Een schilder en de geschiedenis: Henri Leys (1815-1869), zijn historische schilderkunst en zijn faam. (Jo Caluyn) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
“Hoe het zei,
Hendrik Leys is
een der grootste figuren
in de rei der kunstenaars
van onzen tijd”
“Baron Hendrik Leys”, 1873/1874
4.1. Inleiding
Het vergaat schilders vaak zo, dat zij tijdens hun leven door kunstkritiek en publiek verguisd en miskend worden, maar door de latere geslachten in eer hersteld worden. Anderen worden door de eigen tijd als geniale grootmeesters beschouwd, maar ze moeten deze roem al snel afstaan. Dit laatste schijnt ook het lot geweest te zijn van de Antwerpse historieschilder Henri Leys. Met roem en eer overladen, in de adelstand verheven en door zijn tijdgenoten zowaar als een tweede Rubens bejubeld, werd hij door de volgende generaties stelselmatig afgebroken en misprezen. En hoewel de vroegere faam niet anders dan overdreven kon zijn, lijkt toch ook de verguizing onrechtvaardig. Het lijkt alsof de slinger van de appreciatie, na eerst al te ver naar de goede kant te zijn doorgeslagen, eerst in de richting van de afkeer moest gaan alvorens tot rust te komen op de huidige beoordeling, die Henri Leys vooral ziet als een verdienstelijk historieschilder, een kundig en ‘eerlijk’ vakman.
4.2. Afscheid van een succesvol kunstenaar
“La peinture vient de faire une perte regrettable. M. Henry Leys un des grands peintres modernes, et celui qui tenait bien haut le sceptre de chef de l’école Anversois, est mort à Anvers, dans le nuit de 25 aout. Ses funérailles ont eu lieu le 1 septembre en l’église Saint-Jacques, au milieu d’un affluence considérable d’artistes de tous les pays; non seulement la Belgique […], mais les pays circonvoisins, la France, la Hollande, et l’Allemagne, y avaient envoyés leur députés.”[378]
“Antwerp is literally in mourning today. The city of Rubens, of Teniers, of Van Dyck, of Sneyders, of Jordaens of Quinten Matsys, has buried one of its most distinguished sons, the greatest Flemish painter of our time, Baron Leys.”[379] Overal, in binnen- en buitenland betreurde men het overlijden van Leys. Allen waren in diepe rouw.
Op donderdag 26 augustus 1869, om tien uur ‘s morgens vergaderde het college van burgemeester en schepenen in het stadhuis om maatregelen te treffen naar aanleiding van het overlijden van Leys. In deze eerste vergadering werd de beslissing reeds genomen om een gedenkteken voor hem op te richten. ‘s Middags luidde de klok van de kathedraal. De burgemeester en de schepenen hadden beslist dat dit driemaal daags zou gebeuren, zolang het lijk van baron Leys boven de aarde lag, namelijk van zeven tot acht uur ‘s morgens, van twaalf tot één ‘s middags en van acht tot negen ‘s avonds. De Belgische en de Antwerpse vlag werden halfstok gehangen op de kathedraal, het stadhuis en de woning van de burgemeester. De rouwvlag wapperde aan de lokalen van de Academie, aan de beluiken van verschillende maatschappijen en aan vele burgershuizen. De vensters van de door Leys beschilderde stadhuiszaal, die uitgaven op de Grote Markt, werden behangen met zwarte gordijnen, en afgezet en belegd met zilver.[380] De volgende bekendmaking, gedrukt op wit papier en voorzien van rouwboorden, werd op de muren van de stad aangeplakt: “[…] De stad heeft eenen harer doorluchtigste zonen, de kunst eenen harer waardigste vertegenwoordigers verloren. De uitstekende schilder Hendrik Leys is deze nacht ten één uur overleden. Aan den openbaren rouw, door deze droevige gebeurtenis verwekt, zal gansch de bevolking deelnemen […]” [381]
Intussen werden maatregelen genomen voor de begrafenisplechtigheid, zowel
vanwege het stadsbestuur als vanwege de persoonlijke vrienden van de schilder.
Vooral Génard, Lagye, Verlat en Vinck namen de organisatie van de treurige
plechtigheid op zich. Op 29 augustus ontving de gouverneur een telegram uit
Laken, waarbij de koning en de koningin hun deelneming in de droefheid van de
familie Leys uitdrukten. Deze boodschap werd zo vlug mogelijk aan de weduwe
overgemaakt. Diezelfde avond kwam ook Leys’ zoon, Julien, vanuit Florence
terug; hij was daar attaché van het Belgisch gezantschap. Nog later op die avond
werd het lijk gekist.
Er was een dubbele doodskist gemaakt: een loden en een eikenhouten.[382]
De lijkdienst had plaats op dinsdag 31 augustus 1869 en al vroeg was er een grote toeloop van vrienden en bewonderaars van de overledene.[383] De woning van Leys, de gang, de wanden en de kolommen van de trapzaal, de trap, alles was met zwart en zilver behangen. Op het uiteinde van de gang had men een borstbeeld van de overledene geplaatst.[384] Naast het borstbeeld stonden twee ijzeren kaarshouders met brandende waskaarsen, zoals ook Leys ze steeds had weergegeven in zijn schilderijen. In de eetzaal, met de prachtige muurschilderingen, prijkte het zelfportret van de overledene boven de koperen kachel. Vanuit de eetkamer kon men via een met rouwdoeken behangen tussenkamer de als rouwkapel herschapen voorkamer bereiken. Deze prachtige, smaakvolle versiering was het werk van twee bijzondere vrienden van Leys, namelijk Lagye en Vinck. In het midden van de kamer stond de lijkbaar, versierd met bloemenkransen en het lijkblazoen met het wapenschild van Leys, tussen grote koperen kandelaren met waskaarsen, waaraan afwisselend het wapen van het Sint-Lucasgilde en Leys’ wapen waren bevestigd.[385]
Om kwart over tien verschenen de bestuursleden van het Verbond voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen, de leden van de kunstafdeling en de inschrijvers voor het gouden eremetaal. Dit metaal was geslagen ter ere van de onderscheiding, die Leys behaalde op de Parijse Wereldtentoonstelling van 1867. Omdat men tot dan toe niet de gelegenheid had gehad het eremetaal aan Leys te overhandigen, legde men het als een laatste hulde op zijn lijkbaar.[386] Rigelé nam het woord:“Le cercle, après le succès éclatant remporté par Henri Leys à l’exposition universelle de Paris, avait voulu donner au grand artiste que nous pleurons tous, un témoignage de son admiration; une médaille devait lui être remise dans une fête fraternelle à laquelle auraient pris part les artistes d’Anvers et tous ceux qui s’intéressent à la gloire de notre cité […]”[387] Na de redevoering van Rigelé namen de leden van het Kunstverbond plaats op straat.
