Van de Dirección de Antropología tot het Instituto Indigenista Interamericano. Leven en werk van Manuel Gamio (1883-1960), de voorvechter van het 20e eeuwse indigenismo. (Wim Denorme) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK IV: MANUEL GAMIO: ZIJN ROL IN DE EVOLUTIE VAN HET MODERNE INDIGENISMO
Tot nu toe hebben we Gamio’s werk behandeld in chronologische volgorde en daarbij vooral de nadruk gelegd op respectievelijk zijn archeologische, antropologische en sociologische studies. Zijn ideeën betreffende het Indianenprobleem bleven daarbij onderbelicht. In dit hoofdstuk bespreken we Gamio’s ideeën en realisaties op het gebied van het Indigenismo. In zekere zin houden we hiermee de chronologische volgorde aan; het is immers in de laatste fase van zijn leven, in zijn functie van directeur van het Instituto Indigenista Interamericano (1942-1960), dat Gamio zich volledig en uitsluitend kon en ging toeleggen op de kwestie van de verbetering van de Mexicaanse Indiaanse bevolking in al haar aspecten, en op die van de Amerikaanse Indiaan in het algemeen. Anderzijds moeten we voor ogen houden dat Gamio’s preoccupatie voor de Indiaan niet nieuw is. Zoals we eerder zagen, schreef hij reeds in 1907 een artikel waarin hij zijn bezorgdheid voor de Indiaanse medemens uitdrukte. In feite kadert al Gamio’s werk uit de voorbije periode, vanaf de oprichting van de Dirección de Antropología en de integrale studie van de bevolking van de vallei van Teotihuacán in zijn Indigenismo-werk, zijn streven naar een oplossing voor het Indianenprobleem. Dit typeert meteen ook zijn aanpak ervan, namelijk de integrale studie van de verschillende aspecten van het probleem om vanuit die theoretische bespiegelingen te komen tot het formuleren van praktische maatregelen, kortom, de methode van de toegepaste antropologie. In dit hoofdstuk bespreken we, deels chronologisch, deels thematisch Gamio’s belangrijkste verwezenlijkingen en bijdragen in het belang van de Indiaanse bevolking en situeren dit binnen de algemene evolutie van de filosofie en de praktijk van het Mexicaanse Indigenismo, dat we eerst in enkele punten kort schetsen.
1. BEKNOPT OVERZICHT VAN DE HISTORISCHE EVOLUTIE VAN HET INDIGENISMO IN MEXICO.
Het hedendaagse Indigenismo omvat zowel de (theoretische) antropologische studie van de Indiaanse cultuur als de praktische acties ondernomen in het belang van de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de Indiaanse gemeenschap. Het is een sociale, humane beweging die ijvert voor de verbetering van de precaire materiële en spirituele toestand van de autochtonen. Meer algemeen duidt de term op “het geheel van theoretische concepten en bewustmakingsprocessen die, in de loop van de geschiedenis, het autochtone hebben gemanifesteerd.”[72] Het concept Indigenismo heeft doorheen de eeuwen een aantal transformaties ondergaan. We schetsen hier kort het verloop.
De bekommernis om de Indiaanse bevolking en de wens om hun levensomstandigheden te verbeteren, komt in Mexico voor het eerst tot uiting, kort na het contact tussen de Spaanse conquistadores en de autochtone bevolking. Het Mexicaanse Indigenismo ontstaat dus reeds in de 16e eeuw. De eerste vertegenwoordigers van deze beweging waren hoofdzakelijk religieuzen, die de mensonterende uitbuiting van de Indianen door de Spaanse overheersers bij de Spaanse Kroon aanklaagden. Zij ijverden, binnen een beperkt actieterrein en met schaarse materiële middelen, voor de verbetering van een of ander aspect van het Indiaanse leven. De vaandeldrager van het 16e eeuws Indigenismo was de missionaris Fray Bartolomé de las Casas, die doorgaat als el Protector Universal de los Indios (de universele beschermer van de Indianen).[73] De Spaanse Kroon, de kolonisators en de religieuzen uit de beginperiode van de kolonie manifesteerden, hetzij geïsoleerd, hetzij als representatie van bepaalde sociale sectoren, tegenstrijdige criteria pro en contra de Indiaan. Dit vertaalde zich in verschillende wetten en decreten die gedurende 3 eeuwen, het gedrag van de machthebbers in de Spaanse kolonie normeerden. Doorheen de 16e, 17e en 18e eeuw wordt het Indigenismo dus gekenmerkt door een aantal wetten en geïsoleerde en particuliere initiatieven die nu eens de Indiaanse dan weer de Spaanse elementen van de koloniale samenleving bevoordelen. De Leyes de Indias (1512) en de Nuevas Leyes de Indias (1542-1543), de eerste wetten waarin de autochtone bevolking ter sprake komt, zijn authentieke voorbeelden van deze Indianenpolitiek van het ‘missionaire’ type. Ze wilden de gids zijn van de indio in het spirituele, het sociale, het economische en het politieke en omringden hem met een reeks garanties om misbruik, slechte behandeling en onbillijke exploitatie door de Spanjaarden te vermijden. Maar deze betuttelende politiek bleef steken in de theorie en bracht geen positieve resultaten. De mislukking ervan is glashelder, gezien het feit dat de Indiaan, na 300 jaar bestuur onder beschermings- en verdedigingswetten, in even miserabele en onwaardige omstandigheden leefde als voorheen. De belangen van de kolonisten en de immoraliteit van vooral de lagere autoriteiten annuleerden de nobele proposities van deze pro-Indiaanse wetten.[74]
De onafhankelijkheid van Mexico (1810) bracht geen merkbare verbetering teweeg in de situatie van de Indiaanse bevolking. De constitutionele grondwet erkende weliswaar de gelijkheid van alle burgers, maar in werkelijkheid verergerde de situatie van de Indiaan gezien deze vooral gewezen werd op zijn vaderlandse plichten, het betalen van belastingen en de militaire dienstplicht, terwijl zijn rechten en prerogatieven niet verwezenlijkt werden, veelal omwille van zijn onwetendheid deze op te eisen.[75]
De periode van de 16e tot de 19e eeuw wordt omschreven als de periode van het klassieke of romantische Indigenismo. De acties ondernomen in het belang van de Indiaanse gemeenschap beperken zich tot kleinschalige, particuliere initiatieven en zijn doorgaans van caritatieve, betuttelende en sentimentele aard. Het gevoerde politieke beleid ten opzichte van de autochtone bevolking tijdens de koloniale periode en ook onder het porfiriato (1876-1910) is er een van “segregación” (segregatie).[76] De problemen van de Indianen worden niet onderkend, de Indiaanse bevolking wordt gemarginaliseerd en heeft geen enkele invloed op de politieke besluitvorming.
Vanaf het einde van de 19e eeuw ontstaat er binnen het Indigenismo een nieuwe opinie en een andere doctrine. Er is een groeiende tendens om het Indigenismo te transformeren naar een beweging die meer inhoudt dan de louter literaire, sentimentele en caritatieve acties, die zo kenmerkend waren voor de voorbije periode van het klassieke Indigenismo. Sedert het begin van de 20e eeuw worden er een aantal initiatieven daartoe ondernomen.[77] Hoewel deze vroege pogingen meestal beperkt blijven tot de theorie, omwille van de politieke onwil van president Díaz en het verzet van de grootgrondbezitters, betekenen ze toch een stap voorwaarts. Ze bevestigen dat, althans op theoretisch vlak, het Literaire en Romantische Indigenismo langzamerhand plaats ruimt voor een ander van het wetenschappelijk type, dat steunt op de werkelijke kennis van de Indiaan in al zijn aspecten, op basis van integrale studies die toelaten zijn behoeften en de manier waarop deze bevredigd moeten worden, met grotere exactheid vast te leggen.
