Boudewijn VII Hapkin, een Witte Ridder uit de 12de eeuw, graaf van Vlaanderen (1111 - 1119). (Bram Brutsaert) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding
Vorsten zijn altijd al dankbare figuren geweest om een boeiende biografie over te schrijven. Ze hebben meestal een opmerkelijk leven achter de rug en door de hen toebedeelde macht waren hun daden, visie en ideeën van groot belang voor hun land en hun onderdanen. Het geheel wordt bovendien nog interessanter als ze regeerden over een land dat een fascinerende ontwikkeling kende en over onderdanen die een grote ondernemingszin aan de dag legden. Zo een vorst was Boudewijn VII, graaf van Vlaanderen van 1111 tot 1119. Hoewel hij slechts kort regeerde, heeft hij in zijn leven toch heel wat meegemaakt. Het graafschap Vlaanderen behoorde in die dagen tot de belangrijkste landen van Europa en haar bewoners getuigden van een sterke gedrevenheid. De 12de eeuw was bovendien een eeuw vol veranderingen die Europa naar een nieuwe renaissance leidden.
Er bestaat echter geen uitgebreide historisch verantwoorde biografie van Boudewijn VII. In 1935 schreef G. Mys wel een verhandeling over deze graaf en zijn moeder, getiteld Boudewijn VII, graaf van Vlaanderen (1111-1119) en Clementia, moeder van Boudewijn VII. Hij was student aan de Gentse universiteit en zijn promotor was F. Ganshof. Ik kreeg er echter te horen dat het werk zich niet meer in hun bibliotheek bevond. Men vertelde mij dat Ganshof vele van die verhandelingen meenam naar huis en dat ze wellicht verloren gingen bij twisten rond zijn erfenis. De auteur G. Mys zou al ongeveer dertig jaar geleden overleden zijn, het is dus nog maar zeer de vraag of zijn familie nog iets over zijn verhandeling zou weten.
Toch hebben ook andere auteurs Boudewijn VII onder handen genomen. Allereerst zijn er die typische oude werken, waarin de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen verteld wordt aan de hand van de regeringen van de Vlaamse graven. Deze werkwijze vinden we bijvoorbeeld al in de 15de-eeuwse kroniek van Nicolaas Despars en ze blijft meegaan tot in de Histoire de Flandre van Kervyn de Lettenhove (1874-1875)[1]. In dergelijke werken vinden we vaak uitgebreide informatie over Boudewijn VII, maar meestal betreft het allerlei aanvullingen en dichterlijke vertelsels van latere datum en is de historische geloofwaardigheid vaak ver te zoeken.
Betrouwbaarder zijn de vele encyclopedieën en repertoria die wel enkele regeltjes aan deze graaf wijden. De meest uitgebreide biografie over Boudewijn VII staat in de Biographie Nationale en is geschreven in 1866 door J.-J. De Smet[2]. In een kort bestek overloopt hij de grote lijnen uit het leven van Boudewijn VII zonder al te veel verhaal: zijn aantreden in 1111, de vrede die hij liet zweren, de strenge rechtspraak die hij toepaste, de opstand van de graven van Hesdin en Sint-Pol, zijn strijd in Normandië, hoe hij gewond raakte en na een lang ziektebed overleed in 1119.
De meeste informatie over Boudewijn VII vinden we echter in ruimere werken over het graafschap Vlaanderen. Eén van de belangrijkste is La Flandre sous les premiers comtes van Ganshof uit 1949, wellicht deels geschreven op basis van verhandelingen van zijn studenten zoals die van G. Mys. Ganshof behandelt in het derde hoofdstuk de Grote Markgraven, zoals hij de graven van Robrecht I de Fries tot Boudewijn VII noemt. De nadruk ligt evenwel op Robrecht I en Robrecht II. De auteur stelde een grote gelijkenis vast in zowel de buitenlandse als binnenlandse politiek van de drie graven. Hij vertelt kort hoe ze stonden tegenover de Franse, Engelse koning en Duitse vorst, hoe ze werk maakten van een beter bestuur en een veiliger land en hoe ze stonden op hun kerkelijke rechten.
Deze thema’s worden uitgebreider behandeld in de Algemene Geschiedenis der Nederlanden I en vooral II. In de bijdrage van Dhondt in de AGN I (1950)[3] worden de drie genoemde graven eveneens samen besproken, hij trekt de lijn zelfs door tot Karel de Goede en sluit af met de ondergang van Willem Clito. Dhondt legt veel nadruk op onderlinge relaties tussen de graven, de steden en de adel en het hardnekkige streven van de graven om de orde in hun land te vestigen, waarin Boudewijn VII een belangrijke rol speelde. Het gevolg hiervan was een opstandige ridderschap en hier komt ook zijn strijd met de graven van Hesdin en Sint-Pol ter sprake.
T. de Hemptinne verzorgde het hoofdstuk over de graven van Vlaanderen en Henegouwen van 1070 tot 1244 in de AGN II (1982)[4]. Hierin behandelt ze eerst de Vlaamse graven van Robrecht I tot Karel de Goede en de crisis van 1127-1128. Dus ook zij vindt een zekere eenheid terug in de regering van deze vier graven en bespreekt hen één na één. Bij Boudewijn VII schrijft ze in de eerste plaats over zijn relatie met zijn moeder Clementia en hoe ze in conflict raakten. Daarna vermeldt ze kort zijn strijd tegen edelen die abdijen lastig vielen en de opstandige graaf van Sint-Pol. Ze sluit af met de goede verstandhouding tussen Boudewijn en Karel van Denemarken die door de graaf zelfs tot diens opvolger aangesteld werd. Over zijn streng justitiebeleid spreekt ze echter niet.
Het Engelse standaardwerk over het middeleeuwse Vlaanderen, het in België verassend weinig verspreide boek Medieval Flanders van David Nicholas (1992)[5], biedt ook informatie over de regering van Boudewijn VII. In enkele bewoordingen heeft hij het over het conflict tussen Boudewijn en Clementia, de groeiende invloed van Karel van Denemarken en de oorlog in Normandië waarna Boudewijn stierf. Later spreekt hij ook nog Boudewijns tussenkomsten in de twisten tussen de abdij en de burgers van Atrecht. In de vele andere werken waarin het graafschap Vlaanderen ter sprake komt, gaat men echter meestal over Boudewijn VII heen, hij heeft tenslotte ook maar acht jaar geregeerd.
Naast die algemene werken over het graafschap Vlaanderen, konden we ook een beroep doen op vele andere studies die zich concentreerden op een bepaald thema uit de Vlaamse geschiedenis. In de eerste plaats zijn de biografieën van Clementia van Bourgondië, de moeder van Boudewijn, hier van belang. De verhandeling van De Decker (1950-1951) en het artikel van Sproemberg (1964) over haar bieden ons heel wat informatie, de verhandeling van Lenaers (1987) voegt hier echter weinig nieuws aan toe[6]. De meest uitgebreide biografie van Robrecht II is die van Pirenne in de Biographie Nationale (1907)[7].
Voor de rol van Boudewijn VII in de godsvredebeweging kunnen we De Paces Dei der bisdommen van het graafschap Vlaanderen (1024-1119) (1956) van De Smet raadplegen[8]. De straffen die hij uitsprak en de hervorming van het recht in Ieper komen ook ter sprake in Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de Xe tot de XIVe eeuw (1954) en Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de Xe tot de XIVe eeuw (1956), beide van Van Caenegem[9]. Voor het conflict met graaf Hugo II van Sint-Pol over kunnen we een beroep doen op het artikel van Feuchere[10]. Boudewijn VII speelt eveneens een rol in werken over de oorlogen in Normandië, zoals duidelijk wordt in The Feudal Kingdom of England 1042-1216 (1979) van F. Barlow en in The Norman Kings (1981) van J. Chambers en A. Fraser[11]. Van Franse kant is er vooral het werk van A. Luchaire: Louis VI le Gros: annales de sa vie et de son règne (1081-1137) uit 1890[12].
Samengevat komt het er op neer dat geen enkele biografie of werk waarin Boudewijn VII ter sprake komt een volledig overzicht geeft van zijn leven en regering. De meeste werken vermelden een aantal grote lijnen over het bestuur van deze graaf, maar gaan er nooit diep op in. In verband met een aantal specifieke aspecten wordt zijn rol wel wat meer uitgewerkt, zoals zijn relatie met zijn moeder en zijn bijdrage aan de godsvrede. Maar vooral de toetsing aan de bronnen wordt vaak achterwege gelaten. Er is dus nog ruimte in het historische landschap om een uitgebreide, historisch verantwoorde biografie van Boudewijn VII aan te vatten.
Het is mijn bedoeling om een volwaardige biografie van graaf Boudewijn VII op te stellen. Ik zal proberen om terug naar de bronnen te gaan en alles wat bekend is gebleven over hem in de juiste context te plaatsen. Hiervoor zal ik natuurlijk veelvuldig gebruik moeten maken van de inzichten van historici over deze graaf en de personen met wie hij in contact kwam. Verschillende aspecten uit zijn leven werden al in diverse studies kort toegelicht, bijvoorbeeld het hoogoplopende conflict met zijn moeder, zijn bloedrechtspraak of de veldtochten die hem tot in Normandië voerden. Ik wil die studies dan ook samenbrengen tot één geheel en de rol van graaf Boudewijn VII breder uitwerken.
