Handel in moeilijke tijden. Een Gents handelshuis aan het einde van de zeventiende eeuw. (Sean De Windt) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk II: De familie de Buck [64]
Reynier de Buck, zelf zoon van een meersenier, Abraham de Buck, trouwde op 25 september 1666, in de St.-Niklaaskerk, met jonkvrouw Adriane Mortier, dochter van Jacques Mortier en weduwe van meester Sacharias van den Swallemme. Uit dit huwelijk werden tien kinderen geboren, waarvan er uiteindelijk zeven zouden overleven. Tussen haar negende en tiende kind had Adriane Mortier ook nog een miskraam.
1. Mari Clara de Buck
Geboren op 12 augustus 1667 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Haar peter was Jacques Mortier sr., de vader van Adriane en zelf zoon van Guillaume Mortier, en haar meter Mari Danens, dochter van Pieter Mari Clara de Buck. Mari Clara de Buck stierf op 18 augustus 1667. De uitvaart vond plaats in de St.-Niklaaskerk.
2. Mari Madelinne de Buck
Geboren in november 1668 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Haar peter was Abraham de Buck sr., vader van Reynier de Buck sr., en haar meter Madelinne de Keyser, dochter van Michiel de Keyser. Op 3 juni 1675 ontving zij het Heilig Vormsel. Mari Madelinne de Buck stierf op 3 september 1676.
3. Jacobus Nicolaas de Buck
Geboren op 23 januari 1671 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Zijn peter was Nicolaas de Buck, zoon van Abraham de Buck sr. en broer van Reynier de Buck, en zijn meter B. Cruysnerre.
In 1694 behaalde hij het diploma van ‘licentiaet in beijde de rechten’ aan de Universiteit van Leuven[65], waarop hij vervolgens werd ingezworen als advocaat bij de Raad van Vlaanderen[66]. In 1700, zou hij evenwel in het leger gaan met de rang van kapitein om zodoende aan Franse zijde mee te vechten in de Spaanse successieoorlog. Zijn broers Franciscus en Reynier Abraham zouden hem enige tijd later volgen.
4. Livine de Buck
Geboren op 29 november 1672 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Haar peter was Pieter de Schemaker jr., zoon van Pieter de Schemaker sr., en haar meter Livine Mortier, dochter van Jacques Mortier en zus van Adriane Mortier. Livine de Buck stierf op 18 oktober 1675. De uitvaart vond plaats in de St.-Niklaaskerk.
5. Franciscus de Buck
Geboren op 16 februari 1675 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Zijn peter was François de Smet en zijn meter Anna de Grave.
Later zou hij het diploma behalen van dokter in de medicijnen[67]. Al moet hier gewezen worden op het feit dat uit een brief van Bernard Halbergh uit Frankfurt zou blijken dat Franciscus lang niet altijd zo een voorbeeldig leven geleid heeft. Halbergh adviseerde, in 1700, aan Reynier en Adriane dan ook dat hun zoon spoedig zou horen te trouwen opdat een vrouw van respectabele afkomst er wel in zou slagen om zijn karakter in toom te houden. Dit laat ons vermoeden dat de brief van Hendrik Keerckman en van Brenen[68] waarin het onbetamelijke gedrag van één van de zonen van Reynier ter sprake komt, in wezen refereert aan Franciscus. Uit deze brief blijkt dat Franciscus een meisje van goede naam uit een Amsterdamse familie zwanger had gemaakt en met dit nieuwtje dwijlde hij tal van koffiehuizen en herbergen af. Zelf vroeg hij haar echter met aandrang dat zij dit niet zou vertellen aan haar voogden en hij bezwoer haar te zullen huwen. Haar zus die alles dreigde te vertellen aan hun voogden werd door Franciscus bedreigd: “hij den degen uitsteekende haer willende doorstecken.” Uiteindelijk werd het onmogelijk om alles nog later verborgen te houden en besloot Franciscus alsnog de benen te nemen. De voogden van het meisje lieten het hier echter niet bij en drongen aan op een reparatoir huwelijk. Het is echter twijfelachtig of het ooit zo ver is gekomen.