Het eigenlijke, moderne Indigenismo begint met de triomf van de revolutionaire beweging. Van dan af worden initiatieven genomen in het belang van de Indiaanse bevolking als een wezenlijk onderdeel van het nationale politieke beleid en worden die gebaseerd op de wetenschappelijke kennis van de Indiaanse gemeenschap. Er ontstaat van dan af een reeks van culturele en sociale reflecties over de Indiaan en die leiden uiteindelijk tot de definitie van een beleidsvisie. In de vroege postrevolutionaire jaren centreert de voornaamste bekommernis zich in het politiek en economisch consolideren van de natie, waarvoor men het noodzakelijk acht de Mexicaanse gemeenschap etnisch en cultureel te homogeniseren. Er ontstaan concepten als “assimilatie” van de etnische groepen aan de algemene ontwikkeling, waarbij de originele karakteristieken min of meer dienen verdrongen; “incorporatie” die een uniform vermenging van rassen en culturen voor ogen heeft; en “integratie”, die de culturele grenzen tussen de waarden en levenswijze van de dominante gemeenschap en deze van de autochtone gemeenschappen als achterhaald beschouwen, willen uitwissen. Een doorbraak in de politieke filosofie van het Indigenismo komt er onder impuls van president Lázaro Cárdenas (1934-1940). Deze politiek impliceert het principe van respect voor de specifieke historische en regionale fysionomie van de Indiaanse gemeenschappen alsook het principe dat de slechte toestand van deze groepen en culturen vooral een probleem van emancipatie is, in essentie gelijk aan dat van “het proletariaat van om het even welk land”. Het onderzoek naar de autochtone culturen wordt geïntensifieerd en er worden effectieve acties ondernomen om hun ontwikkeling te bevorderen. Dit is ook de beleidslijn van het eerste Congreso Indigenista Interamericano (1940), dat de creatie voorstelt van gespecialiseerde nationale instituten voor het behartigen van de Indiaanse belangen. De oprichting van het Instituto Nacional Indigenista (1948) betekent een nieuwe impuls voor het antropologisch onderzoek naar en de bescherming van de Indiaanse bevolking.
Germán Parra onderscheidt 5 grote tendenzen in de evolutie van het moderne Mexicaanse Indigenismo tot 1950.[78]
1. De erkenning van het Indianenprobleem als een van de belangrijkste problemen van het land.
2. Het probleem plaatsen en oplossen binnen het kader van nationale integratie.
3. Het respecteren, behouden en aanmoedigen van de positieve aspecten van de autochtone culturen.
4. Het verbeteren van de slechte levensomstandigheden van de autochtone bevolking.
5. Het bieden van een integrale oplossing voor het Indianenprobleem, die tegelijkertijd de ontwikkeling van hun economie, gezondheidstoestand en de transformatie van hun cultuur voorstaat.
In de praktijk kende het Mexicaanse Indigenismo evenwel een sterk ongelijke ontwikkeling. Bij het opstellen van de programma’s werd niet altijd evenveel nadruk gelegd op de basiselementen van het menselijk welzijn, maar viseerden de beleidsvoerders vooral de puur economische stimuli. Bovendien vormde de wisselende houding van de regering in de loop der jaren een ernstige rem op de beoogde evolutie van de Mexicaanse Indianen.
Zo was de predominerende houding van de beleidsvoerders gedurende het koloniale tijdperk, en zelfs ook tijdens het porfiriato (de dictatuur van Porfirio Díaz, 1876-1910), er een van segregación (segregatie), of het marginaliseren van de Indiaan, het zich totaal niet bekommeren om zijn lot. Voorop stond het uitbuiten van de landelijke bevolking, die tegen een hongerloon de velden moesten bewerken, enkel en alleen om de eigen (blanke) commerciële belangen te vrijwaren.
Diametraal tegenovergesteld aan vorige houding was de politiek van incorporación (incorporatie), waarbij men probeerde de Indiaan te ‘verspaansen’, op zo kort mogelijke tijd, ten einde hem om te vormen tot een actief lid van de het nationale leven. De eigen, traditionele cultuur en waarden van de Indios moest met andere woorden plaats maken voor de ‘superieure’ Spaanse denkbeelden. Een voorstander van deze visie was José Vasconcelos, minister van Onderwijs onder Obregón (1920-1924). Hierbij dient evenwel opgemerkt dat hoewel de term “incorporar al indio” algemeen in gebruik werd genomen na de revolutie, deze niet altijd deze extreme betekenis had. Velen spraken zich uit voor een meer humane en begrijpende aanpak.
In de loop van de jaren ’40 groeide uiteindelijk het concept van de integración (integratie) binnen de Indianenpolitiek. Deze visie was gericht op het consolideren van de nationale eenheid door aan de Indiaanse bevolking de fundamentele middelen en het comfort te verschaffen van het moderne leven, evenwel zonder daarbij de elementen van hun eigen culturele identiteit over het hoofd te zien, maar die daarentegen aan te wenden als basis voor een verrijking van de nationale identiteit. Aguirre Beltrán heeft deze beleidsvisie heel gevat als volgt geformuleerd: “Het attenderen en de verbetering van de Indiaan is niet de ultieme finaliteit van het Indigenismo, maar wel het middel voor het bereiken van een veel hoogwaardiger doel: het bereiken van de nationale integratie en ontwikkeling, onder de normen van de sociale rechtvaardigheid, waarin de indio en de niet-indio vrije en gelijke burgers zijn.”[79]
Deze integrationistische houding, gericht op de verwezenlijking van een evenwichtig cultureel systeem waarin ook de meest waardevolle elementen van de Indiaanse traditie participeren, was dan ook het belangrijkste resultaat van de debatten tijdens het Congres van Pátzcuaro in 1940.[80]
Reeds vanaf de Mexicaanse revolutie worden vanuit deze optiek dan ook verschillende organizaties en instellingen opgericht die, in meerdere of mindere mate, willen bijdragen tot de studie en de kennis van de Indiaanse cultuur en/of een oplossing willen bieden voor bepaalde aspecten van het Indianenprobleem. Ook al zou dit ons hier te ver leiden, toch willen we hier even in het kort enkele belangrijke realisaties aanstippen.[81]
Al in 1917 werd de Dirección de Antropología opgericht, met als voornaamste doelstelling het integraal in kaart brengen van de Indiaanse bevolking van Mexico, om dan vanuit die onderzoeksresultaten en -gegevens de nodige maatregelen te treffen die moeten leiden tot een verbetering van de levensomstandigheden van de Indiaanse bevolking. Nietegenstaande de goede bedoelingen en het aanvankelijke optimisme, slaagde men er slechts in één van de tien vooropgestelde studiegebieden te onderzoeken (zie hoofdstuk 2).
Ook op het vlak van het onderwijs streeft men naar een “Mexicanisering” van de Indiaanse gemeenschap, eerst door in 1921 het Departamento de Educación y Cultura para la Raza Indígena te creëren, in het daaropvolgende jaar gevolgd door de oprichting van kleinschalige, lokale en rurale scholen (In 1923 worden deze omgedoopt tot Casas del Pueblo, in 1926 tot Casas del Estudiante Indígena). Eén van de meest markante voorvechters van het Mexicaanse indigenismo op het niveau van opvoeding en onderwijs was daarbij de figuur van Moisés Sáenz (1888-1941).
Sáenz was promotor en Secretaris-generaal van het Eerste Inter-Amerikaans Indigenistisch Congres, Secretaris van de Permanente Commissie van het Congres en tenslotte Directeur van het Instituto Indigenista Interamericano, in de provisionele faze, tot aan zijn vroegtijdige dood in 1941. Hij was tevens Mexicaans Ambassadeur in Ecuador en Peru. Net als Gamio, die hem trou-wens zou opvolgen aan het hoofd van het Instituto Indigenista Interamericano, was de indianenproblematiek de hoofdbekommernis in al zijn professionele en diplomatieke activiteiten. Zo was hij de drijvende kracht achter de totstandko-ming van La Casa del Estudiante Indígena (Het Indiaanse Studententehuis), de vestiging van Internados Indígenas (Indiaanse Internaten) in regio’s met een overwegend autochtone bevolking en het opstarten van de Misiones Cultura-les, en was hij voorzitter van het Comité de Investigaciones Indígenas. Concreet bewerkstelligde hij de creatie van het eerste Estación Experimental Indígena (Experimenteel Indiaans Station) in la Cañada de los Once Pueblos (Michoacán) “voor de examinatie van de kwestie van de incorporatie van de natieve groepen in het nationale midden”, verbleef hij 7 maanden met een groep specialisten in Carapan (juni 1932 - januari 1933), en publiceerde hij het werk Carapan: bosquejo de una experiencia, waarin de culturele, sanitaire, politieke, agrarische en morele situatie beschreven wordt van de Indianen die de 11 dorpen van de vallei, waarvan Carapan het centrum is, bewonen.[82]
Sáenz bracht via zijn studies en werken de werkelijke (penibele) situatie van de Indiaan aan het licht en ongetwijfeld had zijn werk een doorslaggevende invloed bij latere handelingen van de Mexicaanse regering, zoals de oprichting door president Cardenas van het Departamento de Asuntos Indígenas (Depar-tement voor Indiaanse Aangelegenheden) in 1936, die oogde op een studie van de Indiaanse culturele identiteit en die als raadgever en coördinator wou optre-den bij eventuele acties van overheidswege. In december 1946 verwordt het Departamento Autónomo de Asuntos Indígenas tot Dirección General de Asuntos Indígenas, afhankelijk van het Ministerie van Onderwijs.
Situering van Gamio binnen de evolutie van het Indigenismo.
