Verkenning van de grens tussen fictie en non-fictie in het vroege werk van Jef Geeraerts. (Heidi Delaere)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

5. Conclusie.

 

In mijn besluit wil ik de lezer er op attenderen dat dit uit drie delen bestaat. In het eerste deel pas ik de bevindingen van het theoretische luik op het werk van Geeraerts toe. Omdat ik de eigenheid van het werk van Geeraerts niet wil verwaarlozen volgt een tweede deel. Hierin wordt nagegaan hoe de grens tussen fictie en non-fictie met behulp van gegevens uit de verschillende verhalen kan worden vastgesteld. Het laatste deel staat apart van de conclusie doordat er openingen naar een verder onderzoek worden gemaakt.

 

Om de grens tussen fictie en non-fictie te onderzoeken in het werk van Jef Geeraerts, heb ik allereerst een theoretische basis gezocht om vast te stellen wat fictioneel is en wat niet. Die theoretische basis bestaat uit drie genres die ik in het werk van Geeraerts ontdekte. De drie verschillende vormen hebben met elkaar gemeen dat ze een speciale band hebben met de werkelijkheid. Non-fictionele gegevens vormen immers het uitgangspunt van deze genres. Bovendien verwerken ze die feitelijkheid volgens een bepaalde strategie. Dat die strategieën eigen zijn aan het vertellen van het verhaal brengt ons bij de fictionele kant van de zaak. Narratieve indicaties zijn immers fictionele indicaties.[125]

In de autobiografie blijkt de grens tussen fictie en non-fictie het moeilijkst vast te stellen. Een autobiografie heeft immers veel gelijkenissen met de roman gemeen. Als belangrijkste verschil met de roman wordt het autobiografische pact aangeduid. Allereerst zijn er de auteursnaam en de naam van de ik-verteller. Zijn die twee identiek, dan heb je al een belangrijke garantie om het vertelde in een autobiografisch licht te plaatsen. Natuurlijk zijn er hierop uitzonderingen, zo zou een auteur evengoed zijn naam kunnen gebruiken in een verhaal dat compleet verzonnen is. Omdat dit niet toepasbaar is op het werk van Geeraerts, ga ik hier niet op in.

Een andere moeilijkheid in de naamgeving is wanneer de naam verzwegen wordt of wanneer het een tijdje duurt vooraleer de auteur in het verhaal zelf hierover uitsluitsel geeft. In Zonder Clan is dat het geval. De auteur schrijft hier een ik-verhaal zonder zijn naam te noemen. Om te besluiten of dit een autobiografisch relaas is, hebben we andere buitentekstuele gegevens of niet-fictionele indicaties nodig. Zo blijken de gegevens over het leven van de auteur hiervoor bruikbaar te zijn. Wat Zonder Clan betreft zijn er nog een aantal moeilijkheden. Zo blijken er een aantal gegevens uit Zonder Clan niet te kloppen met de levensloop van de auteur. Geeraerts is geen leraar, om er maar één te noemen. Toch stemt de teneur van het boek - de desillusie in het huwelijksleven - overeen met het leven van Geeraerts, althans op het moment dat het boek verscheen. Net zoals het hoofdpersonage had hij het het op dat moment moeilijk met de opvoedingsmethodes, de huwelijksmoraal en vooral met het beleven van zijn seksualiteit.

Daarom krijgt Zonder Clan een plaats in de autobiografische ruimte. Dat wil zeggen dat het verhaal geen volbloed autobiografie is maar toch belangrijke autobiografische gegevens verwerkt.

Als ik nu overga naar een volgend punt in het autobiografisch pact, kan de titel, het begin of het einde van een verhaal eveneens een hulpmiddel zijn om de geaardheid van een bepaald werk vast te stellen. Wanneer ik dit op het werk van Geeraerts toepas kom ik opnieuw in de problemen. In geen enkele van de besproken werken wordt een pact gesloten. Toch verzekeren de eerste regels van Gangreen I- Black Venus dat het verhaal terugblikt. De auteur wil iets vertellen dat twaalf jaar geleden gebeurde. Dat hij wel degelijk in Kongo was wordt verzekerd door buitentekstuele gegevens zoals zijn levensloop. In de uitgave die ik heb gelezen zorgt ook de achterflap van de roman voor het autobiografische pact.