Intussen kwam er een afdeling van de soldaten van het zesde, achtste en twaalfde linieregiment, om de overledene de eer te bewijzen die aan de rang van een commandant van de Leopoldsorde toekwam, en ze vormden een dubbele haag voor Leys. ‘Duizenden’ gingen daarna het sterfhuis binnen om de familie te condoleren. In de eetkamer bemerkte men afgevaardigden van het koninklijk huis en het staatsbestuur, leden van de senaat en de kamer der volksvertegenwoordigers, de burgerlijke en krijgsoverheden van de provincie Antwerpen en de gemeenteoverheden van de stad Antwerpen. Verder stonden er voor de woning de hoofdofficieren van de Antwerpse burgerwacht, het onderwijzend en administratief personeel van de Antwerpse Academie, de leden van de Antwerpse kerkbesturen, geestelijken, kunstenaars, kunstliefhebbers, letterkundigen en vertegenwoordigers van verschillende maatschappijen en musea, uit binnen- en buitenland.[388] Nadat de geestelijkheid was aangekomen, werd het lijk in de praalwagen geplaatst en de krijgseer aan de overledene bewezen. Het college van burgemeester en schepenen verzekerde de orde en de regelmaat bij de optocht van de begrafenisplechtigheid. Heel de weg van de begrafenisstoet was afgezet. Leys werd als een koning begraven. De lijkkist werd op de hoge praalwagen naar de Sint-Jacobskerk gevoerd.[389]
De lijkstoet werd aangevoerd door de trommelslagers en de muziek van de burgerwacht en van het zesde linieregiment; deze speelden beurtelings treurmarsen. Achter de muzikanten liepen de geestelijkheid met het kruis, de kerkmeesters in toga en de aalmoezeniers. Dan volgde de hoge en grootse lijkwagen getrokken door zes met rouwdekens behangen paarden.[390] De randen van het zwart fluwelen baarkleed, dat bedekt was met zilveren sterren en een goudkleurig kruis, werden gedragen door de Antwerpse burgemeester Van Put, de schilders De Keyser, Degroux en Gallait, de architect Balat, de beeldhouwer Simonis en de Brusselse burgemeester Anspach. Vierentwintig weesjongens, in koorhemden en rouwrokken, liepen naast de wagen met een waskaars in de hand. Schilders, beeldhouwers, plaatsnijders en andere kunstenaars vormden een haag rond de lijkwagen.[391] Zijn vrienden volgden en droegen beurtelings zijn gouden kroon en zijn gouden medaille. Dan liepen de bloedverwanten met zijn zoon Julien voorop. Ferdinand en Hendrik de Braekeleer, Paul en Gustaaf Buschmann, Josephus Seghers, Frans Gregoire, Frans Roose en Ernest Delfosse vertegenwoordigden de familie van Leys.[392] Achter de familieleden volgden tal van hoge staatslieden, de Antwerpse gemeenteraad, kunstenaars, vertegenwoordigers van kunstinstellingen en geleerde genootschappen, samen met ‘duizenden’ andere bewonderaars van Leys.
Op de doortocht van deze indrukwekkende stoet waren alle winkels, ten teken van rouw, gesloten en de Antwerpse bevolking stond hem in de straten op te wachten om een laatste hulde te kunnen brengen.[393] De Sint-Jacobskerk was te klein voor al het volk dat was komen opdagen om de lijkdienst bij te wonen. Vele mensen moesten dan ook buiten blijven wachten. De dienst begon om halftwaalf en duurde meer dan anderhalf uur. Aan al de altaren van de kerk werd een mis gelezen en na afloop van de plechtigheid werden er duizend broden aan de armen uitgedeeld.[394]
“In dezelfde orde als hij van uit het sterfhuis was weggegaan, begaf zich de treurige ontzagwekkende stoet, steeds van duizenden personen gevolgd, naar de begraafplaats der gemeente Berchem. Het volk, op gansch den weg, was ontelbaar; bij gene gelegenheid zagen wij zulken toeloop.”[395] Op het Sint-Willibrorduskerkhof werd Leys ten grave gedragen. Verschillende vooraanstaanden hielden redevoeringen aan het graf van de kunstenaar.[396] Als eerste sprak burgemeester Van Put: “Antwerpen is diep in rouw gedompeld: de eeuwenoude voedsterstad der Vlaamsche Kunst, treurt om het verlies van eenen harer waardste zonen. Hendrik Leys is niet meer. […] Droef klonk de mare van’s kunstenaars overlijden door gansch de beschaafde wereld […] Vaarwel groot man! Vaarwel hoog geschatte vriend, vaarwel tot in den schoot der Godheid […]”[397] Van Put plaatste Leys op één lijn met Rubens, Rembrandt, Brueghel, Teniers en Quinten Metsijs. Hij was de kunstenaar vooral dankbaar voor de hulde die hij aan de stad gebracht in zijn schilderijen en door zijn successen op de verschillende tentoonstellingen.[398]
Als tweede was De Keyser, als directeur van de Antwerpse Academie en als voorzitter van het professorencorps, aan de beurt. Hij sprak lovend over de carrière van Leys. Volgens De Keyser werd de schilder ons vroegtijdig ontnomen, terwijl hij bezig was aan zijn meesterstuk in het Antwerpse stadhuis. “[…] Ce qui malheureusement n’est que trop vrai, c’est que le mort l’a frappé au moment où, au milieu de ses remarquables travaux, receuillant la récompense de ses laborieuses études et mettant la dernière main à une conception importante, notre grand peintre, encore plein d’ardeur et d’amour pour son art, se sentait capable de réaliser toutes ses idées et toutes ses espérances […] ”[399] Het verlies viel hem erg zwaar.
Verder was er nog een redevoering van de Brusselse burgemeester Anspach, die
sprak namens de bestuurlijke commissie van de driejaarlijkse tentoonstelling te
Brussel.
Zijn woorden brachten eveneens hulde aan “le maître
flamand populaire”.[400]
Er volgden nog twee redevoeringen, namelijk van Wellens, namens de Koninklijke
Commissie van Gedenktekens en van Delin, namens de afdeling van beeldende
kunsten van het Verbond voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen van Antwerpen.
De verheerlijking van een groot meester ging verder.[401]
De schilder Verlat nam vervolgens het woord namens de vrienden van Leys,
“[…] non pour parler du grand peintre […] mais de
l’ami, du camarade, du conseiller […]”[402]
Volgens Verlat was Leys een groot voorbeeld geweest voor zijn vrienden. Hij had
hen aangemoedigd om het beste van hun kunnen te tonen op de grote buitenlandse
tentoonstellingen. Hij was enorm trots geweest op zijn vaderland en had dat ook
getoond in zijn schilderijen. “[…] Nous t’avons
perdu trop tôt!
[…] Puissions-nous
profiter longtemps encore du souvenir de tes précieux conseils! Adieu.”[403]
Als voorlaatste sprak Geelhand namens de Koninklijke Maatschappij ter Aanmoediging van Schone Kunsten van Antwerpen.[404] Lenaerts, als secretaris van de Afdeling van Vlaamse Letterkunde van het Verbond voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen, nam als laatste het woord. Hij ging in zijn redevoering op zoek naar de echte Leys. “[…]Wie was hij, wiens stoffelijk overschot door duizende en duizende menschen tot hier is vergezeld? Wie was hij […] O luistert, hij was een zoon uit het volk, van burgersouders geboren, door nederige handen opgekweekt, en alles is hij zich zelven verschuldigd. Zonder fortuin, zonder titel, zonder rang is hij geklommen tot op den hoogsten trap in de samenleving. […] hij verloochende zijn oorsprong niet; in zijnen omgang met alwie hem naderde was en bleef de eenvoudige, goedaardige burger”[405] Deze begrafenis en de redevoeringen verheerlijkten Leys. Hij werd op handen gedragen. Hij werd met veel pracht en praal begraven, zoals het een succesvol kunstenaar paste.
Dit alles geeft een duidelijk beeld van de roem en faam waar Leys kon van genieten tijdens en na zijn leven. Men maakte haast een god van hem. De slinger van de appreciatie zou eens keren, maar eerst kreeg hij nog een standbeeld als een laatste eerbetoon.
4.3. Een standbeeld voor de schilder
Er was nog voor de begrafenis beslist dat Leys een gedenkteken zou krijgen.[406]
Het duurde echter nog tot in 1870 voor de volgende stappen werden gezet.
