Lodewijk Herbert (1872-1929). Een katholieke flamingantische burger. (Paul Drossens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

DEEL I:
EEN  KATHOLIEKE  FLAMINGANTISCHE  BURGER (tot 1914)

 

HOOFDSTUK II: LODEWIJK HERBERT IN HET KATHOLIEKE VERENIGINGSLEVEN VAN LOKEREN

 

Vanaf 1893, het jaar na zijn legerdienst, duikt Herbert op in de besturen en de ledenlijsten van de voornaamste katholieke organisaties in Lokeren, die sinds de katholieke overwinning in 1890 een ongekende bloei kenden[1]. Uit het oogpunt van overzichtelijkheid zullen zij hieronder elk afzonderlijk behandeld worden.

 

A. De Katholieke Kring: vereniging voor de katholieke elite

 

De Katholieke Kring in Lokeren werd, onder invloed van de congressen van Mechelen, in juni 1866 opgericht[2]. Deze kringen hadden tot doel de burgerjeugd ontspanning te bezorgen en bij te dragen tot hun intellectuele ontwikkeling[3]. Het initiële opzet van de kringen had met politiek niets te maken. De regelmatige bijeenkomsten van jongere en oudere katholieken groeiden echter onvermijdelijk uit tot centra van politieke belangstelling en actie.

Zo ook in Lokeren, waar vanaf 1890 de Katholieke Kring zich zal ontpoppen tot de stuwende kracht achter het katholieke leven. De Kring was het centrum van de katholieke partij[4], van waaruit de katholieke ideologie werd uitgedragen. De leden konden er verschillende kranten doornemen -  zoals Le XXe siècle, Le Bien Public, De Vrije Stem, De Stad Lokeren - maar ook de Kamerverslagen en de boeken van het Davidsfonds[5]. De lokalen van de Kring werden gebruikt voor het houden van voordrachten en festiviteiten, ingericht door de Kring of een nevenorganisatie. Hoewel de Kring met de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht (A.M.S.) een meer open karakter kreeg, bleef ze voornamelijk de vertegenwoordiger van de meer begoede burgerij. De lagere sociale klassen werden verwezen naar de voor hen opgerichte Volksbond.

De Katholieke Kring was samengesteld uit drie soorten leden: 1) de werkende leden, 2) de beschermleden en 3) de ereleden, die nog eens onderverdeeld waren in ereleden binnen en buiten de stad[6]. Onder beschermleden verstond men vrouwen van wie het huisgezin geen mannen telde die als erelid of werkend lid tot de Kring konden toetreden. In de praktijk kwam het er dus op neer dat er twee soorten leden waren: de vrouwen die als beschermlid konden toetreden en de mannen die als werkend of erelid effectief deelnamen aan het verenigingsleven. Zoals reeds uit de namen kan afgeleid worden, onderscheidden de bescherm- en ereleden zich van de werkende leden door de hogere bijdrage die zij jaarlijks betaalden. Zij steunden de Kring vooral financieel, aan het dagelijkse verenigingsleven namen zij niet of nauwelijks deel. Dit was weggelegd voor de werkende leden, voornamelijk jonge mannen tussen de 20 en 30 jaar. Lodewijk Herbert behoorde tot deze laatste categorie. Wanneer hij zich juist heeft aangesloten, valt bij gebrek aan bronnenmateriaal niet na te gaan, hoewel de foute vermelding van zijn leeftijd op de lidkaart van 1897 doet vermoeden dat dit zijn ouderdom was op de datum van zijn intrede. Op deze lidkaart staat hij als 18-jarige vermeld. In 1897 was hij echter 25. Indien dit het geval was, moet hij zich onmiddellijk na zijn middelbare studies als werkend lid van de Kring aangeboden hebben, wat niet onwaarschijnlijk is gezien de sterke katholieke vorming die hij aan het Sint-Jozefscollege te Aalst had genoten. Het zou tevens kunnen verklaren hoe het mogelijk was dat hij reeds op zo jonge leeftijd in het bestuur van andere katholieke verenigingen is terug te vinden. Waarschijnlijk diende de Kring als uitvalsbasis voor zijn toekomstige activiteiten binnen het katholieke verenigingsleven. Traditiegetrouw vormde de Kring immers de recruteringsbasis voor de andere katholieke verenigingen en organisaties. Of Herbert reeds vóór de oorlog in het bestuur van de Kring gezeteld heeft, konden wij niet nagaan. Op dat moment diende hij zich nog op het politieke terrein te begeven. Aangezien een bestuursfunctie in de Kring bijna steeds gepaard ging met een politieke carrière, lijkt het eerder onwaarschijnlijk dat hij toen reeds een bestuursfunctie vervulde. Na de oorlog zou hij om het in de woorden van burgemeester Raemdonck te zeggen “één der steunpijlers” worden van de Kring[7].

 

B. De Katholieke Burgerkring

 

De Katholieke Burgerkring van Lokeren dateerde van 1873. De doelstellingen ervan werden vervat in de leuze “Voor God, Vaderland en Moedertaal”[8]. Na verloop van tijd werden de oorspronkelijke principes, zoals de strijd voor de Vlaamse rechten, echter aan de kant gezet en ging men zich nog uitsluitend toeleggen op de uitbouw van de fanfare, die aanvankelijk als nevenorganisatie was opgericht.

