Een schilder en de geschiedenis: Henri Leys (1815-1869), zijn historische schilderkunst en zijn faam. (Jo Caluyn) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Aan Hendrik Leys, historieschilder
Geboren op 18 februari 1815 te Antwerpen
Gestorven op 26 augustus 1869
“Geschilderde geschiedenis
met geen te zware laag vernis!”
Ziedaar wat uw palet ons schonk
en meer dan eens met praal en pronk
In het stadhuis der Scheldestad
gaat men op uw “histories” prat.
Op wijde wanden gepenseeld
is’t of uw werk de blikken streelt …
En menig buitenlands gast
werd door uw schildering verrast
en dacht: “niet ieder raakt als Leys
zo goed uit de Historie wijs!”
Tijl
De Standaard, 18 - 2 - 1952
1.1. Zelfportret
“Het zelfportret van een signoor. Een seigneur. Een heer. En tegelijkertijd een symbool van het zelfbewuste Antwerpen uit het midden van de voorbije eeuw. Hendrik Leys: de Benoit van de herboren Vlaamse schilderkunst, de Conscience in kleuren. Een baron.”[7]
Zo vangt De Belder zijn bewieroking van het zelfportret
van Leys (Afb.1) aan. Maar misschien zit
er wel een kern van waarheid in deze beschrijving. Leys schildert zijn
zelfportret drie jaar voor zijn dood. Het werk is perfect en tegelijkertijd
eenvoudig van artistieke kunde en menselijke noblesse. Het werk toont ons een
wilskrachtig en intelligent man. Het is iemand die weet, géén wereldvreemde
estheet, maar een man met serene en klare gedachten. Hij komt kalm en tegelijk
zelfbewust over. Hij schildert de buste van iemand die de dingen peinzend
aanschouwt. “Een kunstenaar die in de glorietijd van
de metropool de traditie voortzet van de Plantins en Montanussen en er de
majestueuze dagen van Rubens weer te binnen roept.”[8]
Het is Leys die als eerste de aandacht heeft gevraagd voor het
beluisteren van het eigen hart en dit door evocaties en symbolische illustraties
van het historische verleden dat hij zelf zo grandioos heeft weergegeven met het
realisme, de ideeën en de sensibiliteit van het verleden.
1.2. Voorbestemming of toeval?
Weinig Belgische schilders hebben in hun leven zoveel erkenning genoten als Henri Leys. Ridderordes, gouden erepenningen, gouden erekronen, kolossale bestellingen, verheffing tot de adelstand en wat nog meer...
Om Leys juist te beoordelen moet men rekening houden met de indrukken, die hij in zijn jeugd heeft ontvangen en de omstandigheden, die invloed op het begin van zijn kunstenaarsloopbaan hebben gehad. Jean Augustin Henri Leys werd op 18 februari 1815 te Antwerpen, in een huis op de Sint-Jacobsmarkt 66, geboren. Zijn familie was van Antwerpse origine en behoorde tot de gegoede burgerij. Zijn vader, Hendrik Jozef Martinus Leys, dreef handel in kopergravures en religieuze prenten. Zijn moeder, Maria Theresia Craen, stamde uit een oud adellijk geslacht dat tijdens de Franse overheersing geruïneerd werd. Zijn jeugd bracht hij door in de nauwe, gekasseide straten van Antwerpen.[9] Over de eerste twintig jaar van zijn korte leven is er eigenlijk weinig geweten. Deze lacune wordt in de kunsthistoriografie meestal opgevuld door al dan niet legendarische verhalen. Volgens zijn vrome moeder was de jonge Leys voorbestemd voor het priesterschap. Ter voorbereiding hiervan werd hij naar het college te Berchem gestuurd om er Grieks en Latijn te studeren. Het college was geen echte uitdaging voor de jonge Leys, die eigenlijk iets anders voor ogen had. Het verhaal gaat dat de knaap zijn ouders van het plan om priester te worden, deed afzien door een wonde aan zijn been zo te laten verergeren dat hij niet naar school kon gaan.[10]
Leys had de eerste stappen van zijn kunstenaarsloopbaan gezet in de winkel van zijn vader. Hij graveerde er bidprentjes. Zijn eerste schilderslessen volgde hij bij een meubelschilder op de Sint-Jacobsmarkt.[11] In 1829 startte hij met het volgen van tekenlessen aan de Antwerpse Academie.[12] Het was waarschijnlijk door de aanmoediging van zijn schoonbroer Ferdinand de Braekeleer (1792-1883)[13] dat Leys deze overstap maakte. Zijn carrière op de Academie was echter geen lang leven beschoren. De manier waarop hij de tekenlessen verliet, was karakteristiek voor het temperament van de schilder. Aan de Academie volgde Leys lessen bij Mathieu Ignace van Brée (1773-1839)[14]. In deze cursussen was het vooral de bedoeling om te leren tekenen naar de antieken en naar model. Men moest eerst het ideaal bestuderen voor men kon overstappen naar de werkelijkheid. Leys kon zich echter niet verzoenen met dit rigoureuze classicisme. In de plaats van volgzaam en voorbeeldig te zijn ontpopte Leys zich tot een eigenzinnige grappenmaker. Tijdens een van de lessen vergeleek hij de pofbroek van Van Brée met een klassieke draperie. Hierop zou de beledigde Van Brée geroepen hebben: ‘Word schoenmaker, jongen.’ Vervolgens werd de jonge knaap uit de Academie gezet. Leys mocht slechts terugkeren als hij publiekelijk zijn excuses aan Van Brée aanbood. Leys zag dit als een vernedering aan zijn adres en weigerde.[15] Liever verliet hij de Academie.
Hier voelt men al het conflict tussen de ‘ouden’ en de ‘modernen’. Leys zal hier later nog mee te maken hebben, onder andere bij de benoeming tot directeur van de Academie, die hij aan zijn neus zag voorbijgaan. Hij vertrouwde zijn verdere kunstontwikkeling toe aan zijn schoonbroer Ferdinand de Braekeleer. Ook deze samenwerking was echter maar van korte duur. Henri, nog maar vijftien jaar, zat nog vol kwajongensstreken. Het verhaal gaat dat na het bekladden van de muren met koddige ventjes in plaats van ze te bemarmeren de maat vol was voor De Braekeleer. De jeugdige Leys kon wederom opstappen. Leys liet zich niet kennen en greep stoutweg het palet en hij oefende zich in het schilderen rechtstreeks naar de natuur. Zijn schoonbroer werd korte tijd later weer zijn leidsman, maar Henri bleef nog steeds op zoek naar iets anders. Het was Gustaaf Wappers (1803-1874)[16], met zijn aangrijpende en dichterlijke onderwerpen, zijn vaderlandse figuren en zijn warm koloriet, die Leys als toonbeeld koos. Al snel kwam hij met de meester zelf in contact en werkten ze tezamen aan een Episode uit de belegering van Antwerpen. Verder had hij ook een grote bewondering voor de Franse schilder Eugène Delacroix (1798-1863), die hij reeds in de jaren dertig in Parijs ontmoet zou hebben.[17]
Waarom die bewondering voor
Wappers en Delacroix? Het moet opgemerkt worden dat Leys, geboren in het jaar
dat onze gewesten bij Nederland werden gevoegd, de Academie betrad op het moment
dat België uiteindelijk zijn onafhankelijkheid verwierf.