Later zou Franciscus, net als zijn broers, Jacobus en Reynier, in 1702, in dienst treden van het leger van de Spaanse Nederlanden, aanvankelijk als kadet en later als musketier. Van Franciscus bleef een brief bewaard, uit 1702, opgesteld in Cremona[69], waarin hij er bij zijn ouders op aandrong hem een zekere som geld toe te zenden. Het uitblijven van geld werd door hem (terecht) geïnterpreteerd als een signaal dat zijn ouders hem liever thuis zagen dan in het verre Italië. Zij waren immers verplicht om alle onkosten die hun zonen maakten zelf te vergoeden, daar het leger niet tussenbeide kwam[70].
6. Reynier Abraham de Buck
Geboren op 28 december 1676 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Zijn peter was Abraham de Buck sr., vader van Reynier de Buck sr., en zijn meter Madelinne de Keyser, dochter van Michiel de Keyser.
In 1699 ondernam hij een mislukte poging om te huwen met Annette Stalpaert uit Nantes, eveneens dochter van een koopman[71]. Dit resulteerde uiteindelijk in een finaciële aderlating voor Reynier junior.
Ook hij diende, vanaf 1702, in het Spaanse leger, als kornet. Daarvoor had hij overigens reeds gediend als adjudant[72].
Het laatste dat we van hem konden vernemen was dat hij, om onduidelijke redenen, in 1714 was vastgezet[73]. Opmerkelijk is dat hij niet zozeer de overige leden van de familie aanschrijft om hulp, maar wel Jacomo Francisco vanden Berghe die instond voor de verkoop van de bezittingen van Reynier de Buck sr. de en de verdeling van de opbrengst onder de schuldeisers.
7. Isabelle Marie de Buck
Geboren op 30 mei 1678 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Haar peter was Pieter de Buck, een wijnhandelaar en zoon van Abraham de Buck sr., en haar meter Isabelle Mortier, dochter van Jacques Mortier en zus van Adriane Mortier.
8. Marie Anne de Buck
Geboren op 31 juli 1680 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Haar peter was Jacques Mortier sr. en haar meter Marie Danens, dochter van Pieter Danens.
Zij zou later huwen met J.C. Noiret de St.-Anthoine uit Rijsel.
9. Abraham de Buck
Geboren op 11 februari 1682 en op 12 februari gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Zijn peter was Abraham de Buck sr., vader van Reynier de Buck sr., en zijn meter Madelinne de Keyser, dochter van Michiel de Keyser.
10. Jozef Franciscus de Buck
Geboren op 2 april 1687 en dezelfde dag gedoopt in de St.-Niklaaskerk. Zijn peter was Diego Eredia, kampmeester en luitenant-gouverneur van het kasteel van Antwerpen, en zijn meter Mevr. Marie Anne Thérèse d’ Arme, echtgenote van Dhr. Rhym., baron van Bellem. In tegenstelling tot het peter- en meterschap over zijn vorige kinderen viel dit in het geval van Jozef Franciscus niet toe aan één van de nauwe verwanten van Reynier de Buck of zijn echtgenote. Wel konden, zowel peter als meter, als notabelen beschouwd worden in de Zuidelijke Nederlanden. Dit kan wijzen op het feit dat Reynier de Buck zich dusdanig had weten op te werken op de sociale ladder dat hij dergelijk vooraanstaande personen kon overhalen om het respectievelijke peter- en meterschap over zijn jongste zoon op zich te nemen. Zelf was hij immers van vrij bescheiden afkomst: de handel van zijn vader, Abraham, had nooit de omvang of schaal gekend die Reynier nu wel had gerealiseerd. Bovendien zal het voor Reynier wel duidelijk geweest zijn dat een dergelijke nauwe band met een hoge officier enkel maar bevorderlijk kon werken inzake het binnenrijven van grote legerorders.