De evolutie van deze vereniging zou gekenmerkt worden door een herhaaldelijk vallen en opstaan, meestal tengevolge van financiële moeilijkheden. Aan deze situatie kwam pas een einde met de subsidiëring door de stad vanaf 1891. Opzienbarende zaken werden in de zittingen niet besproken. De voornaamste gesprekspunten in de tweede helft van de jaren 1890 waren de diverse bestuurswijzigingen die in deze periode plaatsvonden[9]. Wel het vermelden waard is de beslissing van het bestuur in 1897 om in te gaan op de vraag van de Katholieke Strijdersbond om het 11-julifeest te vieren[10]. Van dit jaar af zou deze Guldensporenherdenking uitgroeien tot een jaarlijkse traditie. In 1897 zou de viering nog een bescheiden omvang kennen[11], wat vrij logisch was gezien de beslissing tot deelname slechts vijf dagen vóór de viering werd genomen en het de eerste maal was dat een dergelijk evenement georganiseerd werd. Rond deze tijd begon de werking van de Burgerkring echter stroef te verlopen. Het bestuur ondernam verscheidene pogingen om de ijver van de muzikanten weer aan te wakkeren[12]. Er werd een kas der spelende leden opgericht, waarin elk spelend lid wekelijks 10 centiemen deponeerde. De opbrengst hiervan zou besteed worden aan een gezamenlijke plezierreis. De bestuursleden werden op hun beurt verzocht om de maandelijkse repetities bij te wonen op straffe van “een toerneeken” voor de aanwezige muzikanten of een boete van 2 frank. In geval van geldelijke boete zou deze aangewend worden tot het verschaffen van vermakelijkheden aan de muzikanten. Deze initiatieven leverden echter weinig op. Tijdens de zitting van 6 september 1898 opperde erevoorzitter Thuysbaert zelfs de maatschappij te ontbinden en met de leden “van goeden wil” de harmonie opnieuw in te richten. Zover kwam het echter niet, althans voorlopig. Men ging eerst pogen “eenige nieuwe jonge en goede lieden” aan te werven en hierna naar de beste oplossing uitzien. De malaise binnen de vereniging bleef echter voortduren en zou uiteindelijk leiden tot de definitieve ontbinding van de Burgerkring in 1900[13]. De harmonie werd als nevenafdeling geïncorporeerd in de Katholieke Strijdersbond, die de taak van de Burgerkring in ruimere mate had overgenomen.

 

Van jongsaf aan maakte Herbert deel uit van de fanfare van deze Burgerkring[14]. Hij speelde tuba[15]. In 1893 was hij reeds voorzitter van de spelende leden[16]. Een jaar later treffen we hem ook in het bestuur aan. Lang zal hij hier echter niet in zetelen, reeds na een jaar verdwijnt hij plotseling uit het bestuur. Een aanwijsbare reden hiervoor is nergens voor handen: bestuursleden werden immers voor meerdere jaren verkozen. Wordt hij in een advertentie van de Burgerkring in december 1895 nog als bestuurslid vermeld[17], in de eerste zitting van 1896 wordt hij zelfs niet meer bij de afwezigen vermeld[18]. Juist in deze jaren 1894 en 1895 werden er weinig vergaderingen belegd. Het bestuur kwam slechts een drietal keer per jaar samen. In totaal zou Herbert slechts twee zittingen  bijwonen, één op 6 november 1894 - kort na zijn

aanstelling als bestuurslid - en één op 22 januari 1895[19].

 

C. De Katholieke Strijdersbond

 

Met de invoering van het capaciteitskiesrecht in 1883 werd een nieuwe groep kiezers gecrëeerd die, op basis van een diploma of mits het slagen in een kiesexamen, stemrecht verkregen. Om greep te krijgen op deze steeds groeiende groep kiezers gingen de Lokerse katholieken in 1890 over tot de stichting van een Algemene Bond van Katholieke Bekwaamheidskiezers[20]. Het doel ervan was deze nieuwe kiezers te groeperen en politiek geïnteresseerden aan te trekken en hen op het kiesexamen voor te bereiden. De katholieke bond bestond zowel uit werkende als uit beschermleden en werd bestuurd door politiek geëngageerden en leden van de Katholieke Kring. De bond zou echter een kortstondig bestaan beschoren zijn. Met de invoering van het A.M.S. in 1893 diende men zich voortaan te richten tot alle katholieke kiezers, waardoor de Bond der Bekwaamheidskiezers geen reden van bestaan meer had. Op 1 april 1894 werd de bond ontbonden en vervangen door de Algemene Katholieke Strijdersbond[21].