Dit werk zal dus ook voor een groot deel bestaan uit het opsporen van wat nu nog opgesloten zit in soms zeldzame boeken en weinig gelezen artikels en het verwerken van deze los verspreide gegevens in een biografie van Boudewijn VII. Er komt dus veel synthesewerk bij kijken. Dat is vaak geen gemakkelijke opdracht, aangezien de auteur meestal vanuit een heel ander standpunt vertrekt. De informatie uit dergelijke werken is dan ook allesbehalve ‘gesneden brood’. De gegevens probeer ik ook altijd te toetsen aan de originele bronnen, vandaar dat dit werk doorspekt is met vele citaten. Het bronnenmateriaal vormt dan ook een integraal deel van deze studie en waar literatuur te kort schiet, ga ik aan de hand van de bronnen dieper in op de rol van Boudewijn VII.
Ik heb de biografie van Boudewijn VII in vijf delen opgesplitst. Het eerste deel is gewijd aan het leven van de jonge Boudewijn nog voor hij graaf werd en aan zijn huwelijk. We zoeken uit wat we kunnen vertellen over het gezin van Robrecht II en Clementia van Bourgondië en leggen nog eens alle gegevens over hun kinderen samen. Hadden ze nu twee of drie zonen? Wanneer werden ze geboren? Wat kunnen we zeggen over hun namen? Tenslotte buigen we ons over hetgeen Herman van Doornik over Clementia vermeldt. In het tweede hoofdstuk behandelen we de jeugd van Boudewijn. We beginnen met een aantal kruistochtverhalen waarin de kleine Boudewijn ter sprake komt. Voor de dood van zijn broer Willem hebben we nu ook zijn grafplaatje ter beschikking waardoor we zijn sterfjaar beter kunnen bepalen. Na de opvoeding en opleiding van Boudewijn, volgen we hem in de jaren na zijn emancipatie. De problematiek rond het huwelijk van Boudewijn VII is nog nergens onderzocht geweest en dat proberen we in het derde hoofdstuk te verhelpen. Hoe heette zijn bruid precies? Wat is haar achtergrond? Hoe kwam dit huwelijk tot stand? Het huwelijk werd ontbonden, maar dit blijkt nogal wat voeten in de aarde te hebben gehad. Wie werkte hieraan mee en wat zou de reden voor de scheiding kunnen geweest zijn? Ten slotte bekijken we of Boudewijn nog een tweede huwelijk aanging en wat de gevolgen waren van zijn kinderloos overlijden.
In het tweede deel buigen we ons over de eerste jaren van de regering van Boudewijn VII. Hij volgde zijn vader op nadat die sneuvelde en in het eerste hoofdstuk leggen we nog eens alle bronnen over deze fatale veldslag naast elkaar. Daarna volgt de begrafenis van Robrecht II, maar er is discussie over de precieze dag. Waarom koos koning Lodewijk VI resoluut voor Boudewijn als nieuwe graaf? Wat kunnen we ten slotte zeggen over de leeftijd van deze jongeman en had hij al de ridderslag ontvangen? In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de belangrijkste raadgevers die Boudewijn VII bijstonden. De gezamenlijke regering met zijn moeder en het conflict dat naderhand ontstond werd al een paar keer besproken, maar we willen nog eens alle bronnen samen leggen en dieper ingaan op de boze brief van Lambert van Atrecht. Wat was de directe aanleiding tot dit conflict en kunnen we er misschien een diepere oorzaak voor vinden? Uiteindelijk willen we de rol van Karel van Denemarken als adviseur van Boudewijn VII bespreken.
In het derde deel leggen we ons toe op de binnenlandse politiek van graaf Boudewijn VII. Hierin blijkt de godsvrede van cruciaal belang te zijn geweest. Er zijn al diverse studies verschenen over de verschillende aspecten van de godsvrede, de rol van de Vlaamse graven hierin en hun concrete optreden tegenover de ridderschap, de Kerk en de steden die hiervan het gevolg was. Dit willen we allemaal samenbrengen rond de figuur van Boudewijn VII en op een bevattelijke manier duidelijk maken wat de godsvredebeweging inhield en wat hierin zijn specifieke rol was. Hierover kunnen we zowel informatie vinden in de oorkondelijke als de verhalende bronnen, maar nog nooit werden al deze bronnen samengelegd. De steun van Boudewijn VII aan de godsvrede vertaalde zich in een streng justitiebeleid, waarover een aantal volksverhalen overgeleverd zijn. We willen deze verhalen herbekijken en de straffen analyseren aan de hand van de werken van Van Caenegem over het straf- en strafprocesrecht. Ten slotte gaan we op zoek naar het waarom van deze grafelijke bloedrechtspraak. Is er bijvoorbeeld een evolutie merkbaar tussen de vroegere graven en Boudewijn VII? En wat waren de echte motieven van de graven om de godsvrede te steunen?
Het hardnekkige streven van de graven naar orde en veiligheid in hun land had natuurlijk ook weerslag op de concrete relaties van de vorst met de adel, de Kerk en de steden. We buigen ons over de achtergrond en de precieze omstandigheden van de strijd tussen Boudewijn VII en de graven Hugo II van Sint-Pol en Walter II van Hesdin en herbekijken de bronnen hierover. Waarom was de burcht van Encre zo belangrijk voor de Vlaamse graaf? En hoe zat het nu precies met de erfenis van het graafschap Amiens? Daarna bekijken we de positie van Boudewijn VII tegenover de Kerk. Wat was zijn bijdrage aan de cluniaanse hervorming in Vlaanderen? Wat kunnen we zeggen over de schenkingen die hij deed? Welke kerkelijke instellingen werden het meest bevoordeeld en wat kan de reden daartoe geweest zijn? Ten slotte bespreken we ook de crisis in de Sint-Amandsabdij en proberen we aan de hand van gegevens uit het werk van Platelle over deze abdij de rol van Boudewijn VII in het licht te plaatsen. Als laatste onderdeel van de binnenlandse politiek van deze graaf, willen we ingaan op zijn relatie met de steden. Dit hoofdstuk bestaat vooral uit het samenbrengen van de gekende gegevens over Boudewijn en deze samen met de oorspronkelijke bronnen op een bevattelijke manier te vertalen.
Het vierde deel is gewijd aan de buitenlandse politiek van Boudewijn VII en is onderverdeeld in twee hoofdstukken. Het eerste behandelt zijn expansiepolitiek richting Kamerijk. We proberen hem aan de hand van de bestaande literatuur te situeren in het kader van de uitbreidingspolitiek van de andere graven en gaan dan dieper in op zijn specifieke rol in de Kamerijkse kwestie die maar al te vaak overgeslagen wordt. In het tweede hoofdstuk zetten we zijn optreden in de Normandische oorlog uiteen. De grote lijnen van deze oorlog zijn bekend, maar de tussenkomsten van Boudewijn VII worden slechts in beperkte mate behandeld. Daarom willen we ons terug op de bronnen richten en het volledige verhaal samen met de achtergrond van deze oorlog uit de doeken doen. Waarom trok de graaf ten oorlog tegen koning Hendrik I van Engeland? Hoe bepalend was de figuur van Willem Clito hierin? Kunnen we achterhalen hoe de oorlog precies verliep? Hoe liep de strijd uiteindelijk af en waar werd Boudewijn zwaar gewond?
In het laatste en vijfde deel behandelen we het einde van Boudewijn VII. Men weet meestal dat hij ziek geworden is en lang het bed moest houden voor hij overleed, maar wij willen aan de hand van de bronnen zijn ziekteproces en doodsstrijd beschrijven. Wat deed hij in zijn laatste maanden en welke maatregelen trof de kinderloze graaf om zijn opvolging te regelen? Ten slotte bespreken we zijn dood en begrafenis. In het tweede hoofdstuk willen we nog onze blik werpen over de receptie van deze graaf, zowel kort na zijn overlijden door zijn tijdgenoten als later in de geschiedenis. Eindigen doen we met een algemeen besluit waarin we de resultaten van ons onderzoek bondig samenvatten.
III.1. Oorkonden
Het belangrijkste materiaal om een biografie over Boudewijn VII te schrijven zijn natuurlijk de bronnen. Allereerst zijn er de diplomatische bronnen. Er zijn 44 akten, waaronder echter enkele valse, bewaard gebleven van Boudewijn VII. Daarnaast wordt hij ook een paar keer vermeld in enkele akten van zijn vader Robrecht II. Ik zal mijn informatie hierover vooral halen uit de Actes des comtes de Flandre 1071-1128 van Vercauteren (1938) en de Thesaurus diplomaticus of de ‘Nieuwe Wauters’ (1997). Voor de transcriptie van de akten heb ik mij gebaseerd op de Thesaurus diplomaticus. De akten die hierin werden opgenomen hebben al meermaals de historische kritiek doorstaan en van valse of twijfelachtige oorkonden wordt dit ook duidelijk aangegeven. Daarnaast wordt Boudewijn VII vernoemd in een aantal andere oorkonden van bisschoppen, die ik dus ook in mijn onderzoek heb opgenomen. In akten van de Franse of Engelse koning heb ik hem echter niet gevonden. Die van de Duitse vorst had ik niet tot mijn beschikking.
III.2. Kronieken
Naast de oorkonden bieden ook de 12de-eeuwse kronieken, die allemaal in het Latijn geschreven werden, interessante aanvullende of eersterangs informatie. Belangrijke Vlaamse kronieken werden opgesteld door Herman van Doornik, Walter van Terwaan, Simon van Gent, Lambert van Sint-Omaars en de Flandria Generosa A. Een waardevolle Franse kroniek is van de hand van Suger en een Normandische van Ordericus Vitalis. Om ook de Engelse kronieken van Henry van Huntingdon, William van Malmesbury en de Anglo-Saksische naar waarde te kunnen schatten zal ik ze hieronder even kort bespreken. Er rijst echter een probleem in verband met de data die door de kronieken worden opgegeven en dan vooral door het feit dat de jaartallen niet vaststaan wegens de verschillende jaarstijlen die in gebruik zijn. In het begin van de 12de eeuw was echter nog bijna overal de kerststijl in gebruik, alleen Kamerijk kan voor problemen zorgen[13].
a) HERMAN VAN DOORNIK. Liber de restauratione monasterii Sancti Martini Tornacensis.