Toch wordt het autobiografische pact opnieuw niet volledig gesloten voor wat de naamgeving betreft. De auteur gebruikt in het begin van het verhaal immers zijn Afrikaanse naam. Later in het boek wordt dit wel goedgemaakt door zijn wettelijke voornaam te gebruiken.

In het tweede deel van het theoretische luik heb ik het over de biografie. De werkwijze van de biograaf is, tegelijkertijd, wetenschappelijk en literair. Wetenschappelijk doordat hij een keuze maakt in de feiten die hij in het leven van de beschreven persoon als belangrijk beschouwt. Bovendien moeten die feiten controleerbaar zijn. We hebben gezien dat in Ik ben maar een neger de feiten verifieerbaar zijn aan de hand van de sociale en politieke omstandigheden in Kongo. Daar ga ik in het tweede deel van mijn conclusie op in.

Het literaire zit in de ordening en in de interpretatie van de feiten. Met behulp van de indeling in scènes, de wisseling van gezichtspunt, de dialoog en de details over de levensstijl wordt een boeiend verhaal geschreven. Op die manier komen we bij de nieuw journalistieke kenmerken van het boek. Aan alle middelen wordt voldaan. Daarmee is ook bewezen dat Jef Geeraerts - zonder het op dat moment te weten- intellectueel verwant is met het Amerikaanse New Journalism. Dit genre ontstond daar immers eveneens in het begin van de jaren zestig. Blijkbaar was er op dat moment een universele nood om verhalen anders te gaan vertellen.

De taal is voor Ik ben maar een neger eveneens een belangrijk gegeven. Dresden zegt dat indien het de echtheid van een verhaal ondersteunt, zowat alles een document kan zijn.[126]

Daarom beschouw ik de taal als een belangrijk document. Hier bootst ze de Afrikaanse leefwereld perfect na. De lezer krijgt daardoor de indruk middenin de leefwereld van Matsombo te staan.

Nu ik de grens tussen fictie en non-fictie heb vastgesteld volgens de bevindingen van het theoretische luik, wil ik ingaan op dat verschil volgens de aard van de drie verhalen. Ik ben dus bij het tweede deel van mijn conclusie aangekomen.

Voor Ik ben maar een neger heb ik me laten leiden door de hybride vorm. Naast de biografische kenmerken is het verhaal een belangrijk getuigenis van de koloniale geschiedenis en heeft het kenmerken van de picareske roman. Wat de koloniale geschiedenis betreft, heb ik de feiten die Matsombo - ogenschijnlijk terloops -aanhaalt, uit het verhaal gedestilleerd. Dat die feiten talrijk zijn en bovendien bleken te kloppen, verbaasde me. Een volgende stap was immers dat ik die feiten naast een non-fictioneel Kongo- boek legde. Niet alleen de feiten maar ook de opinies rond de feiten bleken met dat boek overeen te stemmen.

De werkelijkheid van de feiten vallen in een eerste lezing van het verhaal niet direct op. Het verhaal is immers ook een picareske roman. Volgens het oude recept van dat romangenre, plaatst Geeraerts zijn schelm aan de zelfkant van de maatschappij. Matsombo staat als het ware nog met één been in het oerwoud -waar hij echter niet meer thuishoort - en met het andere been in de Europese beschaving waar hij evenmin wordt aanvaard. Bovendien zorgen de ironie en de gekruide vrijages voor een pittig verhaal.

Voor wat Zonder Clan betreft, valt de overstap naar het autobiografisch schrijven op. Geeraerts experimenteert met de stream-of-consiousness techniek om later in Gangreen I- Black Venus te bewijzen dat hij die onder de knie heeft. Zonder Clan is niet zozeer een feitelijk boek. Toch handelt het over een aanklacht tegen de gangbare moraal van die jaren. Het hoofdpersonage heeft het vooral moeilijk met de seksualiteit en de achterlijke opinies daarrond. Opnieuw valt de band met de werkelijkheid op. Toen ik het verhaal naast het boek van Kruithof en van Ussel legde, bleek de aanklacht van Geeraerts gegrond. De achterlijke opinies in Zonder Clan bleken jammer genoeg waar te zijn.

In het laatste boek Gangreen I- Black Venus, was het voor mij moeilijker om de grens tussen fictie en non-fictie bloot te leggen. Toch heb ik dat geprobeerd, ik zie namelijk het bewustwordingsproces van het hoofdpersonage als een autobiografisch gegeven. De mythologisering van die werkelijkheid zie ik als een fictief gegeven.