In werkelijkheid was er op de naamswijziging na weinig veranderd. Het programma van de Bond der Bekwaamheidskiezers werd integraal overgenomen[22], net zoals het uitvoerend bestuur dat onmiddellijk na de oprichting werd aangesteld. De werking van de Strijdersbond lag volledig op het politieke terrein. De bond stond het Katholiek Kiescomité bij tijdens de jaarlijkse herziening van de kiezerslijsten en richtte tijdens de verkiezingsperiode meetings in op de buitenwijken en in het stadscentrum. Ook de Vlaamse kwestie lag de bond nauw aan het hart. Ten tijde van het wetsvoorstel De Vriendt-Coremans werden er Vlaamse meetings georganiseerd en verzoekschriften verzonden naar de Wase afgevaardigden in het parlement, die aandrongen op een spoedige behandeling en stemming ervan. Vanaf  1897 werd de Guldensporenslag onder impuls van de Strijdersbond plechtig herdacht, waarbij een katholieke betoging door de straten trok en Vlaamsgezinde gastsprekers werden uitgenodigd. Om te verhinderen dat de vereniging zich uitsluitend zou toespitsen op de stadsbevolking werden op het platteland afdelingen opgericht die elk een eigen bestuur hadden en over een zekere mate van autonomie beschikten. Elke buitenafdeling mocht haar eigen bestuur aanduiden en kon vrij over haar geldmiddelen beschikken. Ze bleven echter onder invloed staan van politiek vooraanstaanden uit de stad die de voornaamste bestuursfuncties controleerden. Vanaf 1895 vervulde Herbert bijvoorbeeld het voorzitterschap van de 1ste sectie, die de wijk Heirbrug omvatte[23]. Ook qua beleidsopties bleven de buitenafdelingen afhankelijk van de hoofdafdeling die in het centrum gevestigd was. De Strijdersbond beschikte anderzijds over verschillende organisaties waarvan de lokalen in het centrum gevestigd waren. Deze stonden ten dienste van de politieke beweging en kwamen aan de meer culturele aspiraties van de leden tegemoet. In chronologische orde werden achtereenvolgens de toneelafdeling (1895), de sprekersafdeling (1897), de zangafdeling (1898), de turnafdeling (1905) en de katholieke jonge wacht (1912) opgericht. In 1900 werd tevens de harmonie van de Burgerkring overgenomen. Binnen deze verenigingen kwam de Vlaamse kwestie eveneens ruimschoots aan bod via spreekbeurten of het centraal stellen van het werk van Vlaamse auteurs en toondichters. 

 

Wat was nu Herberts inbreng in deze verenigingen? Aanvankelijk zou hij vanaf 1893 binnen de Bekwaamheidskiezersbond de functie van secretaris bekleden[24]. Toen deze Bond in 1894 ontbonden werd en vervangen door de Katholieke Strijdersbond, werd het uitvoerend bestuur integraal overgenomen. Herbert bleef zijn secretarisfunctie dan ook verderzetten[25]. Hij zou dit ambt tot in 1897 blijven vervullen[26]. Later zou hij tot 1904 nog het ondervoorzitterschap van de Strijdersbond bekleden[27]. In de nevenafdelingen van deze Bond was Herbert vooral actief in de sprekersafdeling en de vanaf 1900 geïncorporeerde harmonie. Hoewel we hierover geen uitsluitsel hebben, doen zijn zangoptredens tijdens katholieke festiviteiten tevens vermoeden dat hij ook in de zangafdeling actief was. Aangezien we over deze laatste afdeling nauwelijks over enige informatie beschikken, laten wij ze bij de hiernavolgende bespreking terzijde.

 

1. De sprekersafdeling

 

De sprekersbond kende haar ontstaan tijdens de beroering die in heel het Vlaamse land ont-

stond n.a.v. de bespreking van het wetsontwerp De Vriendt-Coremans in de Senaat[28]. Deze afdeling van de Strijdersbond richtte zich voornamelijk tot de katholieke jeugd om van hen mannen te vormen “bekwaam de katholieke gedachten bij middel van het gesproken woord te huldigen en denzelve bij aanval of verweer te verdedigen en voor te staan”[29], kortom van hen taalvaardige politieke strijders te maken. Het objectief was immers de ideologie van de politieke tegenstrevers te bestrijden en te weerleggen door het woord. Elke donderdagavond kwamen de leden bijeen en gaven om beurt een voordracht over politieke, sociale, culturele en godsdienstige onderwerpen. Ook werden er af en toe feest- en letterkundige zittingen gehouden, waarbij speciale gastsprekers werden uitgenodigd. In oktober 1902 was dit Hugo Verriest en in juli 1903 kwam de jonge dichter Herman Broeckaert voorlezen uit zijn jongste werk, “Een bundelken verzen”[30]. Om het sprekerstalent van de leden verder te vervolmaken, werd in 1902 een nieuwe regeling in de statuten opgenomen: “De voordrachtgever door het lot aangeduid tot vervullen der spreekbeurt op ‘elken laatsten Donderdag’ der maand, is verplicht zulks vóór de vuist te doen”[31]. De leden werden aldus in de gelegenheid gesteld om enigszins vertrouwd te geraken met soms onvoorziene of haastige optredens, waardoor zij als het erop aankwam “stouter en veerdiger” het woord zouden kunnen voeren.