Herman van Doornik werd geboren omstreeks 1090 als zoon van de adellijke Radulf van Noyon[14]. Deze Radulf, die dankzij een brouwmonopolie rijk geworden was, verkreeg van bisschop Radbod van Noyon-Doornik de voogdij over Doornik. In 1095 trad hij, later nagevolgd door zijn zonen, binnen in het in 1092 heropgerichte Sint-Maartensklooster van Doornik. Herman werd voorlopig opgevoed door zijn oom Theodorik, de muntslager van Doornik die bekend stond als de rijkste man van de stad. Maar zodra hij de kindertijd voorbij was, ging ook hij het Sint-Maartensklooster in. Daar werd Herman onderwezen door abt Odo, voormalig meester van de kathedraalschool van de Onze-Lieve-Vrouw van Doornik. Later ging hij zich toeleggen op de wetenschappen en werd een trouwe volgeling van de abt waardoor hij belangrijke opdrachten kreeg toegewezen[15].
Herman werd prior en hield zich vooral bezig met de externe relaties van de abdij. In 1127 verkoos men hem tot abt, een functie die hij tien jaar lang zou vervullen. Hij zou echter de tucht en discipline onder de monniken verwaarloosd hebben en na een berisping hierover trad hij af. Later is hij tweemaal naar Rome gezonden, de eerste maal in 1140. In 1142 ging hij terug om de paus te vragen het samengebrachte bisdom Noyon-Doornik weer te splitsen[16]. Maar Rome wilde ruim de tijd nemen om de zaak te onderzoeken en zoals hij in zijn kroniek schreef, besefte Herman dat hij van 26 april tot 14 juni zou moeten wachten op het antwoord van de paus. Om deze tijd toch nuttig te besteden, vatte hij het plan op om een geschiedenis over zijn abdij te schrijven, hierin geïnspireerd door het feit dat op 2 mei van dat jaar de 55ste verjaardag van de herstichting van de Sint-Maartensabdij gevierd werd.
Herman van Doornik begon dus in 1142 aan deze kroniek en zou hieraan tot 1142 verder gewerkt hebben. Dit werk werd nadien vervolgd tot in 1160 door een anonieme auteur, die ook een en ander over Herman zelf vertelde. In zijn kroniek beschreef Herman echter meer dan alleen de geschiedenis van de Sint-Maartensabdij van Doornik. Het eerste deel wijdt hij aan Odo van Orléans en dan vooral aan diens kwaliteiten als intellectueel, filosoof en leraar. Daarna gaat hij in op de heroprichting van de Sint-Maartensabdij, waarvan Odo de eerste abt wordt. Dan gaat Herman over op de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen, te beginnen met Robrecht I, Robrecht II, dan Boudewijn en een uitweiding over diens bloedrechtspraak en veldtochten naar Normandië en afsluitend met de moord op Karel de Goede en de hierop volgende chaos.
Daarnaast verhaalt hij ook de ontwikkelingen in Engeland en hier en daar zegt hij ook iets over Brabant en Henegouwen. Hierna volgen allerhande gegevens over de geschiedenis van de abdij, eigendommen, uitbreidingen en schenkingen. Later spreekt Herman zelfs over zijn ouders, zijn broers en zichzelf en over wat hij zelf meemaakte in het klooster, waaronder een grote hongersnood. Hij sluit zijn kroniek af met de strijd tussen keizer Hendrik V en de paus en het hoogoplopende conflict tussen de monniken en de kanunniken van Doornik.
Herman van Doornik baseerde zich voor zijn werk onder andere op diplomatieke bronnen, de Miracula Sancti-Martini en de kroniek van Sigebert van Gembloux[17]. Hij is een grote verhalenverteller, met veel oog voor detail en geeft waardevolle en nuttige informatie. Herman van Doornik heeft echter geen gevoel voor chronologie en is nogal lichtgelovig[18]. Zijn verhaal is namelijk doorspekt met vele anekdotes die niet altijd even geloofwaardig zijn.
b) WALTER VAN TERWAAN. Vita Karoli Comitis Flandriae.
Walter van Terwaan leefde van circa 1085-90 tot 1132. Hij was monnik van het Sint-Maartensklooster van Ieper en werd in 1117 aartsdiaken van Terwaan[19]. Kort voor de dood van graaf Karel de Goede ging hij naar Ieper en sprak er met de Vlaamse groten. Hij maakte in 1127 wellicht ook een reis naar Rome. Op vraag van Jan van Waasten bisschop van Terwaan en deken Gozelin stelde hij een levensbeschrijving van Karel de Goede op die hij ook opdroeg aan de bisschop[20]. In de Vita Karoli Comitis Flandriae beschrijft hij het leven van de graaf, gevolgd door de moord op hem en de bestraffing van de daders. Het verhaal vangt aan met een korte beschrijving van de regering van Robrecht II en Boudewijn VII. Het zou geschreven zijn na 27 juli 1127 en volgens Huyghebaert misschien nog vóór 9 september 1127[21]. Voor de moord op Karel de Goede baseerde Walter zich op drie geestelijken. Van schriftelijke bronnen schijnt hij enkel de Gesta Francorum Hierosolyma te hebben gebruikt, maar niet woordelijk. Walter beschrijft vele zaken met grote nauwkeurigheid, waardoor zijn werk tot de belangrijkste bronnen van zijn tijd behoort. Zijn taal is eenvoudig en hij ontleent veel uitdrukkingen uit de rechtspraak[22].
c) SIMON VAN GENT, Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensium.
Simon van Gent, of ook van Sithiu genoemd naar de oude naam van Sint-Omaars, werd opgeleid in de Sint-Bertijnsabdij en in 1117 naar de Gentse Sint-Pietersabdij gestuurd om deze te hervormen. Hij werd in 1127 abt van Auchy-les-Moines en in 1131 van Sint-Bertijns, maar werd er afgezet omdat hij verkozen zou zijn geweest zonder toestemming van de monniken uit Cluny. Daarop keerde hij terug naar Gent en bleef daar tot kort voor zijn dood in 1148. Hij werd zalig verklaard[23]. Volgens sommigen zou Simon ook de auteur van het dierenepos Ysengrimus kunnen zijn[24]. Voor ons is hij in de eerste plaats van belang voor zijn Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensium, waarin hij een vervolg schreef op de Gesta van de abten van Sint-Bertijns van Folcuinus (645-962). Over de abten uit het einde van de 10de en het begin van de 11de eeuw heeft hij echter niets gevonden. In het eerste boek behandelde hij de periode 1021-1095, het tweede boek beschrijft de periode 1095-1131 en in het laatste boek komen de eerste jaren van zijn opvolger Leo (1137-1145) aan bod. Zijn eigen abbatiaat liet hij achterwege, maar dit werd later aangevuld. Simon schreef het eerste boek in Sint-Omaars tijdens het abbatiaat van Lambertus van Sint-Bertijns (1095-1123) en de twee volgende boeken tijdens zijn verblijf in Gent (1137-1148). Zijn werk staat echter niet op gelijke hoogte als dat van Folcuinus en het is slechts middelmatig interessant voor de algemene geschiedenis van het graafschap Vlaanderen. Over de regering van Diederik van de Elzas was Simon zelfs heel karig met informatie. De auteur van de Flandria Generosa putte uit Simons werk voor de regering van Willem Clito en later zou ook Jan de Lange voor een groot deel gebruik maken van Folcuinus, Simon en hun navolgers[25].
d) LAMBERT VAN SINT-OMAARS en de Flandria Generosa
De Flandria Generosa is de naam die gegeven werd aan een kroniek over het graafschap Vlaanderen. Het ontstond uit een aantal genealogische notities uit de 10de eeuw en groeide uit tot een omvangrijk werk waarin aan de hand van de verschillende graven de geschiedenis van Vlaanderen aan bod komt. Die evolutie bestaat uit de volgende kronieken[26]:
- Genealogiae Arnulfi comitis Flandrensis geschreven door Witger (10de eeuw)
- De Arnulfe comite (11de eeuw)
- Genealogia Bertiniana met continuatio (11de eeuw)
- een genealogie in verzen in de Liber Floridus van Lambert van Sint-Omaars (12de eeuw)
- Genealogia comitum Flandriae in de Liber Floridus (12de eeuw)
- Flandria Generosa (A) (12de eeuw)
- Ancienne chronique de Flandre, gebaseerd op de Flandria Generosa B (13de eeuw)
- Rijmkroniek van Vlaenderen (einde 13de eeuw tot 1405)
- Dits die excellente Kronike van Vlaenderen (1450-1529), gebaseerd op de Flandria
Generosa C (1423)
De belangrijkste werken hieruit voor ons onderzoek zijn de genealogieën die Lambert van Sint-Omaars in zijn Liber Floridus opnam. Van de eerste, in verzen, is niet zeker dat hij die zelf geschreven heeft, van de Genealogia comitum Flandriae wordt wel aangenomen dat hij de auteur is. Daarnaast kan ook de Flandria Generosa A ons nuttige informatie verschaffen. Het werk wordt toegekend aan een monnik uit de Sint-Bertijnsabdij.
Lambert van Sint-Omaars[27] was net zoals zijn vader kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Sint-Omaars. Hij moet een universele vorming gekregen hebben, aangezien hij vrijwel alle onderwerpen behandelde in zijn Liber Floridus, enkel filosofie komt weinig aan bod. Lambert schreef zijn werk in de eerste helft van de 12de eeuw en beëindigde het rond 1120. Het Liber Floridus is een echte bloemlezing en we vinden er dan ook een hele waaier aan onderwerpen, er zijn teksten over geschiedenis, theologie, geografie, natuurkunde, chronologie, poëzie en de vrije kunsten[28]. Lambert heeft echter het meeste gecompileerd uit andere werken. Van zijn hand is wel het einde van de Chronica, de Genealogia comitum Flandriae en waarschijnlijk ook de Genealogia regum Francorum comitumque Flandrie.