Waarom het voor mij moeilijk was om dat te doen is omdat een autobiografie geen synoniem is van non-fictie. De biografie en het New Journalism zijn dat evenmin maar de feitelijkheid is er gemakkelijker in te ontdekken. Een goede autobiografie daarentegen, gaat niet over feiten, die vormen slechts een achtergrond. Een goede autobiografie is een interpratie van één persoon over zijn leven tot op dat moment. Het is een neerslag van de reflectie over de voornaamste gebeurtenissen die het bewustzijn van de autobiograaf hebben geraakt. Voor de persoon is die reflectie authentiek en dus werkelijkheidsgetrouw, voor de lezer blijft dat een interpretatie. Juist omwille van die reden ligt de autobiografie net óp de grens tussen fictie en non-fictie.

Het roman-gehalte is in Gangreen I - Black Venus dan weer wel te destilleren. Vooral om dat de auteur gebruikt maakt van mythologisering in de ruimste betekenis van het woord. Als vitalistisch personage flirt hij met het bestaan, als mythologisch personage plaatst hij zichzelf in interactie met andere figuren uit de mythologie. Daarom is Gangreen I - Black Venus ook voor een stukje, een palimpsest.

 

Op die manier ben ik bij de openingen naar een verder onderzoek aangekomen. Ik had maar wat graag nog een aantal andere boeken in deze verhandeling betrokken. Helaas is het binnen bestek van deze verhandeling niet meer mogelijk. Daarom wil ik kort ingaan op verdere mogelijkheden die het werk van Geeraerts mij bieden. In de eerste plaats had ik graag nog een paar misdaadverhalen in mijn verhandeling verwerkt. Hierin zou duidelijk worden dat de nieuw journalistieke kenmerken in deze romans terugkomen. Bovendien lijkt het me interessant om een paar misdaadverhalen te linken aan de realiteit. Volgens Geeraerts lenen de Belgische structuren zich uitstekend hiervoor. Voor De P.G. zou dat de corruptie van het Belgische gerecht kunnen zijn. Het lijkt me ook interessant om de handel en wandel van het Opus Dei, geschetsd in De P.G. , aan de werkelijkheid te toetsen. Bovendien is in dit boek de nabootsing van de taal die de leden van het Opus Dei gebruiken, opnieuw een document die het verhaal een werkelijkheidskarakter verleent.

Om de band met de literatuur te onderzoeken lijkt me Sanpaku interessant. Zo zijn er kenmerken van het negentiendeëeuwse griezelverhaal in het boek terug te vinden. Het verhaal speelt zich immers af in een mysterieuze en magische sfeer. Graag had ik nagegaan hoe hij dat doet. Ook de kennis van de cello die erin is verwerkt had ik graag naast een boek over de techniek en het spel van de cello gelegd, en dan zijn er nog een aantal cellisten die me daarin wegwijs zouden kunnen maken. Op die manier zouden we kunnen concluderen dat zijn misdaadverhalen uit twee soorten bestaan. Er zijn er die meer journalistiek zijn en er zijn er die meer literair en poëtisch zijn opgevat.

Goud lijkt me eveneens een interessante roman. Hierin legt hij de link met wat hij bijna dertig jaar eerder heeft verteld in Gangreen I- Black Venus. Met Goud neemt hij het autobiografische schrijven immers weer op. Toch is dit proza veel rustiger en beschouwender geworden. Misschien is Goud op die manier nog puurder in zijn autobiografische vorm dan Gangreen I. Bovendien worden er bevindingen over een langdurige relatie en over de dood van zijn vader in verwerkt.

Ik had dus naast de grens fictie en non-fictie, ook nog een onderzoek naar de evolutie in zijn werk kunnen plegen. Volgens mij getuigt zijn werk immers van een grote coherentie. Wat ik hier heb gedaan is enkel het beginpunt in dat evolutionair onderzoek, een genetisch onderzoek. Daarom moet ik mij troosten met de woorden van Geeraerts:" En de genen die ik aan mijn vroegere boeken heb meegegeven, die zitten uiteraard in al mijn werk."[127]

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[125] Theoretische luik, pg. 7.

[126] Theoretisch luik: pg. 17.

[127] Fred Braeckman, "Jef Geeraerts over zijn misdaadromans. Een gesprek.", in Profiel Jef Geeraerts. 1991, pg. 31-44, pg. 31.