Boudewijn VII Hapkin, een Witte Ridder uit de 12de eeuw, graaf van Vlaanderen (1111 - 1119). (Bram Brutsaert) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel I. Prins Boudewijn (1093-1111)
Dit eerste deel is gewijd aan het leven van de jonge Boudewijn nog voor hij graaf werd en aan zijn huwelijk. We beginnen het eerste hoofdstuk met een korte beschrijving van de dynastie van Robrecht I de Fries. Daarna gaan we dieper in op het gezin van Robrecht II en Clementia van Bourgondië. We willen uitzoeken hoeveel kinderen er precies geweest zijn en proberen hun geboortejaar te bepalen. In het tweede hoofdstuk behandelen we de jeugd van Boudewijn. We beginnen met een aantal kruistochtverhalen waarin de kleine Boudewijn ter sprake komt. Voor de dood van zijn broer Willem hebben we nu ook zijn grafplaatje ter beschikking waardoor we zijn sterfjaar beter kunnen bepalen. Na de opvoeding en opleiding van Boudewijn, volgen we hem in de jaren na zijn emancipatie. De problematiek rond het huwelijk van Boudewijn VII is nog nergens onderzocht geweest en dat proberen we in het derde hoofdstuk te verhelpen. Hoe heette zijn bruid precies? Wat is haar achtergrond? Hoe kwam dit huwelijk tot stand? Het huwelijk werd ontbonden, maar dit blijkt nogal wat voeten in de aarde te hebben gehad. Wie werkte hieraan mee en wat zou de reden voor de scheiding kunnen geweest zijn? Ten slotte bekijken we of Boudewijn nog een tweede huwelijk aanging en wat de gevolgen waren van zijn kinderloos overlijden.
I. De grafelijke familie ten tijde van de Boudewijns geboorte
We zoeken uit wat we kunnen vertellen over het gezin van Robrecht II en Clementia van Bourgondië en leggen nog eens alle gegevens over hun kinderen samen. Hadden ze nu twee of drie zonen? Wanneer werden ze geboren? Wat kunnen we zeggen over hun namen? Tenslotte buigen we ons over hetgeen Herman van Doornik over Clementia vermeldt. Vooral de 12de-eeuwse Vlaamse kronieken zijn ons hier van dienst, zoals die van Walter van Terwaan, Herman van Doornik en Simon van Gent. Waar Clementia van Bourgondië ter sprake komt, kunnen we terugvallen op het artikel over haar van Sproemberg en de verhandelingen die over haar geschreven zijn.
I.1. De dynastie van Robrecht I de Fries
Boudewijn, later Boudewijn VII Hapkin genaamd, was de zoon van Robrecht II, graaf van Vlaanderen van 1093 tot 1111, en Clementia van Bourgondië. Hij behoorde tot de succesvolle dynastie van Robrecht I de Fries, een zijtak uit het oude gravenhuis van Vlaanderen, ook wel de Baldwinen genaamd. Robrecht de Fries was eigenlijk niet voorbestemd om graaf te worden, maar zijn grote ambitie was nauwelijks in te tomen. Boudewijn V, die een vooruitziende man was, verafschuwde het idee van een broederstrijd na zijn dood en zocht een vorstendom buiten Vlaanderen voor zijn jongste zoon. Robrecht werd uitgehuwelijkt aan Geertrui, de weduwe van de graaf van Holland, waardoor hij in dat graafschap het bewind kon voeren in naam van zijn nog onmondige stiefkinderen[50].
Wellicht tot tweemaal toe heeft de onstuimige Robrecht de Fries moeten zweren dat hij zijn broer Boudewijn VI en diens erfgenamen ongemoeid zou laten[51]. Het heeft echter niet mogen baten. Na een regering van slechts drie jaar blies Boudewijn VI in 1070 zijn laatste adem uit en was het aan zijn jonge zoon Arnulf III om de graafschappen Vlaanderen en Henegouwen samen te houden, hierin gesteund door zijn moeder Richildis[52]. Robrecht de Fries rook zijn kans. Hij had een aanzienlijke machtspositie opgebouwd in het noorden en wilde maar al te graag het belangrijke graafschap Vlaanderen verwerven. Daartoe moedigde hij een opstand aan tegen Arnulf III en Richildis.
Robrecht slaagde erin een aantal steden en een belangrijk deel van de Vlaamse ridderschap, vooral uit het noordelijke gebied van het graafschap, voor zich te winnen en hij viel Vlaanderen binnen[53]. Vlaanderen kende zijn eerste grote burgeroorlog. Arnulf III kreeg de steun van een grote coalitie tegen Robrecht, bestaande uit zijn leenheer de Franse koning, zijn oom Willem de Veroveraar, de graaf van Leuven en de ridders en steden uit overwegend het zuidelijke deel van Vlaanderen. De coalitie moest echter het onderspit delven in de slag bij Kassel op 22 februari 1071 en Arnulf III, sindsdien bijgenaamd ‘de Ongelukkige’, verloor er het leven. Robrecht werd in Vlaanderen als graaf erkend, terwijl Richildis en haar tweede zoon Boudewijn genoegen moesten nemen met het graafschap Henegouwen.
De machtsgreep van Robrecht de Fries werd door velen gebrandmerkt als een smet op het gravengeslacht van Vlaanderen[54]. Hij deed er dan ook alles aan om zijn macht en dat van zijn geslacht te legitimeren. Hij kon zijn leenheer de Franse koning voor zich winnen onder meer door het huwelijk van zijn stiefdochter Bertha van Holland met Filips I. Ook voor zijn andere kinderen koos hij voor een doordachte huwelijkspolitiek. Zijn dochters Adela en Geertrui kregen respectievelijk Knut, koning van Denemarken, en Hendrik III, graaf van Leuven tot echtgenoot, terwijl zijn zoon Robrecht trouwde met Clementia van Bourgondië, uit één van de invloedrijkste families van Europa met onbetwiste Karolingische afstamming.
De slag bij Kassel had als gevolg dat de personele unie tussen Vlaanderen en Henegouwen verbroken werd en dit zou zo blijven tot 1191, toen Vlaanderen ook een derde van zijn omvang verloor aan Frankrijk. De graven zouden ondertussen wel nog proberen het zelfstandige Kamerijk te verwerven[55]. Vanaf 1076 verloor Robrecht de Fries bovendien zijn greep op het graafschap Holland toen dit onder Dirk V opnieuw een zelfstandige koers ging varen[56]. Dirk V kreeg van zijn stiefvader zelfs Zeeland-bewester-Schelde in leen. Ondanks het grote aandeel van de ridderschap in de overwinning te Kassel, slaagde Robrecht I er in een stevige basis voor het grafelijke gezag te leggen, vooral dankzij de grondige verandering in de socio-economische structuur van Vlaanderen, waarvan de opkomst van de steden het meest in het oog springt[57].
Robrecht de Fries werd in 1093 opgevolgd door zijn zoon Robrecht II, die al enkele jaren als medegraaf zijn vader bijstond in het landsbestuur[58]. Zoals zijn voorganger maakte Robrecht II werk van de versteviging van zijn gezag door de godsvrede te steunen, het systeem van de kasselrijen te verfijnen en geleidelijk een centrale administratie te organiseren[59]. Bovendien stimuleerde hij, vooral onder de invloed van zijn vrouw Clementia, de kerkelijke hervormingsbeweging van Cluny in de Vlaamse kloosters en abdijen[60]. Hij toonde zich ook op andere vlakken een strijdende christen. In 1096 ging hij namelijk in op de oproep van paus Urbanus II om het Heilig Land te bevrijden[61]. Robrecht II was zelfs één van de belangrijkste aanvoerders van de Eerste Kruistocht, waarvoor hij alom geprezen werd en hield aan dit avontuur de bijnaam ‘van Jeruzalem’ over.
Na zijn terugkeer uit Palestina in 1100 kreeg hij het aan de stok met de Duitse keizer in verband met Kamerijk, maar uiteindelijk behaalde de Vlaamse graaf de overwinning[62]. De Engelse koning hield hij te vriend met het lucratieve Verdrag van Dover uit 1103. Desondanks vervulde hij als trouwe vazal zijn plicht tegenover de Franse koning en trok mee ten strijde in Normandië. Dit was echter één oorlog te veel voor de gedegen krijgsman en hij vond er de dood in 1111. Robrecht II zou opgevolgd worden door zijn jonge zoon Boudewijn VII uit zijn huwelijk met Clementia van Bourgondië. Vooraleer verder te gaan met de regering van Boudewijn VII, willen we ons eerst buigen over zijn geboorte, jeugd en huwelijk.
I.2. De kinderen van Robrecht II en Clementia
I.2.1. Het huwelijk van Robrecht II en Clementia
We weten niet wanneer Robrecht II en Clementia van Bourgondië in het huwelijk traden, maar we kunnen wel proberen deze bij benadering te ontdekken. De eerste melding van de aanwezigheid van Clementia in Vlaanderen verschijnt in een oorkonde van Robrecht II, gedateerd op 3 februari 1096[63]. Bovendien wordt de geboorte van hun oudste zoon Boudewijn over het algemeen in 1093 geplaatst[64]. Sproemberg is van oordeel dat Robrecht en Clementia rond 1090 trouwden[65]. De oorspong van hun huwelijk zoekt hij namelijk in de pelgrimage naar het Heilig Land die Robrecht I in 1086 ondernam. Tijdens zijn afwezigheid liet hij de regering in Vlaanderen over aan zijn zoon Robrecht II. Zijn reis ging over Italië en Verlinden is van oordeel dat hij daar wellicht het huwelijk van zijn dochter Adela, die net weduwe geworden was van de Deense koning Knut, met hertog Roger van Apulië geregeld heeft[66].
Sproemberg veronderstelt dat Robrecht I hetzelfde heeft gedaan voor zijn oudste zoon tijdens zijn terugkeer in 1090. Waarschijnlijk voerde zijn reisweg hem door Bourgondië, waar hij in Clementia, dochter van graaf Willem van Bourgondië, de ideale vrouw voor Robrecht II zag, die zelf niet op zoek kon gaan naar een huwelijkspartner omdat hij het graafschap moest besturen[67]. Clementia kwam naar Vlaanderen, trouwde met Robrecht II en kreeg volgens Walter van Terwaan een uitgebreid weduwegoed van wel twaalf dorpen toegekend: “Clementia comitissa … de finibus Flandrie, cuius circiter 12 oppida tunc ipsa tenebat”[68].