“Gezien de besluiten des gemeenteraads, waardoor wordt vastgesteld dat er, als
blijk van openbare hulde, een gedenkteeken te Antwerpen, aan den uitmuntenden
kunstschilder baron Hendrik Leys, zal worden opgericht.”[407]
De gemeenteraad van Antwerpen schreef op 18 juni 1870 een wedstrijd
uit voor Belgische kunstenaars.
Het wedstrijdreglement verscheen in De Vlaamsche
School. De vorm en de compositie van het gedenkteken mochten door de
kunstenaars zelf bepaald worden. Men moest een plaasteren model van het werk
inzenden voor 1 april 1871.
De inzendingen bleven anoniem voor de jury, zodat men niemand kon bevoordelen.
De uitvoering en de plaatsing van het gedenkteken zouden uitbesteed worden door
het gemeentebestuur. Er werd vastgelegd dat de kunstenaar, wiens model
uitgevoerd werd, geen andere beloning zou ontvangen. De tweede en derde prijs
bedroegen respectievelijk een bedrag van 2000 Fr. en van 1000 Fr. De drie beste
modellen bleven het eigendom van de stad.[408]
Op 22 maart 1871 werd de jury samengesteld. De Antwerpse gemeenteraad liet Van den Bergh-Elsen, Stoop, De Keyser, Dyckmans en Dens in de jury zetelen. Ook het staatsbestuur benoemde nog vier juryleden, namelijk Balat, Baeckelmans, Slingeneyer en Fraikin. De jury kwam op 16 april samen, maar nam nog geen besluit, omdat niet iedereen aanwezig was. Zij besloten de benoeming van nog twee leden voor te stellen. Uiteindelijk werd de beeldhouwer De Vigne-Quyo als bijkomend jurylid benoemd.[409] Er werden vijfentwintig modellen ingezonden. De meeste voorstellen waren standbeelden, er waren ook een drietal zittende beelden bij. Op 22 april vergaderde de jury opnieuw. Deze keer waren alle leden aanwezig. Ze hadden Génard aangeduid als secretaris. Op 23, 24 en 25 april werden alle modellen openbaar tentoongesteld in de zaal der academiekers in de Venusstraat te Antwerpen.[410] De eerste prijs werd toegekend aan ontwerp nummer twintig: Standbeeld met zinnebeeldig voetstuk; kenspreuk: Travail et génie. Jaak de Braekeleer, een neef van Henri de Braekeleer, maakte zich bekend als ontwerper van het kunstwerk. Het standbeeld zou uitgevoerd worden in Keller-brons. Voor het voetstuk zou men gepolijste blauwe steen en witte Savonnière-steen gebruiken.[411] Nummer tien, een werk van de beeldhouwer Jos Ducaju, behaalde de tweede prijs.[412] De derde prijs ging naar Van der Linden-De Vigne uit Antwerpen.[413] Deze uitslag werd ambtelijk bekend gemaakt op de zitting van de Antwerpse gemeenteraad van 25 april. Nauwelijks was de uitslag bekend, of er kwamen geruchten dat het bekroonde werk niet ontworpen zou zijn door Jaak de Braekeleer, maar wel door de Franse beeldhouwer Carrier-Belleuse. Deze laatste liet via een brief in de Antwerpse dagbladen weten dat het ontwerp wel degelijk het werk was van De Braekeleer. En dat hij De Braekeleer enkel wat raad had gegeven, zoals hij steeds deed bij andere kunstenaars.[414] In de geheime zittingen van de Antwerpse gemeenteraad van 26 juni en 8 juli werd de zaak van De Braekeleer uitvoerig behandeld. Na een tweede stemming werd er besloten dat het ontwerp dat Ducaju had ingezonden zou uitgevoerd worden, maar dat hij aan zijn voetstuk de noodzakelijk geachte veranderingen moest aanbrengen, om het zo meer in overeenkomst te brengen met het geheel. Deze wijzigingen moesten dan later goedgekeurd worden door de gemeenteraad.[415]
Op 23 juli 1872 besliste de gemeenteraad dat het beeld geplaatst zou worden op het plein aan de Louiza-Marialei, nabij het park. Ducaju had verzocht om het beeld in wit marmer in plaats van in brons uit te voeren. De gemeenteraad stemde daar aanvankelijk mee in.[416] Maar enkele maanden later besliste ze echter dat het beeld toch in brons moest gegoten worden. Ducaju kreeg daarvoor wel 4000 Fr. meer. Er werd eveneens beslist om voor het voetstuk arduin in plaats van witte steen te gebruiken.[417] Baron Henri Leys werd in 1873 opgericht en op 19 augustus datzelfde jaar ingehuldigd op het plein aan de Louiza-Marialei. Het beeld heeft die plaats, waar Leopold II hem kwam neerplanten, nooit meer verlaten. Ducaju had wat problemen gehad met het maken van het beeld. Leys was immers een kleine, dikke sinjeur en voor een standbeeld, vertoonde men nu eenmaal liefst indrukwekkende gestalten. Ducaju heeft deze moeilijkheid opgelost door onder het hoofd van Leys de gestalte van Hendrik Schaeffels te zetten. Schaeffels was voldoende corpulent en voldoende gedienstig om zich voor dit doeleinde te lenen. Hij poseerde zeer welwillend voor het lichaam van Leys en de samenwerking was schitterend meegevallen. Wij hebben er een indrukwekkende Leys door gekregen.[418]
4.4. Leys in de negentiende eeuw
Het beeld dat van Leys gedurende zijn leven en bij zijn dood gecreëerd werd, was duidelijk dat van een succesvolle kunstenaar. Het is ook dat beeld dat in bijna alle boeken en artikels over Leys overgeleverd word. Tijdens zijn leven werd hij gehuldigd, vergeleken met Rubens en Rembrandt, met eerbewijzen overladen, tot de adelstand verheven en met goud gekroond.
Tijdens zijn leven werd er geen echte biografie over Leys geschreven. Er werden
wel korte stukjes en commentaren over de schilder geschreven in de kranten en
tijdschriften. Van bij de start van zijn carrière werd hem een grote toekomst
voorspeld.[419]
Reeds in 1843 vermeldde Immerzeel Leys in zijn
Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, […], van het begin
der 15de eeuw tot heden. Hij gaf een overzicht van de carrière van de
Antwerpse schilder. Hier ziet men al een eerste aanzet voor het lof en de faam
die nog zouden volgen. “Reeds veel heeft men aan het
bedreven en onvermoeide penseel van dezen kunstenaar te danken, en
gretig worden
zijne stukken gezocht, zoo door de verzamelaars in België, als hier te lande en
elders. Menig tentoonstelling werd door zijn
talent opgeluisterd”[420]
Men moet er hier wel rekening mee houden, dat Leys’ grootste successen nog
moesten komen. Kramm schreef een aanvulling op het werk van Immerzeel.