Dit beknopte en ergo onvolledige overzicht laat ons toe Gamio’s ideeën en realizaties te plaatsen binnen de evolutie van het Mexicaanse Indigenismo. Gamio mag met recht en reden beschouwd worden als een van de pioniers van het wetenschappelijke Indigenismo. Hij probeert op een objectieve manier de problemen van de inheemse groepen te benaderen door middel van de integrale studie van niet alleen hun biologische en culturele karakteristieken, maar ook van hun habitat; het enige middel om hun onmiddellijke behoeften vast te stellen en de meest efficiënte manier om er aan te beantwoorden. Als directeur van de Dirección de Antropología (1917-1924) kan hij voor het eerst zijn vernieuwende opvattingen realizeren.
Zijn vroege opvattingen kaderen binnen de gematigde stroming van de politiek van incorporación (incorporatie), waarbij men probeerde de Indiaan te verspaansen, op zo kort mogelijke tijd, ten einde hem om te vormen tot een actief lid van de het nationale leven. Gamio is een groot voorstander van een sterk en “homogeen” vaderland, maar pleit daarbij toch voor het respect en het behoud van een aantal belangrijke waarden en realisaties van de autochtone culturen. Daarmee leunt hij reeds aan bij het concept van de integración (integratie), dat vanaf de jaren ’40 langzamerhand overheersend zou worden binnen de Indianenpolitiek, gericht op het consolideren van de nationale eenheid door de Indiaan deelachtig te maken aan de elementaire voorzieningen en levensstandaard van het moderne leven, zonder het verlies van de eigen waarden en culturele verworvenheden. Deze integrationistische houding streeft ernaar een evenwichtig cultureel systeem te realizeren waarin de meest waardevolle elementen van de Indiaanse traditie participeren.
In de rest van dit hoofdstuk bespreken we nu enkele van de belangrijkste ideeën en realisaties van Gamio op het vlak van het Indigenismo.
Vanuit zijn lange ervaring en zijn interesse voor de ontwikkeling van de autochtone bevolking meende Gamio dat er behoefte was aan een Inter-Amerikaans organisme dat zich specifiek zou gaan toeleggen op de Indianenproblematiek. Dit organisme moest dan als springplank dienen voor de creatie van gelijkaardige Nationale Instituten in alle landen van Amerika, een opvatting die hij deelde met tijds- en studiegenoot Moisés Sáenz.
Als eerste stap bespreken ze de organisatie van een Inter-Amerikaans Indigenista-congres, met vertegenwoordigers van alle Amerikaanse landen met een Indiaanse bevolking. De idee krijgt vorm op een bijeenkomst bij Sáenz thuis, in Taxco.[83]
Op het eerste Inter-Amerikaanse Congres voor Indiaanse aangelegenheden, dat plaats vond van 14 tot 24 april 1940 te Pátzcuaro, México, kwamen officiële delegaties van 19 Amerikaanse landen bijeen. Er werden 140 lezingen gepresenteerd, onderverdeeld in 4 secties (socio-economisch, legislatief, educatief, biologisch, met een subsectie Indiaanse artisanale kunst) en er werden tenslotte 72 resoluties aanvaard, opgenomen in de Acta Final van het Congres. Deze werden ondertekend door de regeringen van Mexico, de Verenigde Staten, Honduras, El Salvador, Guatemala, Panama, Nicaragua, Cuba, Costa Rica, Columbia, Peru, Venezuela en Paraguay.[84]
In akkoord met resolutie 71, werd een Internationale Conventie opgesteld die de juridische basis vormde op grond waarvan het Instituto Indigenista Interamericano gecreëerd werd, met zetel in Mexico.
Dit Instituut begon vanaf 1940 provisioneel te functioneren en kreeg haar definitieve vorm in maart 1942. Moisés Saénz fungeerde tot september 1940 als interim-directeur en werd in deze functie opgevolgd door Luis Chávez Orozco en Carlos Girón Cerda.
Op 25 maart 1942 vond de eerste sessie van de Consejo Directivo van het I.I.I. plaats. Daar werd beslist Manuel Gamio aan te stellen als director permanente, als eerste volwaardige directeur van het Instituut voor de eerste ambtsperiode (1942-1948), een functie die hij zou blijven uitoefenen tot zijn dood, nadat hij na afloop van de vastgestelde ambtsperiode van 6 jaar, telkens werd herkozen (in 1948 en 1960).
Het Instituut fungeerde als Permanente Commissie van de Congresos Indigenistas Interamericanos, die om de vier jaar moesten gehouden worden. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhinderde echter de uitvoering van deze opzet. Het Tweede Congreso Indigenista Interamericano kwam daardoor te vervallen en werd verschoven naar een latere datum. Het ging uiteindelijk door in Cuzco, Peru, van 24 juni tot 4 juli 1949. Ook het Derde Congreso Indigenista Interamericano vond met enige vertraging plaats (Bolivia, 1954). Latere congressen waaraan Gamio in zijn functie als directeur van het I.I.I. heel actief deelnam waren ook het Congresos Indigenistas Interamericanos in Pátzcuaro (1940), Cuzco (1949), La Paz (1954) en Guatemala (1959).
Deze Congressen waren van fundamenteel belang voor de evaluatie van de lopende projecten bij de Indiaande groepen in de verschillende landen en voor de uitwisseling van ideeën en observaties in verband met de Indianenkwestie.
In 1953 telde het Instituut 15 lidstaten: Bolivia, Colombia, Costa Rica, de Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Paraguay, Peru, Venezuela en de VS. Later zouden ook Brazilië en Chili aansluiten.
Tot de meest essentiële functies van het Instituto Indigenista Interamericano behoorden ondermeer: het verzamelen en verspreiden van informatie over wetenschappelijke onderzoeken naar de problemen van de Indianen; het uitwerken van de wetgeving, rechtspraak en administratie van de autochtone groepen; het opstarten, sturen en coördineren van wetenschappelijke onderzoeken en studies die van onmiddellijke en praktische toepassing waren bij de oplossing van de problemen van de Indiaanse bevolking; het verzorgen van periodieke informatiebladen, etc.
Vanaf haar oprichting begon het Instituut met de uitgave van twee eigen tijdschriften:: América Indígena en het informatieve supplement Boletín Indigenista, dat later omgedoopt werd tot Anuario Indigenista. Beide publicaties verschenen driemaandelijks en op grote oplage in gans het Amerikaanse continent.
Bij Gamio’s aanstelling tot directeur van het Insituto Indigenista Interamericano, waren er reeds twee nummers van het Boletín Indigenista en een van América Indígena verschenen. Gamio was bijzonder enthousiast over het bestaan van deze tijdschriften en over de mogelijkheden die ze boden als “stem, analyse, informatiebron, forum voor het aanklagen van mistoestanden en aankondiger van de nieuwigheden binnen de Indiaanse wereld van het Amerikaanse continent.”[85] Hij begon meteen met een herdefiniëring van de functie van beide publicaties. Dit ambitieuze en moeilijk te realizeren project, namelijk het verzorgen van de uitgave van twee tijdschriften op continentale schaal, werd dankzij de vasthoudendheid van Gamio en zijn naaste medewerkers van het Instituut, onder wie Juan Comas, ten volle gerealiseerd.
Onder de directie van Gamio ontpopten de tijdschriften América Indígena en Boletín Indigenista zich tot vehikel van wetenschappelijke en academische vorming, informatie en polemiek onder de Amerikaanse indigenistas. Gamio verzorgde persoonlijk alle editorialen, die later werden samengebracht en uitgegeven in boekvorm.[86] Deze editorialen poogden de gids te zijn voor de acción indigenista (Indiaanse actie) in Amerika. In deze artikels bood Gamio ondermeer werkcriteria aan, eiste hij de eliminatie van uitbuiting en discriminatie van het Indiaanse ras en werkte hij bepaalde problemen grondig uit. Een heel belangrijk editoriaal is “La política de una institución no política”, waarin Gamio duidelijk stelt dat het Instituto een a-politieke instelling is en waarin hij meteen ook de voornaamste doelstellingen van het Instituut formuleert:
“(Het Instituut) streeft er in essentie naar dat de gebrekkige biologische ontwikkeling van de Indiaan zich zou normaliseren; dat de inferieure economische en culturele omstandigheden waarin deze reeds zolang vegeteert, zouden verbeteren; dat zijn persoonlijkheid en traditie zouden gerespecteerd worden; en dat de misbruiken door diegenen die hem, de wet omzeilend of ervan gebruikmakend, mishandelen, uitbuiten en als slaaf behandelen, zouden worden stopgezet.”[87]
In de tijdschriften van het Instituut verschenen ook wetenschappelijke en politieke artikels, en een groot aantal bibliografische werken. Kortom, ze poogden een opinievormend medium te zijn voor een hernieuwde en permanente continentale beweging in het belang van de autochtonen, die haar acties baseert op wetenschappelijke kennis.
