk Examen van 2003 en 2004. Aangezien de onderwerpen voor deze examens minutieus omschreven worden, is er geen ruimte voor andere onderwerpen. Desondanks heb ik dit boek als bron gekozen omdat het een recent schoolboek is en daarom een goed beeld geeft van het fotomateriaal dat scholieren op dit moment bij het vak ‘Geschiedenis’ krijgen aangeboden. Daarnaast omvat het precies de periode die ik onderzoek en aangezien ik drie soorten geschiedenisboeken gebruik en de resultaten daarvan gemiddeld laat wegen, ben ik van mening dat dit een verantwoorde keuze is. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Het aanzien van heeft het beeld in deze uitgave een minder prominente rol. Per twee pagina’s zijn er twee tot drie afbeeldingen opgenomen, die niet als illustratie dienen maar informatie bevatten. De eindredacteur Marcel van Riessen voerde de beeldredactie uit en gebruikte overzichtsboeken van de gemeentebibliotheek in Amsterdam vaak als inspiratiebron. Hierbij zocht hij net zoals de samensteller van Kroniek van onze eeuw Jaap Verschoor vaak lang tot hij een origineel beeld had gevonden.[76] Alhoewel uitgeverij Wolters-Noordhoff de verkoopcijfers niet wil vrijgeven en de precieze verkoopcijfers niet bekend waren ten tijde van dit schrijven, blijkt uit eigen onderzoek van de uitgeverij dat Nederlanders en hun gezagsdragers het meest gebruikte schoolboek voor het vak ‘Geschiedenis’ is in Nederland.[77]

 

Het laatste geschiedenisboek is ook een schoolboek, namelijk Sprekend verleden, hetgeen verschenen is in 1994 bij uitgeverij Nijgh en van Ditmar, te Rijswijk. Voor mijn onderzoek heb ik Sprekend verleden deel 2 – Bovenbouw Havo/Vwo uit 1994 bekeken. In tegenstelling tot Nederlanders en hun gezagsdragers behandelt dit schoolboek een groter tijdvak en meer dan alleen Nederland. Een ander verschil is dat de samenstellers van Nederlanders en hun gezagsdragers zich moesten houden aan een strak geformuleerd onderwerp maar dit was bij ‘Sprekend verleden’ niet het geval. Het idee voor het boek kwam van een aantal vakdidactici van verschillende universiteiten en het is uitgegeven door Gottmer uit Haarlem. Tegenwoordig is dit NijghVersluys. Volgens één van de samenstellers, Leo Dalhuisen, moest in het boek minstens één illustratie per pagina zijn opgenomen, waarbij de afbeelding zowel illustratief moest zijn maar ook moest het informatie bevatten en dus een leselement zijn. Sprekend verleden doet dit sterker dan Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 – 1990 en in de praktijk komt dit erop neer dat er bij foto’s in Sprekend verleden zeer uitvoerige bijschriften bij de foto’s staan. Volgens Leo Dalhuisen is Sprekend verleden één van de meest gebruikte algemene geschiedenis schoolboeken, waarvan binnenkort een tweede versie verschijnt.

 

 

Jaar

 

Kranten

Jaarboeken/Overzichtsboeken

Geschiedenisboeken

1966

 

- Nieuwe Rotterdamsche Courant

 

- Het aanzien van 1966

 

- De kroniek van de 20ste eeuw

 

- Algemeen Dagblad

- Het aanzien van 1965 – 1970

 

- Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 – 1990

 

 

 

- De kroniek van onze eeuw 1960 – 1969.

 

- Sprekend verleden

1977

 

- NRC Handelsblad

 

- Het aanzien van 1977

 

- De kroniek van de 20ste eeuw

 

- Algemeen Dagblad

 

- De kroniek van onze eeuw 1970 – 1979

- Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 – 1990

 

 

 

 

- Sprekend verleden

 

1984

 

- NRC Handelsblad

 

- Het aanzien van 1984

 

- De kroniek van de 20ste eeuw

 

- Algemeen Dagblad

 

- De kroniek van onze eeuw 1980 – 1989

 

- Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 – 1990

 

 

 

 

- Sprekend verleden

 

Tabel 2.3 Een schematisch overzicht van de onderzochte bronnen, verdeeld per jaar en type bron.

 

Ik denk dat ik met de keuze voor deze bronnen een goed en uitgebalanceerd onderzoek kan uitvoeren. In de volgende hoofdstukken zal ik elk steekjaar uitvoerig behandelen en de uitkomsten van het onderzoek bespreken.

 

 

2.3 Conclusie

 

Voordat iemand een foto in zich opneemt, is er een productieproces aan vooraf gegaan, dat is in te delen in drie stappen, namelijk: productie, distributie en perceptie.

 

Perceptie

Allereerst heeft de fotograaf de foto gemaakt. Vervolgens is deze foto gedistribueerd door persbureau’s en afgedrukt door media. De derde stap is dat iemand de foto ziet en in zich opneemt. Vooral over deze laatse stap is veel gefilosofeerd. Publicisten zoals Sontag, Baudrillard en Goldberg proberen redenen te geven waarom de ene foto wel en de andere foto niet in iemands geheugen een plaats krijgen. Hun conclusie is dat mensen behoeften hebben aan een ‘visuele kapstok’ of een set beelden die het zogenaamde ‘collectieve geheugen’ vormen. Om deze veronderstelling te onderbouwen zou er eigenlijk perceptie-onderzoek bij een grote populatie moeten plaatsvinden.