I.2.2. Het aantal kinderen van Robrecht II en Clementia
Een aantal jaar na hun huwelijk werden Robrecht II en Clementia de trotse ouders van een zoon, Boudewijn, en hiermee was de troonopvolging verzekerd. Spoedig zou het gezin nog uitgebreid worden, maar hoeveel kinderen zijn er nog van hen bekend? Twee oorkondes van Robrecht II door Vercauteren gedateerd vóór september-oktober 1096 vermelden twee kinderen, namelijk Boudewijn en Willem[69]. Dit is ook de versie die we meestal terugvinden in genealogieën, zoals de Flandria Generosa[70]. Maar Herman van Doornik, een tijdgenoot, was er stellig zeker van dat Clementia het leven schonk aan drie zonen in nog geen drie jaar tijd: “Clementia, cum de viro suo comite Roberto genuisset tres filios infra tres annos”[71]. Dat werd later vooral onthouden door prozaïsche kroniekschrijvers als Nicolaes Despars in de 16de eeuw[72]. Die derde zoon zou Filips geheten hebben.
Eén ding is zeker, enkel Boudewijn is volwassen geworden. Op het tijdstip van de oorkondes, heeft het gezin twee zonen. Als we Herman van Doornik mogen geloven en aannemen dat er een derde zoon was dan is hij al overleden of nog niet geboren. Als hij toen nog niet geboren was, dan kan het zijn dat Clementia dan al zwanger was ofwel was ze dat pas na de terugkomst van Robrecht II in 1100. Maar tegen dat laatste pleit dat Herman schreef dat ze drie zonen baarde in nog geen drie jaar tijd.
Meyer tot slot schrijft zelfs in zijn kroniek dat Robrecht II en Clementia nog een dochter hadden en hoewel dit niet onmogelijk is geweest, hebben we hiervoor echter nog geen enkel bewijs of bijkomende bron gevonden[73].
I.2.3. Geboortejaar van Boudewijn en zijn broers
In welk jaar is Boudewijn VII precies geboren? Algemeen wordt aangenomen dat dat 1093 was, in ieder geval is hij voor 1096 geboren, het jaar wanneer zijn naam voor het eerst in een oorkonde opduikt[74]. Heel vaak vermelden chroniqueurs dat hij nog zeer jong was toen hij graaf van Vlaanderen werd in 1111, bijvoorbeeld Simon van Sint-Bertijns: “Balduinus … vix puericiae etatem excedens”[75] of Walter van Terwaan: “Baldevinum adolescentulum”[76]. Toen hij ten oorlog trok naar Normandië schatte Herman van Doornik hem een jongeman van bijna dertig jaar oud “utpote juvenis et vix XXX annorum existens”[77]. In de Annales Blandinienses komen we te weten dat hij 26 jaar oud was bij zijn overlijden: “1119 … Balduinus comes, Rodberti iunioris et Clementie filius, XX.VI. etatis sue anno … moritur”[78]. Als dit klopt, dan zou Boudewijn inderdaad in 1093 geboren zijn.
Abt Simon van de Sint-Bertijnsabdij schrijft bij Willem, een andere zoon van Robrecht II en Clementia, “minor natu”[79], wat betekent dat Willem dus jonger was dan Boudewijn. Als we Herman van Doorniks opmerking volgen dat Clementia drie zonen in nog nauwelijks drie jaar baarde en rekening houden met het feit dat Robrecht II in 1096 op kruistocht vertrok, dan moeten we besluiten dat Willem wellicht rond 1094 is geboren en zijn jongere broer in 1095. We vinden hiervoor ook steun bij het loden grafplaatje[80] dat in het graf van Willem in de Sint-Bertijnsabdij is gevonden. Hierop staat gegraveerd dat Willem ongeveer 14 jaar was toen hij stierf, het plaatje is gedateerd op 30 januari 1109. Dit impliceert dus dat Willem na januari 1094 en voor februari 1095 geboren is.
Voor de geboortedatum van de derde zoon van Robrecht II en Clementia gelden als terminus ante quem het feit dat Robrecht in de herfst van 1096 op kruistocht vertrok en de twee oorkondes gedateerd vóór september-oktober 1096 waarin hij slechts zijn zonen Boudewijn en Willem noemt. Hij is dan wellicht in 1095 of misschien zelfs begin 1096 geboren en kort na de geboorte overleden.
I.2.4. Naamgeving
De oudste zoon van Robrecht II en Clementia heet Boudewijn. Een vraag die we kunnen stellen is waarom ze hun eerstgeborene niet Robrecht genoemd hebben naar zijn vader Robrecht II en zijn grootvader Robrecht I? Een mogelijkheid is dat die zeer vroeg overleden derde zoon eigenlijk de oudste zoon was, die niet Filips maar wel Robrecht heette. Maar veel waarschijnlijker is dat de familie terug de oude grafelijke naamgeving wilde opnemen, namelijk die van de Boudewijns. Om zo weer een schijn van legitimiteit te verkrijgen, want het bleef een feit dat Robrecht I de Vlaamse troon onrechtmatig in bezit had genomen. Aangezien Robrecht II al geboren was voordat zijn vader op de Vlaamse troon plaatsnam, kon de familie pas in de derde generatie terug aanknopen bij de Boudewijn-traditie.
Willem, de tweede zoon, werd genoemd naar de vader van Clementia, graaf Willem van Bourgondië. De naam van de derde zoon is niet met zekerheid bekend, maar de zestiende-eeuwse auteur Nicolaes Despars noemt hem Filips[81]. Die naam verschijnt dus pas laat in de kronieken. Als dit inderdaad zo was, dan kan dit misschien verwijzen naar Filips van Lo, de broer van Robrecht II. Robrecht II heeft zijn jongere zonen dus de namen Willem en wellicht Filips gegeven, hoewel de meest voorkomende naam in de grafelijke familie na Boudewijn, Arnulf was. Maar gezien het drama van Kassel in 1071, waar de toenmalige graaf van Vlaanderen, Arnulf III sneuvelde in de troonstrijd tegen Robrecht de Fries, is het begrijpelijk dat Robrecht II elke verwijzing naar deze Arnulf de Ongelukkige ten stelligste wilde vermijden in zijn eigen geslacht.
I.2.5. De bezorgdheid van gravin Clementia over haar kinderrijkdom
Herman van Doornik vermeldde in zijn kroniek nog enkele opzienbarende details over het gezinsleven van het grafelijke paar[82]. Volgens hem had Clementia in minder dan drie jaar tijd, drie zonen gebaard, maar deze kinderrijkdom maakte haar allesbehalve gelukkig. De angst sloeg haar om het hart dat als zij nog meer zonen zou baren, deze later tegen elkaar ten strijde zouden trekken omwille van het bezit van het graafschap Vlaanderen. Of Heman van Doornik hier nu de waarheid spreekt of niet, deze angst is geenszins ongegrond. Clementia moest maar naar het voorbeeld van haar echtgenoot kijken, die dankzij een militaire interventie de macht over het graafschap van zijn neef Arnulf III kon ontfutselen. Een ander voorbeeld hiervan binnen de Vlaamse grafelijke familie was de tussenkomst van Arnulf I de Grote in 933, die de zonen van zijn overleden broer zonder veel ophef aan de kant kon schuiven en hun erfdeel terug bij het zijne kon voegen. Pas op het einde van zijn leven kreeg hij hiervoor de rekening gepresenteerd en uiteindelijk zou zijn kleinzoon Arnulf II het gelag moeten betalen. Rond 1100 woekerde er ook een troonstrijd in de Anglo-Normandische koninklijke familie waar drie broers elkaar de erfenis van hun vader betwistten. Kortom, er waren meer dan voorbeelden genoeg voor Clementia om de toekomst bevreesd tegemoet te zien.
Volgens chroniqueur Herman van Doornik had de gravin echter een oplossing bedacht om te voorkomen dat zij nog meer zonen op de wereld zou zetten. Ze zou haar toevlucht gezocht hebben tot “arte muliebri egit ne ultra pareret”[83], een vrouwelijke kunst zodat ze niet langer zwanger kon worden. Deze uitzonderlijke vermelding van anticonceptie is een unicum voor de 12de eeuw[84] en hiermee ging Clementia regelrecht in tegen de kerkelijke opvattingen over het kroostrijke huwelijk. Maar, zoals het een godvrezende monnik past, haalde zij zich hiermee volgens Herman van Doornik de goddelijke banbliksems op de hals. De straf van God was wreed, want ze zou elk van haar zonen voor zich zien sterven. Bovendien moest zij, toen ze al weduwe was, zonen van andere vrouwen als graaf van Vlaanderen verdragen en haar verzet tegen hen haalde niets uit, maar bracht haar integendeel nog meer onheil.
Blijkbaar wekte het feit dat Clementia haar drie zonen overleefde nogal wat argwaan bij haar tijdgenoten, het werd haar kwalijk genomen dat het grafelijke huis in mannelijke rechte lijn uitstierf[85]. In die vrouwelijke kunst vond Herman van Doornik dus ongetwijfeld de reden waarom Clementia haar drie zonen heeft zien sterven en naderhand op voet van oorlog leefde met Karel de Goede. Er is echter een meer voor de hand liggende reden te vinden waardoor Clementia na het baren van drie zonen geen kinderen meer ter wereld bracht. Haar echtgenoot vertrok toen namelijk voor lange tijd op kruistocht en ook nadien was hij heel vaak uithuizig wegens oorlogsomstandigheden, en misschien was tegen die tijd de passie al lang overgewaaid.
Besluit
We overliepen kort de regeringen van Robrecht I en Robrecht II om dan het gezin van Robrecht II en Clementia van naderbij te bekijken. Ze hadden in ieder geval twee zonen, Boudewijn en Willem, terwijl slechts één bron ons inlicht over een derde zoon. We legden opnieuw alle bronnen bij elkaar om hun geboortedatum te bepalen en kwamen tot de conclusie dat Boudewijn in 1093 geboren werd, Willem in 1094 en de eventuele derde zoon in 1095. Met de naam van de oudste zoon werd terug aangeknoopt bij de Boudewijn-traditie, terwijl Willem naar de vader van Clementia werd genoemd en Filips misschien kan verwijzen naar Filips van Lo. Of het verhaal over Clementia’s bezorgdheid over haar kinderrijkdom nu waar is of niet, de geschiedenis gaf haar genoeg voorbeelden om de toekomst bevreesd tegemoet te zien. De reden waarom Herman van Doornik haar dit verhaal toedicht haalden we uit de verhandelingen over haar. Dat haar man echter voor lange tijd op kruistocht vertrok, kan volgens ons wellicht beter verklaren waarom ze geen kinderen meer kreeg dan het verhal over de contraceptie.