Hij groeide dus op in een klimaat waar de begrippen vrijheid en nationaliteit
actueel waren. En daar het vooral de Antwerpse romantische school was die zich
opwierp als de erfgenaam van de grote Vlaamse schilderstraditie en daarbij de
vaderlandsliefde in de kunst predikte, mag het niet verwonderlijk wezen dat Leys
zich eerder aangetrokken voelde door de vertegenwoordigers van deze school (met
onder meer Wappers) dan door het saaie classicisme dat Van Brée predikte. We
zien een reactie tegen de school van David en dit niet enkel bij Leys. Bij heel
wat jonge schilders leefde de idee dat tekenvaardigheid, naar het model en naar
de klassieken, van weinig belang was voor het schilderen. Het is een fout, die
Leys aanvankelijk ook maakte, maar die hij later met heel veel zorg en
accuratesse corrigeerde.[18]
1.3. De eerste werken
De onderwerpen van zijn
eerste werken ontleende Leys bij voorkeur aan het gewelddadige maar roemrijke
vaderlandse verleden. Van 1830 tot 1854 schilderde hij een hele reeks
gevechtsscènes. Het zijn typisch romantische composities. Daarnaast schilderde
hij volkse taferelen die dan weer getuigen van de schatplichtigheid aan
De Braekeleer. In 1833 nam Leys voor de eerste maal deel aan het Brusselse
Salon.[19]
Het driejaarlijkse Salon was in de negentiende eeuw een artistieke gebeurtenis
van de eerste orde. Het werd jaarlijks georganiseerd, afwisselend in Brussel,
Antwerpen en Gent. Op deze tentoonstellingen werden steeds gedurende enkele
weken de werken van levende kunstenaars getoond. Het Salon gaf een duidelijk
beeld van de actuele artistieke tendensen. De goede en slechte smaak op
artistiek gebied werd er door de organisatoren gedicteerd. Kort na de Belgische
onafhankelijkheid werd het Salon een officieel gebeuren (1833), het werd dan een
middel om de jonge natie te consolideren en te legitimeren. De meeste aandacht
ging naar de historieschilderkunst, die bij het publiek een nationaal gevoel
moest ontwikkelen. De werken van Leys pasten perfect in dit patriottisch
mechanisme.[20]
Leys toonde twee werken op het Salon te Brussel, namelijk Episode uit de Spaanse Furie te Antwerpen in 1576 en Een gevecht tussen een grenadier en een kozak. Men zag er de eerste werken van een veelbelovend schilder. “Il y avait assurément de grands défauts dans ces oeuvres; mais on voyait poindre le germe d’une qualité grande aussi”[21] Leys voerde deze schilderijen uit naar het voorbeeld van Wappers in de romantische stijl. Het duurde niet lang of hij werd er opgemerkt door de meest vooraanstaande kunstcritici die zijn werk uitgebreid bespraken en hem een beloftevolle toekomst voorspelden. Opmerkelijk is dat men in deze kritieken vooral lovend sprak over zijn accuratesse en de gedetailleerdheid van zijn historische kennis. Zo kan men stellen dat Leys reeds op 19-jarige leeftijd enige naam en faam had verkregen in de kunstwereld.
In 1834 was hij met drie schilderijen van de partij op de driejaarlijkse Antwerpse tentoonstelling. Hij toonde er Strijd tussen de Bourgondiërs en de Gentenaars, De Witte Kaproenen onder Filips de Stoute en Strand met Vissers. Vooral de eerste twee werken werden opgemerkt en volmondig geprezen. Twee jaar later, in 1836, oogstte hij alweer veel bijval met de werken die hij in Brussel toonde: Moord der Leuvense magistraten in 1378, Geuzenfamilie, zich verwerend tegen de Spanjaards en Een waarzegster, die het lot van de hoofdman van een roversbende voorspelt. Men bewonderde in zijn werken de pracht en de warmte van het koloriet en het licht, de rijke verbeelding en de eigenaardige keuze van types, en bovenal de levendige compositie.[22] Alvin besteedde in zijn Compte-rendu zeventien bladzijden aan de werken van Leys.[23] Deze kunstcriticus had een eigen visie op de manier waarop men jonge kunstenaars moest beoordelen. In de inleiding van zijn Compte-rendu maakte hij deze duidelijk: “Il est en effet également dangereux de décourager un jeune débutant ou de trop exalter son mérite. Ces éloges et ce blâme sans mesure […] peuvent prolonger leur funeste influence bien avant dans la vie d’un artiste. Il ne faut pas cependant, parce qu’un homme a exécuté un bon tableau, admettre d’avance comme excellente tout ce qui sortira de son pinceau”[24] De manier waarop Alvin naar de werken van Leys keek en ze beoordeelde kan men op deze manier begrijpen. Het woord van lof werd weliswaar niet zonder enig voorbehoud gegeven, maar was toch vleiend voor de jonge Leys. “Que de talent dans ce jeune pinceau! Que d’avenir dans cette tête, s’il voulait se laisser guider par le raisonnement, si elle pouvait s’astreindre à de sérieuses études”[25] Hij had veel talent, maar hij zou nog veel moeten oefenen. “Tel qu’il est, avec ses imperfections, le tableau dont nous nous occupons est un des plus étonnans du Salon; [26] Tijdens dit Salon behaalde Leys een medaille als historieschilder.[27]
In 1840 kreeg hij van de stad Antwerpen de opdracht enkele taferelen met betrekking tot de episode van de Spaanse Furie te schilderen. Hij koos voor de aankomst, de aanval en de ondergang van de Hertog van Alençon te Antwerpen. Deze drie taferelen moesten een triomfboog op de Sint-Jacobsmarkt decoreren. Deze triomfboog maakte deel uit van de stadsversieringen ter ere van de Rubensfeesten van dat jaar. Naar aanleiding hiervan werd Leys op 30 oktober 1840 tot ridder in de Leopoldsorde benoemd.[28]
We kunnen stellen dat we in
de periode 1830 - 1840 kennismaken met de jeugdige Leys, met de werken die hij
heeft geschilderd tussen de leeftijd van vijftien en vijfentwintig, misschien
wel de meest indrukwekkende tijd voor de schilder zelf.
In een dergelijke fase verwacht men allicht een grote invloed van zijn meester,
toch verschilt hij van De Braekeleer, zowel in stijl als wat de onderwerpen
betreft.
Leys’ vroege onafhankelijkheid komt naar voren in zijn idee om terug te keren
naar de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderschool en ook door zijn
vroegtijdige vertrek uit de Academie.
1.4. Genre- en historieschilderkunst?
Ondanks alle lof zag Leys dat er nog veel werk nodig was, en hij begon stilaan zijn eigen manier van werken te ontwikkelen. Gaandeweg zou zijn romantisch ideaal wijken. Hij koos andere onderwerpen voor zijn schilderijen. Tijdens zijn jeugd had zijn lichtbruisend en vrijheidlievend karakter, wellicht een restant van de onrustige periode waarin hij was opgegroeid, hem woelige taferelen uit de vaderlandse geschiedenis doen ontwerpen. Maar nu daalde er een zekere kalmte over hem, die hem behoedde voor overdrijving. Voortaan schilderde hij meer eenvoudige en meer ware, doch even schilderachtige en levensvolle taferelen. Een overstap naar de genreschilderkunst was in de maak. Leys zelf zag het keerpunt van zijn carrière in een schilderij van 1836, namelijk Moord der Leuvense magistraten in 1378: “le tableau marque l’apogée de ma manière romantique. Après cela, il y a une première transformation, c’est un retour vers les sujets de genre, dans le goût de l’école hollandaise.”[29] Voor hem was het echter één van de minst geliefde periodes uit zijn carrière, maar hij zei zelf dat hij zich had laten leiden door de smaak van het moment in België.[30] Leys’ streven naar volmaaktheid ging steeds verder. Hij was dan wel een gevierd meester, toch maakte hij van zichzelf weer een leerling. Hij hernam zijn kunstenaarsoefening en zijn tekening werd daardoor vaster en keuriger.
Om zijn reeds krachtige koloriet te versterken, begon hij
opnieuw de oude meesters te bestuderen. Hij ging daarvoor op reis door
Vlaanderen, Frankrijk en Holland en daar vielen hem vooral de zeventiende-eeuwse
Hollandse meesters (Ostade, Metzu,
De Hooch en Rembrandt) op. Hij legde zich de zware taak op, die wonderkoloristen
en weelderige scheppers in rijkdom van voorstelling en kleurenpracht nabij te
komen.[31]
In 1839 exposeerde Leys een tweede maal op de nationale driejaarlijkse
tentoonstelling te Brussel, ditmaal met zijn Vlaams
bruiloftsfeest in de 17de eeuw (Afb. 2). Hij werd weer bekroond,
ditmaal met een vergulde medaille (medaille de
vermeil).[32]
In 1841 trouwde Leys met Adelaïde-Jeannette-Josephine van Haeren, een meisje uit de bourgeoisie, met wie hij drie kinderen zou hebben: Julien, Lucie en Marie Thérèse.[33] Eén van zijn eerste portretten schilderde Leys van zijn vrouw (of verloofde) ergens tussen 1839 en 1841. Het werk toont ons Leys’ onervarenheid in de portretkunst.[34] In deze periode verzekerde hij eveneens zijn commercieel succes door een contract te sluiten met de Brusselse bankier en kunsthandelaar Gustave Coûteaux. Heel wat biografieën van kunstenaars geven ons pakkende verhalen, al dan niet correct, met een slechte jeugd, met zwarte sneeuw. Dit was echter niet het geval met Henri Leys. Vanaf zijn debuut op het Brusselse Salon, verdiende hij redelijk zijn brood. Hij werd aangemoedigd door critici en het ontbrak hem niet aan kopers voor zijn schilderijen.