De Genealogia comitum Flandriae bevat een korte geschiedenis van Vlaanderen opgehangen aan de genealogie van de grafelijke dynastie[29]. Het is deels gebaseerd op de Genealogia Bertiniana en in mindere mate de Annales Bertiniani. Het zou op zijn beurt als basis dienen voor de Flandria Generosa A, geschreven rond 1164. Lambert noteerde niet zomaar een genealogie van de Vlaamse graven, maar vulde die aan met een korte politieke geschiedenis van het graafschap. Uit de openingszin blijkt al welke grote rol Lambert de graven toeschrijft in de geschiedenis van Vlaanderen, ze zouden het graafschap zelf gecreëerd hebben. Wat eigenlijk wel een grond van waarheid bevat, want dit land vertoont zo een verscheidenheid dat enkel een zeer opmerkelijke dynastie in staat was om het tot een bloeiend patria om te vormen[30].
Na de Genealogia comitum Flandriae vinden we de Genealogia regum Francorum comitumque Flandrie[31]. Wellicht is dit werk ook geschreven door Lambert van Sint-Omaars. Het bestaat uit een korte genealogie in verzen van de Frankische koningen en de Vlaamse graven, zonder veel bijkomende historische feiten. Het zal wel geen toeval zijn dat deze werken geschreven werden in Sint-Omaars, vlak bij de Sint-Bertijnsabdij, dat het centrum voor de Vlaamse historiografie vormde. In feite kun je de rol van de Sint-Bertijnsabdij zelfs vergelijken met die van de abdij van Saint-Denis in de Franse historiografie[32]. Er werden belangrijke annalen geschreven, die getuigen van een open blik op de wereld. Sint-Omaars was trouwens ook de stad waarin de Laus Flandriae rond 1110 het levenslicht zag[33]. Petrus Pictor, de schrijver van dit lofdicht op Vlaanderen, was dus een tijdgenoot van Lambert van Sint-Omaars.
e) SUGER, Gesta Ludocici Grossi [Vita Ludovici Grossi regis].
De welbekende Suger[34] werd in 1080 of misschien 1081 geboren in het Ile-de-France, niet ver van Roissy. Hij stamde uit een familie van grote herenboeren waarvan enkele leden ook ridder waren. Op tienjarige leeftijd werd hij door zijn vader naar de abdij van Saint-Denis gestuurd om er als oblaat opgenomen te worden. Hij studeerde er, werd monnik en werkte in het abdijarchief en klom dan op tot proost, eerst van Berneval in Normandië en in 1109 van Toury in de Beauce. In 1122 werd hij ten slotte door het kapittel tot abt van Saint-Denis verkozen. Suger heeft natuurlijk een groot stuk van zijn bekendheid te danken aan het feit dat hij de kerk van Saint-Denis in de gotische stijl liet herbouwen en hiermee één van de grondleggers was van deze vernieuwende en zeer invloedrijke kunststroming. Hij stierf in 1151.
In onze studie is hij vooral belangrijk als historicus en meerbepaald als schrijver van de Gesta Ludovici Grossi. In dit werk beschrijft hij de daden van koning Lodewijk VI van Frankrijk van wie hij een heel hoge dunk had. De klemtoon ligt meer op de handelingen van de koning dan dat het om een echte levensbeschrijving zou gaan, vandaar dat historici ervoor opteren om de later gegeven titel Vita Ludovici Grossi regis te laten vallen ten voordele van Gesta Ludovici Grossi, te meer omdat Suger het in zijn correspondentie ook over een gesta had[35]. Het werk is voor een stuk schatplichtig aan de traditionele literatuur van heiligenlevens, maar zonder de hagiografische bril, en ook aan de vorstenspiegels, maar zonder de didactische of spirituele bekommernis[36]. Suger wist ook goed waarover hij schreef, want hij kende Lodewijk VI al van jongs af aan. Als jonge prins werd Lodewijk namelijk gevormd in de abdij van Saint-Denis en later kruiste zijn pad dikwijls dat van Suger. En als abt van Saint-Denis werd hij ook in grote mate betrokken bij belangrijke staatszaken.
Suger had een grote waardering voor Lodewijk VI. Volgens hem beantwoordde deze koning perfect aan de hoge deugden die van hem verwacht werden. Hij trad op als verdediger van zijn koninkrijk, de Kerk, de armen en de zwakken. Suger ziet hem vooral als een rex Francorum in de traditie van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome[37], hoewel zijn echte macht zich slechts beperkte tot het kleine kroondomein waarover hij beschikte. Maar met Lodewijk VI kende Frankrijk ook een keerpunt, want na eeuwenlange feodale desintegratie breekt met hem de tijd aan waarin de koninklijke macht langzaam maar zeker toenam. Lodewijk VI stierf in 1137 en enkele jaren later trok Suger zich terug uit het koninklijke hof. Hij ging zich rond 1140 toeleggen op de verbouwingen van zijn abdij en op het schrijven[38]. Misschien schreef Suger deze gesta als uitbreiding bij zijn lessen of kwamen zijn lessen juist uit deze gesta. Een passage impliceert dat hij het werk schreef na 1143. Kort daarna verschijnen immers ook de eerste verwijzingen naar dit werk.
Qua stijl is de Gesta Ludovici Grossi geen hoogvlieger. Suger schreef moeilijke zinnen, gebruikt woorden vaak in een ongewone betekenis en hield van herhalingen. De hoofdstukjes zijn min of meer autonome gehelen, beginnen vaak met een morele bespiegeling en zijn chronologisch na elkaar geplaatst.
f) ORDERICUS VITALIS. Historia ecclesiastica.
Ordericus Vitalis[39] werd in 1075 geboren als zoon van een Franse vader en een wellicht Engelse moeder en stierf rond 1143. Zijn vader stuurde hem op zijn vijfde naar het klooster in Shrewsbury dat hij zelf gesticht had en toen Ordericus tien jaar was, naar Normandië om er monnik te worden van Sint-Evroul. Toch bleef Ordericus van Engeland houden en beschouwde hij zichzelf als een banneling. Niet verwonderlijk dus dat dit zijn geschiedschrijving beïnvloedde. Voor hem vormden Engeland en Normandië zowel op politiek als cultureel vlak een eenheid. Ordericus had een grote intresse en sympathie voor Engeland en hij stond onder invloed van Engelse schrijvers.
Ordericus’ levenswerk[40] was de Historia ecclesiastica Angliae Normaniae, dertien boeken waaraan hij schreef van 1114 of 1115 tot 1141. Inhoudelijk is het vooral een geschiedenis van Normandië tot het midden van de 11de eeuw, dan gaat het verder over de verovering van Engeland en de regeringen van Willem I, Willem II en Hendrik I van Engeland en Normandië. Met de eerste twee boeken wilde hij er echter een wereldgeschiedenis van maken en daarin verhaalt hij over de gebeurtenissen vanaf de schepping, het leven van Christus, de apostelen en de pausen. In boek VII geeft Ordericus een samenvatting van de Franse, Normandische en Engelse geschiedenis van 688 tot 1087. In zijn werk heeft Ordericus een grote interesse voor de Engelse kerkelijke en politieke gebeurtenissen en neemt hij ook voortdurend een pro-Engelse houding aan. Aan de andere kant moet hij echter ook de Normandische inval en verovering van Engeland rechtvaardigen.
Vooral Beda Venerabilis heeft een grote invloed[41] gehad op Ordericus, zowel inhoudelijk (via een aantal ontleende passages) als vormelijk (zoals het afsluiten met een korte autobiografie of het inlassen van grafschriften). Daarnaast waren beide auteurs ervan overtuigd dat de geschiedenis de verwerkelijking was van Gods wil op aarde. Er zijn ook overeenkomsten met het werk van William of Malmesbury, maar Ordericus gaat niet woordelijk ontlenen. Misschien hebben beiden een zelfde nu onbekende bron gebruikt. Hetzelfde geldt ook voor het werk van Henry of Huntingdon. Aan Normandische kant onderging Ordericus vooral de invloed van Willem van Poitiers.
Toch heeft Ordericus een heel individueel boek geschreven waarin zijn persoonlijkheid ook weerspiegeld werd[42]. Hij komt er naar voren als iemand met sterke gevoelens en genegenheid voor zijn familie en hij schrijft in de eerste plaats ter meerdere eer en glorie van God. Hij was ook een zeer geleerd man en citeert uit wel vijftig literaire bronnen naast brieven en oorkonden. Daarvoor kon hij gebruik maken van de bibliotheek van Sint-Evroul en de contacten van deze abdij met andere benedictijnse kloosters. Maar Ordericus ging ook zelf op reis op zoek naar informatie. Zo weten we dat hij door Normandië trok, Engeland en Frankrijk bezocht en ook in Reims, Cluny en Kamerijk geweest is. Mondelinge informatie haalde hij vaak bij bevoorrechte getuigen, zoals de enige overlevende van het gezonken ‘White Ship’ dat de Engelse kroonprins meenam naar de zeebodem. Hoewel zijn boek geen grote verspreiding kende, is het als historisch werk zeer waardevol. Een duidelijk chronologisch raamwerk gebruikt hij niet, maar zijn open visie op geschiedenis en zijn vertelkunst maken veel goed.
g) WILLIAM OF MALMESBURY. Gesta regum Anglorum.