Toen hij dertien was, werd Jozef naar Jean Peille, een koopman uit Lille, gestuurd om aldaar de knepen van het vak te leren. Deze leerperiode duurde van mei 1700 tot en met maart 1702[74].
Later zou hij huwen met Margerite Marten.
B. Positie van de vrouw binnen het meerseniersambacht
Opvallend bij de doorname van de correspondentie en lijst met schuldeisers van Reynier de Buck is de regelmatige vermelding van vrouwen. Niet enkel hielpen zij hun echtgenoot in de zaak. Dikwijls waren zij het die na het overlijden van hun partner de handelszaak overnamen en stevig de touwtjes in handen hielden. In sommige gevallen werden ze evenwel nog terzijde gestaan door één of meerdere familieleden: dikwijls ging het dan om de kinderen. Een voorbeeld hiervan was de weduwe van Pieter Lepoetre uit Leiden die steevast haar brieven aan Reynier de Buck afsloot met: “weduwe Pieter Lepoetre en zoon”. Een gelijkaardig verschijnsel zien we ook wanneer we er de lijst van schuldeisers van Reynier de Buck[75] op naslaan. Zo kunnen we kunnen constateren dat er zich onder de 123 schuldeisers 16 vrouwen bevonden. Sommigen onder hen lieten zich door derden vertegenwoordigen, zoals het geval was bij de weduwe van Leonard Vermolen die zich door haar zwager liet bijstaan. Anderen werkten blijkbaar in eigen naam: dit was ondermeer het geval bij de weduwe van Andries Immerseel die van Reynier de Buck meer dan 1000 guldens te goed had – een pak meer dan het gemiddelde verschuldigde bedrag van ca. 310 guldens.
Bij de familie de Buck was de situatie niet anders. Zo was het binnen het meerseniersambacht de gewoonte om z’n kinderen reeds op jeugdige leeftijd te laten inschrijven in het ambacht. Wanneer in 1685[76] ook Reynier de Buck besloot tot het inschrijven van zijn kroost werd geen onderscheid gemaakt tussen zonen of dochters. Dit had overigens niet enkel een formele betekenis: zowel de echtgenote als de beide dochters van Reynier waren actief in de handel. Zo kunnen we lezen in een stuk, opgesteld naar aanleiding van het faïllesement, hoe de beide dochters “in synen wynckel grooten dienst ghedaen hebbende”[77]. En met betrekking tot Adriane Mortier lezen we in een brief uit 1698 van Jacob Asselijn[78], een Amsterdams leverancier: “Ick wil hoope dat juffrouw uw huysvrouw van hier in goede gesontheyt thuys wederom wel gearriveert sal zijn.” Dergelijke formulering wijst duidelijk op het feit dat de echtgenote van Reynier de Buck noch Reynier zelf problemen hadden met door haar ondernomen handelsreizen. Bovendien scheen Reynier er geen graten in te zien om onderhandelingen aan z’n vrouw over te laten. Dit is evenwel een tweesnijdend zwaard: want bij het overkop gaan van het handelshuis werd in vele documenten Adriane Mortier in één adem genoemd met haar echtgenoot als zijnde schuldenaar[79].
Wanneer het enkele jaren later sterk bergaf ging met de zaak kon er wederom gerekend worden op de actieve hulp van de vrouwelijke familieleden. Zo schreven Margerite Marten, vrouw van Joseph de Buck en Mari Anne de Buck, vrouw van J.C. Noiret de St. Anthoine in 1718[80], 11 jaar na het faillissement, een brief waarin zij een poging ondernamen om tot een schikking te komen met de (resterende) schuldeisers van Reynier de Buck. Dat we nog processtukken terugvonden, daterende uit de jaren ’20 van de achttiende eeuw waarin de Buck nog steeds werd gedagvaard door volhoudende schuldeisers, mag getuigen van het feit dat deze poging niet bepaald succesvol was.
|
[64] S.A.G., FP 940, 67.
