“De beruchte gehoorzaamheid
van de gehuwde vrouw”

De afschaffing van de maritale macht
en de handelingsonbekwaamheid
van de gehuwde vrouw door de wet van 30 april 1958

 

Inge Puchnatzi

 

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,
voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis.

Academiejaar: 2005-2006

Katholieke Universiteit Leuven

 

Promotor: Prof. Dr. L. Van Molle

home lijst scripties inhoud volgende  

 

Voorwoord 

 

Inleiding

 

1. Machtsverhoudingen tussen man en vrouw binnen het huwelijk 

    1.1. De maritale macht

        De onbekwaamheid van de gehuwde vrouw

        Huwelijkse rechten en plichten als uiting van de maritale macht

    1.2. Verklaringen voor de ongelijkheid tussen man en vrouw

        De wil van God 

        Dualistische westerse filosofie  

        Historisch gegroeid  

        Intellectuele minderwaardigheid

    1.3. De man-vrouw-verhoudingen binnen het huwelijk doorheen de tijd

        De pre-industriële samenleving

        De industriële samenleving

        De moderne samenleving

 

2.  Ontwikkeling van de rechtstoestand van de echtgenoten sinds het Burgerlijk Wetboek van 1804.

    2.1. Voor 1804.

    2.2. Het burgerlijk Wetboek van 1804, de Code Napoleon.

        De Code Napoleon 

        Voorbereidende werkzaamheden 

    2.3. Verdere wijzigingen in de rechtstoestand van de echtgenoten. 

    2.4. De wet van 20 juli 1932.

    2.5. De wet van 30 april 1958.

    2.6. Wetten op het ouderlijk gezag, de voogdij en het overspel

    2.7. De wet van 14 juli 1976.

 

3.  De wet betreffende de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten aan de hand van Parlementaire Handelingen

    3.1.  Wetgevende procedure

    3.2.  De oprichting van de studiecommissie in mei 1948

    3.3.  Inhoudelijke behandeling van het wetsvoorstel

        Argumenten vóór de hervorming van de wederzijdse rechten en plichten

        Argumenten tegen de hervorming van de wederzijdse rechten en plichten

    3.4.  Behandeling van de afzonderlijke artikels

    3.5.  Reflectie over de gebruikte argumentatie

        Argumentatie van Orban

        Argumentatie van De Baeck

        Argumentatie van Ciselet, Vandervelde en Lilar

        Argumentatie van Nihoul

    3.6.  Vaststellingen

        Belgische tijdsgeest

        Morele genoegdoening of reële onafhankelijkheid?

 

4.  Huwelijksgelijkheid en de beruchte gehoorzaamheid in tijdschriften van vrouwenorganisaties 

    4.1.  Oriëntering van de vrouwenbewegingen

    4.2.  Stilzwijgen in kranten en tijdschriften

        Mogelijke verklaringen

    4.3.  Noodzakelijkheid van de wetswijziging

    4.4. Wijzigingen door 30 april 1958 

        Verbeteringen in de positie van de gehuwde vrouw

        Waar stond de gehuwde vrouw nog in de kou?

        Eindbalans

    4.5. Stabiliteit van het gezin na 1958

        Stabiliteit van het gezin zonder gezinshoofd

        Le ménage à trois

        Persoonlijke belangen of gezinsbelang?

        K.A.V. versus C.M.B.V.

 

Besluit 

 

Bibliografie 

 

Bijlage 

 

 

Samenvatting

 

Sinds de Code Napoleon van 1804, die model stond voor het Belgische Burgerlijk Wetboek, werd de gehuwde vrouw tot diep in de twintigste eeuw gezien als een ondergeschikte persoon, die dezelfde bescherming en bijstand nodig had als een minderjarige. In het trouwboekje van 1804 stond dat de vrouw gehoorzaamheid verschuldigd was aan haar man en dat de man bescherming verschuldigd was aan zijn vrouw. De opstellers van het Napoleontisch Wetboek waren ervan overtuigd dat binnen het huwelijk slechts één persoon de leiding kon en moest hebben en dat was de man. Dit overwicht van de man wordt de maritale macht genoemd die aan de man heel wat voorrechten gaf. Zoals gezegd, was de vrouw gehoorzaamheid verschuldigd aan haar man.  Daarenboven had de man het recht om toezicht te houden op het doen en laten van zijn vrouw. De gehuwde vrouw was ook handelingsonbekwaam. Ze had de toestemming nodig van haar man om rechtshandelingen te stellen en op die manier kon de man opnieuw zijn vrouw controleren. Het overwicht van de man bleek ook uit het bestuur van de goederen. In stelsels van gemeenschap van goederen, de overgrote meerderheid, bestuurde de man zowel de gemeenschappelijke goederen als de goederen van zijn vrouw.