William of Malmesbury[43] werd geboren omstreeks 1095 en stierf in 1143. Zijn ouders waren welvarende lieden, de één van Normandische afkomst, de andere van Engelse. Al op jonge leeftijd werd hij oblaat in de abdij van Malmesbury. Daar kon hij zijn kennis opbouwen via de rijke bibliotheek en werd er later ook bibliothecaris. William heeft vooral als historicus grote faam verdiend[44]. Hij speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de historische methode en zijn werken vormen schatkamers van waardevolle informatie en opvattingen voor de hedendaagse historici. Hij heeft heel wat belangrijke historische werken geschreven, waarin hij zowel de Angelsaksische als Anglo-Normandische historiografische traditie verwerkte op een originele en geniale manier. De werken van William of Malmesbury bezitten een grote waarde omdat hij gebruik maakte van een aantal Angelsaksische bronnen die nu verloren zijn en omdat hij een waardevolle geschiedenis van het begin van koning Stephens regering schreef. Williams werken kenden een grote verspreiding en dankzij hem gingen meer monniken zich toeleggen op het historische genre.
Hij werd beïnvloed[45] door Beda Venarabilis, Willem van Jumièges en Willem van Poitiers. Hij volgde ook Suetonius na in zijn gedetailleerde beschrijving van de Engelse koningen. William ontleende ook aan de Anglo-Saksische kroniek, maar zonder de annalistische stijl over te nemen. Maar hij ging ook zelf op zoek naar informatie en ondernam daartoe reizen doorheen heel Engeland, want hij vond dat ook visueel bewijsmateriaal een grote waarde had. Zo nam hij heel wat geografische, architecturale en archeologische gegevens op in zijn werk. Daarnaast maakte hij ook gebruik van archiefstukken en mondelinge informatie.
Hoewel zijn Historia Novella (de geschiedenis van Engeland van 1128 tot 1142) zijn belangrijkste werk is, interesseert ons vooral zijn Gesta regum Anglorum[46]. Hierin behandelt hij de geschiedenis van Engeland vanaf de komst van de Saksen tot 1120. Dit werk schrijft William in zijn eerste historiografische periode die ruim een jaar duurde, namelijk 1125. In zijn werk nam William echter een ambivalente houding aan ten opzichte van de Angelsaksen. Aan de ene kant erkent hij de continuïteit van de Engelse Kerk en het feit dat de Anglo-Normandiërs waardige voorgangers hadden in Engeland, maar aan de andere kant wil hij ook de Normandische inval en machtsovername legitimeren. In dit werk gaat het echter vooral om voorbije geschiedenis en William deed weinig moeite om dit met nieuwe feiten aan te vullen. Ook teleurstellend is dat zijn relaas over de regering van koning Hendrik I nogal kort is.
Over het algemeen kunnen we William van Malmesbury een nuchter historicus noemen, die hoewel hij een aantal legendes inlast, over een kritische geest beschikte en geen gebruik maakte van geschiedtheologische beschouwingen[47].
h) HENRY OF HUNTINGDON. Historia Anglorum.
Henry of Huntingdon[48] werd tussen 1080 en 1085 geboren in Cambridgeshire of Huntingdonshire en had misschien banden met de abdij van Ramsey. Hij overleed in 1155. Zijn vader was een klerk en stuurde hem naar het bisschoppelijke hof van Robert Bloet, bisschop van Lincoln (1093-1123). Henry werd aartsdiaken van Huntingdon en na de dood van Robert Bloet diende hij diens opvolger Alexander van Blois, bisschop van 1123 tot 1148.
Voor ons onderzoek is vooral zijn Historia Anglorum[49] van grote waarde. Kort voor 1133 begon Henry met schrijven en op verschillende data tot 1155 breidde hij de kroniek uit, terwijl hij het ook herwerkte. Hij beschreef de geschiedenis van Engeland tot aan de regering van Hendrik II en gebruikte de Historia ecclesiastica gentis Anglorum van Beda Venerabilis als basis voor het eerste deel van zijn werk. En waar Beda ophield, werd de Anglo-Saksische kroniek Henry’s belangrijkste bron tot zijn eigen tijd en ook daarna maakte hij er soms nog gebruik van. Daarnaast nam hij ook volledige documenten op in zijn werk. Henry of Huntingdon kan geplaatst worden in de traditie van de Anglo-Normandische geschiedschrijvers. De sterke parallellen tussen zijn werk en die van William of Malmesbury en Ordericus Vitalis doen vermoeden dat ze een gemeenschappelijke bron ter beschikking hadden, maar het is ook mogelijk dat die terug te voeren zijn tot een gemeenschappelijke intellectuele achtergrond.
In zijn Historia Anglorum wil Henry niet alleen de Engelse geschiedenis beschrijven, maar heeft hij ook stichtende bedoelingen. Zo is hij er zoals de meeste van zijn tijdgenoten van overtuigd dat God de zonden van de mensen bestraft. Veel van het onheil dat koningen en prinsen treft, kan hierdoor verklaard worden. Maar dit wil niet zeggen dat Henry zich nooit bediende van rationele verklaringen. Hij neemt eveneens verhalen op in zijn werk, maar dan moeten die een morele boodschap hebben. Een aantal van die verhalen zijn dan ook puur legendarisch. Toen Henry zijn Historia Anglorum na enkele jaren herwerkte, laste hij er ook enkele passages in uit de Historia regum Brittaniae van Geoffrey of Monmouth. Dit werk over de grotendeels legendarische geschiedenis van de Britse koningen had hij gekregen van een andere historicus, Robert van Torigny (of van Monte), in Bec tijdens een reis naar Rome in 1139.
De Historia Anglorum kende onmiddellijk succes en werd in een ruim aantal kopieën verspreid.
Besluit
We dus toch een aantal belangrijke bronnen tot onze beschikking. Een paar tientallen oorkonden van Boudewijn VII zullen ons directe en zeer concrete informatie over hem verschaffen, maar de context en achtergrond ontbreken hier echter. Daarentegen kunnen de Vlaamse kronieken ons wel inlichten over de grote lijnen uit het leven en de regering van Boudewijn VII, maar de precieze modaliteiten van overeenkomsten en dergelijke vinden we hier dan weer niet terug. De buitenlandse kronieken informeren ons voornamelijk over zijn deelname aan de oorlog in Normandië en de fatale gevolgen die dit met zich meebracht. Het feit dat al de genoemde kronieken door geestelijken werd geschreven zal natuurlijk van invloed zijn op de inhoud. Vrijwel al die kronieken werden opgesteld in de eerste helft van de 12de eeuw en de auteurs zijn tijdgenoten van Boudewijn VII, waardoor het meestal gaat om eersterangs informatie, hoewel er hier en daar ook volkslegendes tussen kunnen zitten. Deze bronnen zullen de grondslag vormen voor mijn biografie van graaf Boudewijn VII.
a) Bronnen:
Anglo-Saxon chronicle. R. PAULI, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XIII). Hannover, 1844, 103-120.
Annales Blandiniensis. L.C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores V). Hannover, 1844, 20-34.
ID. P. GRIERSON, ed. (Académie royale de Belgique. Commision royale d’histoire. Recueil de textes pour servir à l’étude de l’histoire de Belgique). Brussel, 1937.
Annales Formoselenses. L.C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores V). Hannover, 1844, 34-36.
Cartulaire-chronique du prieuré Saint-Georges d'Hesdin. R. FOSSIER, ed. (CNRS. Documents, études et répertoires). Parijs, 1988.
Chronicon Sancti Andreae Castri Cameracensii. L.C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores VII). Hannover, 1844, 526-550.
De genere comitum Flandrensium notae Parisienses. O. HOLDER-EGGER, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XIII). Hannover, 1844, 256-259.
DESPARS, N. Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen, van de jaeren 405 tot 1492. 4 dln. J. DE JONGHE, ed. Brugge, 1839-1840.
Epitaphium Balduini VII comitis Flandriae. O. HOLDER-EGGER, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XIV). Hannover, 1883, 360.
Ex Genealogia Comitum Flandriae. M.J.J. BRIAL en F. CLEMENT, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XIII). Parijs, 1786, 411-415.
Extrait de la Chronique de Cambrai. M.J.J. BRIAL en F. CLEMENT, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XIII). Parijs, 1786, 475-497.
Flandria generosa. L. C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores IX). Hannover, 1851, 317-325.
GALBERT VAN BRUGGE. De multro, traditione et occisione gloriosi karoli comitis Flandriarum. B. KÖPKE, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XII). Hannover, 1856, 561-619.
ID. De moord op Karel de Goede. A. DEMYTTENAERE, vert. (Davidsfonds. Historische reeks XXXVI). Leuven, 1999.
Genealogia comitum Flandriae Bertiniani. L. C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores IX). Hannover, 1851, 305-308.
Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensiu. B. GUERARD, ed. Cartulaire de l'abbaye de Saint-Bertin (Collection de document inédits sur l’histoire de France. Série in-4. Collection des cartulaires de France). Parijs, 1841
Gesta Burchardi episcopi Cameracensis. G. WAITZ, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XIV). Hannover, 1883, 212-224.
Gesta episcoporum Cameracensium continuatio. L.C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores VII). Hannover, 1844, 393-525.
Gesta pontificum Cameracensium. Gestes des évêques de Cambrai de 1902 à 1138. C. DE SMEDT, ed. (Publications de la Société de l’histoire de France CXCVII). Parijs, 1880.
GRAINDOR DE DOUAI en RICHARD LE PELERIN, La Chanson d’Antioche. D. REGNIER-BOHLER, ed. M. DE COMBARIEU DU GRES, Fr. vert. (Bouquins). Parijs, 1997.