Volgens Leys zelf trad in 1845 in zijn werk weer een
verschuiving op. “Vers 1845,
il y a eu une nouvelle transformation dans ma peinture, c’est un retour vers le
genre historique. Le premier tableaux ou ce genre est nettement marqué
représente le retablissement du culte catholique dans la cathédrale d’ Anvers
[...](XVIe
siècle)”[35]
In opdracht van de overheid schilderde hij in 1845
De wederinstelling van de katholieke eredienst in de O. L. Vrouwkerk te
Antwerpen (Afb. 3) voor het Koninklijk Museum te Brussel. De overheid
had enkel gevraagd om een onderwerp uit de nationale geschiedenis te schilderen.
Vanzype vertelt dat Leys aanvankelijk aan een
Spaanse Furie was begonnen, maar dat hij dit onderwerp had laten
vallen om in de plaats De wederinstelling
te schilderen.[36]
Op het einde van datzelfde
jaar werd Leys ook lid van de Koninklijke Academie der Wetenschappen, der
Letteren en Schone Kunsten.[37]
Hij kwam nu volop in de publieke belangstelling. In 1846 nam hij voor een eerste
maal deel aan het Parijse Salon dat in het Louvre werd gehouden en hij won er
een derde klasse medaille. Deze periode,
één van de schitterendste in de loopbaan van Leys, bereikte haar hoogtepunt op
de tentoonstelling van 1851. Daar bracht hij Rembrandt zelf ten tonele in
Het bezoek van Burgemeester Six aan het atelier van
Rembrandt (Afb. 4).[38]
Volgens Leys was het echte hoogtepunt van deze periode zijn werk
Onthaal van P. P. Rubens in de Kolveniersgilde te
Antwerpen.[39]
De schilderijen uit deze periode werden gekenmerkt door hun rijke en gloedvolle
kleurschakeringen en hun toverachtig spel van licht en schaduw. In deze werken
huldigde hij de grootste meesters uit de Lage Landen.
Uit deze periode dateren Het atelier van Frans
Floris (studie), Het atelier van Pieter
de Hooch en Frans Floris op weg naar het
feest van de Sint-Lucasgilde.[40]
Op 1 november 1851 promoveerde de koning hem tot officier in de Leopoldsorde en een jaar later werd hij lid van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Hij was echter nooit leraar in de Academie.[41]
1.5. De Vlaamse Primitieven of Duitsland?
Leys’ ziens- en denkwijze ondergingen weer een ganse
omwenteling. Hij liet jaren studie achter zich door de trant, de manier van
schilderen en het koloriet van de zeventiende eeuw te laten varen. Hij dook nog
verder de geschiedenis in.
Hij bestudeerde nu de werken van de vaderlandse oudste meesters. Hij wilde zich
de kunsteigenschappen van de school van Metsijs eigen maken. Hij wilde die in
zijn eigen taferelen laten herleven en op deze manier wilde hij de Antwerpse
schilderschool haar reine karakter terug schenken. Om dit doel te bereiken
ondernam de ondertussen 38-jarige meester opnieuw een lange en stroeve arbeid.
Met een geduld, dat getuigde van zijn belangeloze kunstijver, bestudeerde hij
alles wat de vijftiende en de zestiende eeuw hadden nagelaten. Hij analyseerde
schilderijen en miniaturen, hij herlas oude kronieken en volksliederen, hij
bekeek keuren en landkaarten. Hij bestudeerde de oude gebouwen, de oude
klederdrachten, de wapens en het huisraad. Zo keerde hij in zijn geest helemaal
terug in de tijd, om er met zijn voorgeslacht te leven, te denken, te lijden en
te genieten.[42]
Zijn schetsboeken, nu bewaard in het Stedelijk Prentenkabinet van Antwerpen,
staan vol nota’s en schetsen, gemaakt tijdens de lectuur van oude kronieken en
middeleeuwse verhalen.
In 1852 maakte Leys een reis doorheen Duitsland. Hij bezocht er onder meer Aken, Keulen, Frankfurt, Dresden, Leipzig, Nuremberg, Heidelberg en ging ook nog verder door naar Praag. In een brief aan Jozef Lies (1821-1865)[43] uit 1852 vertelde Leys over deze reis. [44] Ze betekende voor hem een hele openbaring. Hij maakte er kennis met de schilderijen van Dürer, Cranach, Holbein en Grünewald. Het waren echter niet de Duitse schilders die hem het meest troffen, maar wel het Duitse dagelijkse leven en de herinneringen aan een ver verleden die men kon opsnuiven in de Duitse steden. Leys legde dit uit in een brief uit 1866. “En 1852, j’ai fait un voyage en Allemagne qui a eu une grande influence sur ma carrière, et m’en fait entrer dans la voie ou je suis resté depuis. Il est entender qu’en cela, je n’ai point subi d’influence de l’école allemande moderne, qui a une autre façon de voir que le mienne, c’est plutôt l’aspect général du pays, les souvenirs qui es enis encore bien complets des temps passés, qui m’ont inspiré les sujets que j’ai peints depuis.”[45]
In de schetsboeken die hij op zijn reis meenam, dateerde en gaf Leys titels aan verschillende tekeningen. Aan de hand van deze schetsen kunnen we zowel een deel van zijn reis als zijn interesses traceren. De vroegste tekening van deze reis is een ruwe schets van een man. De inscriptie luidde: ‘Musée de Cologne 1581, 12 aout 1852’.[46] Vervolgens zijn er twee schetsen van de Joodse synagoge in Praag, beide van 23 augustus 1852.[47] Zij tonen ons verschillende zichten op het interieur en tonen ook enkele details van meubilair zoals de kandelaars en de rollen van Mozes. Op 31 augustus schetste Leys de façade van een oud huis te Leipzig.[48] In Nuremberg tekende hij de huizen aan de rand van de rivier en het interieur van de kathedraal (1 en 2 september).[49] Op 10 september vinden we Leys terug bij een kasteel te Heidelberg.[50] Ook al zijn er mogelijk een aantal schetsen verloren gegaan, toch kunnen we vaststellen dat hij niet echt veel tekeningen in musea maakte. Daarentegen schetste hij voornamelijk de oude architectuur en meubels. Hij tekende de overblijfselen van de vervlogen tijden. Het lijkt alsof Leys kleine details aan het bijeensprokkelen was om in latere schilderijen te kunnen gebruiken.
De combinatie van deze reis en de verregaande studie van de Vlaamse meesters zorgde voor een geleidelijke verandering in zijn werken. Hij kwam als het ware in een nieuwe fase van schilderen terecht. Hij zou deze manier van schilderen aanhouden tot aan zijn dood. In 1854 zien we duidelijk het resultaat van zijn moeizame studie, namelijk een oorspronkelijk middeleeuws tafereel, bekend onder de titel: Wandeling buiten de muren (Afb. 5). Een jaar later leverde hij zijn beroemde De dertigdagenmis voor Berthal de Haze (Afb. 6), Nieuwjaarsdag in Vlaanderen en Het bezoek van Albert Dürer te Antwerpen in 1520 (Afb. 7). Al deze werken bezaten de kracht en de rijkdom van kleuren van de oud-Antwerpse schilderschool. Vanaf het midden van de jaren vijftig ontleende de schilder zijn thematiek haast uitsluitend aan de zestiende eeuw.