“Toen Immerzeel zijn Werk eindigde, was het
opkomend licht van
dezen kunstenaar reeds zoo hoog gerezen, dat zijne kunstgewrochten wijd en zijd,
gretig geplaatst werden, […] Het is mijne taak, sedert dien tijd, de
ontwikkeling van dat oorspronkelijk
kunsttalent, hetgeen zich thans in een zoo
schittrenden luister
vertoont, te vervolgen, en de gapingen, die er in het voorgaande levensberigt
nog zijn overgebleven, hier aan te vullen.”[421]
In zijn levensbericht benadrukte Kramm voornamelijk de successen van Leys.[422]
Leys nam tijdens zijn leven deel aan vele tentoonstellingen, zowel in binnen- als buitenland. In de comptes-rendus van de verschillende tentoonstellingen besprak men de ‘geweldige’ schilderijen van Leys. Het waren vooral zijn overwinningen op de Wereldtentoonstellingen in Parijs en Londen, die tot de verbeelding van de mensen spraken. De gebroeders De Goncourt schreven een bespreking van de schilderijen op de Wereldtentoonstelling van 1855. Zij bewonderden Leys voor zijn realistische voorstelling van het verleden. Ondanks het feit dat Leys uit België, ‘een buitenwijk van Frankrijk’ kwam, was hij volgens hen een uitstekend schilder. “M. Leys est entré au plus profond, au plus vrai, au plus intime, au plus privé des joies et des douleurs des bonnes gens du XVe siècle. Les figures semblent portraits. […] C’est cela qui donne à la Belgique, cette banlieue de la France, vivant de nous et de nos oeuvres, un véritable peintre d’une originalité autochtone.”[423] De befaamde Franse criticus Gautier schreef, naar aanleiding van diezelfde Wereldtentoonstelling: “chez lui il n’y pas imitations, mais similitude de tempérament et de race, c’est un peintre du sixième siècle venu deux cents ans plus tard; voilà tout.”[424] Niet alle Franse critici hadden echter zoveel bewondering voor Leys. De Franse en dan vooral de Parijse pers had de neiging om de Belgische school af te kraken. Ook Leys was daar af en toe, samen met onder meer Gallait, Madou en Dyckmans, het slachtoffer van.[425] In L’Indépendance werd gemeld dat De Calonne in het invloedrijke tijdschrift Revue contemporaine een regelrechte aanval tegen de Belgische school had gelanceerd naar aanleiding van de driejaarlijkse tentoonstelling te Brussel. Volgens De Calonne waren er evenveel Belgische scholen als er Belgische schilders waren. Hij vond bovendien dat Gallait geen verbeelding had en dat Leys louter de schilderkunst van de oude Vlaamse en Hollandse meesters nabootste.[426] Het was trouwens over dit artikel dat Leys zijn beklag deed tegen Coûteaux in één van zijn brieven. Op deze manier leek het immers alsof men Leys in Frankrijk niet apprecieerde, nochtans behaalde hij in 1855 toch ook zijn gouden medaille op de Wereldtentoonstelling in Parijs.[427]
De schilderijen die hij had gemaakt voor de Wereldtentoonstellingen werden
uitvoerig besproken in de tijdschriften en kranten. Zo schreef Siret een artikel
over Leys’ Instelling van de Orde van het Gulden
Vlies voor het Journal des Beaux-Arts.
Deze tekst stond vol lovende woorden.
“Cette oeuvre qui est
le chef-d’oeuvre du maître dans l’acception grande et absolue que nous donnons
au mot chef-d’oeuvre, est d’autant plus belle et surtout plus méritante. […] Ce
qui saisit d’abord, c’est l’étonnante magie du coloris, c’est l’harmonieux
aspect de cet ensemble […] on commence à pénétrer dans le détail, et ici on
reste émerveillé, non-seulement de l’exactitude archéologique de ce détail, mais
de la façon naturelle, de la manière si exactement vraie dont il prend part à
l’accord général […].”[428]
Siret benadrukte de archeologische juistheid en de natuurlijkheid waarmee Leys
het verleden weergaf. Het was een aspect dat men enorm in de schilder
bewonderde. Ook het artikel van Satirin over De
Eedaflegging van de Blijde Inkomst van aartshertog Karel van Oostenrijk, de
latere Keizer Karel V in 1514 in L’Escaut
is vergelijkbaar met het voorgaande. Satirin vond dat Leys zeer realistisch het
verleden kon weergeven. Het leek alsof alles zich voor zijn eigen ogen had
afgespeeld.[429]
In 1858 en 1859 verschenen er twee werken van Van Soust over de stand van zaken van de moderne Belgische, respectievelijk Antwerpse schilderkunst.[430] Hij had in deze werken ook aandacht voor Leys. Hij zag Leys als een ‘kleinzoon’ van de grote Brugse meesters. “Leys et Lies sont deux petits-fils de ces maîtres brugeois […]; deux Flamands enfin, qui obéissant aux instincts du bon sens, […], s’évertuent à raviver le vieux génie de leurs pères.”[431]
Verder is er nog het artikel van Burty in Gazette des Beaux-Arts in 1866. Burty legde vooral de nadruk op de etskunst van Leys. Burty was een goede vriend en raadgever van de schilder. Het is maar de vraag of deze vriendschap de toon van het artikel niet heeft beïnvloed. Burty was redelijk mild geweest in zijn kritiek op de etskunst van Leys.[432] Mantz schreef voor de reeks over de ‘Artistes contemporains’ in datzelfde tijdschrift een artikel over de schilderkunst van Leys. Hij benaderde de kunst van Leys op een objectieve manier. Hij had aandacht voor de evolutie die Leys had doorgemaakt en trachtte de schilder niet onnodig te verheerlijken. Hij durfde de vroegere werken van Leys zelfs middelmatig te noemen.[433]
Na de dood van Leys hield men aanvankelijk de verheerlijking en vergoddelijking aan. Hij kreeg, zoals gezegd, een koninklijke begrafenis en een standbeeld te Antwerpen. Verschillende boeken en artikels zorgden ervoor dat de naam van Leys groot bleef. Fétis pende voor L’Annuaire de l’Académie Royale enkele notities over Leys neer. In deze notities beschreef hij het leven van de kunstenaar, waarbij hij enerzijds de nadruk legde op de schitterende werken die de schilder had voortgebracht, maar anderzijds de kritiek niet schuwde.[434] Verder verschenen er twee geschiedenissen over de Antwerpse schilderschool.[435] Volgens de beide schrijvers, Rooses en Van den Branden, had de negentiende eeuw een nieuw tijdperk voor de schilderkunst ingeluid. En één van de grote meesters van dat tijdperk was Leys. Rooses benadrukte Leys’ voorkeur voor historische onderwerpen: “Hendrik Leys vertegenwoordigde eene andere zijde van zijnen tijd. Hij was de zoon der eeuw, die verzot was op het kenmerkende der geschiedenis van vroeger dagen, en op het schilderachtige van het leven onzer voorouders, en die geen middel onbeproefd liet om het laatste woord over de dingen en de menschen van weleer te weten en uit te spreken. [ …] In al zijne werken was Leys een schilder, een ware schilder en niets dan een schilder.” [436] De werken waarvoor hij een medaille had gekregen, en zijn muurschilderingen kregen de meeste aandacht.[437] Rooses schreef bovendien een korte biografische nota over de schilder voor de Biographie Nationale en voor Broermans Célébrites nationales.[438] De aandacht van Rooses ging vooral naar de historische schilderkunst van Leys.
Ondertussen waren er ook artikels in het buitenland verschenen. De Franse
criticus Blanc schreef in 1869, kort na het overlijden van Leys, over zijn eigen
herinneringen aan de schilderijen van Leys. Hij was in het begin van zijn
carrière als criticus door het Parijse journal Le
Bon Sens naar Brussel gestuurd om daar een tentoonstelling te
verslaan. Het was op deze tentoonstelling dat Leys zijn
Moord op de Leuvense magistraten toonde. Ook
Leys stond hier dus nog aan het start van zijn carrière.
Toch was Blanc opgetogen over de schilderijen die hij daar zag van Leys.[439]
“Donc j’arrive à Bruxelles avec mon petit bagage
d’instruction apparente, pour exercer l’auguste métier de critique, et me voilà
en présence de deux hommes qui débutaient eux-mêmes, mais avec beaucoup de
distinction et d’éclat, M. de Keyser et M. Henri Leys.”, aldus Blanc,
wanneer hij terugdacht aan die eerste tentoonstelling.[440]
Hij schreef zijn eerste artikel over dit salon in Brussel en pikte de
schilderijen van De Keyser, Wappers en Leys eruit. Over de
Moord van Leys schreef hij:
“imaginez maintenant que cette toile est exécutée avec
le chaleur et la fougue d’une esquisse de Tintoret; qu’elle est peinte comme
Victor Hugo l’aurait écrite, et vous aurez une idée du tableau de M. Leys.”