In de sprekersbond was Herbert aanvankelijk vooral als gewoon lid werkzaam. Na verloop van tijd, met het wegvallen van de oorspronkelijke leiders[32], trad hij echter meer op de voorgrond en vervulde vanaf 1901 het voorzitterschap. De sprekersbond was binnen de Strijdersbond de afdeling met het kleinste aantal leden[33]. De  reden hiervoor is waarschijnlijk de tijd en moeite die de leden zich moesten getroosten om de vereniging te doen bloeien. Vooral onder het voorzitterschap van Herbert werd duidelijk voorop gesteld dat deze van hen gevergde krachtinspanning een conditio sine qua non uitmaakte om deel uit te maken van deze vereniging. “Wij wenschen veeleer eenen beperkten kring, maar betrachten denzelve samengesteld uit degelijke bestanddeelen, uit vlijtige en noeste werkers”, werd in het jaarverslag van 1902 geschreven, en: “Verhaasten wij ons er tot eer van elk onzer leden bij te voegen dat allen diepdoordrongen zijn van de als brood noodige levensvoorwaarde voor eene Sprekersafdeling: ‘dat ‘t hier geen spel geldt’ en dat ‘wie moedig werkt met taai geduld, moet over weerstand zegepralen.’”. Dat deze zinnen niet louter om formalitaire redenen aangehaald werden, blijkt uit het feit dat in datzelfde jaar een nieuw artikel in de statuten werd opgenomen dat bepaalde dat een lid, dat zonder voorafgaande en geldige verontschuldiging, drie achtereenvolgende zittingen zou verzuimen bij te wonen, als ontslaggevend zou beschouwd worden[34].

Herbert zette zich volledig in gedurende zijn voorzitterschap. Als voorzitter had hij immers een voorbeeldfunctie te vervullen. Niet alleen wilde hij de leden tot getalenteerde redenaars vormen, als plichtsbewust persoon moet het hem tevens een doorn in het oog geweest zijn indien zijn werklust en ijver niet door de anderen gedeeld werd. De vereniging kon pas bloeien als elk lid zich tot het uiterste inzette. Om dit te garanderen werd de bovenvermelde bepaling in de statuten opgenomen. Gedurende zijn voorzitterschap zou het echter nooit nodig blijken deze strafmaatregel toe te passen, de  wekelijkse vergaderingen werden door de leden stipt bijgewoond. De sprekersbond was één der werkzaamste afdelingen van de Strijdersbond en de verdienste hiervan werd grotendeels bij Herbert gelegd, zoals duidelijk blijkt uit de talloze persverslagen van katholieke festiviteiten en bijeenkomsten waarin herhaaldelijk naar de verdienstelijke en toegewijde voorzitter van de sprekersafdeling werd gerefereerd. “(…) t is eenieders wensch hem nog lange jaren de vergaderingstafel te zien voorzitten”, besloot ondervoorzitter Frans Thuysbaert op een vriendenmaal van de sprekersbond in 1901[35]. Het mocht niet baten. In januari 1904 kwam er plots een einde aan zijn voorzitterschap: Herbert diende zijn ontslag in[36]. Hij werd vervangen door Edgard Blancquaert, die als voorzitter van de toneelafdeling op zijn beurt door Cyriel Vlaminck werd opgevolgd[37]. Of Herbert hierna nog werkzaam was binnen deze afdeling konden we niet nagaan. Het valt echter te betwijfelen. Met de oprichting in 1905 van een A.N.V.-afdeling te Lokeren en in 1910 van een plaatselijke Davidsfondsafdeling, die de werking van de sprekersafdeling grotendeels overvleugelden, zal Herbert als voorzitter van deze beide verenigingen weinig geneigd geweest zijn een stap terug te zetten.

 

2. De Katholieke Stedelijke Harmonie

 

De opname van de harmonie van de Katholieke Burgerkring in de Katholieke Strijdersbond

bracht weinig verandering teweeg binnen de maatschappij. Henri Klein volgde Henri Van Duyse op als voorzitter en het aantal bestuursleden werd van acht naar negen gebracht. Het opluisteren van katholieke feesten en bijeenkomsten bleef de voornaamste doelstelling[38]. Voor de leden was er op het nieuwe vaandel na dan ook niets veranderd en zij bleven hun werking verderzetten[39]. Onder hen Lodewijk Herbert, die als spelend lid werkzaam bleef[40]. In de hoedanigheid van spelend lid zal hij echter ook op bestuursvlak pogen een inbreng te hebben, wat blijkt uit enkele voorstellen die voorzitter Henri Klein namens Herbert in de zittingen meedeelde. Herbert opperde o.m. het voorstel om ter gelegenheid van de 600ste verjaardag van de Guldensporenslag, die in Lokeren op zondag 13 juli 1902 zou gevierd worden, een bijkomend concert te geven op de markt op 11 juli[41]. In de volgende zitting werd besloten om dit verzoek in te willigen en het gevraagde concerto te geven[42]. Een ander door Herbert geopperd voorstel om de nog te geven concerto’s van dat jaar op zondagmiddag in plaats van woensdagavond te laten doorgaan, werd verworpen[43].