1.6. Publiek mandaat
Leys was niet enkel actief als kunstschilder. Tussen 1850 en 1862 oefende hij twaalf jaar lang een publiek mandaat uit. In de gemeenteraad van Antwerpen werkte hij onder meer mee aan de heropening van de Schelde.[51] Verder zetelde Leys in verschillende commissies en was hij lid van een aantal verenigingen. Zo behoorde hij samen met Jozef Lies, Jozef Dyckmans, Ferdinand de Braekeleer, Gustaaf Wappers, Nicaise de Keyser en enkele tientallen andere Antwerpse kunstenaars ook tot de oprichters van de Antwerpse Kunstenaarsvereniging in 1849. In 1852 ging deze vereniging op in de Verbond van Kunsten, Letteren en Wetenschappen. Na het ontslag van Gustaaf Wappers als directeur van de Antwerpse Academie bepleitte deze groep een hervorming van het bestuur en de opleiding. Leys verdedigde dit voorstel tot hervorming, als raadslid in de Antwerpse gemeenteraad. De vereniging eiste herstel van het magistrale onderricht en hervorming van het bestuur.[52] Het is moeilijk uit te maken in hoeverre het hier werkelijk ging om een discussie tussen de ‘ouden’ en de ‘modernen’ of om een lokaal institutioneel conflict. Misschien was het wel een zoveelste demonstratie van particularisme versus nationalisme, van de rivaliteit tussen Antwerpen en Brussel, van sociaal-ideologisch onbehagen (Vlaamse katholieke en liberale middenstand tegen Franstalige liberale hoge burgerij en ultramontaanse katholieke adel). Uiteindelijk zal de ‘voorbijgestreefde’ Nicaise de Keyser benoemd worden als de nieuwe directeur van de Antwerpse Academie, wat toch wel een kaakslag betekende voor Leys, die de belangrijkste opponent van De Keyser was geweest.[53] In 1860 volgde Leys Jozef Dyckmans op als voorzitter van het Verbond.[54] In de jaren 1860 was Leys tevens lid van de Koninklijke Maatschappij ter Aanmoediging van Schone Kunsten. Van 1865 tot 1868 zat hij in de besturende commissie van deze maatschappij.[55] In 1865 stond Leys samen met onder meer De Keyser, De Laet en Guffens aan de wieg van een nieuwe maatschappij. Deze maatschappij had tot doel zoveel mogelijk verdienstelijke Antwerpse meesters te doen vertegenwoordigen in het Antwerpse Museum. De maatschappij kreeg de naam: Maatschappij ter volledigmaking van het Antwerpsch Museum, onder de zinspreuk Artibus Patriae.[56]
1.7. Internationale faam
In 1855 schitterde Leys ook
in het buitenland. In Parijs nam hij deel aan de algemene kunstwedstrijd die
gehouden werd naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling.
Voor de eerste maal verenigden zich daar schilders uit heel Europa, want de
vorige expositie te Londen had alleen beeldhouwers toegelaten. Leys zond drie
schilderijen naar Parijs, namelijk Wandeling buiten
de muren (Afb. 5), De dertigdagenmis voor
Berthal de Haze (Afb. 6) en Nieuwjaarsdag
in Vlaanderen. Om de verschillende nationale stijlen te beoordelen,
beriep Théophile Gautier, de officiële kunstcriticus van de tentoonstelling,
zich op de theorieën van Victor Cousin. Deze Franse filosoof was één van de
meest invloedrijke denkers van de eerste helft van de negentiende eeuw. Hij
stelde dat er binnen één eeuw verschillende volkeren voorkwamen, met
verschillende ideeën. Ieder volk vertegenwoordigde één bepaald idee. Dat idee
domineerde binnen een volk en het toonde zich aan het volk als de volledige
waarheid. De verschillende ideeën kwamen naast elkaar voor.[57]
Per land zocht Gautier één criterium (één idee) waarop de andere critici zich
zouden kunnen baseren om de verschillende schilderijen te evalueren. Het
criterium voor België was ‘savoir faire’,
waarmee hij waarschijnlijk het technische kunnen en de bedrevenheid van de
Belgische kunstenaars bedoelde. In Frankrijk beschouwde men immers de Belgische
kunst als een voortzetting van de Vlaamse schilderstraditie.[58]
Leys werd unaniem verkozen tot de leider van de Belgische school en hij ontving
een gouden eremedaille voor zijn historische genrewerken.[59]
Ter ere van zijn succes op de Wereldtentoonstelling werd Leys uitbundig gevierd.
De stad Antwerpen organiseerde samen met het Verbond
van Kunsten, Letteren en Wetenschappen van Antwerpen op 26 november
1855 een groots banket voor de medaillewinnaar.[60]
Het Nederlandsch Kunstverbond
overhandigde hem samen met een Letterkrans een gouden kroon. Deze werden hem
door de Antwerpse burgerij geschonken als “eerbewijs
en aandenken der schitterende onderscheiding den grooten vaderlandschen schilder
in de algemeene wereldtentoonstelling te Parijs ten deel gevallen”.[61]
Ter verheerlijking van de kunstenaar werd door de dichter Jan van Rijswijck deze
Letterkrans opgesteld. In 38 strofen werd de roem en overwinning van Leys in
metaforen bezongen.[62]
“De Seine boog, hoe fier haar stroom ook welde, zij
bukte neder voor de Schelde, Met Tiber, Donau en Eufraat! Geen die een kampioen
bij zijn zonen telde, Die naast den Scheldezoon met eer in’ t strijdperk staat”.[63]“Weest
fier! – Maar ginds zie ik den winnaar dagen, Daar naakt hij op gewiekten wagen,
’t Is Leijs – ’t is de verwachte held, Die voor Europa’s oog den palm heeft
weggedragen, En zijne moederstad terug in de armen snelt”.
[64]
Charles Marcellis maakte eveneens een gedicht in opdracht van het
Antwerpse Kunstverbond. Marcellis had reeds
Rubens, Gretry en de koningin van België bezongen, nu was het de beurt aan Leys.[65]
In december van datzelfde jaar werd hij verheven tot commandeur der
Leopoldsorde.[66]
Na de Wereldtentoonstelling te Parijs was Leys een internationaal erkend schilder. Zijn werken werden in heel Europa en zelfs Amerika geëxposeerd en verkocht.[67] Terwijl Leys de muurschilderingen in de eetkamer van zijn nieuwe patriciërswoning in de Statiestraat schilderde, werkte hij nog verder aan de uitbreiding van de roem van de Vlaamse School. Op de Antwerpse tentoonstelling van 1858 kon men weer een ‘meesterwerk’, namelijk Adriaan van Heemstede die in het geheim de Hervorming predikt te Antwerpen in 1552 bewonderen.[68]
1. 8. De muurschilderingen in het Antwerpse stadhuis
Dankzij zijn connecties met belangrijke personen kon Leys een zeer voornaam project in de wacht slepen. Hij kreeg in 1861 de opdracht om in de erezaal van het Antwerpse stadhuis tien historische wandtaferelen te schilderen. Ze namen de laatste tien jaar van zijn leven in beslag. In het midden van de negentiende eeuw achtte men de tijd gekomen om het stadhuis grondig te restaureren. Het gebouw was in slechte staat en beantwoordde niet meer aan de noden van de nieuwe tijd. De burgemeester en de schepenen wilden hun eigen succes en de economische bloei van de stad illustreren. In 1858 namen de werken een aanvang. Bourla en stadsingenieur Stoop hadden de leiding over de werken. Ook de architecten Pieter Dens en Jos Schadde verleenden hun medewerking. Na de restauratie van de buitenkant van het stadhuis, startte men met het interieur.[69] Charles Rogier, als minister van binnenlandse zaken mee betrokken bij de restauratie van het stadhuis, beschouwde de schilderkunst als het middel bij uitstek om de Belgen nationale trots bij te brengen. Leys, die onderwerpen uit de ‘vaderlandse’ geschiedenis schilderde, genoot zijn voorkeur.