Handel in moeilijke tijden. Een Gents handelshuis aan het einde van de zeventiende eeuw. (Sean De Windt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk III: Verhandelde stoffen

 

Aangaande de afnemers, omvang van leveringen en verhandelde stoffen vormen de handboeken van het familiefonds[81] een waardevolle bron. Zij geven quasi van dag tot dag het aantal leveringen aan met vermelding van de klant, verkochte stofsoort(en) en meestal de totale waarde van de levering. Deze laatste gegevens kunnen soms evenwel ontbreken: in sommige gevallen wordt enkel de prijs per el weergegeven of wordt er enkel melding gemaakt van de stofsoort en de naam van de klant. Verder zijn ook niet alle handboeken bewaard gebleven: enkel voor de periodes 1684-1689 en 1696-1708 beschikken we over deze gegevens. Daarenboven gaat het hier in de eerste plaats om leveringen van particuliere aard. Betreffende leveringen van militaire aard – waarvan we mogen aannnemen dat deze binnen het handelshuis eveneens een voorname plaats innamen – kunnen we terugvallen op slechts één handboek, en dit voor de periode 1695-1696. Dit heeft als gevolg dat we maar voor een vrij beperkte tijd gegevens met betrekking tot zowel leger- als civiele leveringen naast elkaar kunnen leggen en vergelijken, nl. voor de periode van 16 mei 1696 tot 25 oktober 1696. Niettemin verkrijgen we zodoende enig inzicht in het gewicht dat aan de verschillende orders werd toegekend en het type produkten die op dat moment in zwang waren.

 

leveringen: periode 16 mei 1696 – 25 oktober 1696[82]

produkt

particuliere lev. (571)

militaire lev. (258)

totaal (829)

 

# geg.

perc.

# geg.

perc.

# geg.

perc.

armoisijn

53

9,28

31

12,02

84

10,13

baai

26

4,55

18

6,98

44

5,31

bombazijn

8

1,40

4

1,55

12

1,45

brokaat

4

0,70

1

0,39

5

0,60

castorin

1

0,18

2

0,78

3

0,36

crêpe

31

0,54

18

6,98

49

5,91

damast

33

5,78

2

0,78

35

4,22

dauphine

6

1,01

3

1,16

9

1,09

drapdam

18

3,15

8

3,10

26

3,14

drap de soye

5

0,88

0

0

5

0,60

drogee

14

2,52

4

1,55

18

2,17

flanel

87

15,24

40

15,50

127

15,32

fluweel

17

2,98

20

7,75

37

4,46

floret

25

4,38

0

0

25

3,02

franje

5

0,88

1

0,39

6

0,72

fries

5

0,88

0

0

5

0,60

galon

57

9,98

54

20,93

111

13,39

goud- en zilverdraad

3

0,53

30

11,63

33

3,98

griset

10

1,75

2

0,78

12

1,45

kalamander

1

0,18

0

0

1

0,12

kamelot

10

1,75

10

3,88

20

2,41

kamerijks

5

0,88

1

0,39

6

0,72

kant

5

0,88

0

0

5

0,60

karsaai

2

0,36

1

0,39

3

0,36

kemelhaar

3

0,53

1

0,39

4

0,48

laken

188

32,92

125

48,45

313

37,76

lijnwaad

6

1,05

13

5,04

19

2,29

perpetuane

0

0

7

2,71

7

0,84

pluche

11

1,93

8

3,10

19

2,29

point d’ Espagne

28

4,90

6

2,33

34

4,10

ratiné

25

4,38

24

9,30

49

5,91

saai

56

9,81

37

14,34

93

11,22

satijn

20

3,50

8

3,10

28

3,38

serge

25

4,38

19

7,36

44

5,31

stermijn

3

0,53

1

0,39

4

0,48

stoffen

15

2,63

1

0,39

16

1,93

taft

22

3,85

1

0,39

23

2,77

terlijs

2

0,36

0

0

2

0,24

trijpe

2

0,36

2

0,78

4

0,48

zijde

53

9,28

16

6,20

69

8,32

 

Wanneer we naar het aandeel van de verschillende produkten kijken in het aantal leveringen, kunnen we duidelijk vaststellen dat laken de meest verhandelde stof was, geliefd zowel bij particulieren als militairen.