[441]
Blanc was later opgelucht dat Leys, die hij tot
“coryphée” van de expositie had uitgeroepen, ook in het verdere
verloop van zijn carrière hoge ogen gooide. Want niets was erger, volgens Blanc,
dan je beste teksten te verspillen aan debutanten die later niet doorbreken en
“sont restés ou resteront des fruits secs!”[442]
Ook in Duitsland verscheen er in 1880 in het
Zeitschrift für Bildende Kunst een
“Lebensbild” van Hendrik Leys. Billung schreef een degelijke
biografie van Leys. Hij had daarbij bijzondere aandacht voor de werken die in
Duitsland hingen en die vaak vergeten werden in de andere artikels, die vooral
op Frankrijk waren gericht.[443]
Op het einde van de negentiende eeuw verscheen er een boek van Du Jardin over de kunst in de negentiende eeuw. Hij besteedde een apart deeltje van zijn hoofdstuk over de school van 1830 aan Leys. “On sentait qu’un maître est né, enfin! Qu’il régénérait la vieille peinture d’histoire caduque, […]. A l’envi, on chanta ses louanges. […]; son oeuvre seule clame sa génialité.”[444] Wederom werden de schilderijen van Leys opgehemeld. Zou zijn roem en faam dan nooit vervagen?
Heuvelman maakte in 1993 haar licentieverhandeling over de Antwerpse kunst-veilingen in de periode tussen 1890 en 1918. Zij kwam tot de conclusie dat de werken van Leys op de belangrijkste veilingen op het einde van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw zeer hoog scoorden. Zowel in het binnen- en als in het buitenland viel hij nog erg in de smaak. En ook het feit dat er af en toe werken aan hem werden toegeschreven, deed Heuvelman vermoeden dat de “naam Leys” nog goed in de markt lag.[445] Leys bleef een dus groot schilder in de negentiende eeuw. Zijn naam werd met respect uitgesproken. Het keerpunt zou er komen in de twintigste eeuw.
4.5. Leys in de twintigste eeuw
“Hij is van ons, en dus kan hij niet helemaal waardeloos zijn, is zowat het oordeel van de Antwerpenaars over Henri, Baron Leys, de eerste Belg die om zijn artistieke prestaties werd geadeld. Internationaal is zijn glorie onherkenbaar verbleekt, en zonder de muurschilderingen in het mooie Antwerpse stadhuis zou men ook daar niet meer weten wie hij geweest is, niettegenstaande een stukje van Antwerpens bekendste straat naar hem werd genoemd, en niettegenstaande zijn standbeeld een van de zeer zeldzame is die niet werden opgeruimd. […]”[446]
Dit citaat maakt duidelijk dat roem vergankelijk is. Was er in de twintigste eeuw nog plaats voor Leys, een negentiende-eeuwse schilder?
4.5.1. Géén eigen tentoonstelling voor Leys
Honderddertig jaar geleden overleed de Antwerpse, tot baron geadelde schilder
Henri Leys. Zijn geboortestad vereerde hem met een vorstelijke begrafenis: hij
had toen een grote reputatie. Maar merkwaardig genoeg werd reeds in 1905, in de
retrospectieve door Kunst van Heden in het Museum van Schone Kunsten, tegelijk
met de schilderijen van Leys het oeuvre van zijn neef, Henri De Braekeleer
getoond. Een dikke maand lang kon men de werken van de twee grootste Antwerpse
meesters in het Museum van Schone Kunsten gaan bekijken. De artikels over deze
tentoonstelling plaatsten Leys wel op de tweede plaats na De Braekeleer. Van De
Braekeleer toonde men bijna honderd werken, van Leys had men er een tachtigtal
verzameld.
Er waren werken overgebracht uit binnen- en buitenland.[447]
Terwijl er sindsdien al minstens twee retrospectieven aan De Braekeleer gewijd
werden, wacht Leys nog altijd op de zijne.[448]
Leys is echter wel goed vertegenwoordigd op de vele thematische en groepstentoonstellingen doorheen de jaren. In 1905 kon men eveneens enkele werken van Leys bezichtigen op de Retrospectieve expositie van de Belgische kunst in Brussel.[449] Op de Keurtentoonstelling van Belgische meesters in 1920 was Leys weer vertegenwoordigd, dit keer met veertien van zijn bekendste stukken. De tentoonstelling wilde de Belgische kunst uit de negentiende eeuw onder de aandacht brengen, want deze kunst genoot volgens de organisatoren nog steeds geen wereldroem: “onze negentiend’-eeuwers staan nog steeds in de schaduw hunner voorgangers van middeleeuwen en renaissance, evenzeer als van hunne tijdgenooten in Frankrijk, Engeland en Holland.” [450] Van Leys toonde men enkel ‘de mooiste’ schilderijen, men hield daarbij géén rekening met de stilistische ontwikkeling van Leys’ kunst. “Leys, bijvoorbeeld, heeft zijn trant drie, viermaal grondig gewijzigd. Het ware zeer verlokkelijk geweest om te trachten deze evolutie volledig te volgen; maar dan zou men geenszins het schoonste werk van den kunstenaar bijeenkrijgen; men zou de aandacht van den gewonen toeschouwer niet boeien, maar afleiden en verstrooien.”[451] Men liet dus duidelijk merken dat niet alles wat van de hand van Leys kwam, topwerk was.[452] Men toonde zijn werken gedurende de volgende jaren op verschillende tentoonstellingen.[453] In 1965, naar aanleiding van de honderdvijftigste verjaardag van zijn geboorte, organiseerde men in Brussel een tentoonstelling rond Leys, De Braekeleer en enkele andere Antwerpse kunstenaars. Deze expositie toonde Leys als een ‘aparte Antwerpse romanticus’. Een manier van voorstellen die ook later nog zal gebruikt worden. Men zal meer en meer trachtten om het unieke en aparte van Leys’ schilderkunst aan te duiden.[454]
Bij de honderdste verjaardag van het overlijden van Leys in 1969 wilde men in Antwerpen niet zomaar aan deze gebeurtenis voorbijgaan. Ondanks de roem en het historische belangrijk van een figuur als Leys durfde men het in het herdenkingsjaar niet aan om een tentoonstelling uitsluitend aan zijn schilderijen te wijden. Ze gaven er de voorkeur aan om het beeld op te roepen van de schilderkunst in België ten tijde van Henri Leys, met, ‘vanzelfsprekend’, als kern een retrospectief ensemble van zijn oeuvre. Er werden een zeventigtal kunstenaars getoond die als het ware de levenstijd van Leys moesten illustreren. De tentoonstelling wilde uitdrukkelijk historisch-didactisch zijn. Ze wilde de jongere generatie de gelegenheid bieden zich zelf een idee te vormen van de waarde van een wellicht toen ten onrechte te zeer verguisde en haast vergeten periode van de Vlaamse kunstgeschiedenis.[455] Deze tentoonstelling was een groot succes en werd uiteindelijk nog veertien dagen verlengd.[456]
Ook in de jaren zeventig en tachtig dook Leys af en toe op. Zo was er de tentoonstelling Van Gustaf Wappers tot Henri Leys. Enkele Belgische meesters uit de Romantiek in 1973. Leys werd hier als het hoogtepunt van de Vlaamse picturale romantiek beschouwd. Zijn kunst bezat namelijk twee essentiële kenmerken van de romantiek: droom en vlucht in het verleden. Opnieuw merken we ook hier de nadruk op Leys’ unieke en heel eigen manier van schilderen.[457] In 1980-1981 was er een tentoonstelling over de Belgische kunst uit de verzameling van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België. Ook hier was Leys als romantisch schilder aanwezig.[458]
Meer recentelijk waren er nog twee evenementen waarin Leys zijn opwachting
maakte: een tentoonstelling naar aanleiding van het Van Dyckjaar in Antwerpen in
1999 en één naar aanleiding van het Keizer Kareljaar in Gent in 1999-2000.[459]
Deze exposities kaderen in de vernieuwde aandacht voor de negentiende-eeuwse
schilderkunst. Tot het einde van de jaren zeventig werd neergekeken op de
middennegentiende-eeuwse (historische en romantische) schilderkunst. Men
beschouwde deze eeuw als een periode in de kunstgeschiedenis die weinig
noemenswaardig zou hebben voortgebracht. Waar Buyck in 1969 zijn hele inleiding
wijdde aan de rechtvaardiging van het gekozen onderwerp en uitwerking ervan in
de tentoonstelling over Leys, zien we dat de negentiende eeuw tegenwoordig aan
herwaardering toe is en een belangrijke positie krijgt binnen het
(kunst)historische discours.