Over de jeugd van Boudewijn VII zijn we nauwelijks ingelicht. Dat hoeft ook niet te verwonderen, het verhaal van een kind uit de 12de eeuw werd maar zelden het kostbare perkament waard geacht. Gelukkig zijn er enkele fragmentjes over de kleine Boudewijn te vinden in de verhalencyclus rond de Eerste Kruistocht. Daarnaast gaan we dieper in op het overlijden van zijn jongere broer Willem, wat een grote schok moet zijn geweest voor de jonge Boudewijn. Hiervoor kunnen we gebruik maken van zijn grafplaatje, een bron die tot nog toe onopgemerkt is gebleven en enkele citaten uit Vlaamse kronieken uit de Sint-Bertijnsabdij, waar hij begraven werd. Op het einde van dit hoofdstuk volgen we hem bij zijn eerste optredens in de wereld van de volwassenen. Daarbij richten we ons vooral op de akten van Robrecht II, waarbij we ook gebruik maken van de commentaren van de uitgever Vercauteren.
II.1. Robrecht II neemt deel aan de Eerste Kruistocht
Toch vinden we enkele sporen van de kleine Boudewijn in de akten van zijn vader, waarop we later zullen terug komen, en in enkele chansons de geste uit le Premier Cycle de la Croisade, namelijk La Chanson d’Antioche en La Conquête de Jérusalem. Het eerste werk beschrijft de eerste kruistocht vanaf het visioen van Petrus de Kluizenaar bij het Heilig Graf tot aan het einde van de tweede strijd om Antiochië, het tweede zet het verhaal verder tot aan de inname van Jeruzalem[86]. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre deze werken die de Eerste Kruistocht bezingen op historische geloofwaardigheid kunnen bogen.
In de meest optimistische versie over de ontstaansgeschiedenis van La Chanson d’Antioche schreef ooggetuige Richard le Pèlerin het originele lied in het begin van de 12de eeuw en werd het tijdens de regering van Filips-August herwerkt door Graindor de Douai. Dit is de conclusie van P. Paris, de eerste uitgever van het werk in 1848, die door vele historici na hem overgenomen werd[87]. Helaas heeft de kritische studie van R.F. Cook hiervan bijna geen spaander heel gelaten. Hij twijfelt er zelfs sterk aan of Richard le Pèlerin en Graindor de Douai ooit echt bestaan hebben[88]. Hij denkt eerder aan één of meerdere auteurs die in de 13de eeuw op basis van kronieken over de Eerste Kruistocht een Franse chanson de geste schreven, met de bedoeling de lezers tot deelname aan de Derde of Vierde Kruistocht aan te zetten[89]. Over La Conquête de Jérusalem vertelde men ongeveer hetzelfde verhaal, waarvan we kunnen overhouden dat er toch twee versies moeten geweest zijn. In het werk La Gran Conquista de Ultramar kunnen we namelijk de Spaanse vertaling van een gedeelte van La Conquête de Jérusalem lezen in zijn oorspronkelijke versie, dus vóór zijn herwerking door Graindor de Douai of een andere auteur[90].
Hoewel deze Franse gedichten dus zeker geen primaire bronnen zijn, willen we toch de passages waarin de kleine Boudewijn vermeld wordt, weergeven omdat we hier nog altijd te maken hebben met een zeer oude bron. Er ligt misschien slechts een eeuw tussen de beschreven en de gebeurde feiten, en wie weet zelfs minder. Daarnaast, en vooral, is het ook een bron voor de ‘perceptie’ van het gezinsleven van Robrecht II, Clementia en hun kinderen door 13de-eeuwse troubadours. En gezien deze thesis handelt over de biografie van Boudewijn VII, kunnen deze gedichten niet onvermeld worden gelaten. We geven de passages in de Franse vertaling.
In La Chanson d’Antioche vinden we slechts drie zijdelingse opmerkingen over de zonen van Robrecht II. In het eerste fragment wordt uitgebreid beschreven hoe hij afscheid nam van zijn vrouw Clementia van Bourgondië: “Le comte Robert de Flandre quitte l’assemblée et regagne Arras où il prévient doucement son épouse Clémence: “J’ai pris la croix, dame, mais ne vous inquiétez pas! Je veux votre congé pour aller en Syrie délivrer le Sépulcre qui est tombé aux mains des païens.” A ces mots, la comtesse change de couleur: “Si vous vous souciez de moi, vous n’irez pas, seigneur. Vous avez deux beaux fils, que Dieu les bénisse! Ils ont trop besoin de vous.” Alors, le comte la serre étroitement contre lui et l’embrasse: “Allons, dame, prenez ma main: je vous promets, sans mentir, que aussitôt mon offrande portée au Sépulcre, dès que j’y aurai dit ma prière et posé mes lèvres, je n’attendrai pas quinze jours pour prendre le chemin du retour, si Dieu me prête vie.” La dame prend sa main et le comte s’engage auprès d’elle.”[91]
Het tweede fragment kadert in de belegering van Antiochië, een inwoner riep enkele kruisvaarders toe via de ladder de stadsmuur te beklimmen. Robrecht stormde naar voor, maar kon slechts met veel moeite weerhouden worden, onder meer door de gedachte aan zijn vrouw en zijn twee jonge kinderen: “Le comte Robert s’en retourna en hâte à la cité, poussant son cheval au galop. Il trouva nos barons toujours au pied de l’échelle, abattus et apeurés, tous au comble de l’inquiétude. Sur son mur, le Turc lui aussi avait grand-peur. “Hé! seigneur noble duc, dit-il à Bohémond en agitant l’échelle dans sa direction, viens donc et pense à ce que te vaudra cette escalade! Le premier qui l’accomplira - toi ou un autre -, la ville sera à lui.” Les Français firent silence mais continèrent de se regarder les uns les autres. “Rassurez-vous, leur jeta le comte, j’ai quitté la Flandre et tous mes fiefs, ma femme Clémence qui m’aimait tant et mes deux jeunes fils sur qui Dieu veillera. En l’honneur du seigneur Dieu créateur du monde, c’est moi qui monterai le premier.” … Sur son élan, le comte Robert de Flandre monta tranquillement les deux premiers échelons. Mais Foucart l’orphelin le retint: “Pour Dieu, seigneur comte, ôte-moi du souci où je suis. Il n’y a pas meilleur mainteneur de fief que toi; ce sera une grande perte si tu dois mourir, car tu es en charge de vastes terres et tu as femme et enfants, - que Dieu te donne le temps d’en profiter!”[92]
La Conquête de Jérusalem laat ons zelfs enkele mooie gezinstafereeltjes zien. Wanneer Robrecht II vanaf de Olijfberg een blik kon werpen op Jeruzalem, deed hem dit weemoedig terugdenken aan zijn thuisland en zijn gezin dat hij achter had moeten laten: “Le comte de Flandre dit: “Que Dieu me bénisse! Comment Jésus, le fils de sainte Marie, a-t-il pu vivre en cette terre désertique? On devrait y trouver encens, pyrèthre, garingal, gingembre, roses fleuries, herbes médicinales pour soulager les hommes. J’aime mieux la grande seigneurie d’Arras, les grandes routes d’Aire et de Saint-Pol, les pêches abondantes dans mes beaux viviers que toute cette terre et la ville antique. Mais par la fidélité que je dois à Clémence que j’aime et à Baudouin mon fils à la pensée duquel mon coeur s’attendrit, je préférais être fait prisonnier ou tué plutôt que de ne pas lancer une puissante attaque contre cette porte solide où pend cette tenture de soie.”[93]
Nadat Jeruzalem veroverd was, moest er gezocht worden naar een vorst die de heilige stad wilde blijven verdedigen tegen de Turken. De bisschop van Mautran nam die zoektocht op zich en bood Robrecht II het koningschap van Jeruzalem aan, de graaf weigerde echter: “Monseigneur, je ne prendrai pas cette charge. Quand j’ai quitté les Flandres, en vérité, j’ai promis à Clémence au clair visage que je prendrai la route du retour sans délai, aussitôt après avoir été au temple de Salomon, embrassé le Sépulcre et fait oraison. Je ne peux rester sans manquer à ma parole. Plût à Dieu et à saint Simon que je sois à Arras chez moi et que Baudouin, mon fils, m’enlace les jambes de ses bras. Je l’embrasserais cent fois sans m’arrêter. Me donnerait-on tout l’or qu’il y a jusqu’aux jardins de Néron, je ne reviendrai jamais dans ce pays.”[94]
La Chanson d’Antioche spreekt altijd over twee niet bij naam genoemde jonge zonen van Robrecht II, terwijl La Conquête de Jérusalem slechts over één zoon verhaalt en er ook de naam van geeft. Boudewijn was de erfopvolger van zijn vader en dus kroonprins van Vlaanderen, terwijl de tweede zoon van Robrecht, Willem, al op jonge leeftijd zou overlijden. Beide gedichten noemen wel duidelijk Atrecht als de plaats waar het gezin verbleef. Het grafelijke grondbezit in het gebied van Atrecht beperkte zich echter tot enkele enclaves en de grafelijke burcht[95]. Maar het was ten tijde van de Eerste Kruistocht wel de grootste en dus ook belangrijkste stad van Vlaanderen[96].
II.2. De dood van prins Willem
In 1109 moest de grafelijke familie een zware klap verwerken. Robrecht II en Clementia verloren toen hun tweede zoon Willem, nadat vroeger eventueel al een derde zoon overleed kort na zijn geboorte. Het loden plaatje dat gevonden werd in zijn graf vermeldt de volgende tekst[97]:
"(kruis) ANNO DNICE. INCARN.
M.C.VIIII. OBIIT. GVIL
LELMZ. FILIZ. ROBERTI CO
MITIS. ET. CLEMENTIE COM.
CIRCITER. ANNOS : XIIII
KL. III. FEBRVARII."