Om in het bestuur te kunnen zetelen, diende men op de jaarlijkse algemene vergadering van de spelende leden of die van de ere- en beschermleden verkozen te worden. De zetelende bestuursleden werden doorgaans echter herkozen. Om als niet-bestuurslid een kans te maken op verkiezing diende Herbert dan ook te wachten tot een zetelend bestuurslid ontslag nam of overleed. Einde 1902 deed zich deze gelegenheid voor: Jozef Raemdonck en Henri Van Duyse - die beiden reeds in 1901 hun ontslag hadden ingediend, doch na tussenkomst van de voorzitter hiervan afzagen - namen nu definitief ontslag uit hun functie[44]. Op de algemene vergadering van de spelende leden op 16 november namen er 25 leden deel aan de stemming. De twee uittredende bestuursleden werden herkozen, Alberie Back met 21 en Jozef Savignac met 16 stemmen. Lodewijk Herbert behaalde vier stemmen. Een week later, tijdens de algemene vergadering van de ere- en beschermleden op 23 november, stelde Herbert zich opnieuw verkiesbaar. Dit keer met meer succes: samen met Hubert Blancquaert werd hij verkozen ter vervanging van de ontslagnemende Raemdonck en Van Duyse. Aangezien het verslag van deze algemene vergadering op 23 november niet in het verslagboek opgenomen werd, kennen we de precieze uitslag niet. Hun verkiezing op deze datum staat echter vast: op het St-Cecilia-feest van de harmonie werden Herbert en Blancquaert als nieuwgekozen bestuursleden gehuldigd en in de eerstvolgende bestuurszitting werden ze beiden welkom geheten in het bestuur[45]. Kort hierna nam Herbert reeds het initiatief om in Rotterdam door de harmonie een betaald concerto te laten geven[46]. Het loopt echter op niets uit: er komt geen respons uit Nederland[47].

 

Net als in de sprekersbond kwam ook in de harmonie plots een einde aan Herberts activiteiten: begin 1904 nam hij ontslag als bestuurslid én als spelend lid[48]. Hij was iets langer dan een jaar bestuurslid geweest. De reden van zijn ontslag is niet duidelijk. Er moet iets ernstig voorgevallen zijn. Hij zegt immers niet alleen zijn functies op in de harmonie en in de sprekersafdeling, maar in alle verenigingen en organisaties waarin hij op dat moment zetelt. Hij neemt ontslag als ondervoorzitter van de Strijdersbond, als bestuurslid van het Bureel van Weldadigheid en de Stedelijke Muziekschool, en als werkend lid van het plaatselijke Vincentiusgenootschap. Gezondheidsredenen speelden geen rol. Het feit dat zijn kroost uitbreidde evenmin. Is zijn vrouw ernstig ziek geworden? Vonden er veranderingen plaats in zijn werk en vond hij zichzelf moreel verplicht ontslag te nemen uit functies die hij voor lange tijd niet meer behoorlijk zou kunnen uitoefenen? Is er een ruzie opgetreden in het katholiek kamp? Op deze laatste vraag kunnen we formeel zijn: van enig dispuut was er geen sprake. Niet alleen weigerden de besturen aanvankelijk zijn ontslag te aanvaarden en werd hij aangespoord om op zijn beslissing terug te komen; toen bleek dat Herberts besluit onherroepelijk vaststond, stuurde men hem een dankbrief, een gebaar dat niet in overeenstemming te brengen is met een conflictsituatie. Een conflict binnen het katholieke kamp kan evenmin een verklaring bieden voor zijn ontslagname uit de Muziekschool en het Bureel van Weldadigheid. Opmerkelijk is ook dat hij na verloop van tijd de meeste functies heropneemt. Enkel in het bestuur van het Bureel van Weldadigheid keert hij niet meer terug. Herbert was er niet de persoon naar om na enkele jaren een dispuut te vergeten, zijn trots in te slikken en zich opnieuw verkiesbaar te stellen als bestuurslid van een vereniging waar hij met ruzie zou weggegaan zijn. Tevens zou er in de pers, zeker in de oppositiepers, melding van gemaakt zijn, wat echter niet gebeurde. In de verschillende ontslagbrieven die in de bestuursvergaderingen voorgelezen werden, wordt nergens een gegronde reden aangereikt voor zijn ontslag. Telkens werd duidelijk dat zijn ontslag onherroepelijk vaststond en er van terugkeer geen sprake was. Mogelijk is de verklaring te zoeken bij zijn Vlaamsgezinde activiteiten. Uit tijdsgebrek bleef hij vóór 1904 vrij passief in het uiten van zijn Vlaamsgezindheid en manifesteerde hij zich uitsluitend via de Strijdersbond en haar nevenafdelingen. Tijdens en na 1904 komt hier echter duidelijk verandering in: via zijn bijdragen aan het blad “De Vlaamsche wachter”, zijn steun en medewerking aan de groep van de “Vrije Katholieke Vlamingen”, de oprichting van een A.N.V.-Tak te Lokeren, e.d.m. komt zijn Vlaamsgezindheid meer en meer op het voorplan te staan.

 

Na zijn ontslagname uit de harmonie in 1904, keerde hij enkele jaren later terug in de vereniging. In 1907 bood hij zich opnieuw aan als erelid[49]. Rond deze periode moet hij ook als spelend lid zijn werking weer opgenomen hebben. Vóór 1914 zal hij echter niet meer in het bestuur zetelen. Wel werd hij in 1913 samen met A. Back, P. De Munck, E. Van Goethem en J. Van Peteghem aangeduid als plaatselijke afgevaardigde van de harmonie in het Katholiek Kiesverbond van Waas[50]. De andere vier vervulden voordien reeds dit mandaat, voor Herbert was het echter de eerste maal dat hij door de harmonie werd afgevaardigd: hij werd aangewezen om de plaats in te nemen van wijlen Benoit De Vuyst.