Maar nog steeds wacht Leys op zijn eigen tentoonstelling.
4.5.2. Vóór en tegen Leys
In 1959 stelde Delen vast “dat er in de gehele Belgische kunst van 1830 tot heden geen schilder is die door de huidige generatie zo onrechtvaardig beoordeeld, zo stelselmatig verguisd is geworden als Henri Leys. Andere schilders, zoals James Ensor, zoals Jacob Smits, werden tijdens hun leven, door de pers, door de kritiek en door het publiek van hun eigen tijd op ergerlijke wijze bespot en uitgejouwd. Maar ze werden door de jongere geslachten, - enige onbevoegde kritikasters niet te na gesproken, - in eer hersteld. Met Leys ging het juist andersom.”[460]
In het tijdschrift Van Onzen Tijd schreef de Nederlandse Maria Viola in 1913 haar ervaring met de muurschilderingen in het Antwerpse stadhuis neer. Volgens Viola was men geneigd om Leys’ muurschilderingen te overschatten. “[…] ge mist iets in deze ongemeene kunst, of liever: in de persoonlijkheid, ge mist de diepere psychologie […] en, meer nog, de groote vervoering waarmee rijker en verbeeldingsvoller geesten dan de zijne de schoonheid van het verleden hebben gezien.”[461] Op dit artikel van Viola kwam al snel reactie van een zekere Karel van den Oever. Deze voelde zich, als rasechte Sinjoor, door de woorden van Nederlandse Viola gekwetst. Zijn lezersbrief werd ook afgedrukt in Van Onzen Tijd. “Wie zich Sinjoor voelt heeft hierom gauw zijne pijn die evenwel – hoe menschelijk ook – geen criterium blijkt tot tegenspraak.”[462] Hij verweerde zich tegen de Hollandse mening met de Vlaamse tegenwerping dat Leys voor de toeschouwer heel duidelijk ‘het nationaal-geestelijk wezen’ van de zestiende eeuw in zijn schilderijen heeft veruitwendigd. Leys toonde de Antwerpse of zelfs nog beter de Vlaamse zestiende-eeuwse volkskracht in zijn werken. De schilderijen bezaten volgens Van den Oever wel degelijk een diepere psychologie en zeggenskracht.[463]
Colin verweet Leys in 1935 “une absence totale d’invention. Nul n’est moins créateur que lui. Il ne sait pas quoi peindre. Il mendie des sujets auprès des autres peintres et il fouille les musées pour en découvrir.”[464] Leys zou dus geen originele schilder zijn. Op andere schilders zou Leys slechts ‘une influence déplorable’ uitgeoefend hebben.[465] Anderzijds sprak men in andere werken over de ‘splendide’ carrière van Leys. Men bewonderde bovendien de levendigheid waarmee hij de geschiedenis verbeeldde. Hij zou de negentiende-eeuwse ‘historiemalerij’ tot haar ‘schoonste uiting’ brengen.[466]
Ondanks een zekere bewondering voor Leys durfde men nu ook kritiek te geven op de oudere werken van de schilder. De Mont stelde dat wellicht het beste werk uit die eerste jaren, namelijk Moord op de Leuvense magistraten, nauwelijks meer was dan wat middelmatig gebroddel. Zelfs van een werkelijk gezond koloriet kon er in de meeste stukken van die tijd geen sprake zijn: “slijmerig, kwalachtig glanst de verf u tegen uit al de deelen van het doek”[467] De Mont had echter ook oog voor de talenten van Leys. Zijn werken uit de periode 1853-1860 gaven hem recht “niet op een, maar op de eereplaats onder alle negentiendeeuwsche historieschilders zonder onderscheid.”[468]
Een eerste, groots opgevatte biografie verscheen er pas in 1934. De schrijver van deze biografie, Vanzype, was een echte kenner van de negentiende-eeuwse schilder-kunst.[469] Reeds in de jaren twintig had hij kortere stukjes over Leys geschreven.[470] Zijn biografie stond in het teken van de verheerlijking van de schilder. Vanzype wilde vooral tonen waarom hijzelf zo aangetrokken werd door de Antwerpse kunstenaar. In een zwierige stijl leidde hij de lezer naar de hoogtepunten van Leys. Hij voegde bij zijn studie meer dan zestig reproducties van schilderijen, als een toelichting bij zijn bewijsvoering. Vanzype maakte voor dit boek gebruik van historische documenten, maar hij citeerde uit deze documenten zonder ernaar te verwijzen, wat het natuurlijk moeilijk maakt om het te controleren.[471] In 1949 schreef Vanzype een tweede biografie van Leys. Deze verschilde niet veel van zijn vorige boek.[472] In al zijn boeken merkt men zijn bewondering voor Leys.
In 1952 kwam de Amerikaanse kunsthistoricus Cleaver naar België om er onderzoek te doen voor zijn doctoraat over Henri Leys. Zijn onderzoek resulteerde in 1953 in een artikel over drie vroege werken van Leys voor het Bulletin van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten en in 1955 in zijn omvangrijke doctoraat.[473] In het artikel analyseerde hij drie ‘Furies’ tot in de details. Hij controleerde onder meer of de weergave van de achtergronden overeen kwam met de historische werkelijkheid. Cleaver wilde met zijn doctoraat de aandacht vestigen op een vergeten periode in de Belgische schilderkunst. Aan de hand van het leven en de schilderijen van Leys keerde hij terug in de negentiende eeuw. De nadruk van dit werk ligt vooral op de schilderijen. Cleaver bespreekt deze zeer nauwkeurig. Hij lette daarbij op de onderwerpen en de stilistische uitwerking. Hij voegde meer dan honderddertig afbeeldingen ter illustratie toe. Cleaver vervolledigde ook de catalogi van de schilderijen en van de etsen van Leys. Deze zijn op dit moment wel wat verouderd, maar ze kunnen toch als vertrekpunt gebruikt worden. Cleavers doctoraat geeft een duidelijk overzicht van de carrière van Leys.[474]
Ook in de verschillende biografische woordenboeken eist Leys zijn plaats op.[475]
Hierin geeft men steeds het beeld van de succesvolle Antwerpse kunstenaar weer.
Zijn belangrijkste schilderijen worden vermeld, zijn medailles en zijn
verheffing tot de adelstand. Men merkt op dat Leys een speciale plaats innam
tijdens de negentiende eeuw. Men kan hem niet direct in één bepaalde stroming of
stijl plaatsen.