[65] S.A.G., FP 940, 107. Over de preciese aard van het diploma is enige discussie mogelijk. Op zijn diploma van de universiteit konden we lezen: “in juris utriusque scientietam deliginter apud nos laboraverit, uad gradum Baccalaureatus ascendere, & in ea amplius honorari meruerit.” In zijn aanstellingsbrief voor de Raad van Vlaanderen (S.A.G., FP 940, 106) lezen we evenwel: “Meester Jacobus de Buck licentiaet in beijde de rechten, ghepromoveert inde universiteyt van Leuven…” Beide documenten droegen 1694 als datum. Mogelijk heeft de Buck vlak na het behalen van zijn bachelordiploma, met goed gevolg, een licentiaatsexamen afgelegd.
[66] S.A.G., FP 940, 106. Gent, 3/24/1694. “…naerdien hij ghepresenteert hadde sijne letteren van promotie, was bijden hove ontfa(gh)en ende gheadmitteert, ontfanghen ende admitteren hem bij dese als advocaet omme te postuleren inden voorn(oemde) Raede.”
[67] S.A.G., FP 940, 59. Frankfurt, 28/3/1700. “avisere mijn heere hoe dat U lieden soone signor Francisco de Buck, docteur in de medicine, waer toe mijn compliment bij hem hebbe afgeleyt ende oock accepteert is gesondt ende wel maer pauvre van gheldt gisteren tot hier gearriveert is, met geluck dat die Frankforteer soir was, ende mon père ende mij hier gevonden heft om wat ryse gheldt te connen hebben, anders niet vorder comen connen. Signor Francisco is tot avantage van hem wel gechangeert van sijn comportement, weet wel te leven, oock sijn ghelder te menageren tot mijne verwonderinge heft mij verteelt hoe pauvre geleeft op die ryse heft an mijn heere ende juffrau solches van hem hoeren souden, sullen compassie met hem hebben, enfin pour dire la vérité et point de flatterie. Staet mij wel duysendn beeter aen van de vooren, verhope voor mijn heere sijnen vader ende juffrou sijne moeder, oock voor broeders ende susters wel tegenwoordig met hem t’ vreeden sijn, oock het rijsegheldt hier vergerens employrt te sijne.” en het P.S.: “mijn heere ende juffrau moedten bij arrivement S(ieur) Francisco van hem datlich persuaderen om te troun eene vreye juffrou van heere ende respect. Als S(ieur) Francisco het selve doet, siet versekeert, dat den besten van alle soonen sijn sal.”
[68] S.A.G., FP 940, 64.
[69] S.A.G., FP 940, 64. Cremona, 29/9/1702. “…Ick sie dat U mij thuys wilt hebben, want ick en can niet voorder. U weet wat gelt mij gegeven hebt, en de mynde mij naer Spagnien te senden, gelijck U mij naer Milanen gesonden hebt.”; “Ick en can niet meer schrijven als dat ick gedurich geschreven hebbe, bidde mij altijts antwoorde te schrijven. Wij verwachten al hier den coninck om te accompagniere, naer Milanen, alwaer hij sal sijnen formelen intrede doen, ende sal 2 a 3 maenden daer blijven, daer sijn ontbouden 12000 pioniers om eene leve te maecken ront om berseil, waer op sij dagelijckx cannoneren ende soo uyt te hongeren.” en “Wij hebben bynaer met onse heel compagnie gevangen geweest mits een quartieren achter ons volghde 900 husaren duytsche om ons te crygen, maer wij hebben den wegh al eenen anderen cant genomen.”
[70] zie ook: ‘de neergang van het huis’.
[71] zie hiervoor: de handelspartners van Reynier de Buck – Jan en Annette Stalpaert.