Naast deze informatieverstrekkende taak, beoogde het Instituut ook te ijveren voor de bescherming van het cultureel patrimonium van de Indianen en de verbetering van hun voeding, gezondheid en werkomstandigheden. Verder stonden op het programma: het verschaffen van onderwijs, de strijd tegen de raciale discriminatie, de verdediging van het (Indiaanse) grondbezit, en het doorvoeren van de landhervorming.
De verdediging van het cultureel patrimonium was gericht op het bewaren van het historisch geheugen van de Indiaanse volkeren en kwam ondermeer tot uitdrukking in de publicatie, door het Instituut, van verschillende documenten en studies over het culturele erfgoed van de autochtone bevolking. Een andere zorg was die voor het conserveren van de Indiaanse kunst, als sociale en culturele expressie van deze volkeren, tegenover de etnocentrische en universaliserende pretenties van de westerse kunst. Daartoe werden er voor het eerst tentoonstellingen van autochtone kunstobjecten geörganiseerd. Deze zaak was niet louter estetisch of cultureel, maar omvatte tevens de economische verdediging van de Indiaanse kunstenaars en ambachtslui.
De verbetering van de alimentaire toestand richtte zich op de diversificatie van het dieet en de introductie van nieuwe voedingsmiddelen, zoals de soja. Op medisch vlak bestreed men de grote endemische ziekten, zoals de onchocercosis in Mexico en Centraal-Amerika, door middel van preventieve medicatie. Een ander punt was de verdediging van de traditionele geneeskunde en de noodzaak deze te integreren in de westerse door het herscholen van de curanderos (Indiaanse dokters) en de vroedvrouwen. Het Instituut publiceerde daartoe het Manual de Parteras Rurales (Handleiding voor rurale vroedvrouwen) van Dr. Eloesser, een bestseller van formaat met 8 herdrukken, uitgegeven in het Engels, Spaans en Portugees.
Op het vlak van onderwijs spitste het beleid van het Instituut zich toe op de strijd tegen het analfabetisme en, in Mexico, voor de alfabetisering in Indiaanse talen. Omwille van de specifieke karakteristieken van het probleem in de verschillende landen, drong het Instituut aan op de creatie van Nationale Instituten voor Indiaanse Zaken, die programma’s voor tweetalige opvoeding moesten uitwerken.
Sedert haar ontstaan, pleitte het Instituut voor het uitroeien van om het even welke vorm van raciale discriminatie of segregatie. Het sprak zich ook uit tegen de zogenaamde “igualdad ante la Ley” (gelijkheid voor de wet) die enkel de machthebbers bleek te bevoordelen. In dit licht moeten de onderzoeken naar de Indiaanse wetgevingen in de verschillende landen gezien worden, alsook de studies over de toestand van de Indiaanse vrouwen in Mexico, Panama en Peru.
De moeilijkste taak was de verdediging van de gemeenschappelijke eigendommen, de strijd voor grond en de distributie ervan. In deze zaak verdedigde Gamio, als vertegenwoordiger van de idealen van de Mexicaanse Revolutie, de rechten van de Indianen en veroordeelde hij het systeem van de haciëndas en het grootgrondbezit. In het Boletín verschenen dienaangaande heel wat eisen en klachten van verschillende organizaties en groepen die ijverden voor de zaak van de Indiaan. In de editorialen drukte het Instituut, bij monde van haar directeur Gamio, openlijk haar afkeuring uit voor de pogingen om de tierras comunales te privatizeren en steunde ze elk initiatief van agrarische hervormingen in het continent.
Al deze activiteiten en strategieën van het Instituto Indigenista Interamericano hadden als basishypothese, de impuls van een “indigenismo integral”, niet gericht op de asimilación van de Indiaan, maar op zijn integración in een “Indiaans-Iberisch Amerika”, die het beste van beide tradities verenigde.
Consideraciones sobre el problema indígena (1948)
In dit werk zette Gamio nauwkeurig de centrale thema’s van de theorie en de praktijk van het Inter-Amerikaanse Indigenismo uiteen.
Vanuit antropologisch standpunt, analizeerde Gamio de problemen van de interculturele relaties, de mogelijkheid van tellingen en statistieken in Indiaanse gebieden, het stimuleren van de Indiaanse kunst, de planning en de introductie van veranderingsprocessen, processen van socio-economische verbetering, sanitaire zorgen, de modificatie van voedingsgewoonten, van woonvormen, samengevat, de belangrijkste thema’s in verband met het bereiken van nieuwe vormen van participatie van de Indiaanse gemeenschappen, binnen de integrale ontwikkeling van hun respectievelijke landen.
De beleidslijnen die Gamio signaleerde zijn op heden verre van verouderd, meer nog ze hebben op een beslissende manier invloed gehad op de verschillende nationale en internationale organismen, die ontwikkelingsprojecten opstartten in Indiaanse gebieden. Als voorbeeld: de Interamerikaanse opleidingscentra, vanaf 1963 opgericht onder de leiding van het Instituto Indigenista Interamericano en met fondsen van het Programa de Cooperación Técnica van de OEA, werkten precies aan de opleiding van professionelen, agronomen, medici, opvoeders, economisten, etc., die noodzakelijkerwijs onderlegd moesten zijn in de principes van de toegepaste sociale antropologie en van de ontwikkeling van de gemeenschap om de introductie mogelijk te maken van veranderingsprocessen in de autochtone gemeenschappen, waarbij ze op basis van het integrale criterium rekening moesten houden met hun etnische, linguïstische en algemene culturele verschillen.
“Er bestaat geen twijfel over het feit dat het gedachtengoed van Gamio de evolutie beïnvloed heeft van de sociale antropologie en in het bijzonder van de toepassing ervan op het gebied van de Indiaanse wereld. Al lijken veel van zijn ideeën vandaag evidente waarheden, dan is het zijn verdienste deze als eerste geformuleerd en uiteengezet met de eenvoud en de helderheid die het atribuut zijn van zijn origineel en diepgravend denken.”[88]
In zijn functie van directeur van het Instituto Indigenista Interamericano (1942-1960) werd Gamio de best geplaatste en uitvoerigst geïnformeerde persoon op het Amerikaanse continent inzake de Indianenproblematiek.
Met deze benoeming, op 59-jarige leeftijd, zag Gamio een van de grootste verlangens van zijn leven gekristalliseerd: een organisme exclusief gewijd aan het tegemoet komen aan de behoeften en aspiraties van de autochtone groepen van heel het Continent.
De visie van Miguel León-Portilla ter zake vat Gamio’s intenties goed samen:
“In deze laatste periode van zijn leven, op basis waarvan hij terecht “Padre del Indigenismo Interamericano” (Vader van het Interamerikaanse Indigenismo) werd genoemd, kan men stellen, dat zijn enthousiasme voor de enorme taak in het belang van de autochtonen van het Continent in de plaats van af te nemen, nog groeide, in die mate dat ze uitgroeide tot wat hij noemde “zijn religie”, namelijk de opperste overtuiging dat de acción indigenista (de actie in het belang van de Indiaan), met al haar menselijke begrenzingen, zijn hoogste ideaal in werkelijkheid aan het converteren was, het integraal verbeteren van het bestaan van miljoenen Indianen op het continent.”[89]
In deze periode werkte hij een groot aantal projecten uit die geïnspireerd waren op zijn vroegere ideeën, projecten die hij toen, om verschillende redenen, hoofdzakelijk van politieke en financiële aard, niet had kunnen realizeren. Het I.I.I. was immers een apolitieke en politiek relatief onafhankelijke instelling en stond garant voor een continuïteit en stabiliteit die Gamio bij zijn vroegere werken nooit had gekend en die hem, zo hoopte hij althans, zou toelaten de aangevatte projecten op een succesvolle manier te beëindigen.
Waar Gamio echter niet op had gerekend, was het frequente gebrek aan financiële middelen waarmee het Instituut heel zijn leven lang geconfronteerd zou worden. Het I.I.I. werd namelijk in stand gehouden door de bijdragen van de diverse lidstaten en door subsidies van de Mexicaanse regering. Het bekomen van de regelmatige betaling van beide contributies is steeds een zwaar karwei geweest, zo blijkt uit de communiqués en brieven in het archief van het Instituut. En in moeilijke periodes zoals bijvoorbeeld gedurende WO II bracht dat het Instituut vaak in een nogal penibele situatie, door het uitblijven van de nodige financiële werkingsmiddelen.