De verschillende periodes van Leys worden meestal kort weergegeven. De meeste
hechten daarbij overdreven veel belang aan zijn reis naar Duitsland. In de
naslagwerken over kunst, over Antwerpen, over de negentiende eeuw, wordt ook
niet zomaar aan Leys voorbijgegaan.[476]
Men benadrukt hier vooral zijn historieschilderkunst, en de muurschilderingen in
het Antwerpse stadhuis zijn daarvoor het voorbeeld bij uitstek.
In 1989 wijdde Nicolay haar licentiaatsverhandeling aan deze muurschilderingen. Met haar verhandeling wilde zij een eerste aanzet geven om het oeuvre van Leys grondig en wetenschappelijk te onderzoeken. Ze gaat uitgebreid in op de ontwikkeling van de muurschilderkunst in België en de omringende landen. Verder besteedt ze veel aandacht aan de bestelling en de voorgeschiedenis van de wandtaferelen. Haar laatste hoofdstuk is gewijd aan de voorbereiding en de realisatie van de muurschilderingen. In haar verhandeling bespreekt ze één muurschildering uitvoerig, namelijk De Eedaflegging van de Blijde Inkomst van aartshertog Karel van Oostenrijk, de latere Keizer Karel V in 1514. Haar verhandeling is het laatste wetenschappelijk werk met Leys als hoofdactor.[477]
4.6. Besluit
We hebben kunnen vaststellen dat de appreciatie van Leys een echte slingerbeweging maakte. Aanvankelijk wordt hij beschouwd als een tweede Rubens of Van Dyck. Dit beeld moet echter enigszins genuanceerd worden. De critici merkten Leys reeds op bij zijn eerste deelname aan het Brusselse Salon in 1833. Ook kunsthandelaren en grote verzamelaars kenden al vlug de weg naar Leys. Maar het grote publiek leerde de kunstenaar pas echt kennen door zijn grootste successen in het buitenland en door zijn muurschilderingen in het stadhuis. Zijn verheerlijking zal uiteindelijk resulteren in een grootse begrafenis en een standbeeld.
Latere generaties vonden de kunst van Leys al snel tweedehands. Hij zou de onderwerpen overnemen van oudere meesters en zijn stijl was slechts een imitatie van vroegere kunstenaars. Leys verdween stilaan op de achtergrond. De laatste decennia is er echter een vernieuwde belangstelling voor de negentiende eeuw. De romantiek, met zijn historieschilderkunst, en het realisme krijgen meer aandacht. In het rijtje van ‘bekende’ negentiende-eeuwse kunstenaars valt Leys op, juist omdat men er geen duidelijk etiket kan op kleven. De slinger van de appreciatie is uiteindelijk tot rust gekomen op de huidige beoordeling, die Leys vooral beschouwt als een verdienstelijk historieschilder en een kundig vakman.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[378] BEAUDOUX, “Belgique. Funérailles de Henry Leys”, pp. 181 – 182.
[379] “Obituary. Baron Henri J. A. Leys”, p. 303.
[380] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 129.
[381] “Baron Hendrik Leys”, (1869), pp. 129 - 130.
[382] “Baron Hendrik Leys”, (1869), pp. 128, 130.
[383] AMVC, L 5154, Henri Leys, necrologia: doodsbrief Henry-Jean-Augustin Leys, 26 augustus 1869.
[384] Dit borstbeeld was in 1861 door de befaamde Parijse beeldhouwer Carrier uitgevoerd en geschonken aan Leys, zie: “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 131.
[385] IBIDEM.
[386] AMVC, L5154, Henri Leys, eremetalen: gouden medaille; VAPEREAU, Dictionnaire universel, 1870, p. 1138; VANZYPE, Henri Leys, pp. 86 – 87.
[387] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 131.
[388] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 132.
RANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, pp. 1416 – 1417; VANZYPE, Henri Leys, pp. 87 – 88.
[389] “Baron Hendrik Leys”, (1869), pp. 130, 132.
[390] VAN DEN B
[391] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 132; VANZYPE, Henri Leys, p. 88.
[392] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 133.
[393] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, p. 1417.
[394] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 133.
[395] IBIDEM.
[396] IBIDEM; “Antwerpse gedenkplaten”; “De drie Manieren van Hendrik Leys”.
[397] Redevoering van den heer J.-C. van Put, geciteerd in: “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 134.
[398] IBIDEM.
[399] Redevoering van den heer N. de Keyser, geciteerd in: “Baron Hendrik Leys”, (1869), pp. 134 - 135.
[400] Redevoering van den heer J. Anspach, geciteerd in: “Baron Hendrik Leys”, (1869), pp. 135 - 136.
[401]
Redevoering van den heer J. Wellens en Redevoering van den heer Jos.
Delin, geciteerd in:
“Baron Hendrik Leys”, (1869), pp. 136 - 137.
[402] Redevoering van den heer Karel Verlat, geciteerd in: “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 137.
[403] IBIDEM.
[404] Redevoering van den heer Em. Geelhand, geciteerd in: “Baron Hendrik Leys”, (1869), pp. 137- 138.
[405]
Redevoering van den heer Henry Lenaerts, geciteerd in: “Baron Hendrik Leys”,
(1869),
pp. 138 – 139.
[406] In het Stadsarchief van Antwerpen ligt er een heel dossier over het gedenkteken van Leys, zie: SAA MA 955/4: Gedenkteken H. Leys, 1869 – 1874, (programma, verslag, prijskamp, jury, …); Ook het contract met Ducaju hebben we hier teruggevonden, zie: SAA MA 3597/42: contract J. Ducaju met schets sokkel. Deze documenten zijn bovendien verschenen in De Vlaamsche School (uitgezonderd het contract van Ducaju).
[407] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1870), p. 81: aankondiging en voorwaarden van de wedstrijd.
[408] IBIDEM.
[409] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1871), p. 63.
[410] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1871), pp. 63 - 64.
[411] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1871), pp. 63 - 64.
[412] Nummer 10. Standbeeld; Leys rustende op zijne lauweren; brons voor het beeld, witte steen voor het voetstuk; plaats Teniersplaats; bestek: fr. 40,000, zie: “Gedenkteeken van H. Leys”, (1871), pp. 63 - 64.
[413] Van der Linden-DeVigne was leraar aan de Leuvense Academie van Schone Kunsten; hij zond het volgende ontwerp in: Groep, voorstellende de genius der middeleeuwsche kunst die Leys begeestert; voetstuk in ojivalen stijl, bevattende op koperen platen de afbeelding der bijzonderste tafereelen des meesters. Kenspreuk: Loon naar werken. De groep zou gegoten worden in gegalvaniseerd ijzer, voetstuk in Franschen steen; plaats: De Kunstlei, tegenover de Maria-Theresialei; bestek: fr. 40,000, zie: “Gedenkteeken van H. Leys”, (1871), pp. 63 - 64.
[414] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1871), p. 64.
[415] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1871), p. 175.
[416] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1872), p. 112.
[417] “Gedenkteeken van H. Leys”, (1873), pp. 16 – 17.
[418] DE LATTIN, Beroemde medeburgers, pp. 11 – 12.
[419] Alvin in zijn Compte-rendu naar aanleiding van een tentoonstelling in Brussel in 1836, waar Leys zijn Moord der Leuvense magistraten toonde, zie: ALVIN, Compte-rendu, p. 118.
[420] IMMERZEEL, De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, p. 173.
[421] KRAMM, De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, p. 976.
[422] KRAMM, De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, pp. 976 – 979.
[423]
DE GONCOURT, Etudes d’art. Le salon de 1852. La
peinture à l’exposition de 1855,
pp. 187 – 188.
[424] GAUTIER, Les Beaux-Arts en Europe 1955, p. 211.
[425] “Feuilleton de L’Indépendance Belge. Chronique des Beaux-Arts”, voorpagina.
[426] IBIDEM.