Willem was amper veertien jaar geworden. De jongeling stierf op 30 januari 1109[98] in Ariën[99] en werd bijgezet in de Sint-Bertijnsabdij, wat dus ook archeologisch bevestigd werd. Hij werd begraven “ante capitaneum altere”[100], voor het hoofdaltaar dus in het koor van de kerk dat pas in 1105 was ingewijd. De graftombe was afgewerkt met een kleurige mozaïeken grafzerk waarop de jeugdige Willem in militaire uitrusting[101] afgebeeld werd. Fragmenten van dit mozaïek zijn tot op vandaag bewaard gebleven. Zoals toen gebruikelijk was, trof Robrecht II enkele maatregelen voor de redding van het zielenheil van zijn te vroeg overleden zoon:“a patre data parte cuiusdam berquariae ad anniversarium pueri faciendum”[102]. Hij stond dus aan de abdij van Sint-Bertijns enkele schaapskooien af, opdat de monniken met de inkomsten er jaarlijks een jaargetijde ter nagedachtenis van Willem zouden vieren.
Andere verwijzingen naar deze gift vinden we in een akte van Boudewijn VII van 12 april 1119[103] en in een akte die in 1119 onder ogen van paus Calixtus II kwam en opgenomen werd in de kroniek van Simon van Gent[104]. Daarnaast vinden we hierover ook een opmerking in de laat-12de-eeuwe contunatio op de Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensium, waarvan de eerste twee delen door respectievelijk Folcuinus en Simon van Gent geschreven werden. Diederik van de Elzas en zijn zoon Filips wilden een nieuwe nederzetting stichten in de parochie van Sint-Willibrord en schrokken er niet voor terug om hiervoor grote stukken schaapsweiden in beslag te nemen, die Robrecht II eigenlijk om het zielenheil van zijn zoon Willem aan de Sint-Bertijnsabdij geschonken had[105]. Zo komen we ook iets te weten over de ligging van deze schaapsweiden.
Boudewijn bleef nu als enige zoon over in het gezin van Robrecht en Clementia. Voor een troonstrijd moest dus zeker niet meer gevreesd worden, maar dit betekende wel dat Boudewijn, op de onwettige Willem van Ieper na, de enige rechtstreekse mannelijke afstammeling van Robrecht I de Fries was. Er moest dus maar weinig meer gebeuren of deze dynastie zou als zovele adellijke geslachten in die tijd roemloos uitsterven.
II.3. Opvoeding en opleiding van Boudewijn
Over de opvoeding en opleiding die Boudewijn genoot, zijn wij nauwelijks ingelicht. Van Caenegem vermoedt uit een passage uit het dagboek van Galbert van Brugge dat de kanunniken van de Sint-Donaaskerk in Brugge een belangrijke rol gespeeld hebben in de opvoeding van Karel de Goede[106], de neef van Boudewijn die sinds 1086 aan het Vlaamse hof verbleef. We kunnen ons dan ook afvragen of de kanunniken van Brugge diezelfde rol op zich namen bij de opvoeding van de jonge Boudewijn enkele jaren later. “Balduinum … adolescentulum necdum militem factum”, schrijft Herman van Doornik[107]. Hij is dus op het moment van het overlijden van zijn vader in 1111 nog altijd niet tot ridder geslagen. Zoals elke oudste adellijke zoon is hij wellicht in de leer gegaan bij een voortreffelijke ridder om er de knepen van het vak te leren. Boudewijns behendigheid met de wapens is in ieder geval niet onopgemerkt gebleven, zo werd hij bij zijn aantreden door Henry van Huntingdon geroemd omdat hij zo voortreffelijk de strijdwapens kon hanteren: “iuvenis omnino strenuus armis”[108]. Ook later zal zijn krijgskunde meermaals worden opgemerkt door kroniekschrijvers, zoals bijvoorbeeld Suger: “Comes Flandriae Balduinus, apprime militaris, elegans juvenis”[109].
II.4. Boudewijn na zijn emancipatie
II.4.1. Zijn ambassade naar de Duitse koning Hendrik V
Zoals ondertussen al duidelijk zal zijn, zijn er nauwelijks bronnen die ons iets vertellen over handelingen of reizen van Boudewijn tijdens zijn jeugd. We kunnen dan ook slechts aan de hand van andere bekende gebeurtenissen iets veronderstellen over Boudewijns rol daarin, zoals zijn mogelijke mederegentschap[110]. Enige uitzondering hierop is een aantekening in de Annales Blandinienses bij het jaar 1110: “Balduinus puer a patre Rotberto ad curiam Bavenberg mittitur”[111]. In 1110 stuurde Robrecht II dus zijn jonge zoon Boudewijn naar het koninklijke hof in Bamberg. Waarom?
Meyer von Knonau plaatst deze ambassade van Boudewijn bij de kerstmisviering van 1109[112]. Rooms koning Hendrik V kwam terug van een Poolse veldtocht en installeerde zijn hof in Bamberg om er kerstmis te vieren. Meyer von Knonau motiveert zijn stelling dat Boudewijn hier in 1109 kerstmis kwam vieren echter niet, maar we kunnen veronderstellen dat hij hiertoe besluit omdat er sprake is van Bamberg in de passage uit de Annales Blaninienses. Men vindt in zijn werk nergens anders een vermelding van Bamberg in de jaren 1109-1110 en omdat zijn werk wel heel exhaustief is en het beste wat voorhanden in verband met de regering van Hendrik V, ga ik ervan uit de koning slechts met kerstmis 1109 in Bamberg geresideerd heeft. Vandaar dat de enige mogelijkheid dat Boudewijn en Hendrik V elkaar in Bamberg konden ontmoeten in de kerstperiode van 1109 kon zijn.
De Annales Blandiniensis schrijft deze ambassade echter bij het jaar 1110. Dit is mogelijk, want we moeten er rekening mee houden dat men in Gent tot het einde van de 12de eeuw de kerststijl hanteerde[113], op die manier kan Boudewijn in het begin van het jaar 1110, vlak na kerstmis 1109, op verzoek van zijn vader Robrecht II een bezoek aan Hendrik V in Bamberg gebracht hebben. Dat Boudewijn zonder probleem de kerstperiode aan het hof van de Rooms koning mocht bijwonen, bewijst dat de relatie tussen Hendrik V en Robrecht II terug genormaliseerd was na een jarenlang conflict tussen beide vorsten en wellicht was dit een manier om die goede verstandhouding kracht bij te zetten.
Inzet van deze strijd was het land van Kamerijk, dat Robrecht II net zoals zijn vader wilde inlijven, maar deze annexatieplannen konden van oudsher rekenen op de tegenstand van de Duitse keizers. Het conflict groeide in november 1107 naar een hoogtepunt toen Rooms koning Hendrik V zich verbond met enkele vorsten uit Neder-Lotharingen, waaronder de aartsvijand van Robrecht II Boudewijn III van Henegouwen en Godfried van Brabant, en met een groot leger aankwam in het Kamerijkse[114]. De koning vatte de bestorming aan van Dowaai, waar graaf Robrecht II persoonlijk het bevel over de verdediging voerde. De Duitse aanval werd met zo een overtuigende kracht door de Vlamingen afgeslagen, dat Hendrik, die ook al niet happig was op een belegering in de winter, bovendien ver van zijn eigen land, besloot om zich terug te trekken. Enkele dagen later sloot hij met Robrecht II een vrede die op 25 december 1107[115] plechtig ondertekend werd. Ze kwamen overeen dat Robrecht aan de koning manschap deed voor rijkslenen en het burggraafschap van Kamerijk mocht behouden samen met le Cateau zolang Hendrik nog geen nieuwe bisschop te Kamerijk had aangesteld. Op die manier kwam een vredevolle relatie tot stand tussen de Duitse keizer en de graaf van Vlaanderen, die naderhand ook door diens zoon Boudewijn werd verder gezet.
II.4.2. Zijn verschijnen in aktes van Robrecht II
De jonge Boudewijn duikt een aantal keer op in aktes van zijn vader Robrecht II. In totaal zijn hiervan acht oorkonden of fragmenten van oorkonden bewaard gebleven. Vier, waaronder één valse, dateren uit de kindertijd van Boudewijn en in de overige vier kunnen we aannemen dat hij zelfstandig optrad. Koch veronderstelt dat hij meerderjarig is geworden op het einde van zijn veertiende jaar, dus in 1108[116]. Samen met zijn moeder Clementia en zijn broer Willem wordt hij vermeld in twee aktes van vóór september 1096, in de valse akte van 1102 en, zonder Willem echter, in een akte die gedateerd wordt tussen 20 juni 1100 en 26 februari 1105[117]. In een oorkonde van 27 februari 1110 stond Robrecht II al de grafelijke rechten die hij bezat op eigendommen van de abdij van Sint-Maarten van Ieper aan deze abdij voor het zielenheil van zichzelf, zijn vrouw, zonen Boudewijn en Willem en zijn ouders[118].
In 1110 begon Boudewijn duidelijk actief op te treden, zoals ook zijn ambassade naar koning Hendrik V aantoont in de nadagen van 1109. Op 20 oktober 1110 ondertekende hij in Orchies zelf het charter waarin zijn vader de schenking van burggraaf Evrard aan de kanunniken van de O.L.V.kerk van Doornik bevestigde[119]. In een oorkonde uit het cartularium van de abdij van Ename wordt zelfs expliciet “assensu filii sui Balduini” geschreven[120]. Robrecht II wees de vrouw Laniarde dus met de uitdrukkelijke toestemming van zijn zoon Boudewijn aan het altaar van de kerk van Ename toe. Koch dateerde deze akte tussen mogelijk 1108 en 6 oktober 1111, dus na de emancipatie van Boudewijn en voor het overlijden van Robrecht II[121]. Aangezien we Boudewijn pas echt initiatief zien nemen vanaf 1110, denk ik dat deze akte eerder in 1110-1111 te plaatsen is dan ervoor.
II.4.3. Was Boudewijn mederegent?
Liet Robrecht II zijn zoon al aan de regering van het graafschap deelnemen nog voor Boudewijn effectief zijn vader opvolgde als graaf? Robrecht zelf was tenslotte toch ook op jonge leeftijd tot regent van Vlaanderen aangesteld, meerbepaald toen Robrecht I op pelgrimage vertrok naar het Heilig Land[122]. Robrecht II lijkt zelfs naderhand medegraaf te zijn gebleven. Er is namelijk een akte bewaard gebleven die uitgevaardigd zou zijn door “Baldewinus Flandrensis comes” en in de verschillende kopieën die wij bezitten op 10 juni 1111 gedateerd wordt[123]. Is dit het bewijs dat Boudewijn medegraaf werd nog voor zijn vader in oktober 1111 overleed? Hij was nog maar 18 jaar en hoewel dit nog zeer jong is, was hij op die leeftijd toch al meerderjarig.