[70] Burgemeester Loos van Antwerpen stribbelde aanvankelijk tegen, maar Rogier kreeg hem zover dat hij Leys toch de opdracht gaf om de vroegere heerencamere te decoreren met wandschilderingen. Leys onderhandelde met de minister over het loon dat hij jaarlijks zou krijgen. Hij vroeg een bijdrage van 20.000 Fr per jaar vanwege de zware inspanningen die de muurschilderingen van hem zouden vergen. “Le travail auquel je voudrais consacrer mon talent, me prendra dix année de ma vie, les plus belles par l’experience acquise, et celles qui promettent d’être les plus fructueuses par conséquence naturelle de mes efforts.”[71] Het contract tussen Rogier, Loos en Leys bepaalde dat hij in tien jaar tien panelen moest schilderen en daarvoor een ereloon zou ontvangen van 20.000 Fr per jaar.[72] De muurschilderingen moesten de belangrijkste episodes van de Antwerpse geschiedenis uitbeelden.[73] In 1864 nadat de nodige aanpassingswerken waren verricht, begon Leys aan de muurschilderingen. Ondanks het feit dat Leys bijna dagelijks in het stadhuis vertoefde om er te werken aan de fresco’s, zou hij het hele werk niet kunnen afmaken. Toen hij onverwachts overleed in 1869, waren er vier van de grote panelen en elf van de twaalf vorstenportretten afgewerkt.[74] Voor het bepalen van de onderwerpen had Leys samengewerkt met de Antwerpse stadsarchivaris Pieter Génard.[75]
1.9. De portretkunst
Niettegenstaande de omvang en het tijdrovende karakter van de muurschilderingen voltooide Leys nog regelmatig portretten van zijn familieleden en historische genretaferelen. Hij profileerde zich echter niet echt als portretschilder. Leys heeft zijn portretkunsten vooral getoond in zijn muurschilderingen en historiestukken. Zijn beste stukken waren een compositie van levende wezens, met hun ziel in een vroegere tijd getransponeerd. Nochtans liet hij ook enkele treffende portretten na. We hadden het reeds over zijn zelfportret en het portret van zijn vrouw. Stiller en inniger dan een primitief schilderij was het archaïserend portret van zijn dochter Lucie (Afb. 8) uit 1865. Merkwaardig was wel dat het concept van dit schilderij enige gelijkenis toonde met de portretten van de historische personages die hij ongeveer tegelijkertijd uitvoerde voor het Antwerpse stadhuis. Leys legde in het portret van Lucie geen vaderlijke vertedering, integendeel, hij benaderde Lucie met de nuchtere zakelijkheid van een observator. Op het ogenblik dat haar vader het portret schilderde was Lucie tweeëntwintig jaar.[76] In contrast hiermee staat de tekening die haar neef Henri de Braekeleer maakte.[77] Deze tekening toont ons de zeventienjarige Lucie (Afb. 9), als een vlijtig schoolmeisje, een ietwat spits en schichtig kind met een lange haarvlecht. We herkennen er nauwelijks de kniezende, saaie burgerjuf van het portret in.[78] Er zijn een tiental portretten van Leys gekend, waaronder dat van zijn zoon Julien, van de architect Balat en van de heer en mevrouw Coûteaux.[79]
1.10. De laatste jaren
Op het Antwerpse Salon van 1861 was Leys met drie historische genrewerken van de partij, namelijk De proclamatie van de Edicten van Keizer Karel te Antwerpen, Erasmus leest zijn verhandeling met de titel ‘de institutione principis’ voor aan Margareta van Oostenrijk en de jonge Karel V en Vergadering in de Pelikanengang. In deze werken bespeurde men een duidelijke verandering in de voorstelling, de groepering, de karakters en zelfs in het kleurgebruik. De schilderijen zijn nog strenger dan zijn vorige werken.[80] Leys bleef succesvol zijn verworven positie als erkend en befaamd schilder verdedigen. Op de Wereldtentoonstelling te Londen van 1862 triomfeerde hij met De instelling van de Orde van het Gulden Vlies (Afb. 10). “M. Leys heeft eene nieuwe schilderij voltooid, bestemd voor de wereldtentoonstelling van Londen. Het onderwerp is aen de geschiedenis onzes Vaderlands ontleend: op 10 January 1430, stelde hertog Philips van Burgondië, te Brugge, de Orde van het Gulden Vlies in”[81] De Engelse dagbladen spraken met het grootste lof over de Belgische schilders op de Wereldtentoonstelling.[82] Naar aanleiding van zijn succes in Londen werd Leys door koning Leopold I in 1862 tot baron geadeld.[83]
Het laatste Salon waar Leys in België aan deelnam, was dat van 1864 in Antwerpen. Hij was reeds langer gestopt met het exposeren in Brussel. De Belgische Salons waren namelijk stilaan veranderd in kunstbazars.[84] De echte meesters konden het zich veroorloven om niet te verschijnen op deze exposities. Ook Leys was niet meer op zoek naar gelegenheden om zijn werken te kunnen verkopen, daar hij meer en meer op bestelling werkte.[85] Tijdens het Salon in Antwerpen toonde Leys niets nieuws. De koning had De instelling van de Orde van het Gulden Vlies (Afb. 10) afgestaan, om de bevolking de gelegenheid te geven dit werk, dat zoveel belangstelling had gekregen op de Londense Wereldtentoonstelling, te bekijken.[86]
In 1867 zond hij de voorstudies van zijn muurschilderingen in het stadhuis van Antwerpen naar de Wereldtentoonstelling in Parijs. Hij werd door Du Camp verkozen tot de beste buitenlandse schilder. Thoré prees hem bovendien voor zijn nationalistisch getinte benadering van zijn onderwerpen. Voor de tweede maal kreeg hij een eremedaille en nadien werd hij uitbundig gevierd te Antwerpen. Het stadsbestuur doopte ter ere van zijn succes de Statiestraat om tot Leysstraat.[87] “Den Heere Baron H. Leys […] Bij deze buitengewone onderscheiding […] verheugt zich de Gemeenteraad U, in naam der kunstlievende bevolking van Antwerpen zijne hartelijke gelukwenschingen aan te bieden. […] Het Gemeentebestuur heeft het genoegen U te dezer gelegenheid te berichten, dat uw naam gegeven is aan de door U bewoonde straat.”[88] Het Kunstverbond liet voor de succesvolle kunstenaar een gouden medaille met zijn afbeelding erop slaan.[89]
1.11. Grafische kunsten
Ook de graveerkunst liet Leys niet onberoerd. De
grafische kunst toont ons een compleet ander facet van de persoonlijkheid van
Leys. Vooral zijn latere etsen tonen een uitzonderlijk technisch experimenteren
met de graveertechniek. Het oeuvre van Leys telt een negentiental etsen,
waaronder een aantal detailfragmenten van schilderijen.[90]
Desondanks word het beschouwd als zeer invloedrijk bij zowel zijn Antwerpse
tijdgenoten als navolgers. In de eerste helft van de negentiende eeuw kende de
grafische kunst een latent bestaan. De vertegenwoordigers van de toen heersende
romantische stroming waren immers in de eerste plaats schilders. Bovendien
leende de grafiek zich niet echt tot de uitdrukking van hun voorkeur voor grote
taferelen en monumentale werken. Op het vlak van de eigenlijke grafiek werd er
dan ook weinig origineel werk afgeleverd. De reproductieve grafiek bloeide
daarentegen wel.
De schilders gebruikten de grafiek namelijk vaak om hun schilderijen te
kopiëren.
De grafiek stond dus eigenlijk ten dienste van de schilderkunst met zijn
specifieke picturale karakteristieken. De grafiekvorm bezorgde de schilders een
betere bekendmaking van hun doeken en plaatste ze in een ruimere belangstelling.