Het dagelijks bestuur en beheer van het Instituut was voor Gamio doorheen die jaren dan ook dikwijls een allesbehalve lichte taak, ook en vooral gezien die financiële moeilijkheden.. In 1953 werd het Instituut bovendien ondergebracht in de OEA, zij het dan als een gespecialiseerd organisme, met behoud van haar organizatorische en economische autonomie. Eind jaren ’50 ging het Instituut ook nauw samenwerken met het Departamento de Asistencia Técnica (Departement voor Technische bijstand) van de OEA en de OIT voor de opleiding van personeel. Met dit doel werd trouwens, met medewerking van het Instituut een project opgestart voor het creëren van internationale opleidingscentra voor técnicos indigenistas. Het eerste van deze centra werd opgericht in Mexico (Sierra Norte de Puebla), en geleid door Oscar Arze Quintanilla. Ondanks deze financiële en organisatorische hinderpalen legde Gamio in deze periode een grote ijver aan de dag, en probeerde hij zijn plannen op diverse fronten te realiseren.
In 1942 stelde hij aan de Consejo Directivo en aan het Comité Ejecutivo van het Instituut een actieprogramma voor, met daarin ondermeer volgende thema’s: voeding en voedingsgewoontes, Onchocercosis, Indiaanse volkskunst en de Indiaan en de Democratie.[90] In dit voorstel beklemtoonde hij opnieuw uitvoerig de noodzaak van integrale studies, die aan de basis moeten liggen van iedere praktische realisatie.
In hoofdstuk III zagen we reeds Gamio’s bezorgdheid om een volwaardige voeding voor de Indiaanse gemeenschap als voorwaarde sine qua non voor haar normale biologische en fysieke ontwikkeling, en zijn pleidooi voor de invoering van de soja in het Indiaanse dieet. In zijn periode als directeur van het Instituto Indigenista Interamericano bleef dit dan ook een van zijn voornaamste betrachtingen. Kort na zijn aanstelling formuleerde hij het volgende actieprogramma:
“In verband met de studie van de voeding beveelt (het Instituut) aan dat deze zou opgestart worden in typische (representatieve) gemeenschappen in diverse landen met een aanzienlijke Indiaanse bevolking, op zo’n manier dat het duidelijkheid schept omtrent:
a) Het actuele dieet, en in welke mate dat kan verbeterd of veranderd worden;
b) De agrarische, sociologische, etnologische en economische factoren die het voedingspatroon van de Indianen verklaren;
c) Hoe de Indianen kunnen overtuigd worden van en voorbereid worden op een verandering in hun voedingsgewoontes.”[91]
De stimulering van de Indiaanse volkskunst was van in den beginne een van de grote stokpaardjes van Gamio. Hij beschouwde de kunst als een van de belangrijkste waarden van de Indiaanse cultuur, en achtte het dan ook van fundamenteel belang deze te conserveren en haar verdere ontwikkeling te steunen.
Reeds in 1916, in zijn boek Forjando Patria, sprak hij zich uit voor de Indiaanse kunst.[92] In dat werk overschouwde hij de oorsprong, de karak-teristieken, de varianten en de mogelijkheden van de Mexicaanse kunst. Hij stelde dat de pre-Spaanse artistieke expressies wel degelijk gerekend moesten worden bij de kunst, daar zij een uitdrukking waren van een bepaalde manier van voelen en denken. Het kwam er dus op aan hun antecedenten en het culturele midden waarin ze tot stand kwamen te (leren) kennen om de waarde ervan te kunnen inschatten. “Om deze kunst op haar authentieke waarde te schatten, is het noodzakelijk dat men de schoonheid van de materiële vorm en het begrijpen van de idee die deze uitdrukt, harmonizeert en integreert.”[93] Verder beweerde hij dat de Mexicaanse kunst zich sedert de Onaf-hankelijkheid niet had geïntegreerd in een ruimer nationaal geheel, met een hybridisme en een betreurenswaardig cosmopolitisme als gevolg. Terwijl het estetische criterium degenereerde in een povere imitatie van het Europese, bewaarde en cultiveerde het indiaanse ras de zogenaamde “populaire” kunst. Hij pleitte dan ook voor een “nationale kunst”, die de vreugde, het verdriet, het leven en de ziel van het volk zou reflecteren.
De verdienste van Gamio was dat hij hier een nieuwe interpretatie gaf van de Indiaanse kunst, los van het strakke estetische concept van het classicisme, op basis waarvan deze kunst tot dan toe fout gevalorizeerd werd. Gamio introduceerde een nieuwe invalshoek, namelijk dat de estetische synthese ge-ëxtraheerd moest worden uit de verbinding van de vorm en de betekenis (inhoud)., met andere woorden, hij vroeg dat men de noodzakelijke inspanning zou doen om te komen tot een zo ruim mogelijk begrip van de Indiaanse kunst. Wat betreft zijn wens voor een nationale kunst, deze was sedert 1922, met de beweging van de muurschilders, ten volle tot uitdrukking gekomen in monumentale werken van artistieke en estetische kwaliteit vergelijkbaar met de grootste kunstwerken van de universele geschiedenis.[94]
In 1942, in zijn programma voorgelegd aan de Consejo Directivo van het Instituto Indigenista Interamericano, poneerde Gamio:
“1) De populaire Indiaanse kunstuitingen zijn belangrijke factoren van de Amerikaanse cultuur, overvloedig toegejuichd en gegeerd omwille van hun originaliteit, schoonheid en verfijndheid van persoonlijke expressie.
2) De Indianen zijn bijzonder handig in handwerken, ontvankelijk voor de moderne techniek en zelfs vandaag nog komt een groot deel van hun inkomsten voort van hun autochtone kunstwerken en industriële producten.”[95]
Een van de concrete acties voor een betere commercialisatie van de artes populares, was de opheffing van de douane-barrières voor dit soort producten door de lidstaten van het Instituto teneinde de export ervan te vergemakkelijken en aan te moedigen. Ook steunde en startte Gamio, als directeur van het I.I.I. en geruggesteund door de resoluties die de Congresos Indigenistas Interamericanos van 1940, 1949 en 1954 over deze kwestie aannamen, de oprichting van ateliers voor verschillende kunstambachten, alsook de organisatie van heel wat regionale en zelfs inter-Amerikaanse exposities -tijdelijke of permanente-, die de verkoop ervan toelieten zonder inmenging van tussenpersonen, die, naast het economisch uitbuiten van de Indiaan, deze vaak ook pseudo-artistieke criteria opleggen en daardoor de inspiratie en motivatie - en bijgevolg ook de schoonheid - van de Indiaanse artisanale productie aantasten.[96] In het tijdschrift América Indígena lezen we Gamio’s meest recente standpunt hierover:
“De manuele interventie van de Indiaan bij het vervaardigen van artistieke voorwerpen is onontbeerlijk, want anders zou het karakter ervan verloren gaan; zouden ze zijn zoals de producten van machinale productie, nuttiger wellicht, maar wezenloos, koud, variatieloos en zonder die speciale ziel die de levendige trillingen, de persoonlijkheid blijken uit te drukken van (...) al diegenen die de inerte materie transformeren en leven schenken.”[97]
Hij verwierp vervolgens het argument als zou deze ambachtelijke arbeid de Indiaan arm houden en zou deze zijn productie moeten industrializeren volgens de ultramoderne technologie, i.e. meer fabriceren en goedkoper verkopen. Gamio kantte zich tegen deze “Fordización” van de Indiaanse artisanale productie. Wel was hij het ermee eens dat er enkele technische verbeteringen en innovaties konden doorgevoerd worden bij de behandeling van de grondstoffen. Maar de ware oorzaak van het weinig winstgevende van de Indiaanse artisanale productie was het systeem van de tussenpersonen. Eenmaal deze verwijderd zouden zijn, zouden de inkomsten van de Indiaanse bevolking fors de hoogte ingaan.