HARIULFUS. Vita Arnulfi episcopi Suessionensis. O. HOLDER-EGGER, ed. (Monumenta Germaniae Historica Scriptores XV/2). Hannover, 1888, 876-904.
HENRY OF HUNTINGDON. Historia Anglorum. D.E. GREENWAY, Eng. vert. (Oxford medieval texts). Oxford, 1996.
HERMAN VAN DOORNIK. Liber de restauratione monasterii Sancti Martini Tornacensis. L.H. NELSON, Eng. vert. (Medieval texts in translation). Washington, 1996.
HERMAN VAN DOORNIK. Liber de restauratione monasterii Sancti Martini Tornacensis. J.M.M. BRIAL en F. CLEMENT, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XIII). Parijs, 1786, 392-455.
(Aangeduid als HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, RHF.)
IVO VAN CHARTRES. Epistola ad Cononem Praenestinum episcopum, A.S. legatum. J.M.M. BRIAL, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XV). Parijs, 1808, 177.
IVO VAN CHARTRES. Epistola ad Radulphum Remensem archiepiscopum. J.M.M. BRIAL, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XV). Parijs, 1808, 150.
JAN DE LANGE OF JAN VAN IEPER. Chronica Sancti Bertini. O. HOLDER-EGGER, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XXV). Hannover, 1880, 736-866.
Kronyk van Vlaenderen van 580 tot 1467. P. BLOMMAERT en C.P. SERRURE, ed. (Maetschappy der Vlaemsche bibliophilen III). 2 dln. Gent, 1839.
LAMBERT VAN ATRECHT. Epistola ad Balduinum Comitem Flandrensem. J.M.M. BRIAL, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XV). Parijs, 205.
LAMBERT VAN ATRECHT. Epistola ad Odonem Cameracensem episcopum. J.M.M. BRIAL, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XV). Parijs, 203.
LAMBERT VAN SINT-OMAARS. Genealogia comitum Flandriae. L. C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores IX). Hannover, 1851, 308-313.
Liber monasterii de Hyda comprising a Chronicle of the affairs of England, from the settlement of the Saxons to the reign of King Cnut, and a Chartulary of the abbey of Hyde in Hampshire. A.D. 455-1023. Appendix (1035-1121). E. EDWARDS, ed. (Rerum Britannicarum medii aevi scriptores or Chronicles and memorials of Great Britain and Ireland during the Middle Ages XLV). Londen, 1866.
Nota de Balduino VII. comite Flandrensi. O. HOLDER-EGGER, ed. (Monumenta Germaniae Historica Scriptores XIV). Hannover, 1883, 360.
ORDERICUS VITALIS. Historia ecclesiastica. M. CHIBNALL, Eng. vert. (Oxford medieval texts). Oxford, 1969-1980.
Passio Karoli comitis. B. KÖPKE, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XII). Hannover, 1856, 619-623.
Relatio seu Notitia . Controversiae inter abbates Kemperlegiensem et Rotonensem pro Bella-insula scripta à Gurhedeno monacho Kemperlegiensi. M.J.J. BRIAL, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XIV). Parijs, 1806, 191-196.
Sigeberti continuatio Valcellensis, L.C. BETHMANN, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores VI). Hannover, 1881, 635-663.
SIMON VAN GENT, Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensium. B. GUERARD, ed. Cartulaire de l'abbaye de Saint-Bertin (Collection de documents inédits sur l’histoire de France. Série in-4. Collection des cartulaires de France). Parijs, 1841, 169-321.
ID. Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensium. O. HOLDER-EGGER, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XIII). Hannover, 1844, 458-460.
SUGER, La Geste de Louis VI et autres oeuvres. M. BUR, Fr. vert. (Acteurs de l’Histoire). S.l., 1994.
ID. The Deeds of Louis the Fat. R. CUSIMANO en J. MOORHEAD, Eng. vert. Washington, 1992.
ID. Vita Ludovici Grossi regis. M.J.J. BRIAL en F. CLEMENT, ed. (Recueil des historiens des Gaules et de la France. Rerum Gallicarum et Francicarum scriptores XII). Parijs, 1781, 10-63.
Thesaurus diplomaticus. CD-Rom. P. TOMBEUR, P. DEMONTY en W. PREVENIER, red. (Koninklijke academie van België. Koninklijke commissie voor geschiedenis). Turnhout, 1997.
VERCAUTEREN, F. Actes des comtes de Flandre 1071-1128 (Koninklijke academie van België. Koninklijke commissie voor geschiedenis. Verzameling van de akten der Belgische vorsten). Brussel 1938.
WALTER VAN TERWAAN. Vita Karoli Comitis Flandriae. B. KÖPKE, ed. (Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XII). Hannover, 1856, 537-561.
WILLIAM OF MALMESBURY. Gesta regum Anglorum. 2 dln. R.A.B. MYNORS, Eng. vert., R.M. THOMSON e.a., ed. (Oxford medieval texts). Oxford, 1998-1999.
b) Werken:
AUGUSTYN, B. e.a. De Vlaamse instellingen tijdens het Ancien Régime: recent onderzoek in nieuw perspectief (Miscellanea archivistica. Studia CXI). Brussel, 1999.
BARLOW, F. The Feudal Kingdom of England 1042-1216 (A history of England IV). Londen, 1979.
BERG, D. England und der Kontinent: Studien zur auswärtigen Politik der anglonormannischen Könige im 11. und 12. Jahrhundert. Bochum, 1987.
BERINGS, G., PREVENIER, W. en VERHULST, A. “Flandern, Grafschaft”. Lexikon des Mittelalters IV (1987) 514-532.
BLOCKMANS, W. “De ontwikkeling van een verstedelijkte samenleving (XIde-XVde eeuw)” in: E. WITTE, red. Geschiedenis van Vlaanderen: van de oorsprong tot heden (Historische getuigen). Brussel, 1983, 43-103.
BLOM, J.C.H. en LAMBERTS, E. red. Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, 2001.
BONNAUD-DELAMARE, R. “Les institutions de paix en Aquitaine au XIe siècle” in: La Paix (Recueils de la Société Jean Bodin pour l’histoire comparative des institutions XIV-XV). Brussel, 1961, dl. I, 415-487.
BROOKE, C. The Saxon and Norman kings (Fontana library MDXXIX). Londen, 1967.
BRUWIER, M. “Le Hainaut, le Cambrésis et l’Empire au XIIe siècle”. Annales du XXXVIe Congrès de la Fédération archéologique et historique de Belgique, Gand 12-12 avril 1955. Gent, 1955.
CHAMBERS, J. en FRASER, A. The Norman Kings. Londen, 1981.
CLAEYS, G. Kroniek van Oostkamp. S.l., 1985.
COOK, R.F. “Chanson d’Antioche”, chanson de geste: le Cycle de Croisade est-il épique? (Purdue University monographs in Romance languages II). Amsterdam, 1980.
DECLERCQ, G. “Bertulf”. Nationaal biografisch woordenboek, XIII (1990) 73-80.
ID. red. Ganda en Blandinium: de Gentse abdijen van Sint-Pieters en Sint-Baafs. Gent, 1997.
DE COUSSEMAKER, E. Notice sur les archives de l’abbaye de Bourbourg. Duinkerke, 1859.
DE DECKER, S. Clementia van Boergondië, gravin van Vlaanderen. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1950-1951.
De Graven van Vlaanderen en Boulogne. Stichting der afstammelingen der graven van Vlaanderen. Merksem, 1997.
DE HEMPTINNE, T. “De gravinnen van Vlaanderen in de 12de eeuw”. Spiegel Historiael, XV (1980) 450-455.
DE HEMPTINNE, T. “Vlaanderen en Henegouwen onder de erfgenamen van de Boudewijns 1070-1244” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Haarlem, 1982, 372-398.
DE MOREAU, E. Histoire de l’Eglise en Belgique. 3: L’Eglise féodale 1122-1378 (Museum Lessianum. Section historique III). Brussel, 1946.
DENAUX, A. e.a. De Duinenabdij (1627-1796) en het Grootseminarie (1833-1983) te Brugge: bewoners, gebouwen, kunstpatrimonium. Tielt, 1984
DEREINE, C. “Conon de Préneste, Cono ou Kuno”. Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques, XIII (1956) 461-471.
DE SCHRYVER, R. Historiografie. Vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa (Ancorae. Steunpunten voor studie en onderwijs VIII). Leuven, 1997.
DE SMET, J.J. “Baudouin VII”. Biographie nationale, I (1866) 803-804.
ID. “Charles Ier”. Biographie nationale, III (1872) 500-505.
DE SMET, J.M. De Paces Dei der bisdommen van het graafschap Vlaanderen (1024-1119). Doctoraat, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1956.
ID. “Quand Robert II confia-t-il Saint-Bertin à Cluny?” Revue d’histoire ecclésiastique, XLVI (1951), 160-169.
DHONDT, J. “Développement urbain et initiative comtale en Flandre au XIe siècle”. Revue du Nord, XXX (1948) 133-156.
ID. Korte geschiedenis van het ontstaan van het graafschap Vlaanderen van Boudewijn de IJzeren tot Robrecht den Fries. Brussel – Den Haag, 1943.
ID. “Les seigneuries du IXe au XIIIe siècle” in: C. DEHAY e.a., red. Histoire des territoires ayant formé le département du Pas-De-Calais (Commission départementale des monuments historiques du Pas-de-Calais. Etudes historiques I). Atrecht, 1946, 34-83.
ID. “Vlaanderen van Arnulf de Grote tot Willem Clito, 918-1128” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Utrecht, 1950, 66-93.
D’OUDEGHERST, P. Les chroniques et annales de Flandre. Antwerpen, 1571.
DUFOUR, J. Recueil des actes de Louis VI, roi de France (1108-1137) (Chartes et diplômes relatifs à l’histoire de France). 2 dln. Parijs, 1992.