 

D. Het Katholieke Kiescomité [51]

 

Het Lokers Katholieke Kiescomité werd in de jaren 1860 opgericht en was gevestigd in de lokalen van de Katholieke Kring. In de beginjaren stelde het zich vooral tot doel de kiezerslijsten te controleren om een eventuele liberale manipulatie uit te sluiten. Tevens stelde het Kiescomité voor de gemeenteraadsverkiezingen de kandidaten voor en steunde hen door het voeren van kiespropaganda. Het kwam er uitsluitend op aan de voorgestelde kandidaat te helpen verkiezen. Met de invoering van het A.M.S. voor de parlementsverkiezingen in 1893 en twee jaar later ook voor de gemeenteraadsverkiezingen, drong zich echter een reorganisatie op. Het liep niet langer van een leien dakje om de katholieke kiezers te bereiken. Om dit doel te verwezenlijken richtte het Kiescomité zich in 1895 tot alle, in de stad gevestigde verenigingen van katholieke signatuur[52]. Deze werden aangespoord om zich met al hun leden bij de kiesvereniging aan te sluiten. Eens bij het Kiescomité aangesloten, kon de maatschappij zich laten vertegenwoordigen door afgevaardigden. Per 25 leden had een maatschappij recht op één afgevaardigde. Ook groepen van 25 afzonderlijke kiezers konden een vertegenwoordiger aanduiden. Het totaal aantal afgevaardigden vormde de algemene vergadering van het Kiescomité dat eens per jaar werd samengeroepen om de te volgen politieke richtlijnen te bespreken. De in de algemene vergadering verenigde afgevaardigden kozen in hun midden een bestendig bureau van 30 leden. Dit bureau verkoos op zijn beurt het uitvoerend bestuur dat bestond uit een voorzitter, een secretaris, een schatbewaarder en drie bestuursleden. Op dat moment groepeerde het Kiescomité ongeveer 1700 katholieke kiezers, wat er op neer kwam dat de algemene vergadering ongeveer 68 afgevaardigden telde. In 1900 werd het Katholieke Kiescomité opnieuw gereorganiseerd. Dit maal als gevolg van een structuurwijziging die in het overkoepelende Wase Kiesverbond had plaatsgegrepen. Alle aangesloten leden werden voortaan onderverdeeld in drie groepen, nl. de burgers, de arbeiders en de boeren. Zij konden afgevaardigden in de algemene vergadering delegeren die voortaan uit 41 vertegenwoordigers was samengesteld (of 1 afgevaardigde per 500 inwoners). Het bestendig bureau verdween. In de komende jaren zou er aan de structurele organisatie van het Kiescomité weinig veranderen. Wel werd in 1903 met het oog op een meer representatieve vertegenwoordiging het aantal plaatselijke afgevaardigden verhoogd (op basis van 1 afgevaardigde per 250 inwoners). Hierdoor werd het aantal Lokerse afgevaardigden op 82 gebracht. Om de vier jaar werd de groep afgevaardigden met de helft vernieuwd. Aan het doel van de kiesvereniging was weinig veranderd. Het opmaken en nazien van de kiezerslijsten en het leiden van de kiespropaganda behoorde nog steeds tot haar voornaamste objectieven. Zij werd hierbij bijgestaan door de verschillende katholieke verenigingen, zoals de Strijdersbond, de Katholieke Kring en de Volksbond.

 

Of Lodewijk Herbert reeds vanaf 1895 van de partij was als afgevaardigde, weten we niet. Het lijkt echter vrij aannemelijk, gezien hij reeds in verscheidene katholieke verenigingen op bestuursniveau actief was. In 1900 werd de vereniging opnieuw gereorganiseerd. Door de betrokkenheid van enkele vooraanstaande Lokeraars was deze hervorming wekenlang het gespreksonderwerp in de plaatselijke katholieke pers. Dank zij de ruime aandacht die eraan besteed werd, werd voor de eerste maal de identiteit van de volledige groep afgevaardigden bekend gemaakt en weten we met zekerheid dat Herbert één van de 41 afgevaardigden was[53]. Dit lijkt onze bewering dat hij in 1895 ook van de partij was, te staven: in 1900 zetelde hij nog steeds in de verenigingen waarbinnen hij reeds in 1895 actief was, met dit verschil dat nu het aantal afgevaardigden aanzienlijk was afgenomen. Hoewel we hierover geen uitsluitsel hebben, zijn we vrij zeker dat Herbert voor de verdere periode steeds als afgevaardigde herkozen werd. Zijn aanzien in Lokeren nam immers met de jaren toe. Tevens vinden we hem in 1913 terug als afgevaardigde van de harmonie van de Strijdersbond[54]. Op dat moment was het aantal afgevaardigden reeds tot 88 uitgegroeid. Van de oorspronkelijk 41 afgevaardigden uit 1900 waren er nog slechts 18 als afgevaardigde werkzaam in 1913, waaronder Herbert.