“Fundamenteel schadelijk voor de economie van de Indiaan op dit gebied, zijn de talrijke tussenpersonen tussen de producent en de consument. Wanneer dit obstakel met ijzeren hand zal weggeveegd zijn, wanneer men erin slaagt de tarieven van deze productie af te schaffen en andere geschikte maatregelen treft, zullen de winsten van de Indiaan verrassend verveelvoudigen en kan hij de schepper blijven van de roemrijke traditie in plaats van de slaaf van de denaturaliserende machine.”[98]
Een ander belangrijk project dat Gamio realiseerde, was de bestrijding van de onchocercosis, een ontwikkelingsziekte die gezwellen en oogstoornissen en in veel gevallen zelfs blindheid veroorzaakte. Deze ziekte trof in de jaren ’40 meer dan veertigduizend Indianen in welbepaalde gebieden van Chiapas en Guatemala en vormde een ernstig gevaar voor de publieke gezondheid. Het was pesident Lázaro Cárdenas die voor het eerst speciale aandacht schonk aan dit probleem en in Huixtla, Chiapas, een medisch centrum oprichtte teneinde de kenmerken van de ziekte en de meest geschikte middelen om ze te bestrijden, te onderzoeken. Ook op het eerste Inter-Amerikaans Indiaans Congres (1940) stond dit probleem op de agenda. In 1942 werd de aanpak van dit probleem een van de punten in het door Gamio geformuleerde actieprogramma van de Consejo Directivo van het Instituut. Het project werd uiteindelijk verwezenlijkt in 1945, met de directe steun van de Mexicaanse en Guatemalteekse regering en de Oficina Sanitaria Panamericana. Het deed beroep op voorafgaande studies (medisch-biologisch, economisch-cultureel) van het gebied en kwam zo tot het in praktijk brengen van adekwate maatregelen. Men slaagde er tenslotte in de ziekte zo goed als volledig uit te roeien.[99]
Een nieuw programmapunt van het Inter-Amerikaanse Indigenismo werd door Gamio geïntroduceerd onder de benaming “El Indio y la Democracia” (De Indiaan en de Democratie). Gamio vestigde daarbij de aandacht op de vele democratische elementen die vervat zitten in de traditionele Indiaanse organizatie van stammen en gemeenschappen. Hij meende dat het behoud ervan van het grootste belang was voor de moderne wereld en voor het efficiënt functioneren van de Indiaanse gemeenschap. Daartoe stelde hij een studie voor over het effect van de gouvernementele programma’s, over de autonomie en de democratische praktijken van de Indianen en over de houding van de Indianen daartegenover, zelfs in de mate waarin diezelfde Indianen zouden hebben deelgenomen aan dergelijke programma’s en er bewust van zouden zijn.”[100] Op die manier hoopte Gamio de autochtone leiders in de mate van het mogelijke te laten participeren in het beleid.
De idee die Gamio hier opperde, namelijk de actieve participatie van de Indianen in de voor hen uitgetekende ontwikkelingsprogramma’s, is op zijn minst vernieuwend te noemen. De realisatie ervan zou op zich laten wachten tot in de jaren ’70. Tot die tijd bleef het Indigenismo voornamelijk een kwestie van eenrichtingsverkeer, waarbij een (blanke) minderheid, weliswaar met de beste bedoelingen, bepaalde wat er voor de Indiaanse bevolking het beste was. De Indiaan zelf werd daarbij weinig of niet gehoord.
De resolutie 43 van het eerste Congreso Indigenista Interamericano (1940) beveelde de verschillende Amerikaanse lidstaten de compilatie aan van de volledige legislación indigenista (wetgeving in verband met de Indiaanse bevolking) van hun land, van de koloniale periode tot de actualiteit. In navolging hiervan leverde Gamio, als directeur van het overkoepelende instituut, een grote inspanning om dit op korte termijn gedaan te krijgen, en dit met positieve resultaten.[101] In 1958 verscheen de Legislación indigenista de México. In de inleiding op dit werk gaf Gamio een aantal beschouwingen inzake deze wetten.[102] In de eerste plaats wees de hoeveelheid van de in Mexico uitgeschreven wetten in verband met de Indiaanse bevolking sedert de onafhankelijkheid, op een constante bezorgdheid voor het Indianenprobleem. Anderzijds vertoonden de meeste van deze wetten grote gebreken. Ze waren immers niet gebaseerd op de wetenschappelijke kennis van de autochtone groepen voor wie ze werden ontworpen. Elke wetgeving moest, in de mate van het mogelijke, streven naar het welzijn van deze groepen door het bevredigen van hun meest urgente behoeften. Dit gebeurde meestal niet, gezien de wetsontwerpers in essentie geen weet hadden van de wereld waarin de Indiaan leefde en van hun mentaliteit. Zij pasten wetten toe die adekwaat waren voor henzelf, individuen van de westerse cultuur, maar niet voor diegenen die, in mindere of meerdere mate, voortleefden volgens de tradities van hun precolumbiaanse voorouders. Tot slot beklemtoonde Gamio nog maar eens de noodzaak van de integrale, wetenschappelijke kennis die elk initiatief ter verbetering van het bestaan van de autochtone gemeenschap diende vooraf te gaan.
“De kennis van de werkelijke behoeften en aspiraties van de Indiaanse groepen kan enkel en alleen bereikt worden door middel van het onderzoek op basis van de sociale wetenschappen, geschiedenis, antropologie, archeologie, sociologie, etc. Pas dan kan men bevoegde wetten formuleren en praktische middelen voor de sociale verbetering aanwenden, afgeleid van deze kennis. Daarvoor is het noodzakelijk dat de wetgevers onderlegd zijn in deze materie.”[103]
De miserabele levensomstandigheden van vele Indiaanse vrouwen, veelal nog slechter dan die van de mannen van dezelfde gemeenschap, was een ander probleem dat Gamio sterk bezighield en waaraan hij poogde te verhelpen. Hij wees in dat verband op “de zeer zeldzame en onvolledige studies die specifiek de Indiaanse vrouwen als onderzoeksobject hadden”, en vond de verklaring daarvan in het feit dat “dergelijke studies grotendeels gerealiseerd werden door mannelijke onderzoekers”.[104] Deze botsten daarbij op de terughoudendheid, het wantrouwen en het minderwaardigheidscomplex, het resultaat van de verschil-lende eeuwen van onderdrukking waaraan deze vrouwen werden blootgesteld. Daar komt nog bij dat, bij de Indiaanse bevolking, de culturele, biologische en psychische ontwikkeling van de vrouw, over het algemeen, minder gunstig was dan die van de man. Kortom, niettegenstaande de belangrijke rol van de vrouw in de autochtone groepen van Amerika, was er vanuit wetenschappelijke hoek nog maar weinig onderzoek naar gedaan. Om aan deze situatie te verhelpen schakelde het Instituto Indigenista Interamericano, in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, gespecialiseerde vrouwelijke onderzoekers in om studies te doen bij een aantal representatieve inheemse groepen om van daar uit de geschikte maatregelen te treffen om de inferieure levensomstandigheden van de Indiaanse vrouwen te verbeteren. Dit project kende succes in de vorm van een aantal volwaardige antropologische studies van de Indiaanse vrouw (Rosa María Lombardo, La mujer tzeltal, 1954 en Reina Torres de Arauz, La mujer Cuna de Panamá, 1957). Een ander succesvol initiatief van het Instituut was de opleiding van vroedvrouwen, en de ruime verspreiding daartoe van een Manual para parteras rurales (Handleiding voor vroedvrouwen op het platteland).. Later zagen andere werken, zij het met vertraging, het licht die het specifieke probleem van de Indiaanse vrouw binnen het indigenismo in het algemeen, te kennen gaven en trachtten op te lossen.[105]
4. ENKELE BELANGRIJKE BIJDRAGEN VAN GAMIO IN DE THEORETISCHE DISCUSSIES VAN HET INDIGENISMO.
Een van de belangrijkste discussiepunten binnen het Indigenismo was de vraag: wie moet er nu beschouwd worden als Indiaan; wie en hoe omvangrijk is de doelgroep van het Indigenismo?
Tot een stuk in de 20e eeuw werd daarbij vooral het linguïstische criterium gehanteerd. Dit criterium werd door de antropologen echter als ontoereikend beschouwd. [106] Het was Gamio die voor het eerst een gedetailleerde analyse maakte van het Indianenprobleem op basis van linguïstische en culturele criteria. Hij meende dat taalkundige gegevens op zich geen afdoende identificatie van de Indiaan en classificatie van Indiaanse groepen toelieten en dat deze moesten aangevuld worden met culturele criteria. Zo moest iedereen die Indiaanse culturele kenmerken vertoonde, onafgezien van zijn somatische karakteristieken, als “Indiaan” beschouwd worden, ook al sprak hij geen pre-Spaanse taal of dialect. Om deze culturele kenmerken vast te stellen, was diepgaand, integraal antropologisch onderzoek noodzakelijk.
