Verkenning van de grens tussen fictie en non-fictie in het vroege werk van Jef Geeraerts. (Heidi Delaere) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Vooraleer ik met de bespreking van de verschillende boeken van Jef Geeraerts begin, is het noodzakelijk om stil te staan bij de biografie van Jef Geeraerts. In navolging van Lejeune beschouw ik biografische gegevens van een bepaalde auteur als een buitentekstueel element [62]. Het leven van Geeraerts bevat immers legio gegevens die in zijn oeuvre worden verwerkt. Op die manier is het gemakkelijker om de autobiografische gegevens uit zijn boeken te distilleren.
Jef Geeraerts werd geboren op 23 februari 1930 te Antwerpen. Zijn moeder, Anna Van der Heiden runde een stoffenwinkel en een modezaak in de stad Antwerpen. Zijn vader was voor hij trouwde machinist op een stoomschip. Tijdens de drooglegging in de Verenigde Staten smokkelde hij sterke drank naar ginder. Zo verdiende hij veel geld en kon hij een taxi-zaak en garage in Antwerpen starten.
Zijn vijf eerste jaren had Jef in een bandeloze vrijheid doorgebracht. Hij speelde met zijn vriendjes die hem plat Antwerps leerden spreken. Verder had hij een zeer goede band met zijn grootvader Adriaan, die hem Nederlands leerde spreken en schrijven. Toen hij in 1935 de basisschool begon haalde hij in de eerste twee jaar het maximum van de punten door de voorsprong die hij had dankzij zijn grootvader.
Aan deze zorgeloze tijd komt een einde wanneer zijn ouders beslissen hem naar het Onze Lieve Vrouwecollege te sturen in 1938. Zijn tijd bij de jezuïeten, die zo dikwijls in zijn boeken gehekeld wordt, is dus hier begonnen. Voor hem waren de leraar-priesters daar de incarnatie van al wat de vrijheid beknotte. Daar leerde hij alleen maar onprettige dingen zoals hardheid, militante discipline en bidden. Zaken waar je buiten de kerkmuren niet zoveel mee bent. Het enige bruikbare dat hij er leerde was zich perfect uit te drukken en helder te denken. De prettige en essentiële dingen zoals een check invullen, een auto repareren en een vrouw gelukkig maken, heeft hij allemaal zelf moeten leren.[63]
In die tijd ging het zijn ouders zakelijk voor de wind. Ze kochten een buitenhuis in Brecht, waar de jonge Geeraerts de natuur en het echte leven leerde kennen.
Na zijn opleiding bij de jezuïeten volgde hij de Koloniale Hogeschool in Antwerpen, waar hij schitterende resultaten behaalde. Naast de harde discipline kon hij toch genieten van zijn studentenleven. Hij had een snelle auto, kon beschikken over een vliegtuig en leidde een avontuurlijk bestaan.
Nadat hij 21 maanden bij de elitetroepen van het Belgisch leger had gediend, was hij klaar voor de levensgevaarlijke omstandigheden die hij later in Kongo zou meemaken. Net voor hij vertrok naar Kongo, in 1954, trouwde hij met Mireille Cottenjé. Dat was, zo zegt hij zelf, de grootste vergissing van zijn leven. Hij trouwde immers met een vrouw, met wie het niet klikte. Volgens Geeraerts had ze een oerdegelijke ingesteldheid en moest ze van levensgenieters niet veel weten. Jef is zeer ongelukkig en zoekt zijn troost bij de inlandse vrouwen. Hij werd zelfs zo verliefd dat hij volgens de rituelen van de clan met een inlandse vrouw trouwde. Deze vrouw is Mbala in Black Venus en in Goud. Naast Eleonore de Vigénon, zijn tweede echtgenote, is zij de enige vrouw die hij werkelijk heeft liefgehad. Toen ze vermoord werd , was Geeraerts er kapot van. Gangreen 1 was niet zomaar een roman over vitalistische uitspattingen. Hij handelt ook over zijn eerste litteken, zoals Geeraerts het in zijn motto verwoordt.
In zijn periode als assistent en gewestbeheerder van Kongo leert hij jagen en de Kongolezen kennen. In een paar jaar tijd is hij volledig vertrouwd met het Afrikaanse leven waar hij zeer veel van houdt.
Na de onafhankelijkheid in 1960 is ook hij uit Kongo moeten vluchten, hij keert met zijn vrouw en 3 kinderen naar België terug. In 1963 verlaat hij zijn gezin. De situatie was voor hem onhoudbaar geworden.