 

E. Conclusie

 

Hoewel we bij gebrek aan bronnenmateriaal moeilijk de positie en de impact van Herbert binnen en op het katholieke verenigingsleven te Lokeren kunnen inschatten, is het toch vrij duidelijk dat hij hierbinnen een vooraanstaande figuur was, zetelend in het bestuur van de belangrijkste verenigingen. Hij bleef vóór 1914 echter één van de subtoppers bij de Lokerse katholieken. Het feit dat hij van jongsaf aan reeds betrokken was in de hoogste echelons van het katholieke leven, wijst op zijn ondernemingsgezindheid en zin voor initiatief. Te meer daar hij niet zoals vele anderen kon bogen op zijn familienaam. Families zoals Thuysbaert, Blancquaert,… voorzagen reeds in hun opvolging door de jongere generatie. Lodewijk Herberts vader is echter nooit politiek actief geweest, tenzij op een meer bescheiden niveau, als gewoon lid.

Herbert zal vóór de Eerste Wereldoorlog de basis leggen voor zijn latere, meer vooraanstaande rol binnen de Lokerse katholieke partij. De doorbraak na de oorlog van de standenorganisatie en de standenvertegenwoordiging in de katholieke partij zou Lodewijk Herbert de kans geven zich ook op het arrondissementele niveau politiek te manifesteren. Als behartiger van de middenstandsbelangen zou hij aanvankelijk op de Senaatslijst en later op de Kamerlijst geplaatst worden, om vanaf 1925 als derde katholieke verkozene van het arrondissement Sint-Niklaas in de Kamer te zetelen. In het daaropvolgende jaar zou hij ook tot gemeenteraadslid verkozen worden.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] Voor de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar werd alleen een katholieke lijst ingediend. De liberalen, die op dat moment nochtans de stad bestuurden, hadden zich niet durven of willen onderwerpen aan de uitspraak van de kiezers na het faillissement van de door hen bestuurde Lokerse Volksbank op het einde van 1887. Dit faillissement had in ontelbare familiedrama’s geresulteerd en had het vertrouwen van de bevolking in de liberale beweging sterk ondermijnd. Het resultaat was dat er na de verkiezingen een homogeen katholiek stadsbestuur aangesteld werd en dat de stedelijke subsidies nog uitsluitend aan katholieke verenigingen werden toegewezen. Met een ongekende bloei van deze verenigingen tot gevolg.

[2] V. Van Den Durpel, Partijpolitiek in een provinciestad. De katholieke stroming te Lokeren tussen 1870 en 1914, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhadenling), 1984, p.101 (Prom.: Prof. Dr. R. Van Eenoo).

[3] K. Van Isacker, Werkelijk en wettelijk land, De katholieke opinie tegenover de Rechterzijde 1863-1884, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, Standaard Boekhandel, 1955, p.95.

[4] Karel Van Isacker geeft aan het woord “partij” de ruime betekenis van “een groep politiekers die, op grondslag van een gemeenschappelijk doel, de belangen van een deel der openbare opinie behartigen in het kader van het algemeen welzijn”. K. Van Isacker, op.cit., p.88. In deze context dient onder de katholieke “partij” echter meer dan de louter politieke vertegenwoordiging van een bepaald deel van de bevolking verstaan te worden. Gerards omschrijving is mijn inziens treffender. “Onder de naam katholieke partij gaat een veelvormige organisatorische werkelijkheid schuil, waarin zelfs de pers en eventueel andere uitingen van het katholieke leven een plaats kunnen krijgen. Soms krijgt het woord de betekenis van wat wij thans de katholieke zuil noemen. De ontkoppeling van zuil en partij (…) wordt maar definitief met de stichting in 1936 van de Katholieke Vlaamse Volkspartij en de Parti catholique Social”. E. Gerard, De Katholieke Partij in crisis, Partijpolitiek leven in België (1918-1940), Leuven, Kritak, 1985, pp.10-11.

[5] V. Van Den Durpel, op.cit., p.124.

[6] ibid., pp.122-123.

[7] “Hij was één der steunpylers van den katholieken kring, waar hij zoo gaarne kwam, en waar hij gekomen is tot de ziekte hem belette nog een voet buiten zijn huis te plaatsen”, geciteerd uit de lijkrede door Raemdonck als burgemeester van Lokeren aan het adres van Lodewijk Herbert uitgesproken. D.V.S., 21.9.1929/2, B.

[8] V. Van Den Durpel, op.cit., p.131.

[9] O. Blancquaert gaf in de zitting van januari 1895 ontslag als schatbewaarder; na enige tegenstrubbeling volgde A. Back hem op in de zitting van juni. In deze zitting gaf nu ook secretaris L. Van Peteghem zijn ontslag, wat pas in mei 1896 aanvaard werd. Zijn opvolger was A. Van Acker. In juni van dat jaar diende Pr. Thuysbaert omwille van werkoverlast zijn ontslag als bestuurslid in. Thuysbaert, als burgemeester de sleutelfiguur in het katholieke leven in Lokeren, diende echter ten alle prijze in het bestuur behouden te worden. Uiteindelijk zou men hem de minder zware functie van erevoorzitter aanbieden in november 1897.