Reeds in zijn werk Hacia un México nuevo, maakte hij een studie van de structuur van de Mexicaanse samenleving en kwam, vertrekkend van de sociale en culturele heterogeniteit, tot een classificatie van de bevolking.[107] Gamio onderscheidde drie cultuurtypen (tipos culturales), die op een afdoende manier konden geïdentificeerd en gedifferentieerd worden:
1. Bevolking met een anachronistische en deficiënte cultuur, bestaande uit Indiaanse families, meestal nomadisch, die rondtrekken in geïsoleerde zones van de Republiek;
2. Bevolking met een intermediaire en weinig efficiënte cultuur (middencultuur), die over het algemeen woont in dorpen, rancherías (Indianendorpen) en plattelandsdorpen, met inbegrip van de kusten;
3. Bevolking met een moderne en efficiënte cultuur, die hoofdzakelijk woont in de hoofdsteden van de Staten en in belangrijke steden.[108]
Bij deze classificatie, moest men rekening houden met twee aspecten: het materiële en het intellectuele. De materiële cultuur “wordt samengesteld door het geheel van tastbare activiteiten en objecten waarmee men de materiële behoeften van het individuele en sociale leven bevredigt: kamer en meubels, voeding, kledij, huishoudgerei, landbouw- en industrieel gereedschap, voertuigen, boeken, wetenschappelijke instrumenten, medicijnen, wapens, etc.” De intellectuele cultuur, van haar kant, “is het geheel van abstracte karakteristieken waarmee men aan de intellectuele behoeften van het individuele en collectieve leven voldoet: wetenschappelijke, ethische, esthetische, religieuze en folkloristische ideeën en concepten.”[109]
Het systeem voor de classificatie van de kenmerken van de materiële cultuur, bestond uit het inventariseren van alle objecten die bij een bepaalde groep voorkwamen, en deze te ordenen in drie groepen: de objecten van de Indiaanse cultuur, die van westerse oorsprong en de mengvormen. Op basis daarvan kon men de proportie van elk van deze nagaan bij een bepaalde groep, en zien welke culturele momenten de overhand hadden. Op die manier kon men komen tot de culturele classificatie van de bevolking. Waar de objecten van Indiaanse origine in de meerderheid waren, was er sprake van een anachronistische cultuur; de moderne cultuur bevatte overwegend moderne, westerse objecten; en tenslotte was er nog een tussenvorm, waar het aandeel van beide in het dagelijkse leven min of meer gelijk was.
Voor de classificatie van de bevolking op het vlak van de intellectuele cultuur, voerde Gamio twee categorieën in: de cultuur van het wetenschappelijke of moderne type en de populaire, folkloristische of anachronistische cultuur. Deze laatste kenmerkte zich door het ontbreken van strikt wetenschappelijke kennis, met in de plaats daarvan kennis gebaseerd op ideeën en concepten overgenomen van de voorouders door middel van de orale traditie; ideeën en concepten afkomstig van personen zonder wetenschappelijke vorming zoals de Indiaanse priesters en sjamanen en ideeën en concepten afgeleid uit de formele en conventionele appreciatie en interpretatie bij het observeren van allerhande feiten en fenomenen.
Uit deze studie van de materiële en de intellectuele cultuur van de Mexicaanse bevolking, volgens deze criteria, concludeerde Gamio dat de meerderheid van de bevolking van het land kon ondergebracht worden bij de anachronistische en intermediaire cultuur, met een predominantie van objecten en ideeën, voortkomend uit de pre-Spaanse en, gedeeltelijk ook, koloniale periode.
Om aan deze toestand te verhelpen moest er niet alleen gestreefd worden naar de economische verbetering van deze grote massa, maar ook naar een verhoging van hun cultureel en materieel niveau. Dit kon alleen bereikt worden door middel van een geschikte educatie, die hen op een verstandige en effectieve manier zou leren de deficiënte activiteiten en objecten die hun materiële cultuur normeren te vervangen door de meest nuttige en doeltreffende van de moderne cultuur. Om het intellectuele niveau van de bevolking te verhogen, moesten haar achterhaalde kennisopvattingen dringend vervangen worden door andere van wetenschappelijke aard. Hierbij diende men op een graduele manier en met adekwate educatieve middelen te werk te gaan, opdat de geleverde inspanningen geen averechts effect zouden sorteren.
In het artikel “Consideraciones sobre el problema indígena de América”[110]sneed Gamio opnieuw de kwestie aan van het criterium dat men moest hanteren bij de identificatie van de Indiaan en verworp hij zowel het linguïstische als het raciale criterium; het eerste, omdat het een groot aantal inwoners uitsloot die Indiaans (blijven) zijn door hun cultuur, hoewel ze haar talen niet meer spreken en het tweede omdat het in de realiteit niet toepasbaar zou zijn, gezien het feit dat daarvoor veel tijd en ruime financiële middelen vereist zouden zijn.
In het licht van deze bezwaren, verdedigde Gamio zijn voorstel van culturele classificatie, omdat “men op deze manier wél kan weten: 1.) hoeveel groepen de culturele kenmerken vertonen van het onmiskenbaar Indiaanse of autochtone type, zowel deze die zij erfden van hun prehispaanse voorouders als deze die ze na de ontdekking van Amerika gecreëerd hebben zonder vreemde invloeden; 2.) hoeveel (groepen) kenmerken vertonen van buitenlandse oorsprong; 3.) in hoeverre de karakteristieken van vreemde en van autochtone origine samenvloeien.“[111] Pas wanneer de onderscheiden bevolkingsgroepen via dit systeem waren geïnventariseerd, kon men eerst overgaan tot het opstarten van projecten om aan hun eigen specifieke noden tegemoet te komen.
Om de materiële levensomstandigheden van de indio te verbeteren, stelde Gamio de volgende suggesties voor:
a) Dat men in de economische organisatie van de Amerikaanse landen rekening zou houden met de uitzonderlijke karakteristieken van de Indiaanse economie.
b) Dat het integrale wetenschappelijke onderzoek van de autochtone groepen zou toenemen, zowel op het vlak van hun economische situatie als op de niveau’s van hun intellectueel en politiek bewustzijn.
c) Dat men zou vertrekken van de bestaande en toekomstige wetenschappelijke studies om constructieve beleidsmaatregelen te ontwerpen die de sociale situatie van de autochtone groepen op een rechtvaardige en doeltreffende manier zouden verbeteren.
Op het vlak van de te ontwerpen beleidsvisie kantte Gamio zich ook hier tegen de twee gangbare extremen: Enerzijds van hen die meenden de Indiaanse cul- tuur van deze groepen in haar totaliteit te moeten inruilen voor de ‘superieure’ buitenlandse (westerse) ideeën. Anderzijds van hen die pleitten voor een on-voorwaardelijke terugkeer van de autochtone bevolking naar de manier van le-ven die ze hadden vóór de conquista, waarbij de eventueel reeds overgenomen elementen van buitenaf opnieuw weggenomen dienden te worden. Gamio wees dan ook op het feit dat men moest inzien dat beide culturen, zowel de autochtone als de uitheemse, zowel merites als gebreken hadden, en hij pleitte dan ook voor een versmelten van alle positieve elementen uit de twee culturen, een stelling die hij opnieuw verdedigde in zijn artikel “Calificación de las características culturales de los grupos indígenas”[112].
Een belangrijke tendens in het Indigenismo van kort na de revolutie was het “incorporeren” van de Indiaan in de Mexicaanse samenleving en hem om te vormen tot een actief lid van het nationale leven. Analoog met de voorstanders van een inruilen van de Indiaanse cultuur voor een meer westers-geïnspireerde identieit, gingen ook hier stemmen op voor de volledige “verspaansing” van de autochtoon en het uitroeien van de Indiaanse talen.
Als voorvechter van de creatie en de versteviging van een Mexicaanse nationaliteit, noemde Gamio in zijn werk Forjando Patria (1916) een aantal factoren die hij onmisbaar achtte om deze doelstelling te bereiken. Een van die factoren was de taalkundige homogeniteit, het beschikken over een gemeen-schappelijk uitdrukkingsmiddel op nationaal niveau.
De noodzaak van de “imposición de una sola lengua nacional” (het opleggen van één enkele nationale taal) impliceerde in Gamio’s opvatting evenwel niet het “castellanizar, alfabetizar y tecnologizar al indio” (“vercastiliaansen”, alfabetiseren en “technologiseren” van de Indiaan). Gamio was geenszins voorstander van de gewelddadige uitroeiing van de inheemse landstalen.
Wel is het zo dat enkele antropologen en beleidsmensen op het gebied van opvoeding in die periode, onder wie Moisés Sáenz en José Vasconcelos, ijverden voor een directe “verspaansing” van de monolinguale Indianen, indien nodig door beroep te doen op dwingende middelen, om hun incorporatie in de nationale maatschappij sneller te laten verlopen.
De houding van Gamio in dit verband was het tegenovergestelde. Reeds in 1916 wees hij erop dat in een duidelijk afgebakende en geïntegreerde nationale unie “de meerderheid van de inwoners een gemeenschappelijke taal bezit en gebruikt, onverminderd het bestaan van andere secundaire talen.”[113] Vandaar dat hij voorstelde “de tweetaligheid te eisen van de Indiaanse groepen, door middel van het aanleren, als tweede taal, van het Castiliaans, die de officiële taal is van het land.”[114]
Gamio verlaat hiermee dus de vroegere inflexibiliteit van het “incorporatieve” Indigenismo en pleit voor een integratie gebaseerd op respect voor de In-diaanse cultuur en, in het bijzonder in dit geval, respect voor de Indiaanse talen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[72] L. VILLORO, Los grandes momentos del indigenismo en México, (México, D.F.), El Colegio de México, 1950, p. 9.