Rond 1850 kwam er een einde aan de louter reproductieve functie van de grafiek
als gevolg van de uitvinding van de fotografie en de fotomechanische
reproductieprocédés met hun vluggere en meer getrouwe resultaten. Dit kwam ten
goede aan de originele graveerkunst. De scheppende kunstenaar kreeg opnieuw
interesse in het medium grafiek. Men werd zich geleidelijk meer bewust van de
originele mogelijkheden die de verschillende grafische uitdrukkingswijzen konden
bieden. De behoefte om het beeld van elke picturale illusie te ontdoen ten
voordele van een oorspronkelijke en suggestieve uitbeelding drong zich stilaan
op.[91]
Leys speelde rond het midden van de negentiende eeuw een belangrijke rol in dit emancipatieproces van de grafiek ten opzichte van de schilderkunst. Hoewel zijn grafisch oeuvre beperkt bleef, was hij de protagonist bij uitstek bij het in eer herstellen van de oorspronkelijke etskunst, onder andere door zijn subtiele en tegelijkertijd expressieve, zuivere lijnvoering.[92] Leys ambieerde echter geen vooraanstaande rol binnen de heropleving van de graveerkunst. Hij zag het graveren als een hobby; hij graveerde louter voor zijn plezier. We weten uit zijn brieven dat Leys vaak etsen weggaf. In één van zijn brieven aan een verzamelaar drukte Leys zijn “apprêhension” uit, omdat zijn werk aan de “importante” collectie van de verzamelaar werd toegevoegd. Hij vroeg bovendien om het belang van zijn “essais” niet te overdrijven: “je les ai avais faits uniquement comme amusement pour moi et je les réservais pour des amis dont la bienveillance pouvait me pardonner le manque d’expérience.[93] Ook de briefwisseling tussen Leys en de criticus Philippe Burty was bijna volledig gewijd aan de graveerkunst van Leys. Leys hechtte veel belang aan de kritiek van Burty en stuurde hem dan ook vaak etsen om ze te beoordelen.[94]
1.12. Zijn sterven en teraardebestelling
Leys had een hartziekte en leed aan astma (aamborstigheid). De muurschilderingen in het Antwerpse stadhuis vergden van hem dan ook een zware krachtinspanning. Op 10 augustus 1869 werd hij getroffen door een zware hartaanval. Zestien dagen later op 26 augustus om één uur ‘s nachts overleed Leys. “Gaarne bleef ik nog wat in het leven, want nu begrijp ik eerst hoe men moet schilderen” zouden zijn laatste woorden zijn geweest.[95] Enkele van zijn muurschilderingen in het Antwerpse stadhuis bleven onafgewerkt, een project voor het Brusselse stadhuis zou nooit worden gerealiseerd.[96] “De stad Antwerpen in’t bijzonder en de kunstwereld in’t algemeen hebben een gevoelig, onherstelbaar verlies geleden door het afsterven van de beroemden kunstschilder Hendrik Leys. De groote man verwisselde het tijdelijke met het eeuwige, Woensdag, 25 Augustus.”[97] Dagenlang was de hele stad in rouw, vanuit het hele land stroomden kunstenaars, politici, vrienden en kunstliefhebbers toe om hem de laatste eer te bewijzen.[98] Leys werd als een koning begraven op 31 augustus 1869. Massa’s mensen volgden de lijkstoet naar de Sint-Jacobskerk, overal hingen de vlaggen halfstok en vijf dagen lang luidde de grote klok van de kathedraal driemaal per dag een uur. De begrafenis had plaats op het Sint-Willibrorduskerkhof te Berchem.[99] Nog voor de begrafenis, besliste de Antwerpse gemeenteraad dat er een gedenkteken van de kunstenaar moest komen. Er werd een wedstrijd voor uitgeschreven door de gemeenteraad.[100]
In de eigenlijke zin van het woord heeft Leys nooit school gemaakt. Toch werd de faam en kunde van Leys doorgegeven. Velen kregen het etiket opgeplakt een volgeling van Leys te zijn. Slechts enkelen, onder meer Alma-Tadema en Henri de Braekeleer stonden onder rechtstreekse invloed van Leys.[101]
1.13. ‘De wooning des heeren H. Leys’
In 1855 na zijn succes op de Parijse
Wereldtentoonstelling had Leys een huis gelegen in de Statiestraat te Antwerpen
gekocht en verbouwd. Deze straat werd na het nieuwe succes van Leys op de
Wereldtentoonstelling van 1867 te Parijs, tot Leysstraat gedoopt. Tot aan zijn
dood heeft Leys deze woning bewoond. Ze was weldra internationaal bekend omwille
van de fresco’s waarmee de kunstenaar tussen 1858 en 1860 zijn neogotische
eetkamer had versierd. De riante patriciërswoning was gebouwd naar de plannen
van de Antwerpse architect Jos Schadde. De voorkamer was versierd met een
portret van mevrouw Leys door Jozef Lies geschilderd. In de galerij, die uitkwam
op deze kamer, hingen de werken van verschillende oude meesters.[102]
Zo was Leys in het bezit van een zestal schilderijen van Brueghel en een aantal
schilderijen van schilders van de Vlaamse School en de Hollandse School.[103]
Vanuit de galerij trad men de eetkamer binnen. Deze kamer was vooral gekend door
de rijke versieringen die de schilder er zelf had aangebracht. De zoldering, in
verscheidene vakken verdeeld, was bekleed met een aantal kleine schilden met de
tekens der kunsten en de namen van de kinderen van Leys. Het blauwe en zilveren
wapen van het Sint-Lucasgilde schitterde er op verscheidene plaatsen. De
oppervlakte van de muren was in twee verdeeld. Het onderste gedeelte was met
sierlijk houtwerk bekleed, het bovengedeelte werd ingenomen door een grote
fries. Deze fries bestond uit zes muurschilderingen. Leys schilderde een
voorname familie uit de eerste helft van de zestiende eeuw die op bezoek gaat
bij vrienden of verwanten.[104]
Deze eetkamer bleef één van de belangrijkste attracties na de dood van Leys. Het
zogenaamde ‘Hôtel Leys’ werd immers van kort na zijn dood in 1869 tot in 1893
gehandhaafd als een soort museum.[105]
Met het steeds drukker
wordende verkeer tussen het centrum van de stad en het station was men verplicht
om de straat te verbreden. De woning van Leys moest verdwijnen. In 1894 knoopte
de stad onderhandelingen aan met de eigenaars over de aankoop van de
schilderijen. De stad was bereid er 36.000 Fr. voor te betalen.
De muurschilderingen werden op doek overgebracht en kregen een vaste plaats in
het Antwerpse stadhuis in wat men tegenwoordig de kleine Leyszaal noemt.[106]
Met het verbreden van de Leysstraat, ging de eetkamer verloren, maar dankzij een
schilderij (Afb. 11) van Leys’ leerling
Henri de Braekeleer (1840 – 1880)[107]
kunnen we ons toch een beeld vormen van de inrichting van de eetkamer.[108]
Toen Van Gogh zich eind november 1885 te Antwerpen vestigde, was de eetkamer van
Leys één van de eerste bezienswaardigheden waarover hij aan zijn broer Theo
berichtte. “Ik verlang nu al naar Antwerpen. Het
eerste wat ik er doe, zal denkelijk zijn, de schilderijen van Leys ‘in zijn
eetzaal’ te gaan zien als men die zien kan.”[109]
“Ik begin met U te vertellen dat ik de eetzaal van
Leys heb gezien, ge weet: La Promenade sur les Remparts, Les Patineurs, La
Réception,[…]
Na zoveel wat mij betrekkelijk tegenviel -[…]
- toch superbe[…]
superbe van tournure”[110]
Dat Van Gogh een zekere voorliefde voor Leys had, wordt bevestigd in een aantal
andere brieven die hij aan Theo richtte.[111]
“Weet ge waar men in dit opzicht iets van zou kunnen
leeren? Van een schilderij van Leys, niet uit de eerste periode, maar uit de
tweede en derde periode van Leys.”[112]
“Ge weet het dat één van de schilderijen, die ik van
al wat bestaat ’t allermooiste vind, is La promenade sur les remparts van Leys.”[113]
“Nu wat ik ook een exempel vindt van eigenaardig stoere krachtige teekening zijn
de schilderijen van Leys bepaaldelijk de serie decoraties voor zijn eetkamer[…]”[114]
Vanuit de eetkamer kon men de wintertuin binnenstappen. In deze tuin stonden planten uit Azië, Afrika en Amerika. Deze ruime tuin en serre kwamen uit op het atelier en de bibliotheek van de schilder. Deze gebouwen leken op een Zwitserse chalet.
Een tekening
(Afb. 12) van Eugène Dubois gunt ons een
ruime kijk in het schildersatelier dat een hoog zadeldak als zoldering had.[115]
De tekening van Dubois dateert van 1869. Hij stond voor deze tekening met zijn
rug tegen de zaalwand en met onmiddellijk links van hem de volle breedte van het
raam dat uitgaf op de tuin.
In het atelier stond links een monumentale schoorsteenmantel met hoog opstaande
witstenen neogotische wangen en een zwartmarmeren geprofileerd bovenblad,
terwijl het midden van de rechterwand ingenomen werd door een al even
monumentale, rijk gesculpteerde deur. Deze deur vormde de enige toegang tot
Leys’ atelier.
Het schildersatelier kon betreden worden via de kleinere bibliotheek. Deze was
zelf via enkele treden bereikbaar vanuit de lange serre die op hetzelfde niveau
lag als de eetkamer.[116]
De meubels op de tekening konden geïdentificeerd worden aan de hand van de
veilingcatalogus van het nalatenschap van Leys.[117]
Behalve de stevige schildersezel omvatte het atelier volgens de tekening onder
meer ook een neorenaissancistisch gebeeldhouwde tweeledige kast met gevitreerd
bovendeel, een donkerhouten kabinetkastje met twee deurtjes, een handpers, een
met leder beklede Rubensstoel en een schilderskastje.[118]
Verder brengt Dubois’ tekening ook de schilderijen in het atelier in beeld,
sommige aan de wanden opgehangen, andere met de beschilderde zijde naar de muur
gekeerd tegen elkaar gezet of nog tegen een muur te kijk gesteld. Moerman heeft
getracht om deze schilderijen te identificeren. In de eerste plaats valt het
grote paneel op dat in het midden van het atelier staat opgesteld. Volgens
Moerman zou dit Margareta van Parma, voogdes der
Nederlanden geeft in tijden van onlusten de sleutels van de stad terug aan de
magistraten van Antwerpen (Afb. 13), een in olieverf op hout
uitgevoerd model van de door Leys in de Erezaal van het Antwerpse stadhuis
uitgevoerde muurschildering, voorstellen.[119]
Verder trachtte hij het hoge en smalle schilderij dat op de tekening rechts
boven in beeld is gebracht te duiden. Het zou wel eens Leys’ olieverfschets
kunnen zijn die in de veilingcatalogus van 1893 werd aangeduid met de titel
Gevel en deur in het oude Antwerpen.[120]
|
[7] DE BELDER, “Henri Leys”, p. 12.