Verbazingwekkend is echter de geringe vertegenwoordiging van lijnwaad in de verkoop. Weliswaar treedt er in de linnennijverheid, tijdelijk, tegen het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw een fase van nulgroei op[83], waardoor het procentueel aandeel van linnen in de verkoop daalt, toch kan dit slechts ten dele het lage verkoopcijfer verklaren[84]. Eén van de redenen moet wellicht gezocht worden in het feit dat Gent een belangrijke exporteur was van lijnwaad. Bijgevolg lijkt het aannemelijk dat, indien men lijnwaad wilde kopen, men dit ging halen aan de bron en niet zozeer een beroep deed op meerseniers die als tussenpersoon fungeerden en zodoende ook een percentage op de verhandelde waar incasseerden waardoor de verkoopprijs de hoogte inging. Bovendien was handelshuis de Buck in de eerste plaats een importeur die stoffen aanbood van buiten Gent en zelfs van buiten de Zuidelijke Nederlanden. Weliswaar mogen we aannemen dat indien er binnenstedelijke handelscontacten waren met betrekking tot de inkoop van goederen, deze in de eerste plaats mondeling zullen gelegd zijn. Desalniettemin hebben we bijzonder weinig Gentse leveranciers van Reynier de Buck kunnen traceren.

Daarnaast scoorden tevens armoisijn en flanel vrij hoog in beide klantencategorieën. Verder is het hoge aandeel van zijde – een stof doorgaans geassocieerd met hogere inkomensklassen –  in de leveringen opmerkelijk. Toch werd reeds bij eerder onderzoek een toenemende tendens vastgesteld in de consumptie van zijde, onder meer in mengstoffen, en dit met betrekking tot de achttiende eeuw[85]. Wanneer we de klok terugdraaien naar het einde van de zeventiende eeuw mogen we stellen dat het aandeel van zijde in de verkoop zich ongeveer ophield rond een niveau dat te verwachten was indien we de latere resultaten in acht houden[86], m.a.w. de basis voor de stijgende consumptie van zijde was al aan het einde van de zeventiende eeuw duidelijk aanwezig. Ook galon vond een brede afzetmarkt, al is hier wel een onevenwicht zichtbaar tussen het verbruik binnen enerzijds, particuliere en anderzijds, militaire kringen, waarbij in laatstgenoemde groep het aandeel ervan in de leveringen ongeveer twee maal zo hoog lag als bij burgers. Dit hing ongetwijfeld samen met het omvangrijk gebruik van dit produkt in militaire uniformen[87]. Iets gelijkaardigs kunnen we overigens opmerken bij de afzet van goud- en zilverdraad: ook hier was deze veel frequenter in het geval van militaire leveringen. Voor andere stoffen golden zowel bij burgers als militairen min of meer gelijkaardige consumptiepatronen.

 

Verder hebben we ook nagegaan hoe hoog de inkomsten lagen uit particuliere en militaire leveringen voor de bovenstaande periode.

 

inkomsten van leveringen: periode 16 mei 1696 – 25 oktober 1696

maand

particuliere leveringen (437)

militaire leveringen (239)

 

bedrag

# levering

gemid.

bedrag

# levering

gemid.

mei (16-31 mei)

364:15:03

50

4:15:11

3564:18:00

59

60:08:05

juni

1124:09:04

137

8:04:02

6577:01:09[88]

57

115:07:09

juli

514:11:10

87

5:18:04

1754:04:09

23

76:05:05

augustus

341:13:00

54

6:06:06

1817:09:00

18

100:19:05

september

271:00:06

55

4:18:07

1139:14:09

25

45:11:09

oktober (1-25 okt.)

521:17:10

54

9:13:04

4755:01:09

57

83:08:05

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL:

3138:08:03

437

7:03:08

19608:10

239

82:0:10

 

 

maand

totaal aantal leveringen (676)[89]

 

bedrag

# levering

gemid.

mei (16-31 mei)

3929:13:03

109

36:1:00

juni

7701:11:01

194

39:14:00

juli

2268:16:07

110

20:12:06

augustus

2159:2:00

72

29:19:09

september

1410:15:03

80

17:12:08

oktober (1-25 okt.)

5276:19:07

111

47:10:10

 

 

 

 

TOTAAL:

22746:18:03

676

33:13:00

 

Onmiddellijk in het oog springend is de discrepantie tussen de gemiddelde waarden van particuliere en militaire leveringen. Alhoewel het aantal leveringen aan burgers een stuk hoger lag, bedroeg hun totale waarde maar een fractie van de militaire. Men moet er wel rekening mee houden dat veel militairen niet enkel in eigen naam orders plaatsten, maar dit dikwijls deden uit naam van één of meerdere collega’s of oversten. In sommige gevallen – zoals dit voor brigadier Comlee gold (zie supra) – werden bestellingen geplaatst voor een volledig regiment.