[10] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 6 juli 1897.

[11] Op 11 juli 1897 werd ‘s avonds om 8 uur in de “Gouden Leeuw”, het lokaal van de Burgerkring, een zangconcerto gegeven, gevolgd door een toespraak van Henri Klein over de Guldensporenslag. D.V.S., 17.7.1897/1, D-E.

[12] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zittingen van 6 juli en 17 augustus 1897.

[13] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 14 januari 1900; D.V.S., 3.2.1900/2, B.

[14] “Van jongs af reeds, was hij de maatschappij genegen, en nauwelijks liet den tijd het toe, of Mr. Herbert werd spelend lid”, geciteerd uit de lijkrede van Jeroom Poppe namens de Harmonie. D.V.S., 21.9.1929/2, C.

[15] Mededeling van Marcel Van Daele op 15 september 1997.

[16] D.V.S., 2.1.1893/1, B-D.

[17] D.V.S., 14.12.1895/2 B-C.

[18] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 7 mei 1896.

[19] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zittingen van 6 november 1894, 22 januari 1895.

[20] V. Van Den Durpel, op.cit., p.146.

[21] D.V.S., 7.4.1894/2, B.

[22] Het programma bleef: 1) Katholiek voor en boven alles,

2)    Eerbied voor ieders overtuiging,

3)    Het behartigen van onze (Vlaamse, n.v.d.a.) stoffelijke belangen,

4)    Het bevestigen van al onze politieke en burgerlijke rechten,

5)    Het verdedigen van onzen katholieken godsdienst tegen alle aanrandingen.

    D.V.S., 24.3.1894/2, C.

[23] V. Van Den Durpel, op.cit., p.150. Waar Van Den Durpel deze informatie haalde, geeft ze echter nergens aan.

[24] D.V.S., 3.6.1893/2, A.

[25] D.V.S., 13.4.1895/2, B.

[26] Zijn opvolger  was Hubert De Pesseroey. D.V.S., 17.4.1897/2, A.

[27] D.V.S., 11.4.1903/ 1, D-E.

[28] Zie voor deze ontstaansgeschiedenis Deel I, H.S.3.

[29] Jaarverslagen Schepencollege, Stadsverslag 1901, p.61.

[30] D.V.S., 4.10.1902/2, A-B; D.V.S., 4.7.1903/2, B.

[31] Jaarverslagen Schepencollege, Stadsverslag 1902, p.57.

[32] De sprekersafdeling was in 1897 onder impuls van Hyacinth Vermeersch, Henri Klein, Hubert De Pesseroey, Jan Baetens en Jozef De Groote opgericht. Met uitzondering van De Pesseroey vervulden zij allen een bestuursfunctie. Tussen 1899 en 1901 vielen drie van hen echter weg: Jan Baetens overleed in 1899, Hyacinth Vermeersch verhuisde naar Beveren waar hij tot vrederechter was benoemd en Henri Klein werd voorzitter van de geïncorporeerde harmonie, een functie die niet cumuleerbaar was met het voorzitterschap in de sprekersafdeling. V.Van Den Durpel, op.cit., pp.154-156.

[33] Bij de oprichting in 1897 lieten er zich twaalf leden inschrijven. In 1899 was dit getal opgelopen tot twintig. In 1903 zou het ledental nog steeds rond dit cijfer schommelen.

[34] Jaarverslagen Schepencollege, Stadsverslag 1902, p.57.

[35] D.V.S., 21.12.1901/1, E.

[36] Zie voor deze episode H.S. II, C, 2.

[37] D.V.S., 23.1.1904/2, B.

[38] V. Van Den Durpel, op.cit., p.158.

[39] In de zitting van 3 maart 1900 werd besloten het vaandel een grondige kuisbeurt te geven, alsook het opschrift “Harmonie van den Katholieken Burgerkring” te vervangen door “Harmonie van den Katholieken Strijdersbond”.

[40] D.V.S., 1.12.1900/2, B.

[41] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 10 juni 1902.

[42] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 17 juni 1902.

[43] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, ztting van 2 september 1902.

[44] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 4 november 1902.

[45] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 6 januari 1903; D.V.S., 29.11.1902/2, B.

[46] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 3 februari 1903.

[47] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 3 maart 1903.

[48] AVD, Verslagboek Katholieke Burgerkring 1873-1906, zitting van 5 januari 1904.

[49] AVD, Verslagboek Katholieke Strijdersbond, afdeling harmonie 1906-1926, zitting van 24 september 1907.

[50] AVD, Verslagboek Katholieke Strijdersbond, afdeling harmonie 1906-1926, zitting van 4 maart 1913.

[51] Voor de algemene achtergrond van dit comité baseerden wij ons, bij gebrek aan ander bronnenmateriaal, voornamelijk op het hoofdstuk dat Veronique Van Den Durpel hieraan gewijd heeft. V. Van Den Durpel, op.cit., pp.16-71.

[52] D.V.S., 8.6.1895/2, B-C.

[53] D.V.S., 10.3.1900/2, A.

[54] AVD, Verslagboek Katholieke Strijdersbond, afdeling harmonie, zitting van 4 maart 1913; V. Van Den Durpel, op.cit., p.57.