We kunnen, zoals Vercauteren, dan ook veronderstellen dat Robrecht II door zijn leenheer Lodewijk VI ter hulp is geroepen in de campagne tegen Hugo du Puiset, die duurde van maart tot augustus 1111[124]. We weten tenslotte dat Robrecht II de Franse koning van augustus tot oktober bijgestaan heeft in diens strijd tegen Hendrik van Engeland en Theobald van Blois en in één van die veldslagen ook gesneuveld is. Misschien liet hij tijdens die maandenlange periode van afwezigheid de macht over aan Boudewijn, zoals hij ook eertijds zijn vrouw Clementia het regentschap over Vlaanderen toekende toen hij op kruistocht vertrok naar Palestina. In deze periode kan Boudewijn dan een aantal oorkondes uitgevaardigd hebben, waaronder de bewaard gebleven akte van 10 juni 1111, opgesteld te Veurne, waarin hij een stuk grond gelegen in Loberge aan de abdij van Broekburg schenkt[125].
Nochtans vermeldt Suger nergens dat ook Robrecht II betrokken was in Lodewijks strijd tegen Hugo du Puiset, terwijl hij Robrechts aanwezigheid tegenover Theobald van Blois wel ter sprake brengt. Er wordt ook in geen enkele tekst bevestigd dat Robrecht II in juni 1111 afwezig was in Vlaanderen of dat Boudewijn in die periode medegraaf was[126]. Om deze redenen veronderstelt Vercauteren dan ook dat de redacteur van het cartularium van de abdij van Broekburg een fout beging toen hij M°C°XI° schreef in plaats van M°C°XII°[127]. Zodoende moeten we de akte op 10 juni 1112 dateren en gezien Boudewijn op 6 oktober graaf van Vlaanderen werd, zijn alle problemen en speculaties hiermee van de baan.
Besluit
Op basis van de vaststellingen van Cook kunnen we besluiten dat de verhalen uit La Chanson d’Antioche en La Conquête de Jérusalem wellicht niet erg betrouwbaar zijn. We vonden het echter niet verantwoord om ze zomaar te negeren en namen dan ook de passages op waarin de kleine Boudewijn vermeld wordt. De dood van Willem hebben we herbekeken en na analyse van het bronnenmateriaal, waaronder zijn grafplaatje, zijn we ervan overtuigd dat hij in 1109 stierf. Voor de opvoeding van Boudewijn vergeleken we met die van Karel de Goede en zijn opleiding in de krijgskunde konden we achterhalen uit de bronnen. Over zijn ambassade naar de Duitse koning konden we te rade gaan bij Meyer von Knonau, maar aangezien deze zijn veronderstelling niet motiveert, zijn we zelf op zoek gegaan naar een reden. We denken dan ook dat de Vlaamse graaf en Duitse koning hiermee na een jarenlang conflict hun goede verstandhouding kracht wilden bijzetten. Daarna overliepen we in welke aktes van Robrecht II de naam van Boudewijn genoemd wordt. De opmerking van Koch over de emancipatie van Boudewijn konden we hierin verwerken. Het is mogelijk dat hij al op zijn veertiende geëmancipeerd werd, dus in 1108, maar we zien hem toch vooral vanaf 1110 een actieve rol opnemen. Voor de vraag of Boudewijn mederegent was, gingen we te rade bij Vercauteren en namen we diens conclusies over.
III. Het huwelijk van Boudewijn VII
Het huwelijk is altijd al een belangrijke zaak geweest, maar voor een regerende dynastie is het echter van cruciaal belang om de opvolging te verzekeren. Enkel uit een wettig huwelijk kunnen erfgenamen voortspruiten die later de troon zullen bestijgen en de dynastie verderzetten. Daarom is deze vraag ook relevant in ons onderzoek. De problematiek rond het huwelijk van Boudewijn VII is nog nergens onderzocht geweest en dat proberen we in dit derde hoofdstuk te verhelpen. Hoe heette zijn bruid precies? Wat is haar achtergrond? Hoe kwam dit huwelijk tot stand? Het huwelijk werd ontbonden, maar dit blijkt nogal wat voeten in de aarde te hebben gehad. Wie werkte hieraan mee en wat zou de reden voor de scheiding kunnen geweest zijn? Ten slotte bekijken we of Boudewijn nog een tweede huwelijk aanging en wat de gevolgen waren van zijn kinderloos overlijden. We kunnen hiervoor gebruik maken van de kroniek van Lambertus Waterlos en de Flandria Generosa, naast twee brieven over de annulatie van Boudewijns huwelijk van de hand van Ivo van Chartres. Achtergrondinformatie vonden we voornamelijk in encyclopedische biografieën van de betrokken personen.
III.1. Boudewijns huwelijk met Havise van Bretagne
In zijn annalen schreef Lambertus Waterlos bij het jaar 1110: “Balduinus filius Roberti comitis Flandriae accepit uxorem filiam Alani comitis Britanniae”[128]. Lambertus (1108-1170) schreef vanaf 1152 en leverde in zijn annalen de geschiedenis van Kamerijk over[129]. Hij kan dus min of meer een late tijdgenoot van Boudewijn en dus een bevoorrechte bron genoemd worden. Maar meer dan dat Boudewijn, zoon van Robrecht, de graaf van Vlaanderen, de dochter van Alain, graaf van Bretagne ten huwelijk genomen heeft, vertelt hij niet. De naam van deze dochter van graaf Alain van Bretagne wordt niet opgegeven. Ook andere bronnen geven zelden haar naam prijs, zoals de Flandria Generosa. Telkens wordt zij slechts aangeduid als de dochter van Alan Fergent, hertog van Bretagne, graaf van Nantes. Over haar voornaam bestaat zelfs grote twijfel: Agnes of Havise. In recente werken wordt meestal de aanduiding Agnes van Bretagne gebruikt. Een genealogie die in 1643 werd overgeschreven, schrijft Havise[130], maar hoe betrouwbaar is deze bron? In een akte van haar broer Conan III, hertog van Bretagne, verschijnt ze wel als “sorore mea Hadeuguis” in het gezelschap van “matre mea Ermenjart”[131]. In Bretagne noemt men haar dus Hadevige, wat het equivalent is van het Nederlandse Hadewijch.
Ze is wellicht naar de moeder van haar vader, Havoise van Bretagne genoemd. Andere vormen zijn Hedwig, Hadvise, Havide, Havise, Hawise en Havoise. In de meeste Vlaamse kronieken wordt zij echter Agnes of Agniete genoemd[132]. Aangezien ze in een akte van haar broer met “Hadeuguis” wordt aangeduid en de naam Agnes niet, maar Havoise wèl voorkomt in de Bretoense vorstelijke familie, kunnen we veronderstellen dat ze wel degelijk Hadevige of Havise heette. Een interessante verklaring voor de verwarring kunnen we misschien geven via de opmerking van Meyerus “Agnem (Anisem quida scribunt)”[133]. Lang verbleef Havise niet in Vlaanderen en wellicht werd haar naam door het veelvuldig kopiëren, verbasterd tot Agnes: Havise – (H)avisem – Anisem – Agnes.
Zoals we eerder schreven, is Boudewijn VII wellicht rond 1093 geboren. De geboortedatum van Havise is ook niet bekend, maar haar broer Conan werd geboren in 1095[134]. Wat maakt dat er wellicht geen groot leeftijdsverschil was tussen Boudewijn en Havise. Haar vader was Alain IV[135], bijgenaamd Fergent, hertog van Bretagne. Hij was de zoon van Hoël Cornouaille en Havoise, dochter van hertog Alain III van Bretagne. Alain IV werd graaf van Cornouaille en na de dood van zijn vader in 1084 hertog van Bretagne. Hij slaagde er in zijn hertogelijke macht te verstevigen dankzij een sterke greep op de belangrijkste Bretoense graafschappen. Zelf was hij graaf van Cornouaille en na de dood van zijn broer Mathias in 1103 ook graaf van Nantes. Via zijn moeder behoorde hij tot de grafelijke familie van Rennes, die eertijds de hertogen van Bretagne leverden en waarvan de laatste bastaard, Geoffroy Grenonat, de suzereiniteit van Alain IV weigerde te erkennen. Er kwam oorlog van en Alain kon het graafschap Rennes bij het hertogelijke domein voegen. Maar anderzijds moest Alain IV de leenheerschappij van de Franse koning verdragen en bovendien deed hij ook manschap voor Bretagne aan de Engelse koning.
De hertogen van Normandië probeerden al langer een voet tussen de deur in Bretagne te krijgen. Ook Willem de Veroveraar, hertog van Normandië en koning van Engeland eiste dat Alain manschap zou doen. Deze weigerde aanvankelijk, maar uiteindelijk werd het conflict bijgelegd met het huwelijk van Alain Fergent en Constance, dochter van Willem in 1087. Zij overleed echter al in 1090 en hij hertrouwde met Ermengarde, dochter van Fulco van Anjou. Het eerste huwelijk van Alain bleef kinderloos, maar van Ermengarde zou hij drie kinderen krijgen. De latere Conan III, geboren in 1095 en hertog van 1112 tot 1148, Geoffroy die in 1116 te Jerusalem zou sneuvelen en een dochter, Havise[136].
Alain IV was aanwezig op het concilie van Clermont en overtuigd nam hij het kruis aan. Met een groot aantal Bretoense heren sloot hij zich in 1096 aan bij het leger van Robert Courteheuse, hertog van Normandië, om samen naar het Heilig Land te trekken. De regering liet hij over aan zijn vrouw Ermengarde. In oktober 1101 was de hertog terug in Bretagne. Gedurende al die tijd had het land in vrede geleefd, maar hieraan kwam een einde toen Alain IV in conflict kwam met de heren van Anjou en Normandië. Hij vroeg bijstand aan zijn schoonbroer, Geoffrey Martel de Jonge, zoon van graaf Fulco IV van Anjou, maar die sneuvelde bij het beleg van Candé in 1106. Niet veel later in dat jaar hervatte Hendrik I van Engeland de oorlog tegen zijn broer Robert van Normandië en hertog Alain van Bretagne had zich bij het Engelse kamp aangesloten. De slag bij Tinchebrai op 28 september 1106 werd een grote overwinning voor Hendrik I. Hij kon zich meester maken van Normandië en hield zijn broer voor de rest van diens leven gevangen in Engeland. Alain IV deed nu ook manschap aan Hendrik, zonder echter de koninklijke suzereiniteit van Filips I te verwerpen. De oude hertog van Bretagne trok zich in 1112 terug en gaf de troon door aan zijn zoon, Conan III. Alain zelf trad binnen in het klooster van Sint-Sauveur en overleed op 13 oktober 1119.