Bovendien ging het in de meeste gevallen niet om gewone soldaten, maar om (hogere) officieren of personen die op hun gezag handelden[90], personen zoals: kolonel Schoor van de Deense infanterie[91], de hertog van Wirtenberg, de opperkrijgscommissaris Hansen, generaal Ouwerkercken (graaf van Nassau). Ronkende titels als deze geven aan dat niet zozeer onvermogende lagere officieren tot het vast clienteel van het handelshuis behoorden maar eerder kapitaalkrachtige edelen. Daarenboven keren verscheidene namen op regelmatige basis terug in de handboeken.

Zoveel als rang een rol kon spelen, in zo geringe mate was dit het geval voor nationaliteit. Reynier de Buck leverde zowel aan Spaanse, Staatse, Deense, Britse als Franse troepen[92]. Toch was er een overwicht in zijn cliënteel van Staatse, Britse[93] en Deense[94] officieren. Leveringen aan Spaanse en Franse troepen waren dan weer eerder van sporadische aard. In het kader van de Negenjarige Oorlog, die op dat moment in een eindfase was beland, mag het niet verbazen dat het handelshuis er een dergelijk bont geschakeerd cliënteel op nahield. De Staatse en Britse troepen waren immers belast met de verdediging van het Zuidenederlandse grondgebied – een taak waar de Spaanse en Zuidnederlandse troepen niet tegen waren opgewassen[95]. Wellicht is de geringe aanwezigheid van laatstgenoemden in de handboeken van de Buck in hoge mate recht evenredig met hun prestaties en aanwezigheid op het slagveld. Een groter aantal leveringen aan Spaanse en Franse legereenheden hadden we wellicht kunnen terugvinden in handboeken uit het begin van de achttiende eeuw – deze zijn helaas niet overgeleverd.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[81]  Inventaris Familiefonds Handboeken. S.A.G., Gent, 1999.

[82] Eén levering kon uiteraard meerdere stofsoorten omvatten: dat is de reden waarom het totaal aantal gegevens het aantal leveringen overtreft. Ook de percentages zijn op basis hiervan berekend.

[83]  C. VANDENBROEKE, art.cit., p. 164.; in J. BASTIN, art.cit., p. 137 stelt de auteur dat inzake de linnenhandel er maar een zeer beperkte groei was tot in 1690. In dat jaar ving wederom een sterke stijging aan die haar hoogtepunt bereikte in 1695. Deze these is gebaseerd op een analyse van de publieke verpachting het invoerrecht die in ’95 haar hoogste punt van de zeventiende eeuw bereikte: er werden minstens 73680 stuks op de markt gebracht. Hierna volgde een terugkeer naar de toestand van omstreeks 1690 die bleef voortduren tot 1705.

[84]  J. VAN RYCKEGHEM, op.cit., op basis van boedelinventarissen in twee steekproefperiodes (1737-1740 en 1786-1787) komt de auteur tot de conclusie dat linnen stoffen sterk ondervertegenwoordigd zijn in de inventarissen.

[85]  E. MEERSSCHAUT, art.cit., p. 156. Op basis van een onderzoek van: D. ROCHE, Le peuple de Paris, Paris, 1981. wordt geponeerd dat naast zijde, eveneens katoen en mengsels van deze stoffen met vlas een sterke opgang kenden in de achttiende eeuw. Reeds eerder (zie supra: C. VANDENBROEKE, Sociale en konjunkturele facetten…, p. 151) werd echter de antithese opgeworpen dat op het einde van het Ancien Régime de consumptie van katoen “zo goed als onbestaande” was.

[86]  E. MEERSSCHAUT, art.cit., p. 157. Op basis van de onderzoeksresultaten van J. VAN RYCKEGHEM, op.cit.: in de periode 1737-1740 lag het percentage van zijde in de boedelinventarissen op 16. In de periode 1786-1787 was dit gestegen tot 31. Teruggeprojecteerd op 1696 ligt een totaalpercentage van 8,32 binnen de verwachtingen.