DUNBABIN, J. France in the making 843-1180. Oxford, 1985.
Europäische Stammtafeln: Stammtafeln zur Geschichte der europäischen Staaten. N. F. Stargardt Marburg, s.d.
ESPINAS, G. La vie urbaine de Douai au Moyen Age. 4 dln. Parijs, 1913.
ID. Les finances de la commune de Douai des origines au XVe siècle. Parijs, 1902.
FEUCHERE, P. “Les origines du comté de Saint-Pol”. Revue du Nord, XXXV (1953), 125-149.
ID. “Regeste des comtes de Saint-Pol (1023-1205) 1re Partie (1023-1145)”. Revue du Nord, XXXIX (1957), 43-48.
ID. “Une tentative manquée de concentration territoriale entre Somme et Seine: la principauté d’Amiens-Valois au XIIème siècle”. Le Moyen Age, LX (1954) 1-37.
FOSSIER, R. Histoire de la Picardie (Univers de la France et des pays francophones. Série: histoire des provinces). Toulouse, 1974.
ID. La terre et les hommes en Picardie jusqu'à la fin du XIIIe siècle (Publications de la Faculté des lettres et sciences humaines de Paris. Série Recherces XLVIII-XLIX). 2 dln. Parijs, 1968.
FRIS, V. “Simon de Gand”. Biographie nationale, XXII (1914-1920), 538-541.
FROMENTIN, C.A. Hesdin: étude historique (293-1865). Atrecht, 1865.
GANSHOF, F.L. “La Flandre” in: R. FAWTIER en F. LOT, red. Histoire des institutions françaises au moyen âge I. Parijs, 1957, 343-426.
ID. La Flandre sous les premiers comtes. Brussel, 1949.
ID. Les origines de la Flandre et de l’Artois. Atrecht, 1944.
ID. Vlaanderen onder de eerste graven. Antwerpen, 1944.
GODET, M. “Amiens”. Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques, II (1913) 1254-1263.
GODDING, P. Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle (Académie royale de Belgique. Mémoires de la classes des lettres. Collection in-4. 2e série XIV, 1). Brussel, 1987.
GRANSDEN, A. Historical writing in England c. 550 to c. 1307. Londen, 1974.
GROUSSET, R. en RICHARD, J. Histoire des croisades et du royaume franc de Jérusalem. 3 dln. Parijs, 1991.
HAELEWYN, R. Slot en heerlijkheid Wijnendale. Torhout, s.d.
HEIRBAUT, D. Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305 (Algemeen rijksarchief en rijksarchief in de provinciën. Studia LVIX). Brussel, 1997.
HICKS, S.B. “The impact of William Clito upon the continental policies of Henry I of England” Viator X (1979), 1-20.
HUBSCHER, R.H. Histoire d’Amiens (Pays et villes de France). Toulouse, 1986.
HUYGHEBAERT, N. “Adela van Frankrijk, gravin van Vlaanderen, stichteres van de abdij van Mesen (ca. 1070 – 1079)”. Iepers Kwartier, XV (1979) 66-132.
JANSEN, H.P.H. Geschiedenis van de Middeleeuwen (Aula-boeken CCCXX). Utrecht, 1979.
ID. “Handel en nijverheid 1100-1300” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Haarlem, 1982, 148-186.
KELDERS, A. “Tot Verbreiding der Kennis en Ontwikkeling der Vaderlandsliefde. Kronieken ter perse” in: A. KELDERS, V. LAMBERT en L. MILLIS, red. Verhalende bronnen: repertoriëring, editie en commercialisering (Studia Historica Gandensia CCLXXXIII). Gent, 1996, 35-49.
KERVYN DE LETTENHOVE, J.M.B.C. Histoire de Flandre. 5 dln. Brugge, 1874-1875.
KOCH, A.C.F. “Actes des comtes de Flandre de la période de 1071 à 1128”. Handelingen van de koninklijke commissie voor geschiedenis, CXXII (1957), 261-278.
ID. “Continuité ou rupture? De la justice domaniale et abbatiale à la justice urbaine et comtale à Arras”. Revue du Nord, XL (1958) 289-296.
ID. De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw. Antwerpen-Amsterdam, 1951.
ID. “Het graafschap Vlaanderen van de 9de eeuw tot 1070” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden I. Haarlem, 1981, 354-383.
KOZIOL, G. “Baldwin VII of Flanders and the Toll of Saint-Vaast (1111): Judgment as Ritual” in: W.C. BROWN en P. GORECKI, red. Conflict in Medieval Europe. Changing Perspectives on Society and Culture. Aldershot, 2003, 151-161.
LAMBRECHT, D. en VAN ROMPAEY, J. “De staatsinstellingen in het Zuiden van de 11de tot de 14de eeuw” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden, III. Haarlem, 1982, 77-134.
LATHAM, R.E. Dictionary of medieval Latin from British sources. Londen, 1975.
LEGENDRE, J. e.a. Histoire de Cambrai (Histoire des villes du Nord / Pas-de-Calais II). Rijsel, 1982.
LE GLAY, E. Histoire des comtes de Flandre et des Flamands au Moyen Age (Bibliothèque des familles. Collection historiques). 2 dln. Rijsel, 1886.
LENAERS, V. Clementia van Bourgondië gravin van Vlaanderen: een biografische benadering van een adellijke vrouw uit de XIIe eeuw op basis van eigentijdse bronnen. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1987.
LOCRIUS, F. Chronicon Belgicum, ab anno CCLVIII ad annum usque M.D.C. continuo perductum. Atrecht, 1614-1616.
LUCHAIRE, A. Louis VI le Gros: annales de sa vie et de son règne (1081-1137). Parijs, 1890.
LUYKX, T. De graven van Vlaanderen en de kruistochten (Vlaamse pockets CCXVIII). Hasselt, 1967.
MANITIUS, M. Geschichte der lateinischen Literatur des Mittelalters (Handbuch der Altertumwisschenschaft IX). 3 dln. Heruitg. (ed. 1931). München, 1964.
MARCHANTIUS, J. Flandria commentariorum lib. III descripta. Antwerpen, 1596.
MERTENS, J. “De landbouwers in het Zuiden 1100-1300” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Haarlem, 1982, 105-122.
MEYERUS, J. Flandricarum rerum tomi X. Brugge, 1531.
MEYER VON KNONAU, G. Jahrbücher des Deutschen Reiches unter Heinrich IV. und Heinrich V. (Jahrbücher der deutschen Geschichte). 7 dln. Leipzig, 1890-1909.
MILLIS, L. “De Kerk tussen de Gregoriaanse hervorming en Avignon” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden III. Haarlem, 1982, 166-211.
Museé de l’Hôtel Sandelin. L’abbaye Saint-Bertin de Saint-Omer. 2004. http://m3.dnsalias.com/sandelin/.
MONIER, R. Les institutions centrales du comté de Flandre de la fin du IXe siècle à 1384. Parijs-Rijsel, 1944.
ID. Les institutions judiciaires des villes de Flandre des origines à la rédaction des coutumes. Rijsel, 1924.
MUNIER, C. “Yves de Chartres”. Dictionnaire de spiritualité, XVI (1994) 1551-1564.
Narrative Sources from the Southern Low Countries, 600-1500. 2004.
http://www.narrative-sources.be/.
NICHOLAS, D. Medieval Flanders. Londen, 1992.
NIERMEYER, J.F. en VAN DE KIEFT, C. Mediae Latinitatis lexicon minus. Leiden, 2002.
NIP, R.I.A. Arnulfus van Oudenburg, bisschop van Soissons (1087), mens en model. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Letteren, 1995. 2004.
http://www.ub.rug.nl/eldoc/dis/arts/r.i.a.nip/.
PEETERS, G. en VAN CAENEGEM, R.C. België: een verhaal over land en volk. Brussel, 1980.
PIRENNE, H. “Robert I de Flandre”. Biographie nationale, XIX (1907) 426-437.
ID. “Robert II de Flandre”. Biographie nationale, XIX (1907) 437-445.
PLATELLE, H. “Deux chartes comtales relatives à Saint-Amand en date du 16 décembre 1116”. Handelingen van de koninklijke commissie voor geschiedenis, CXXVI (1960), 61-82.
ID. “La violence et ses remèdes en Flandre au XIe siècle” in: De H. Godelieve en haar tijd (Sacris erudiri: jaarboek voor godsdienstwetenschappen XX). Steenbrugge, 1971, 101-173.
ID. Le temporel de l’abbaye de Saint-Amand des origines à 1340 (Bibliothèque Elzévirienne. N.S.: Etudes et documents). Parijs, 1962.
PREVOST, M. “Coucy (sires de)”. Dictionnaire de biographie française, IX (1961) 867-874.
RILEY-SMITH, J. The Oxford history of the Crusades. Oxford, 2002.
SABBE, E. “La réforme clunisienne dans le comté de Flandre au début du XII siècle”. Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, IX (1930) 122-138.
SANDERUS, A. Flandria illustrata. 2 dln. Heruitg. (ed. 1641). Tielt, 1978.
ID. Verheerlykt Vlaandre. 2 dln. Heruitg. (ed. 1735). Handzame, 1968.
ID. Verheerlykt Vlaandre. 3 dln. Heruitg. (ed. 1735). Tielt, 1974.
SPROEMBERG, H. “Clementia, Gräfin von Flandern”. Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, XXXXII (1964) 1203-1241.
STRUBBE, E.I. en VOET, L. De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden. Antwerpen, 1960.
STRUBBE, E.I. “La Paix de Dieu dans le nord de la France” in: La Paix (Recueils de la Société Jean Bodin pour l’histoire comparative des institutions XIV-XV). Brussel, 1961, dl. I, 489-501.