III.2. Totstandkoming van het huwelijk
We mogen aannemen dat naar de gewoonte van die tijd de grafelijke familie van Vlaanderen en de hertogelijke familie van Bretagne de echtverbintenis tussen hun kinderen geregeld hebben. Hierover zijn echter geen bronnen bewaard gebleven. Maar als we een blik werpen op de geschiedenis van beide dynastieën en de mogelijkheden waarop ze met elkaar in contact gekomen zijn, springt één episode duidelijk in het oog: de Eerste Kruistocht, die in 1096 op gang kwam en leidde tot de val van Jeruzalem in 1099.
De oproep van paus Urbanus II kreeg grote weerklank in West-Europa en tussen augustus en oktober 1096 zetten wel vijf verschillende kruisvaartlegers zich in beweging in de richting van Constantinopel. Het leger dat uit Noord-Frankrijk afkomstig was, bestond uit Bretoenen onder leiding van hertog Alain IV[137], Normandiërs met als aanvoerder hertog Robert Courteheuse, Vlamingen onder bevel van graaf Robrecht II[138] en verder nog milities uit o.a. Blois. Zij trokken niet zoals het Lotharingische leger onder leiding van Godfried van Bouillon in oostelijke richting via Hongarije naar Constantinopel, maar gingen zuidwaarts dwars door Frankrijk en de laars van Italië naar Apulië. Daar zag Robrecht II trouwens zijn zus Adela terug, die getrouwd was met hertog Rogier Borsa. Hij wilde echter geen tijd verliezen en in tegenstelling tot Robert Courteheuse en Stephen van Blois, die er overwinterden, stak hij na een korte rust de Egeïsche Zee over en vervolgde hij zijn weg naar Constantinopel. Daar verzamelden de verschillende kruisvaarderlegers en in mei 1097 vervolgden ze gezamenlijk hun weg naar Palestina.
Het is niet de bedoeling om hier de volledige kruistocht uit de doeken te doen, maar het moge wel duidelijk zijn dat Robrecht II en Alain IV uitgebreid de tijd hebben gehad om tijdens hun gezamenlijke reis aan de toekomst van hun kinderen te denken. Te meer daar ook Robrechts eigen huwelijk heel waarschijnlijk zoals dat van zijn zus Adela tijdens een vergelijkbare pelgrimage van hun vader Robrecht de Fries naar het Heilig Land beklonken werd[139]. Ook de terugreis ondernam Robrecht II samen met zijn neef Robert Courteheuse en wellicht sloot Alain IV zich wederom bij hen aan. In Apulië scheidden hun wegen echter opnieuw, want anders dan Courteheuse die er nog een tijdlang verbleef, spoedde Robrecht II, sinds dit avontuur bijgenaamd ‘van Jeruzalem’, zich zonder verder oponthoud naar Vlaanderen, waar hij in de lente van 1100 aankwam[140], wellicht met een huwelijksregeling op zak. Alain IV zou zijn geliefde Bretagne pas in oktober 1101 terugzien[141].
Tien jaar later hadden zowel Boudewijn van Vlaanderen als Havise van Bretagne de huwelijksleeftijd bereikt en in 1110-1111, zo weten we uit de annalen van Lambertus Waterlos, werd het huwelijk tussen beiden dan effectief voltrokken. We mogen veronderstellen dat Havise vanaf dat moment in Vlaanderen verbleef.
III.3. De ontbinding van het huwelijk van Boudewijn en Havise
III.3.1. De tussenkomst van Ivo van Chartres
Spoedig verrees echter verzet tegen dit prinselijke huwelijk. Er werd een beroep gedaan op bisschop Ivo van Chartres om de ontbinding van het huwelijk te legitimeren. De bisschop van Chartres was in zijn tijd dè specialist in canoniek recht en huwelijksrecht in het bijzonder. Goed bekend is zijn aanvaring met de Franse koning toen die zijn eerste echtgenote Bertha van Holland verstootte en Bertrade van Montfort, de vrouw van Fulco IV van Anjou tot vrouw nam[142]. Het conflict tussen beiden nam zodanige proporties aan dat Ivo van Chartres zelfs een tijd in de cel belandde. Ook in verband met het huwelijk van de zoon van de Vlaamse graaf bleef hij volhouden. Hij deed verslag van zijn onderzoek in een brief aan Radulf, de aartsbisschop van Reims, waarin hij eveneens verwees naar de huwelijksproblemen van koning Filips[143]. Die brief dateert van vóór 12 maart 1111, aangezien in de brief sprake is van Hugo van Puiset die Chartres bedreigt en er op die dag een tocht tegen hem werd ondernomen[144], volgens de uitgever stamt de brief uit 1110[145], dat zou dus al zeer kort na het huwelijk zijn.
Radulf en enkele andere prelaten hadden namelijk aan Ivo van Chartres gevraagd eens samen te komen met de genealogen die de bloedverwantschap tussen koning Filips I en Bertrada van Montfort onderzocht hadden: “computatores vero genealogiae, quos monebatis mecum venire”[146], om er te spreken over de verwantschap tussen Boudewijn en Havise. Ivo had hen echter niet kunnen vinden, maar had wel inzage gekregen in hun werk en dat van een zekere Castus, een monnik uit Anjou. In de curie van paus Urbanus II leerde hij namelijk dat er inderdaad bloedverwantschap was, niet direct tussen de kinderen, maar wel tussen hun voorouders, van wie de verwantschap toentertijd dringend onderzocht moest worden, namelijk in de affaire van de koning met Bertrade van Montfort: “Consanguinitatem quae dicitur esse inter filium Flandrensis Comitis et filiam Comitis Redonensis, didici cum essem in curia Papae Urbani, non propter istos pueros, qui nondum fortasse nati erant, sed propter avos eorum, aut proavos paternos aut maternos, de quorum consanguinitate tunc temporis urgente necessitate tractabatur”[147].
Ivo van Chartres kwam tot de vaststelling dat er sprake was van bloedverwantschap in de zesde graad tussen Boudewijn en Havise[148]. Boudewijn was de zoon van Robrecht II, de zoon van Robrecht I, die de zoon was van Boudewijn V en Adela van Frankrijk. Zij was de dochter van Robert II en Constantia van Toulouse. Constantia was de dochter van Willem II van Provence en Blanche van Anjou. Blanche was op haar beurt de dochter van Fulco II van Anjou en Gerberga van Maine. Haar broer was Geoffroy I Grisegonnelle, graaf van Anjou die de vader was van Fulco III. Het graafschap Anjou ging over op zijn dochter Ermengarde en later op haar zoon Fulco IV. Deze was de vader van Ermengarde van Anjou, de echtgenote van Alain IV Fergent en de moeder van Havise. Boudewijn en Havise hebben dus Fulco II, graaf van Anjou en Gerberga van Maine als gemeenschappelijke voorouders in de zesde graad. Genoeg redenen voor Ivo van Chartres om de ontbinding van hun huwelijk te vragen.
III.3.2. Annulatie van het huwelijk en de tweede verwantschapslijn
Wanneer de annulatie van het huwelijk tussen Boudewijn van Vlaanderen en Havise van Bretagne precies heeft plaatsgevonden, weten we niet, maar we kunnen veronderstellen dat er niet lang getalmd werd. Er zijn geen kinderen bekend van Boudewijn en Havise en zij wordt ook in geen enkele akte van Boudewijn vernoemd, die toch al kort na zijn huwelijk de grafelijke kroon mocht opzetten, in oktober 1111. De Flandria Generosa weet ons te melden dat het Cono, bisschop van Prenestino, was die paus Paschalis II heeft overtuigd om het huwelijk te ontbinden[149]. Deze bron claimt zelfs letterlijk de woorden te kennen die Cono van Prenestino toen uitsprak tegenover de paus: “Constantia regina Francorum et Ermengardis comitissa Avernensis sorores fuerunt. De Constantia nata est Athela comitissa et de Ermengarde Avernensi altera Ermengardis comitissa; de Athela Robertus Friso, et de Ermengarde Berta comitissa; de Roberto alter Robertus, et de Berta Havisis Namnetensis comitissa; de Roberto iuniore iste Balduinus, et de Havise comes Alanus; de hoc ista iuvencula.”[150]
Dit is echter een andere genealogische verwantschap dan die welke Ivo van Chartres heeft ontdekt en opgetekend in zijn brief van rond 1111. We hebben echter nog een brief van zijn hand over deze kwestie en die dateert uit 1115[151]. En deze brief is gericht aan Cono van Prenestino, legaat van de Pauselijke Stoel en brengt een tweede verwantschapslijn ter sprake. Een logische verklaring is dat de eerste brief van Ivo van Chartres blijkbaar niet veel had uitgehaald, maar dat zijn tweede brief uit 1115 Cono van Prenestino ervan overtuigde om in te grijpen. Hij trok naar paus Paschalis II, zette daar de te dichte bloedverwantschap tussen Boudewijn en Havise uiteen en vroeg de annulering van hun huwelijk, die daarna ook door de paus werd uitgesproken. Boudewijn en Havise werden ingelicht over deze pauselijke beslissing, gingen uiteen en Havise keerde terug naar Bretagne. Maar waarom zou Ivo’s eerste brief van rond 1111 zo weinig effect gehad hebben en was er een tweede nodig? Waarom zijn er geen verwijzingen naar Havise in de oorkonden die Boudewijn van 1111 tot 1115 uitvaardigde, zijn er geen gegevens over Havise aan het Vlaamse hof of kinderen van het echtpaar bekend?