 

Productie

Voordat iemand een foto ziet, moet deze eerst gemaakt zijn door de fotograaf. Alhoewel deze in eerste instantie een cruciale rol lijkt te hebben, is in mijn ogen de rol van de distributeur belangrijker.

 

Distributie

Dit is de gate-keeper en bepaalt welke foto aan het publiek wordt getoond en is hierdoor de belangrijkste schakel in het productieproces. In deze scriptie onderzoek ik een deze gate-keepers en beschrijf ik hoe zij te werk gaan. Door hun keuzes bepalen zij immers de visuele geschiedschrijving.

 

Opzet hoofdstukken

In de volgende drie hoofdstukken behandel ik de drie case-studies 1966, 1977 en 1984. Elk hoofdstuk is grotendeels op dezelfde manier opgebouwd. Ik begin met het beschrijven van de belangrijkste gebeurtenissen in het jaar. Vervolgens kijk ik naar de onderwerpen op de foto’s in de kranten en dan naar die in de jaarboeken en overzichtswerken. In de daarop volgende paragraaf beschrijf ik de onderwerpen in de geschiedenisboeken en zet deze af tegen de onderwerpen in de kranten zodat een duidelijk antwoord gegeven kan worden op de deelvraag of het beeld in de geschiedenisboeken overeen komt met het beeld in de kranten.

 

Vervolgens zal ik per steekjaar een aantal gebeurtenissen uitgebreider bespreken en bekijken of deze gebeurtenissen beelden hebben opgeleverd die een icoonstatus kunnen krijgen. Wanneer dit het geval is zal ik per beeld bekijken wat voor soort icoonbeeld dit kan worden en wat de argumenten van de samenstellers van de boeken zijn om dit beeld op te nemen. Afsluitend beschrijf ik hoe deze samenstellers aan het idee kwamen om dit beeld af te drukken.

 

In de conclusie van elk hoofdstuk kom ik puntsgewijs terug op de in de inleiding geformuleerde deelvragen. In de slotconclusie van deze scriptie, geef ik aan de hand van deze deelvragen een antwoord op de hoofdvraag: Welke factoren bepalen dat een foto van een Nederlandse gebeurtenis wordt opgenomen in een geschiedenisboek?

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[65] Deze steekproefopzet is naar een model, zoals dat beschreven is in Sociale methodiek – Normatieve en beschrijvende methodiek in grondvormen van A.T.J. Nooij. Hierin worden vier soorten steekproeven beschreven: de eenvoudige aselecte, de systematische, de gelede of gestratificeerde en de clustersteekproef. Bij de eerste vorm zou ik uit de periode 1960 – 1989 drie jaren volkomen willekeurig kiezen. Bij de systematische steekproef zou ik door middel van regelmatige intervallen na 1966 nog twee jaren kiezen. Dit zouden dan dus 1976 en 1986 worden. Bij de clustersteekproef wordt de populatie verdeeld in subpopulaties, waarna willekeurig een aantal subpopulaties gekozen worden, die vervolgens verder worden onderzocht. In mijn geval zou ik dan niet alle drie de periode onderzoeken, maar slechts een enkele hiervan.

Bron: A.T.J. Nooij, Sociale methodiek – Normatieve en beschrijvende methodiek in grondvormen, 140 - 144

[66] Bij de objectieve meetmethode gebruikt de onderzoeker objectieve criteria ter bepaling van de waarde van de onderzoekseenheid op de betrokken variabele. In dit geval betekent het dat elke foto dezelfde waarde krijgt op een vastgestelde variabele.

Bron: A.T.J. Nooij, Sociale methodiek – Normatieve en beschrijvende methodiek in grondvormen, 240

[67] Voor een uitgebreide beschrijving van de variabelen, zie bijlage II – Kwantitatieve gegevens

[68] Pieter van Waesberghe, ‘Ter lering of vermaak – De diverse soorten dagbladen’, 53 – 64.

 

[69] Zie bijlage 3.1 Verslag gesprek samensteller ‘Het aanzien van’

[70] Ibidem

[71] Zie www.spectrum.nl/servlet/page/auteurs/hanvanbree.html?template=auteurs bezocht op 3 september 2003

[72] Zie bijlage 3.2 Verslag gesprek samensteller ‘Kroniek van onze eeuw’

[73] Zie bijlage 3.3 Verslag gesprek samensteller ‘Kroniek van de 20ste eeuw’

[74] Jan Blokker, ‘Geschiedschrijving op zijn groezeligst’ in de Volkskrant van 26 oktober 1985

[75] Zie bijlage 3.3 Verslag gesprek samensteller ‘Kroniek van de 20ste eeuw’

[76] Zie bijlage 3.4 Verslag gesprek samensteller ‘Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 – 1990’

[77] Ibidem

De getoonde foto's in deze scriptie dienen als illustratie in een wetenschappelijk werk. Dit is wettelijk toegestaan in het kader van het citaatrecht. Indien de maker en/of rechthebbende echter bezwaar heeft tegen het gebruik, dan kan deze dat kenbaar maken en zullen wij de desbetreffende foto verwijderen.