[8] DE BELDER, “Henri Leys”, p. 12.
[9] DU JARDIN, La renaissance du XIXe siècle, p. 26.
[10] SULZBERGER, “Henri Leys”, p. 276; DU JARDIN, La renaissance du XIXe siècle, p. 27.
[11] ROOSES, “Hendrik Leys”, p. 77.
[12] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 11 - 12, brief van Leys aan een Monsieur, 26 maart 1866.
[13] De romantische genreschilder Ferdinand de Braekeleer was getrouwd met de oudste zuster van Henri Leys, Marie Thérèse. Hij was een anecdotisch schilder van huistafereeltjes, van historische onderwerpen en portretten. De Braekeleer was een leerling van Van Brée aan de Academie van Antwerpen. Hij was in 1819 laureaat van de Prijs van Rome, zie: Geïllustreerd Biografisch Woordenboek, p. 90.
[14] Mathieu Ignace Van Brée, schilder van historiestukken en portretten, was de zoon en leerling van André van Brée. Aan de Antwerpse Academie volgde hij les bij Van Regemorter. Hij ging zich in Parijs bekwamen. Hij werkte deels in opdracht van Napoleon, deels in opdracht van koning Willem I. Hij was leraar aan de Academie (1804) en nadien directeur (1827). In zijn schilderstijl volgde hij tijdelijk het voorbeeld van Rubens en van Van Dyck en tijdelijk dat van de Franse neo-classicisten Vincent en David, zie: Geïllustreerd Biografisch Woordenboek, p. 359.
[15] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, p. 1404.
[16] Gustaaf Wappers is vooral bekend als de leider van de Belgische ‘revolutionaire’ schilders van de jaren 1830. Hij prefereerde woelige, gewelddadige scènes uit de nationale geschiedenis voor zijn historische werken, genreschilderijen en portretten. Wappers was leraar (1832) en directeur (1839) aan de Antwerpse Academie. Hij nam ontslag uit dit ambt in 1855 om zich definitief in Parijs te vestigen, zie: Geïllustreerd Biografisch Woordenboek, p. 413.
[17] NICOLAY, Henri Leys, p. 3. In zijn brieven maakt Delacroix wel melding van een ontmoeting met Leys in 1850 op een doorreis in België. Van de ontmoeting met de 19-jarige Leys hebben we echter geen duidelijke bewijzen. We weten enkel dat Leys als jongeman een reis maakte door Frankrijk, Nederland en Vlaanderen zie: JOUBIN (éd.), Journal de Eugène Delacroix, p. 409; VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, p. 1406; FETIS, “Notice”, p. 203.
[18] FETIS, “Notice”, p. 203.
[19] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 11 - 12, brief van Leys aan een Monsieur, 26 maart 1866.
[20] LEBLANC, “Een vaste gast op de Belgische Salons”, p. 101.
[21] FETIS, “Notice”, p. 204.
[22] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, pp. 1405 – 1406.
[23] ALVIN, Compte- rendu, pp. 117 – 134.
[24] ALVIN, Compte-rendu, p. II.
[25] ALVIN, Compte-rendu, p. 118.
[26] ALVIN, Compte-rendu, p. 126.
[27] HYMANS, “Hendrik Leys”, p. 180.
[28]
VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche
schilderschool, p. 1407; ROOSES,
“Leys (Jean- Auguste- Henri)”, kol. 66.
[29] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 10, Leys in een brief aan een Monsieur, 26 maart 1866.
[30] IBIDEM.
[31] HYMANS, “Hendrik Leys”, pp. 183 - 184.
[32] “Exposition de 1839. Medailles d’or et de vermeil, et récompenses pécunaires”, p. 81.
[33] SAA, Microfilm 669640, Burgerlijke stand, Tienjaarlijkse tafels, Antwerpen, Huwelijken, 1833 - 1843, 11 mei 1841, Jean H.A. Leys en Adelaïde J. J. Van Haeren.
[34] CLEAVER, Henri Leys, p. 56.
[35] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 11 - 12, brief van Leys aan een Monsieur, 26 maart 1866.
[36] VANZYPE, Leys et son école, pp. 47 – 48.
[37] Index Biographiques des membres, correspondants et associés de 1769 à 1984, (Académie Royale de Belgique), p. 163.
[38] HYMANS, “Hendrik Leys”, p. 183.
[39] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 11 - 12, brief van Leys aan een Monsieur, 26 maart 1866.
[40] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, p. 1407.
[41] ROOSES, “Leys (Jean-Auguste-Henri)”, kol. 78; PERSOONS, “Het academisch Korps van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen”, p. 32.
[42] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, p. 1408; HUEBNER, De Romantische schilderkunst in Vlaanderen, p. 89.
[43] Jozef Lies schilderde vooral geschiedkundige en huiselijke taferelen, portretten en landschappen. Hij was leerling aan de Antwerpse Academie bij De Keyser. Hij was vriend en volgeling van Leys. Lies verbleef in Frankrijk, Zwitserland en Italië. Hij schilderde zijn eerste doeken in 1848, zie: Geïllustreerd Biografisch Woordenboek, p. 245.
[44]
Brief van Leys aan Jozef Lies, Dresden, 20 augustus 1852, geciteerd in:
LEFEVRE, Joseph Lies,
p. 218.
[45] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 11 – 12, brief van Leys aan een Monsieur, 26 maart 1866.
[46] Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen, inv. 1385.
[47] Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen, inv. 8942 en 8943.
[48] Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen, doos 2, inv. 26.
[49] Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen, inv. 7138; CLEAVER, Henri Leys, p. 103.
[50] Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen, inv. 7133.
[51] VANZYPE, Leys et son école, p. 47.
[52] VAN DE BRANDEN, “Geschiedenis der Akademie van Antwerpen”, pp. 248 - 258.
[53] IBIDEM.
[54] TODTS, Henri De Braekeleer, pp. 31 – 32; “Kunst en Letternieuws”, p. 32.
[55] “Kronijk”, p. 74.
[56] “Kronijk”, p. 105.
[57] COUSIN, Oeuvres de Victor Cousin, p. 70.
[58]
BLANC, Les artistes de mon temps, p.
214; MAINARDI, Art and politics of the second
empire,
p. 70.
[59] IBIDEM, p. 110.
[60] In het AMVC vonden we de menukaart van het banket terug,: AMVC, L 5154, Henri Leys, documenten.
[61] Letterkrans door het Nederlandsch Kunstverbond; VAN ROTTERDAM, “Kunst- en Letternieuws”, p. 151.
[62] Letterkrans door het Nederlandsch Kunstverbond, p. 3.
[63] Letterkrans door het Nederlandsch Kunstverbond, p. 10, strofe 22.
[64] Letterkrans door het Nederlandsch Kunstverbond, p. 11, strofe 27.
[65] MARCELLIS, Henri Leys dédié au Cercle Artistique d’ Anvers, p. 1.
[66] VAN ROTTERDAM, “Kunst en Letternieuws”, p. 167.
[67] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 13 – 20, bijlage bij brief van Leys aan Monsieur, 26 maart 1866: [Leys] geeft hier eigenlijk een (onvolledige) inventaris van zijn oeuvre vanaf 1833 tot 1865. Hieruit blijkt dat vele werken zich toen reeds te Parijs, Londen, Wenen, Berlijn, New-York, Amsterdam, Den Haag enzovoort bevonden.
[68] FETIS, “Notice”, p. 216.
[69] HYMANS, Les villes d’art célèbres. Anvers, pp. 48 – 52; VAN DEN BRANDEN, The Town Hall of Antwerp. Its work of Art, pp. 19 – 21; LAMPO, Het stadhuis van Antwerpen, pp. 27 - 28.