III.3.3. Precieze datering van de annulatie
Het lijkt er eigenlijk op dat beide echtelieden al vrij vroeg na hun huwelijk uiteen zijn gegaan en dat de eerste brief van Ivo van Chartres, gericht aan aartsbisschop Radulf van Riems, hiervoor verantwoordelijk was. Het vreemde is dan natuurlijk waarom in de historiografie enkel de tweede verwantschapslijn uit de brief van 1115 overgeleverd werd en ook de rol van Cono van Prenestino duidelijk in de verf werd gezet. Bovendien werd Cono van Prenestino slechts vanaf 1114 aangesteld als pauselijke legaat in Frankrijk[152]. Werd het huwelijk tussen Boudewijn en Havise in 1111, na de brief van Ivo van Chartres, dan toch ontbonden maar aangevochten door het echtpaar of door andere personen? Of was de uiteengezette verwantschap niet overtuigend genoeg? En heeft de tweede brief uit 1115 van Ivo van Chartres dan de doorslag gegeven? Cono van Prenestino zette dan voor de paus de gewraakte bloedverwantschap uit, nu geïllustreerd met een dichtere verwantschap dan die welke in de eerste brief beschreven werd. Daarop besloot paus Paschalis II dat het huwelijk terecht ontbonden werd en was de zaak hiermee gesloten.
Het feit dat het huwelijk van Boudewijn VII in 1111 geannuleerd werd, maar dat dit pas in 1115 nog eens officieel bevestigd werd, met een dichtere bloedverwantschap als argument, kan misschien ook een verklaring bieden voor een ander huwelijk. Namelijk dat van Margaretha van Clermont en Karel de Goede. Margaretha was een zeer begeerlijke huwelijkspartner aangezien ze het strategische graafschap Amiens als bruidschat mee zou krijgen[153]. Is het dus niet vreemd dat de toenmalige regerende graaf, Boudewijn VII, zelf niet dit voordelig huwelijk aanging? Maar misschien was dat gewoon niet mogelijk aangezien de betwistingen rond zijn al of niet rechtmatig huwelijk tot 1115 nog altijd niet van de baan waren. Om echter te voorkomen dat iemand anders deze gunstige huwelijkspartner aan de haak zou slaan, besliste Boudewijn VII dan maar dat zijn adviseur Karel de Goede de geschikte kandidaat was. Herman van Doornik schrijft trouwens expliciet dat Boudewijn het huwelijk van Karel van Denemarken met de zus van graaf Raoul van Verdun arrangeerde[154].
We kunnen ons de vraag stellen waarom het huwelijk tussen Boudewijn van Vlaanderen en Havise van Bretagne ontbonden werd. Bloedverwantschap is namelijk zelden de echte reden voor een scheiding, eerder de meest elegante uitweg. De echte motieven moeten we zoeken in de veranderingen die plaatsvonden tussen crica 1096, datum waarop Robrecht II en Alain IV wellicht tot een huwelijksovereenkomst kwamen voor hun kinderen, en circa 1111, datum waarop Ivo van Chartres in zijn brief over de annulatie van het huwelijk spreekt. De oorzaak moeten we wellicht zoeken in de veranderde verhouding tussen het huis van Vlaanderen en het huis van Bretagne in die periode. Toen trok Lodewijk VI van Frankrijk namelijk ten oorlog tegen Hendrik I van Engeland, een strijd die enkele jaren zou duren[155]. De belangrijkste bondgenoot van Lodewijk was Robrecht II, terwijl Hendrik sterk kon bogen op de Bretoense hulptroepen van Alain IV, die trouwens manschap voor Bretagne aflegde aan de Engelse koning[156]. Dat Robrecht II sneuvelde in deze oorlog maakte alles nog erger, misschien werd zelfs gevreesd dat de jonge Boudewijn langs zijn toekomstige schoonvader in het Engelse kamp zou verzeilen. Om deze redenen werd wellicht al vlug tot een ontbinding besloten van het huwelijk van de Vlaamse graaf en Havise van Bretagne en werd een beroep gedaan op de kunde van Ivo van Chartres om via een aantoonbare bloedverwantschap tussen de gehuwden dispensatie te verkrijgen van de paus.
III.4. Tweede huwelijk van Boudewijn VII?
Ging Boudewijn VII na zijn ontbonden huwelijk met Havise van Bretagne nog een ander huwelijk aan? Nicolaes Despars en Meyerus, die het wellicht van de eerste overnam, dachten althans van wel[157]. Volgens hen nam Boudewijn VII na zijn eerste mislukte huwelijk Margaretha van Boulogne als vrouw. Meer gegevens dan dat ze de dochter was van de graaf van Boulogne geven beide auteurs niet en vinden we ook niet in de Europäische Stammtafeln[158]. De toenmalige graaf van Boulogne was Eustachius III die regeerde van 1088 tot 1125[159]. In 1102 trouwde hij met Mary van Schotland en in 1103 werd zijn erfgename Mathilde geboren, die later huwde met Stephen van Blois, de latere koning van Engeland. De vader van Eustachius III was graaf Eustachius II en hij regeerde vanaf 1049 en stierf tussen 1070 en 1082[160]. Deze gegevens impliceren dat als Boudewijn VII inderdaad nog huwde met de dochter van de graaf van Boulogne, zij ofwel al van respectabele leeftijd moest zijn (en dochter van graaf Eustachius II) of integendeel nog zeer jong was (na 1103 geboren en dochter van graaf Eustachius III).
Echter het feit dat we over dit vermeende huwelijk niets vinden in de Flandria Generosa, noch in andere meer geloofwaardige bronnen dan Despars en Meyerus, en we bovendien helemaal geen Margaretha van Boulogne kennen, doet ons besluiten dat Boudewijn VII na zijn ontbonden huwelijk met Havise van Bretange wellicht nooit meer in het huwelijksbootje is gestapt. Nochtans weten we dat hij de vrouwen niet versmaadde. Ordericus Vitalis beschreef in zijn kroniek hoe Boudewijn VII zich in de nacht nadat hij gewond raakte op het Normandische slagveld overgaf aan mateloosheid en met een vrouw sliep: “ac cum muliere concubuit” [161], wat de oorzaak zou zijn van zijn verlammende ziekte op het einde van zijn leven. Als het al waar is wat Ordericus hier schrijft, zullen we wel nooit weten wie deze bevallige Normandische schoonheid was die er in slaagde de graaf van Vlaanderen te verleiden of werd ze ertoe gedwongen? Slechts één ding is zeker, ze heeft geschiedenis geschreven.
III.5. De kinderloze Boudewijn VII als laatste der Baldwinen
Historiografisch ligt het grootste belang van Boudewijn VII in het feit dat hij de laatste mannelijke opvolger in directe lijn was uit het huis der Baldwinen. Als hij al ergens vermeld wordt, dan is dat vooral in die hoedanigheid. Ondanks een aantal crisissen in de vroegste geschiedenis van Vlaanderen, werd de gravenkroon telkens van vader op zoon doorgegeven. De stichter van het Vlaamse gravenhuis, Boudewijn I (864-879), werd opgevold door zijn zoon Boudewijn II (879-918) die nu algemeen erkend wordt als grondlegger van het graafschap Vlaanderen. Daarna kwamen Arnulf I (918-964), Boudewijn III (+ 962) die echter nooit zelfstandig regeerde, Arnulf II (964-988), Boudewijn IV (988-1035) en Boudewijn V (1035-1067). Daarna ging het land over in handen van diens zoon Boudewijn VI (1067-1070) die al vroeg overleed en het graafschap doorgaf aan zijn zoon Arnulf III (1070-1071). Maar hiertegen rees al vlug verzet onder leiding van Robrecht I de Fries (1071-1093), de tweede zoon van Boudewijn VI, die er in slaagde het graafschap in handen te krijgen. Deze usurpatie zou echter als een smet over zijn dynastie blijven hangen. Robrecht I werd opgevold door zijn zoon Robrecht II (1093-1111), de vader van Boudewijn VII.
Dat Boudewijn VII kinderloos overleed, zal van groot cruciaal belang blijken te zijn voor de verdere geschiedenis van het graafschap Vlaanderen. Met hem stierf de dynastie der Baldwinen in rechtstreekse mannelijke lijn uit, als we geen rekening houden met de onwettige Willem van Ieper[162], zoon van Filips van Lo, de broer van Robrecht II, en de vijandige gravendynastie van Henegouwen. Aangezien er geen wettelijke zoon was die zijn vader zonder probleem volgens het erfrecht zou kunnen opvolgen, moest er naar een andere opvolger gezocht worden. Men kan zelfs stellen dat de troonstrijd die losbarste na het kinderloze overlijden van Boudewijn VII het graafschap in wel drie burgeroorlogen heeft gestort. Pas de derde dynastie na die van de Baldwinen slaagde er in zich stevig op de grafelijke troon te vestigen en stabiliteit en voorspoed te brengen in het graafschap.
Besluit
Uit de bronnen konden we vaststellen dat Boudewijn in 1110-1111 een huwelijk aanging met de dochter van hertog Alain IV van Bretagne. We gaven er de voorkeur aan haar Havise in plaats van Agnes te noemen, aangezien ze ook zo genoemd wordt in een akte van haar broer Conan III. Het huwelijksakkoord is wellicht tijdens de Eerste Kruistocht tot stand gekomen, waaraan zowel Robrecht II als Alain IV gezamenlijk deelnamen. Al spoedig na het huwelijk echter werden er bezwaren geopperd en kreeg Ivo van Chartres de opdracht om een geldige bloedverwantschap aan te tonen, waardoor het huwelijk ontbonden zou kunnen worden. In een eerste brief van rond 1111 maakt hij melding van zo een verwantschap, maar blijkbaar was het probleem hiermee niet van de baan. In 1115 schrijft hij namelijk over een dichtere verwantschap en pas daarna werd de feitelijke scheiding uitgesproken.
Toch lijkt het er op dat de Boudewijn en Havise al in 1111 uit elkaar zijn gegaan, aangezien zij behalve in verband met haar huwelijk nergens meer vermeld wordt in een Vlaamse akte of kroniek en er ook geen kinderen van dit paar bekend zijn. De reden voor de echtscheiding moeten we wellicht zoeken in de veranderde internationale situatie. Er was een grote Europese oorlog uitgebroken tussen de Engelse en Franse koning, waarin Bretagne en Vlaanderen lijnrecht tegenover elkaar stonden. Bovendien sneuvelde Robrecht II in deze strijd en de vrees dat de jonge Boudewijn in het kamp van zijn schoonvader zou kunnen terechtkomen, zal de druk om tot de ontbinding van het huwelijk over te gaan alleen maar verhoogd hebben. We vonden geen afdoend bewijs dat Boudewijn VII daarna nog een huwelijk aanging met een dochter uit het huis van Boulogne. Het feit dat hij kinderloos overleed en met hem het oude grafelijk huis uitstierf, zal van groot belang blijken te zijn voor de gebeurtenissen na zijn dood.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[51] KOCH, “Het graafschap Vlaanderen”, 382-383.