ID. “Vercauteren F. Actes des comtes de Flandre 1071-1128”. Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, XVIII (1939) 1017-1023.
VAN ACKER, L. “Petrus Pictor en zijn “De Laude Flandriae”. De Franse Nederlanden, VIII (1983) 129-145.
VAN BORK, G.J. en VERKRUIJSE, P.J. red. De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden, met inbegrip van de Friese auteurs. Weesp, 1985.
VAN CAENEGEM, R.C. Geschiedenis van Engeland. Leuven, 2003.
ID. Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw (Verhandeling van de Koninklijke Vlaamse Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der Letteren XXIV). Brussel, 1956.
ID. Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der Letteren XIX). Brussel, 1954.
ID. Guide to the sources of medieval history (Europe in the Middle Ages: selected studies II). Amsterdam, 1978.
ID. “Historische inleiding” in: A. DEMYTTENAERE en R.C. VAN CAENEGEM, red. De moord op Karel de Goede (Davidsfonds. Historische reeks XXXVI). Leuven, 1999.
ID. e.a. Introduction aux sources de l'histoire médiévale: typologie, histoire de l'érudition médiévale, grandes collections, sciences auxiliaires, bibliographie (Corpus christianorum. Continuatio mediaevalis). Turnhout, 1997.
ID. “The sources of Flemish history in the Liber Floridus” in: A. DEROLEZ, red. Liber Floridus colloquium: papers read at the international meeting held in the University Library Ghent on 3-5 September 1967. Gent, 1973, 71-86.
VAN DEN AUWEELE, D. “De evolutie van het recht in het Zuiden 12de-14de eeuw” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden III. Haarlem, 1982, 145-163.
VANDERKINDERE, L. La formation territoriale des principautés belges au Moyen Age. 2 dln. Heruitg. (ed. 1902). Brussel, 1981.
VAN DER SIJS, N. en VAN VEEN, P.A.F. Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden (Van Dale handbibliotheek). Utrecht, 1997.
VAN MINGROOT, E. “Kritisch onderzoek omtrent de datering van de Gesta episcoporum Cameracensium” Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, XXXV (1975) 281-332..
VAN OVERSTRAETEN, J. De Nederlanden in Frankrijk. Beknopte encyclopedie. Antwerpen, 1969.
VAN UYTVEN, R. “Het stedelijk leven 11de-14de eeuw” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Haarlem, 1982, 187-253.
VAN WERVEKE, H. “De steden. Rechten, instellingen en maatschappelijke toestanden” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Utrecht, 1950, 374-416.
ID. Een Vlaamse graaf van Europees formaat Filips van de Elzas. Haarlem, 1976.
VAN WINTER, J.H. “Adel, ministerialiteit en ridderschap 11de-14de eeuw” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Haarlem, 1982, 123-147.
VERBRUGGEN, J. F. De krijgskunst in West-Europa in de Middeleeuwen (IXe tot begin XIVe eeuw) (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der Letteren XX). Brussel, 1954.
ID. Het leger en de vloot van de graven van Vlaanderen vanaf het ontstaan tot in 1305 (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der Letteren XXXVIII). Brussel, 1960.
VERCAUTEREN-DESMET, L. “Etude sur les rapports politiques de l’Angleterre et de la Flandre sous le règne du comte Robert II (1093-1111)” in: Etudes d'histoire dédiées à la mémoire de Henri Pirenne par ses anciens élèves. Brussel, 1937, 413-423.
VERHULST, A. Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen. Brussel, 1995.
ID. “Occupatiegeschiedenis en landbouweconomie in het Zuiden circa 1000-1300” in: Algemene geschiedenis der Nederlanden II. Haarlem, 1982, 83-104.
ID. “Une ville-neuve comtale en Flandre au XIIe siècle: Kluizen au nord de Gand” in: A. DIERKENS en J.M. DUVOSQUEL, red. Villages et campagne au Moyen Age. Mélanges Georges Despy. Luik, 1991, 763-771.
VIAENE, A. “Abdijen en kapittelkerken als laatste rustplaats van de graven van Vlaanderen”. Biekorf, LXXIV (1973) 879-1455.
VOET, L. “De graven van Vlaanderen en hun domein, 864-1191”. Wetenschappelijke Tijdingen, VII (1942) 25-32.
ID. “De middeleeuwse vorst” in: J.L. BROECKX, e.a., red. Flandria nostra: ons land en ons volk, zijn standen en beroepen door de tijden heen V. Antwerpen, 1960, 33-98.
WAQUET, H. “Alain IV (ou VI)”. Dictionnaire de biographie française, I (1933) 1078-1080.
WARLOP, E. “Campus Avenae: het wapen van de graven van Saint-Pol” in: C. WYFFELS, red. Gedenkboek Michiel Mispelon. Handzame, 1982, 587-599.
ID. De Vlaamse adel vóór 1300. Handzame, 1968.
ID. Oude Vlaenderen en de Zwarte Leeuw op Gouden Veld (Miscellanea archivistica XXVIII). Brussel, 1980.
ID. The Flemish nobility before 1300. Kortrijk, 1975-1976.
ID. “Willem van Ieper. Een Vlaming van Europees formaat”. Spieghel Historiael, III (1968) 287-294.
WITKAMP, P.H. Geschiedenis der zeventien Nederlanden. 2dln. Amsterdam, 1873-1880.
Wolters’ Handwoordenboek: Latijn - Nederlands. Antwerpen, 1995.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] DESPARS, Chronijcke, 249-263; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, 111-113.
[2] DE SMET, “Baudouin VII”, 803-804.
[3] DHONDT, “Vlaanderen”, 84-93.
[4] DE HEMPTINNE, “Vlaanderen en Henegouwen”, 372-377.
[5] NICHOLAS, Medieval Flanders, 58-59, 85 en 105.
[6] DE DECKER, Clementia van Boergondië; SPROEMBERG, Clementia en LENAERS, Clementia van Bourgondië.
[7] PIRENNE, “Robert II de Flandre”, 437-445.
[8] DE SMET, De Paces Dei.
[9] VAN CAENEGEM, Geschiedenis van het strafrecht; ID., Geschiedenis van het strafprocesrecht.
[10] FEUCHERE, “Les origines”.
[11] BARLOW, The Feudal Kingdom; CHAMBERS, The Norman Kings.
[12] LUCHAIRE, Louis VI: annales.
[13] STRUBBE en VOET, De chronologie, 53-58.
[14] Zijn biografie: Narrative Sources, Herimannus Tornacensis. Inleiding van L.H. Nelson in: HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, vii-xiv.
[15] MANITIUS, Geschichte der lateinischen Literatur, III, 531.
[16] HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, xiv en 11-13 (Proloog van Herman van Doornik).
[17] MANITIUS, Geschichte der lateinischen Literatur, III, 532.
[18] MANITIUS, Geschichte der lateinischen Literatur, III, 532.
[19] Narrative Sources, Walterus Tarvannensis.
[20] MANITIUS, Geschichte der lateinischen Literatur, III, 586.
[21] Narrative Sources, Walterus Tarvannensis.
[22] Bronnen en algemeen oordeel: MANITIUS, Geschichte der lateinischen Literatur, III, 587.
[23] Korte biografie: FRIS, “Simon de Gand”, 538-539.
[24] Narrative Sources, Simon Gandensis.
[25] Beschrijving van zijn werk en oordeel: FRIS, “Simon de Gand”, 540.
[26] KELDERS, A. “Kronieken ter perse”, 35-36; VAN CAENEGEM, Guide to the sources, 55-56.
[27] Biografische gegevens uit: MANITIUS, Geschichte der lateinischen Literatur, III, 241-242.
[28] Narrative sources, Lambertus Audomarensis.
[29] Bespreking Genealogia comitum Flandriae in: VAN CAENEGEM, “Sources to the Flemish history”, 72-73.
[30] VAN CAENEGEM, “Sources to the Flemish history”, 73.
[31] Bespreking Genealogia regum Francorum comitumque Flandrie in: VAN CAENEGEM, “Sources to the Flemish history”, 73.
[32] VAN CAENEGEM, “Sources to the Flemish history”, 72.
[33] Narrative sources, Petrus Pictor; VAN CAENEGEM, “Sources to the Flemish history”, 73.
[34] Biografische gegevens in: SUGER, The Deeds of Louis the Fat, 1-4.
[35] SUGER, The Deeds of Louis the Fat, 5-6.
[36] SUGER, La Geste de Louis VI, 22.
[37] SUGER, The Deeds of Louis the Fat, 18.
[38] SUGER, The Deeds of Louis the Fat, 5-6 (datering), 15-16 (stijl en structuur).
[39] Biografische gegevens uit: GRANSDEN, Historical writing, 151-152.
[40] Beschrijving van dit werk: GRANSDEN, Historical writing, 152-153.
[41] Invloed van andere schrijvers: GRANSDEN, Historical writing, 153-159.
[42] Oordeel en bronnen: GRANSDEN, Historical writing, 160-165.
[43] Biografische gegevens uit: GRANSDEN, Historical writing, 166.
[44] Oordeel over William of Malmesbury: GRANSDEN, Historical writing, 166-168.
[45] Zijn voorbeelden en bronnen: GRANSDEN, Historical writing, 169-175.
[46] Gegevens over de Gesta regum Anglorum: GRANSDEN, Historical writing, 167-168, 172-174.
[47] Oordeel: GRANSDEN, Historical writing, 176 en DE SCHRYVER, Historiografie, 155.
[48] Biografische gegevens in: GRANSDEN, Historical writing, 193.
[49] Gegevens over de Historia Anglorum: GRANSDEN, Historical writing, 194-200.
[50] KOCH, “Het graafschap Vlaanderen”, 378.