[70] SAA, MA 241: Stadhuis. 6e directie, 1854 – 84: Dossier Leyszaal, 1859 – 76: Map 1: Gemeente raad. Geheime zitting. Beslissing contract, 1859 – 66: Brief van Charles Rogier aan François Loos, Brussel 12 mei 1859.
[71] SAA, MA 241,...: Brief van Henri Leys aan Charles Rogier, Antwerpen, 23 juli 1860.
[72] SAA, MA 241,...: Contract gesloten tussen Charles Rogier, François Loos en Henri Leys, betreffende het schilderen van muurtaferelen in het stadhuis van Antwerpen, Brussel, 28 februari 1861.
[73] “Renseignements donnés par le M. le ministre de l’ Intérieur”, p. 1; SAA, MA 241, …: contract, 28 februari 1861, art. 1.
[74] LAMPO, Het stadhuis van Antwerpen, p. 45.
[75] De zaal Leys op het stadhuis van Antwerpen, zeven kopersneden naar muurschilderingen van Baron H. Leys met tekst van den meester. La salle Leys à l’hôtel-de-ville d’ Anvers, sept gravures sur cuivres d’après les fresques du Baron H. Leys avec texte du maître; Zie deel 3.
[76] BUYCK, “Henri Leys. Lucie Leys, dochter van de schilder”, pp. 13a – 13b; MULS, Een eeuw portret in België, pp. 60 – 61; HAESAERTS, Histoire du portrait de Navez à Ensor, pp. 14 – 16.
[77] Henri de Braekeleer, Lucie Leys, potlood, 133 x 103.5 mm, Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen.
[78] BUYCK, “Henri Leys. Lucie Leys, dochter van de schilder, p. 13b.
[79] HAESAERTS, Histoire du portrait de Navez à Ensor, p. 15; LAMBOTTE, Les peintres de portraits, p. 80; MULS, Een eeuw portret in België, p. 61.
[80] FETIS, “Notice”, p. 217 – 219; “Salons d’ Anvers”, p. 150.
[81] “De instelling der Orde van het Gulden Vlies”, p. 70.
[82] “Kunst en Letternieuws”, p. 143.
[83] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, p. 1415; DELEN, “Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid”, p. 6.
[84] FETIS, “Notice”, p. 222.
[85] IBIDEM.
[86] “Koninglijke Maetschappy ter aenmoediging der Schoone Konsten Antwerpen. Dryjaerlyksche tentoonstelling 1864”, p. 192.
[87] MAINARDI, Art and politics in the second empire, pp. 158 - 159.
[88] Brief van het Gemeentebestuur van Antwerpen aan Henri Leys, Antwerpen, 25 mei 1867, geciteerd in: De Vlaamsche School, 13 (1867), p. 84.
[89] AMVC, dossier L 5154, Henri Leys, eremetalen: medaille met op de voorzijde het portret van Baron H. LEYS in profiel en het opschrift: EXPOSITION UNIVERSELLE DE PARIS 1867, gesigneerd door LEOPOLD WIENER en op de achterzijde een afbeelding van St. Lucas en het opschrift: HOMMAGE DU CERCLE ART. LITT. ET SCIENT. D’ANVERS 1868.
[90] DELTEIL, Le peintre-graveur illustré.
[91] HELLEMANS, “De heropleving van de grafische kunst te Antwerpen vanaf de 19de eeuw. Schets van een evolutie”, p. 21.
[92] IBIDEM.
[93] K.B.B., Handschriften, II 4522, folio 1 – 2, Leys in een brief aan Monsieur, 11 november 1865.
[94] Zie ook deel 2, 2.2. Mon cher Burty: de graveur en de criticus.
[95] HOLTHOF, “Historische schilderkunst in de 19de eeuw”, p. 32; VANZYPE, Leys et son école, p. 74; DELEN, “Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid”, p. 7.
[96] VANZYPE, Leys et son école, p. 75.
[97] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 128.
[98] VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, p. 1416.
[99] “Baron Hendrik Leys”, p. 131; “Antwerpse gedenkplaten”; “De drie Manieren van Hendrik Leys”; AMVC L5154, necrologia Henri Leys; Zie ook deel 4.
[100] “Baron Hendrik Leys”, (1869), p. 129.
[101] Zie ook deel 2, 2.6. Leys et son école.
[102] GENARD, “De wooning des Heeren H. Leys te Antwerpen”, p. 81; DE LATTIN, Evoluties van het Antwerpse stadsbeeld, pp. 104 – 105; MOERMAN, “Bij Eugène Dubois”, pp. 41 – 42; THIJS, Historiek der straten en openbare plaatsen van Antwerpen, pp. 466 – 467.
[103] Veilingcatalogus: Catalogue de la Fresque et des Tableaux, Esquisses, Aquarelles, Dessins composant l’ Atelier Leys[…] dépendant de la succession de feu M. le Baron Henri Leys, pp. 30 – 38.
[104] GENARD, “De wooning des Heeren H. Leys te Antwerpen”, p. 81; DE LATTIN, Evoluties van het Antwerpse stadsbeeld, pp. 104 - 105.
[105] TODTS, Henri De Braekeleer, p. 105.
[106] LAMPO, Het stadhuis van Antwerpen, pp. 49 – 50; “Petite Chronique”, p. 396.
[107] Henri de Braekeleer, eerst romantisch schilder, dan realistisch om te eindigen als pre-impressionist. Hij schilderde vooral figuren, huistafereeltjes, stillevens en landschappen. Hij was bovendien waterverfschilder, tekenaar en graveerder. Hij was de zoon en leerling van Ferdinand de Braekeleer sr. Hij was ook leerling aan de Antwerpse Academie. Zijn eerste werken tonen de invloed van zijn oom Leys, zie: Geïllustreerd Biografisch Woordenboek, p. 90.
[108] Henri de Braekeleer, De eetkamer in de woning van Leys, 1869, KMSKA, inv. 1385.
[109] Van Gogh in een brief aan Theo, Nuenen, 1885, brief nr. 436, geciteerd in: VAN GOGH-BONGER ed., Verzamelde brieven, deel III, p. 87.
[110] Van Gogh in een brief aan Theo, Antwerpen, eind nov. 1885, brief nr. 436, geciteerd in: VAN GOGH-BONGER ed., Verzamelde brieven, deel III, p. 107.
[111] VAN GOGH-BONGER ed., Verzamelde brieven, deel I, brieven 13, 126; deel II, brieven 241, 287, 390; deel III, brieven 406, 408, 414, 434, 436, 590.
[112] Van Gogh in een brief aan Theo, Nuenen, s.d. (1883-1885 ?), brief nr. 406, geciteerd in: VAN GOGH-BONGER ed., Verzamelde brieven, deel III, p. 28.
[113] Van Gogh in brief aan Theo, Den Haag, dec. 1881 – sept. 1883, brief nr. 287, geciteerd in: VAN GOGH-BONGER ed., Verzamelde brieven, deel II, p. 174.
[114] Van Gogh in een brief aan A.G.A. Ridder van Rappard, ongedateerd (mei–juni 1883), brief R37, geciteerd in: VAN GOGH-BONGER ed., Verzamelde brieven, deel IV, p. 101.
[115] Eugène Dubois, Gezicht in het atelier van Henri Leys te Antwerpen, 1869, Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Prentenkabinet.
[116] MOERMAN, “Bij Eugène Dubois”, p. 45.
[117] Veilingcatalogus: Catalogue […] dépendant de la succession de feu M. le Baron Henri Leys.
[118] IDEM, p. 66, nr. 549: grand chevalet en chêne; IDEM, p. 64, nr. 518: Meuble à deux corps en chêne sculpté[…] Le corps supérieur à deux vantaux vitrés[…]; IBIDEM, nr. 516: Scriban en ébène incrusté de plaques d’ ivoire à deux vantaux extérieurs; IDEM, p. 66, nr. 548: presse en hêtre; IDEM, p. 65, nr 532 of 533: Chaise rubens, garnie de cuir; IDEM, p. 66, nr. 550: Chevalets, boîtes à couleurs et objets d’atelier.
[119] MOERMAN, “Bij Eugène Dubois”, p. 46.
[120] Veilingcatalogus: Catalogue […] dépendant de la succession de feu M. le Baron Henri Leys, p. 15, nr. 47: Façade et porte du vieil Anvers, Haut. 1.13 Larg 0.47. T(oile).