[427] AMVC, 69696/3, Leys in een brief aan Coûteaux, donderdag 31 mei [1855]
[428] S[IRET], “Installation de l’ordre de la Toison d’or. Tableau de M. Henri Leys”, p. 53.
[429] SATIRIN, “La joyeuse entrée de l’Archiduc Charles par Henri Leys”, p. 1.
[430] VAN SOUST, Etudes sur l’état présent de l’art; VAN SOUST, l’Ecole d’Anvers en 1858.
[431] VAN SOUST, Etudes sur l’état présent de l’art, p. 28.
[432] BURTY, “Les eaux-fortes de M. Henri Leys”, pp. 467 – 477.
[433] MANTZ, “M. Henri Leys”, pp. 297 – 317.
[434] FETIS, “Notice”, pp. 201 – 237.
[435] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool; ROOSES, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool.
[436] ROOSES, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, p. 185.
[437] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, pp. 1403 – 1419; ROOSES, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, pp. 185 – 193.
[438] ROOSES, “Leys (Jean-Auguste-Henri)”, kol. 65 – 79; ROOSES, “Baron Henri Leys”, [p. 65].
[439] BLANC, Les artistes de mon temps, pp. 209 – 224.
[440] BLANC, Les artistes de mon temps, pp. 209 – 210.
[441] Stukje over Leys uit het eerste artikel van Blanc, geciteerd in: BLANC, Les artistes de mon temps, pp. 210 – 211.
[442] BLANC, Les artistes de mon temps, p. 211.
[443] BILLUNG, “Hendrik Leys. Ein Lebensbild”, pp. 333 – 344 en 370 – 374.
[444] DU JARDIN, La renaissance du XIXe siècle, p. 31.
[445] HEUVELMAN, De Antwerpse kunstveilingen, p. 186.
[446] “Baron Leys als Stadhuisdecorateur”.
[447] “Exposition Leys – De Braekeleer au Musée d’Anvers”, p. 150; “Exposition Leys - De Braekeleer à Anvers”, pp. 166 – 167; “Exposition rétrospective H. Leys et H. De Braekeleer à Anvers”, p. 171.
[448] De belangrijkste naoorlogse retrospectieve van Henri de Braekeleer dateert van 1956 en had plaats in het Koninklijk Museum van Schone Kunsten te Antwerpen. Sedert de tentoonstelling kon het publiek zich vergewissen van de kwaliteiten van het werk van De Braekeleer in meerdere thematische of groepstentoonstellingen. In 1988 volgde dan een tweede retrospectieve in het Museum van Schone Kunsten te Antwerpen, zie: TODTS, Henri De Braekeleer, p. 4.
[449] LAMBOTTE, “Exposition Rétrospectieve de l’art belge à Bruxelles”, pp. 103 – 117.
[450] Keurtentoonstelling van Belgische Meesters, p. 6
[451] Keurtentoonstelling van Belgische Meesters, p. 8
[452]
Keurtentoonstelling van Belgische Meesters,
pp. 32 – 33: Men toonde onder meer Instelling
der Orde van het Gulden Vlies (Afb. 10),
De mis is uit,
Lucie Leys (Afb. 8) en het
Zelfportret (Afb.1)
van Leys.
[453] Zie onder meer: Exposition de l’art belge ancien et moderne (Musée Jeu de Paume, Paris); Schilderijen der Belgische Schilderschool (1850 – 1916) uit het Koninklijk Museum van Schoone Kunsten te Antwerpen (ruiltentoonstelling). Catalogus; Exposition centenale de l’art belge 1830 – 1930. Un siècle d’art (Palais des Beaux-Arts de Bruxelles); DELEN, “Kunst van Heden, Tentoonstelling van Antwerpsche Meesters”, pp. 4 – 24; VANZYPE, L’Art belge du XIXe siècle à l’exposition jubilaire du cercle artistique et littéraire.
[454] MOERMAN, Traditie en schepping. Leys, De Braekeleer en enkele andere Antwerpse kunstenaars.
[455] BUYCK, Schilderkunst in België ten tijde van Henri Leys (1815 – 1869), [p. 1].
[456] “Schilderkunst in België ten tijde van Henri Leys”.
[457] MOERMAN, “Romantiek en Romantiek”, pp. 7 – 10.
[458] 150 jaar Belgische Kunst in de verzameling van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (KMSK Brussel).
[459] Na en naar Van Dyck. De Romantische Recuperatie in de 19de eeuw; HOOZEE, TOLLEBEEK en VERSCHAFFEL (red.), Mise-en-Scène. Keizer Karel en de verbeelding in de negentiende eeuw.
[460] DELEN, “Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid”, p. 1.
[461] VIOLA, “Jeugdwerk van Der Kinderen”, pp. 36 - 38
[462] VAN DEN OEVER, “Kunst van Hendrik Leys”, p. 168
[463] VAN DEN OEVER, “Kunst van Hendrik Leys”, pp. 168 – 169.
[464] COLIN, La peinture européenne au XIXe siècle, p. 201.
[465] COLIN, La peinture européenne au XIXe siècle, p. 204.
[466] BERNARD, Leys et De Braekeleer, p. 14; HALLEZ, “Schilderkunst te Antwerpen vanaf 1780 tot 1880”, pp. 18 – 26.
[467] DE MONT, De schilderkunst in België van 1830 tot 1921, pp. 26 – 27.
[468] DE MONT, De schilderkunst in België van 1830 tot 1921, p. 29.
[469] VANZYPE, Henri Leys, 1934.
[470] VANZYPE, L’Art belge du XIXe siècle, à l’exposition jubilaire de cercle artistique et littéraire; VANZYPE, Maîtres d’hier.
[471] VANZYPE, Henri Leys.
[472] VANZYPE, Leys et son école.
[473] CLEAVER, “Three combat scenes by Henri Leys”, pp. 65 – 76; CLEAVER, Henri Leys.
[474] IBIDEM.
[475]
Onder meer: DE SEYN, Dictionnaire biographiques
des Sciences, des Lettres et des Arts en Belgique, p. 682; SCHURR
en CABANNE, Dictionnaire des Petits Maîtres de
la Peinture 1820 - 1920, p. 137; NORMAN,
The ninetheenth-century Painters and Painting: a
Dictionnary;
Le dictionnaire des peintres belges du XIVe
siècle à nos jours, pp. 645 - 646; FLIPPO,
Lexicon of the Belgian Romantic Painters;
Geïllustreerd Biografisch Woordenboek der
Kunstenaars in België na 1830, p. 244; HAESAERTS,
Petit dictionnaire des lettres et des arts en
Belgique; VON WURZBACH,
Niederländisches Künstler Lexikon auf grund Archivalischen Forschungen
bearbeitet, zweiter band, kol. 40 – 41; DELEN “Leys, Hendrik (Jan
August H.)”, pp. 174 - 175.
[476]
Onder meer: ROBERTS-JONES, Geschiedenis van de
schilderkunst in België van de 14de eeuw tot vandaag. Vanaf de
eerste meesters van de oude Zuidelijke Nederlanden en het prinsbisdom Luik
tot de hedendaagse kunstenaars; PEETERS,
Kunst in Vlaanderen; STUBBE, “De kunst
der XIXe eeuw”,
pp. 940 – 953; VAN DEN WIJNGAERT, “De schilderkunst in Antwerpen in de XIXde
eeuw”,
pp. 303 – 330; JANSSENS, Les peintres de
l’intimité; HOOZEE, “Schilderkunst (De negentiende en twintigste
eeuw)”, pp. 535 – 563; MAINARDI, Art and
Politics of the Second Empire; HALLEZ, “Schilderkunst te
Antwerpen vanaf 1780 tot 1880”, pp. 18 - 26.
[477] NICOLAY, Henri Leys.