[52] DE HEMPTINNE, “Vlaanderen en Henegouwen”, 372.
[53] Voor de strijd tussen Robrecht de Fries en Arnulf III: DE HEMPTINNE, “Vlaanderen en Henegouwen”, 372.
[54] DE HEMPTINNE, “Vlaanderen en Henegouwen”, 372.
[55] VANDERKINDERE, La formation, I, 139-150.
[56] GANSHOF, La Flandre, 52.
[57] DHONDT, “Vlaanderen”, 87.
[58] PIRENNE, “Robert II de Flandre”, 437; VANDERKINDERE, La formation, I, 302.
[59] DE HEMPTINNE, “Vlaanderen en Henegouwen”, 375.
[60] SABBE, “La réforme clunisienne”, 134; SPROEMBERG, “Clementia”, 1215.
[61] LUYKX, De graven van Vlaanderen en de Kruistochten, 40-72.
[62] PIRENNE, “Robert II de Flandre”, 440-444.
[63] VERCAUTEREN, Actes, 61: “S. Clemencie comitisse”.
[64] VERCAUTEREN, Actes, xviii, hij verwijst hierbij naar de Flandria Generosa A, 313.
[65] SPROEMBERG, “Clementia”, 1208-1209.
[66] VERLINDEN, Robert Ier, 24.
[67] SPROEMBERG, “Clementia”, 1209.
[68] WALTER VAN TERWAAN, Vita Karoli Comitis, 542.
[69] VERCAUTEREN, Actes, 62-65: “cum filiis nostris Balduino et Wilelmo” en “filiis meis Balduino et Guillelmo”.
[70] Flandria Generosa A, 306.
[71] HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, RHF, 394.
[72] DESPARS, Cronijcke, 249.
[73] VANDERKINDERE, La formation, I, 303.
[74] VERCAUTEREN, Actes, 62-65.
[75] SIMON VAN SINT-BERTIJNS, Gesta abbatum, 652.
[76] WALTER VAN TERWAAN, Vita Karoli comitis, 541.
[77] HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, RHF, 395.
[78] Annales Blandinienses, GRIERSON, ed., 37.
[79] SIMON VAN GENT, Gesta abbatum, 656.
[80] Het loden grafplaatje van Willem wordt samen met zijn mozaïeken grafzerk bewaard in het Museé de l’Hôtel Sandelin. Museé de l’Hôtel Sandelin, Plaque de plomb trouveé dans la tombe de Guillaume, fils du comte Robert de Flandre.
[81] DESPARS, Cronijcke, 249.
[82] Het verhaal: HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, 35-36 en ID., RHF, 394.
[83] HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, RHF, 394.
[84] DE HEMPTINNE, “De gravinnen”, 451.
[85] LENAERS, Clementia van Bourgondië, 75; DE DECKER, Clementia van Boergondië, 17.
[86] Narrative Souces, Richard le Pèlerin, Graindor de Douai.
[87] Narrative Souces, Richard le Pèlerin, Graindor de Douai. Zie ook de titel van zijn editie: PARIS, P. La chanson d'Antioche composée au commencement du XIIe siècle par le pélerin Richard, renouvelée sous le règne de Philippe-Auguste par Graindor de Douai. Parijs, 1848.
[88] COOK, Chanson d’Antioche, 23-30.
[89] COOK, Chanson d’Antioche, 74.
[90] Narrative Souces, Richard le Pèlerin, Graindor de Douai.
[91] GRAINDOR DE DOUAI, La Chanson d’Antioche, 37-38.
[92] GRAINDOR DE DOUAI, La Chanson d’Antioche, 118-119.
[93] GRAINDOR DE DOUAI, La Conquête de Jérusalem, 197.
[94] GRAINDOR DE DOUAI, La Conquête de Jérusalem, 267.
[95] KOCH, De rechterlijke organisatie, 54.
[96] NICHOLAS, “Medieval Flanders”, 105.
[97] Museé de l’Hôtel Sandelin, Plaque de plomb trouveé dans la tombe de Guillaume, fils du comte Robert de Flandre.
[98] Althans zijn loden grafplaatje is op die dag gedateerd: de 3de kalenden van februari 1109 = 30 januari 1109.
[99] JAN DE LANGE, Chronica Sancti Bertini, 788.
[100] Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensiu, III, 328.
[101] JAN DE LANGE, Chronica Sancti Bertini, 789: “armato milite”.
[102] SIMON VAN GENT, Gesta abbatum, 656.
[103] Thesaurus diplomaticus, Boudewijn VII.
[104] SIMON VAN GENT, Gesta abbatum, ed. Guérard, II, 260-261.
[105] Gesta abbatum Sancti Bertini Sithiensiu, III, 328.
[106] VAN CAENEGEM, “Historische inleiding”, 112; GALBERT VAN BRUGGE, De moord, 145.
[107] HERMAN VAN DOORNIK, De restauratione, RHF, 394.
[108] HENRY OF HUNTINGDON, Historia Anglorum, 458.
[109] SUGER, Vita Ludovici, 43.
[110] Cf. infra: zijn eventueel mederegentschap, 17.
[111] Annales Blandinienses, 27.
[112] MEYER VON KNONAU, Jahrbücher, V, 102-103.
[113] STRUBBE en VOET, De chronologie, 474.
[114] PIRENNE, “Robert II de Flandre”, 443.
[115] PIRENNE, “Robert II de Flandre”, 443.
[116] KOCH, “Actes des comtes de Flandre”, 264. Als we dit vergelijken met de gegevens uit GODDING, Le droit privé, 70, in verband met de meerderjarigheid van kinderen in de Middeleeuwen, dan kunnen we de visie van Koch bijtreden. De meerderjarigheid van jongens schommelde tussen 14, 15 en 16 jaar.
[117] De akten zijn te vinden in: Thesaurus diplomaticus. Robrecht II en VERCAUTEREN, Actes, 62-99, nr. 20, 21, 29 en 33.
[118] VERCAUTEREN, Actes, 107-109, nr. 40.
[119] VERCAUTEREN, Actes, 119-120, nr. 44.
[120] KOCH, “Actes des comtes de Flandre”, 264-265.
[121] KOCH, “Actes des comtes de Flandre”, 264.
[122] PIRENNE, “Robert II de Flandre”, 437. VANDERKINDERE, La formation, I, 302.
[123] Akte en idee van mederegentschap: VERCAUTEREN, Actes, 141-142.
[124] VERCAUTEREN, Actes, 141.
[125] Thesaurus diplomaticus. Boudewijn VII en VERCAUTEREN, Actes, 141-142.
[126] VERCAUTEREN, Actes, 142.
[127] VERCAUTEREN, Actes, 142.
[128] LAMBERTUS WATERLOS, Annales Cameracenses, 512, indien hij de paasstijl hanteerde, kan het huwelijk ook plaatsgevonden hebben in de eerste maanden van 1111.
[129] LAMBERTUS WATERLOS, Annales Cameracenses, 509-510; Narrative sources. Lambertus Watrelosensis.
[130] Ex Genealogia Comitum Flandriae, 411.
[131] Ex actis sanctorum et illustrium virorum gestis, 195: Exemplar chartulae Conani Comitis de redditione et confirmatione Bellae-insulae facta monasterio Kemperlegiensi.
[132] DESPARS, Cronijcke, 263: spreekt van “Agniete”.
[133] MEYERUS, Flandricarum, fol. xxiv verso.
[134] WAQUET, “Alain IV (ou VI)”, 1079.
[135] Biografische gegevens uit: WAQUET, “Alain IV (ou VI)”, 1078-1080.
[136] Europäische Stammtafeln, II, 75.
[137] WAQUET, “Alain IV (ou VI)”, 1079.
[138] Over de deelname van Robrecht II aan de Eerste Kruistocht: LUYKX, De graven van Vlaanderen en de kruistochten, 40-72. In ruimer verband: GROUSSET, Histoire des croisades en RILEY-SMITH, The Oxford history of the Crusades.
[139] SPROEMBERG, “Clementia”, 1209 en VERLINDEN, Robert Ier, 24.
[140] LUYKX, De graven van Vlaanderen en de kruistochten, 71.
[141] WAQUET, “Alain IV (ou VI)”, 1079.
[142] MUNIER, “Yves de Chartres”, 1552.
[143] IVO CARNOTENSIS, Epistola ad Radulphum, 150.
[144] DE DECKER, Clementia van Boergondië, 13.
[145] IVO CARNOTENSIS, Epistola ad Radulphum, 150.
[146] IVO CARNOTENSIS, Epistola ad Radulphum, 150.
[147] IVO CARNOTENSIS, Epistola ad Radulphum, 150.
[148] De stamboom die hij opgeeft, stemt overeen met de gegevens die we vinden in de Europäische Stammtafeln: II,82 en III, 116 (Anjou); II, 11 (Franse koningen); II, 187 (Provence).
[149] Flandria generosa, 323.
[150] Ook deze stamboom komt overeen met de gegevens uit de Europäische Stammtafeln: II,76 (Auvergne); II, 46-47 (Blois-Champagne); II, 187 (Provence); II, 11 (Franse koningen).
[151] IVO CARNOTENSIS, Epistola ad Cononem, 177.
[152] DEREINE, “Conon de Préneste”, 462.
[153] VANDERKINDERE, La formation, I, 153.
[154] HERMAN VAN DOORNIK, Liber de restauratione, 41.
[155] Zie voor deze oorlog: BARLOW, The Feudal Kingdom, 194-196.
[156] BARLOW, The Feudal Kingdom, 194.
[157] DESPARS, Cronijcke, 263; MEYERUS, Flandricarum, fol. xxv recto.
[158] Europäische Stammtafeln, III, 621.
[159] Europäische Stammtafeln, III, 621.
[160] Europäische Stammtafeln, III, 621.
[161] ORDERICUS VITALIS, Historia ecclesiastica, Book IX, 191.
[162] WARLOP, “Willem van Ieper”, 288.