In die periode zal hij zijn studies Germaanse filologie aan de Vrije Universiteit Brussel aanvatten en met succes beëindigen. Toch heeft hij met schrijven van romans niet gewacht tot na zijn studies. Zijn debuutroman verschijnt al in 1962. Daarna volgen Schroot, Zonder clan, Het verhaal van Matsombo en de verhalenbundel De troglodieten. In het jaar 1966 schrijft hij zijn licentieverhandeling over de koloniale roman in de Zuidnederlandse literatuur.
Het echte succes komt wanneer hij in 1968, het jaar van de seksuele revolutie, Gangreen 1, Black Venus publiceert. Een echte controverse[64] barst los. De roman krijgt enerzijds de Driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza, en anderzijds wordt de regering geïnterpelleerd over dit werk. Het was de eerste keer in de Belgische geschiedenis dat dit gebeurde. Ook voor talrijke critici kon de roman niet door de beugel. Ze klaagden Geeraerts aan voor fascist en seksist. Gelukkig waren er nog anderen die deze literatuur wel konden smaken. Paul De Wispelaere had Geeraerts al van bij het begin van zijn carrière gevolgd en was een aanhanger van zijn oeuvre geworden. Ook Marnix Gijsen noemt Jef Geeraerts na de publicatie van Black Venus een groot schrijver. Hij zegt over Geeraerts:
Dit proza heeft zijn gelijke niet in ons taalgebied, het stroomt lijk lava, het stoort zich niet aan de conventionele zinsbouw, het rukt genadeloos verder bladzijden lang, met hier en daar een leesteken. Multatuli heeft onze taal behandeld lijk een harp, bij Geeraerts wordt het elektronische muziek. Hij heeft een adembenemend demonisch meesterwerk geschreven.[65]
Ondertussen zijn we in de jaren zeventig aanbeland. Hier begint Jef Geeraerts zijn reisverhalen te schrijven. Hij houdt ervan om er met de rugzak op uit te trekken en bezoekt Scandinavië, Rusland, Oost-Duitsland, Polen, Cuba en beklimt de Himalaya. De bundeling van deze reizen is te vinden in Reizen met Jef Geeraerts. Oorspronkelijk verschenen ze apart in opdracht van enkele tijdschriften. Deze verhalen zijn niet echt toeristische verslagen.Ze bevatten immers een belangrijke politieke en sociale analyse van het land. Zijn schrijfstijl is koeler dan zijn voorgaande romans maar niettemin literair. Hij documenteert zich over de landen in kwestie maar zijn kijk op een aantal zaken blijft subjectief. Eenzelfde vorm van documenteren vinden we ook in zijn misdaadromans. Hier is de omkadering van het verhaal fictief, maar heel wat feiten zijn ontleend aan de werkelijkheid.
In 1971 leert hij Eleonore de Vigénon, zijn tweede echtgenote kennen. De echte liefde blijkt dan toch voor hem weggelegd te zijn. Eleonore is de vrouw waar Geeraerts op gewacht had. Ze houdt van literatuur, gaat met hem mee op reis, feest graag, kleedt zich smaakvol en ruikt altijd lekker. Bovendien steunt ze hem volledig in zijn werk en leest ze zijn boeken kritisch vooraleer ze gepubliceerd worden. In Goud komt ze zelfs aan het woord.
Toch heeft dit droomkoppel ook het hard verduren gekregen, vooral toen ze in de jaren zeventig hun kindje verloren. De woede en de teleurstelling worden verwerkt in Dood in Bourgondië.
In de jaren tachtig en negentig publiceert Geeraerts naast de misdaadverhalen opnieuw een aantal reisverhalen in opdracht van tijdschriften. Ze zijn minder politiek en sociaal getint als die van de jaren zeventig, en ze zijn eerder op het avontuurlijke gericht.
Tot op heden schrijft Geeraerts nog steeds, toch is hij ouder geworden. Het thema van de dood is belangrijker geworden, hij is bang om afscheid te moeten nemen van zijn dierbaren en vooral van zijn geliefde Eleonore.[66] Zijn proza is beschouwender en rijper geworden dan zijn eerste romans.
|
[61] Ibidem, pg. 35.
[62] Lejeune, Le pacte, pg. 23: buitentekstueel afgeleid van de "hors-texte".
[63] Jef Geeraerts, "Autobiografie", profielreeks Jef Geeraerts, (Paris-Manteau ), Brussel / Amsterdam, 1972, pg. 5-10, pg. 9.
[64] Eugène Van Itterbeek, " Een staatsprijs voor Jef Geeraerts. Een Belgische controverse.", Yang, jg. 9, nr. 49/50, 1973, pg. 93-103.
[65] Marnix Gijsen, "Gangreen I" in profielreeks, 1972, pg. 34.
[66]Kester Freriks, " Spijt is schijnheilig. Schrijver Jef Geeraerts over Belgisch Kongo.", in N.R.C Handelsblad, 21 december 2001, pg. 25.