[72] S.A.G., FP 940, 92. Nantes, 29/12/1699. In een brief van Pieter van Loo aan Reynier de Buck (sr.) kunnen we lezen: “…terwijlent van hem niet comme te vernemen, noch ook van uw soon, den ad(judan)t die alrede tot tweemael hebbe geschreven…”
[73] S.A.G., FP 940, 126. In de vangenisse (aan Dhr. vanden Berghe), 8/4/1714. “Soo sal desen dienen om U te kennen te geven dat uytterste noodt alsoo mij vrauwe ende kinderen moeten leven. Soo ben ick genoodtsaeckt geweest eergisteren mij laeste dinghen naer den bergh toe te senden. Ick bidde U op alle vriendtschap seydt soo goet van behulpsaem te sijn met iedts, daer ick mij kan meede helpen, ende belieft U soo goet te sijn van hier eens te commen. Ick sal U de coppie geven van de affairen van Nantes die d’ heer Stalpaert mij heeft overgesonden, ende U voorders mondelinghe sprecken, om alle dinghen met een purre liefde ende rechtverddigheydt te doen, hopende U eenigh compassie sult hebben met mij, ick saude U voorders mijnnen noodt declarren, van het gonne ick hebbe moeten doen, maer de schaemte ende het heerlijck herte dat ick hebbe doet mij in alles stille swijghen, mij betrauwende dat U alles wel sal believen te consideren den staet van mij drouve gesteltenisse ende betrauwende op uw goedtheydt beneffens die van uw confrères sal ick blijve met een respect van U en hun.”
[74] Deze periode kan vrij precies bepaald worden a.d.h.v. een onkostennota voor de desbetreffende periode, opgemaakt door Jean Peille, die duidelijk de uitgavenposten en bijhorende bedragen aangeeft die door Peille gemaakt werden ten gunste van Jozef de Buck. zie hiervoor: S.A.G., FP 940, 69. Deze nota geeft een vrij goed inzicht wat een jonge puber uit de betere middenklasse, rond 1700, zoal consumeerde. Voor de volledige periode gaat het om een bedrag van 546:13 guldens.
[75] S.A.G., FP 940, 126.
[76] D. MARYNS, Gentse ambachtsgilden. Meerseniers (1484-1794), Gent, p. 24.
[77] S.A.G., FP 940, 121.
[78] S.A.G., FP 940, 102.
[79] S.A.G., FP 940, 99. “Alsoo d’Heer Francisco Jacomo vanden Berghe, Srs. Gillis Rickaert, George Steuperaert, ende Gillis Moeraert Ghecommitteerde vande crediteuren van Reynier de Buck ende sijne huysvrauwe…”
[80] S.A.G., FP 940, 110. Rijsel, 1718. “Wy onderteekent vrouwen, gemeijne en bijzondere voorspraekers van onse mans, wenschende te besorgen de ruste en vreedsaemheit van Reynier de Buck, sone van wijlent Abraham te voren coopman tot Gent onsen respectiven vaeder ende schoonvaeder, ende mede te werken tot de herstellinge van sijne saeke dewelke door het ongeluckig lot van coophandel buyten oorden gesteldt sijn geweest, en die hem hebben genootsaeckt te breken, verclaeren dat mits van door alle de crediteuren van welk hunne gecommitteerde sullen opstellen eenen staet behelsende van artikel tot artikel hun respectief goetvinde denwelk sy sullen waermaeken die an eene van ons sal gesonden worden te ontlasten en teenemael te quijten den selven de Buck van ’t restant van hunne respectiven pretentien en van hem in hande te stelle sijne boeken die gevonde sijn geweest in sijne breucke en die op de welke de crediteuren ofte hunne gecommitteerde notitie hebbe gehaude van de coopmanschappen die hij verlaete hadde. Ende dewelke sij ’t sedert sijne breucke vercoght hebbe, ’t saemen alle de andere registers, titels en papieren uijtstaende obligatien en generaelijk alle de processtucken dewelke ’t sedert sijne breucke gemaekt sijn geweest door de geseijde gecommitteerde der voornoemde crediteuren en van andere daer andependerende ende vande selven de Buck te rehabiliteren en te surrogeren inde grontgoederen en uytstaende rente voor soo veel hem soude toecommen ende aengaen ende in alle rechte en actien gelijk hij was voor de geseijde breucke."