[87]  Men kan wel stellen dat in deze periode de grootschalige uitrusting van legers met uniformen een feit was, een evolutie die onder meer samen ging met toenemende professionalisering van het militair apparaat en overschakeling van huurlingenlegers op staande legers. Dit was een fenomeen dat zich doorheen gans Europa manifesteerde.

[88]  Dit hoge bedrag werd beïnvloed door één specifieke levering: op 10 juni bestelde brigadier Comlee voor zijn regiment voor gl. 3192:13:3 aan galon. Wanneer dit bedrag niet in rekening zou worden genomen dan bedraagt de totaalsom voor de maand juni (militaire leveringen): gl. 3384:8:6, met een gemiddelde van gl. 60:8:9. Het totaal voor de ganse periode (militaire leveringen) zou dan gl. 16415:16:8 bedragen en het totale gemiddelde: gl. 68:19:6. Bij de berekening van het totaal aantal leveringen impliceert dit een totaal bedrag van 19554:4:11 en een totaal gemiddelde van 28:19:5, met een subtotaal voor de maand juni van 4508:17:10 en een maandelijks gemiddelde van 23:7:3.

[89]  Bij niet alle leveringen werd het totaalbedrag, of zelfs de stukprijs of prijs per el, vermeld. Dit is de reden waarom het aantal leveringen waarbij de prijs staat opgetekend lager ligt dan het aantal leveringen waarbij enkel het produkt wordt vermeld.

[90]  In sommige gevallen kan men uit de formulering van de bestelling opmaken dat ook lagere officieren uit eigen naam handelden. Niettemin werd hun naam dikwijls vergezeld door deze van een hogere officier, het regimentshoofd of regiment. Dit kan uiteraard gedaan zijn om meer klaarheid te scheppen. Daarnaast is het niet uitgesloten dat een dergelijke vermelding gold als een soort aanbeveling, daar de begeleidende naam in veel gevallen ook als klant stond opgetekend.

[91] M. PRAK, Gouden eeuw. Het raadsel van de Republiek, Nijmegen, SUN, 2002, p. 68. Toen Willem III, in 1688, de macht overnam in Engeland kon hij over amper 20000 manschappen beschikken uit het Staats leger. Om dit tekort enigszins te compenseren huurde hij bij de Deense koning 7000 elitetroepen. Blijkbaar deden deze troepen ten tijde van de Negenjarige Oorlog nog steeds dienst en waren zij dankbare afnemers van de goederen van Reynier de Buck.

[92]  Als voorbeeld van een Spaanse klant is er kapitein Leones van een Spaans regiment; Staats: generaal Ouwerkercken, graaf van Nassau; Deens: opperkrijgscommissaris Hansen; Brits: luitenant kolonel Carpenter van de Engelse cavallerie; Frans: generaal majoor Melonière.

[93]  Al hebben we geen concrete aanwijzingen hier omtrent – wegens het gebrek aan meer handboeken – toch mogen we veronderstellen dat vanaf het einde van de jaren ’90 van de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw de leveringen aan Engelse officieren en regimenten een zware terugval kende. Dit in de eerste plaats onder invloed van het handelsgeschil tussen Reynier de Buck en de Londense koopman John Belcher. Zie S.A.G., FP 940, 53. ‘The humble petition of John Belcher of London’: “Order is given by his maj(es)tie in the treasury chamber that Mr. Hill do pay nothing to Sieur Reyn(ie)r de Buck untill he come to an acc(ou)nt with the petitioner, January 18 1698.”

[94]  S.A.G., FP 940, 30. Met betrekking tot de leveringen aan Deense troepen vonden we een document terug waarin de som werd gemaakt van de diverse bedragen die een tiental Deense regimenten nog hoorden te betalen aan Reynier de Buck, zijnde: gl. 20732:12:9. De regimenten zijn: le régiment ‘guarde danoise’, ‘guarde la Reine’, ‘prince Friderich’, ‘prince George’, ‘prince Chart’, ‘Juthland’, ‘Fühnen’, ‘Sehelandt’, ‘le prince de Wirtenberg’, ‘Claus von See’. Het is evenwel niet duidelijk of deze geldsommen het resultaat waren van aankopen in naam van het ganse regiment, dan wel of zij duidden op aankopen gedaan door de onderscheiden leden afzonderlijk.

[95]  R. DE SCHRYVER, “Oorlog en vrede voor de Zuidelijke Nederlanden. 1678-1700”, in: A.G.N., VIII, p. 312.