Het zou nog tot de wet van 20 juli 1932 duren vooraleer in deze ondergeschikte positie van de gehuwde vrouw een beginnende verandering kwam. De principes van de maritale macht en de handelingsonbekwaamheid werden behouden, maar er werd gepoogd deze bepalingen te verzachten. Bij misbruik van de maritale macht konden de machten van de man beknot worden en de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw kon worden opgeheven hetzij met de toestemming van de man of, bij diens weigering, door de machtiging van een rechter. Tenslotte mocht de gehuwde vrouw de goederen, die ze verkregen had door eigen arbeid, zelf besturen.

De wet van 30 april 1958 wijzigde de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten en schafte de bepaling af die stelde dat de vrouw gehoorzaamheid verschuldigd was aan haar man. De maritale macht werd dus afgeschaft en de onbekwaamheid van de gehuwde vrouw werd opgeheven. Juridisch gezien waren man en vrouw binnen het huwelijk nu gelijk, maar daarmee waren nog niet alle discriminaties verdwenen. De man bleef het hoofd van de huwelijksgemeenschap en vermits het huwelijksvermogensrecht niet gewijzigd werd, bleef de man zowel de goederen van de gemeenschap als de goederen van zijn vrouw beheren. In theorie was de gehuwde vrouw dan wel ontvoogd, in praktijk bleef ze handelingsonbekwaam en afhankelijk van haar man.

De volledige gelijkheid tussen man en vrouw binnen het huwelijk werd bereikt door de wet van 14 juli 1976 doordat ook de huwelijksvermogensstelsels hervormd werden. De vrijheid om zelf een huwelijksvermogensstelsel te kiezen bleef en in geval van scheiding van goederen, bevestigde de wetgever de gelijkheid tussen man en vrouw. Bij de gemeenschap van goederen, die tevens het wettelijk stelsel was, werd bepaald dat de echtgenoten elk hun persoonlijk vermogen alleen bestuurden terwijl het gemeenschappelijk vermogen door beiden bestuurd werd. Door deze wet kreeg de vrouw niet alleen dezelfde rechten en plichten als haar echtgenoot, ze beschikte ook over dezelfde bevoegdheden. Dit maakte de gehuwde vrouw zowel voor de wet als in de praktijk gelijk aan haar man.

 

Deze verhandeling is ingedeeld in vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal ik het sociale kader proberen te schetsen waarbinnen de maritale macht ontstaan en gegroeid is. Wat hield de maritale macht voor de man en de handelingsonbekwaamheid voor de gehuwde vrouw in, hoe kwamen ze tot uiting en hoe werden ze gefundeerd? Evolueerde het juridische statuut van de echtgenoten binnen een sociaal-economisch veranderende maatschappij of juist niet?

Het tweede hoofdstuk beschrijft de ontwikkeling van de rechtstoestand van de echtgenoten vanaf de Code Napoleon tot en met de hervorming van de huwelijksgoederenstelsels in 1976. Dit hoofdstuk moet vooral een juridische leidraad vormen.

In het derde hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van de totstandkoming van de wet aan de hand van Parlementaire Handelingen. Uit deze politieke debatten zal blijken welke argumenten ter verdediging van de afschaffing van de maritale macht en de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw werden aangehaald en wat de belangrijkste punten van kritiek waren. Daarenboven werd aan de hand van de parlementaire handelingen duidelijk wie voor- en tegenstander was van de emancipatie van de vrouw binnen het huwelijk en op welke manier de discussies gevoerd werden om alsnog zijn gelijk ten opzichte van de anderen te behalen.

Het laatste hoofdstuk is een analyse van de publieke opinie over deze wet. Hoe dachten kranten en vrouwenorganisaties over deze wetswijziging? Vonden ze het belangrijk genoeg om erover te schrijven? Waren ze optimistisch of eerder gematigd positief? En waren er onderling verschillen tussen de verschillende opvattingen?

 

home lijst scripties inhoud volgende