[73] J. COMAS, “Los detractores del Protector Universal de los Indios y la realidad histórica”, in: IDEM, Ensayos sobre indigenismo, México, D. F., Instituto Indigenista Interamericano, 1953, pp. 201-224.
[74] J. COMAS, “Panorama continental del indigenismo”, in: IBIDEM, p. 241-244.
[75] IBIDEM, p. 245.
[76] A. VILLA ROJAS, “El surgimiento del indigenismo mexicano”, in: S. GALINDO, (ed.), ?Ha fracasado el indigenismo? Reportaje de una controversia (13 de septiembre de 1971), México, D. F., Sep/Setentas, 1971, p. 230.
[77] Voor een gedetailleerde opsomming zie: J. COMAS, “Algunos datos para la historia del Indigenismo en México”, in: IDEM, op. cit., pp. 63-108.
[78] M. GERMÁN PARRA, “Las grandes tendencias de la evolución histórica de la política indigenista moderna en México”, in: IDEM & W. JIMÉNEZ MORENO, Bibliografía indigenista de México y Centroamérica, México, D. F., INI, 1954, p. LXXI.
[79] G. AGUIRRE BELTRÁN, “Un postulado de política indigenista”, in: América Indígena, nr. 3, 1967, pp. 359-365.
[80] A. VILLA ROJAS, op. cit., pp. 229-232.
[81] In bijlage 3 geven we een schematisch overzicht van de belangrijkste instellingen gecreëerd voor de Indiaanse bevolking van Mexico in de periode 1523-1960.
[82] J. COMAS, op. cit, 1953, p. 101.
[83] A. GONZÁLEZ GAMIO, op. cit., pp. 128-129.
[84] J. COLLIER, The Indians of the Americas, New York, W.W. Norton & Co., pp. 293-295. De antropoloog John Collier was afgevaardigde van de VS op het Congres.
[85] A. GONZÁLEZ GAMIO, op. cit., p. 134.
[86] M. GAMIO, Consideraciones sobre el problema indígena, México, D. F., Instituto Indigenista Interamericano, 1948, XIV + 136p.
[87] “(...) aspira en esencia a que se normalice el deficiente desarrollo biológico del indígena, mejoren efectivamente las inferiores condiciones económico-culturales en que desde hace tanto tiempo vegeta, se respete su personalidad y tradición y sean abolidos los abusos de quienes a espaldas de la Ley o escudándose en ella cuando es inadecuada, lo maltratan, explotan y esclavizan.”
IBIDEM, pp. 73-75, citaat op p. 75.
[88] “No hay duda que el pensamiento de Gamio ha influido en la evolución de la antropología social y de modo particular en la aplicación de ésta en el ámbito del mundo indígena. Si muchas de sus ideas parecen hoy verdades evidentes, mérito suyo es haberlas formulado y expuesto antes que nadie con la sencillez y claridad, atributo de su pensamiento original y profundo.”
Miguel León-Portilla in het voorwoord op: M. GAMIO, Consideraciones sobre el problema indígena, 1966, 2e ed., pp. VII-VII & p. 273.
[89]M. LEÓN-PORTILLA, “Los últimos años del doctor Gamio”, in: América Indígena, 1960, vol. 20, p. 258, geciteerd in: J. COMAS, op. cit., p. XXVI.
[90] Boletín Indigenista, México, 1942, vol. II, nr. 2, pp. 3-6, geciteerd in: A. GONZÁLEZ GAMIO, op. cit., p. 132.
[91] “Del estudio de la alimentación recomienda: Que sea iniciado en comunidades típicas en varios países que tengan una población indígena considerable, con un sesgo que aclare: a) La clase de dieta actual, y hasta qué punto puede ser mejorada o cambiada; b) Los factores agrícolas, sociológicos, etnológicos y económicos que determinan la clase de alimentación de los indígenas, y c) Cómo lograr que los indios se persuaden y habilitarlos para un cambio en la alimentación.”
IBIDEM, op. cit., p. 132.
[92] M. GAMIO, Forjando Patria, 1916 (ed. 1960), pp. 41-46.
[93] “Para estimar tal arte con autenticidad, es necesario: que armonice, que se integren la belleza de la forma material y la comprensión de la idea que ésta representa.”
IBIDEM, p. 43.
[94] J. Fernández, proloog, in: M. GAMIO, op. cit., p. XIV.
[95] “1) Que las artes populares indígenas son factores importantes de la cultura americana, profusamente aclamada y codiciada por su originalidad, belleza y refinamiento de personal expresión. 2) Que los indígenas son notablemente hábiles para trabajos manuales, susceptibles de adaptarse a la industria moderna y aún actualmente una buena porción de sus ingresos son provenientes de sus artes nativas y productos industriales.”
Boletín Indigenista, México, 1942, vol. II, nr. 2, p. 4, geciteerd in: A. GONZÁLEZ GAMIO, op. cit., p. 133.
[96] J. COMAS, Manuel Gamio: Antología, México, D. F., 1985, 2e ed., p. XXIX.
[97] “La intervención manual del indio al hacer los objetos artísticos es indispensable, pues de otra manera no tendría tal carácter, serían como los objetos de producción maquinista, más útiles quizá, pero inexpresivos, fríos, rígidamente invariables carentes de ese alma peculiar que parece expresar las palpitaciones vivientes, la personalidad del tallista en madera que hace muñecos y pule lacas policromas, del tejedor paciente, del ceramista, de todos aquellos, en fin, que transforman y dan vida a la materia inerte.”
M. GAMIO, “El arte indígena y el arte indigenista”, opgenomen in: IDEM, Consideraciones sobre el problema indígena, México, D. F., I.I.I., 1948, pp. 43.
[98] “Lo que fundamentalmente perjudica la economia del indio en esta materia, son los numerosos intermediarios que se interponen entre el productor y el consumidor. Cuando ese obstáculo sea barrido con mano de hierro, cuando se logre abolir las tarifas referentes a esta producción y finalmente se tomen otras medidas adecuadas, las ganancias del indio se multiplicarán sorpendemente, y éste podrá seguir siendo el artífice de gloriosa tradición y no el esclavo de la máquina desnaturalizadora.”
IBIDEM.
[99] M. GAMIO, Exploración económico-cultural en la región oncocercosa de Chiapas, México, México, D. F., Instituto Indigenista Interamericano, 1946, pp. 3-5 & 43-45.
[100] “Autorizar un estudio interamericano sobre el efecto de los programas gubernamentales de administración indígena, sobre la autonomía y las prácticas democráticas indígenas, y sobre la actitud de individuos indígenas al respecto, incluso en la medida en que los mismos indios hayan participado en tales programas y tengan conciencia de ella.”
Boletín Indigenista, México, 1942, vol. II, nr. 2, pp. 6-7, geciteerd in: A. GONZÁLEZ GAMIO, op. cit., p. 134.
[101] In 1952 verscheen de Indiaanse wetgeving van Colombia, door Antonio García, gevolgd door die van Bolivia (1953), door Jorge Flores; Guatemala (1954), door Jorge Skinner-Klee; Ecuador (1954), door Gonzalo Rubio; Chili (1956), door Álvaro Jara; Argentinië (1957), door Lázaro Flury; Honduras (1958), door Ernesto Alvarado en tenslotte die van Mexico (1958), door verschillende auteurs.
[102] M. GAMIO et al., Legislación indigenista de México, México, D. F., Instituto Indigenista Interamericano, 1958, pp. 17-18.
[103] “El conocimiento de las verdaderas necesidades y aspiraciones de los grupos indígenas sólo puede obtenerse por medio de la investigación a base de las ciencias sociales, Historia, Antropología, Arqueología, Sociología, etcétera, pudiéndose ya entonces formular leyes autorizadas y aplicar medios prácticos de mejoría social derivados de ese conocimiento, siendo necesario para ello que los legisladores sean competentes en tales materias.”
IBIDEM, p. 18.
[104] M. GAMIO, in: América Indígena, 1953, vol. 13, p. 239; geciteerd in: J. COMAS, Manuel Gamio: Antología, 1985, p. XXXI.
[105] J. COMAS, op. cit., p. XXXII.
[106] A. MARINO FLORES, “Indian population and its identification”, in: WAUCHOPE, Robert & NASH, Manning, (eds.), Social Anthropology, Austin, University of Texas Press, 1967, pp. 12-25.
[107] M. GAMIO, “Nuestra estructura social, el nacionalismo y la educación”, in: IDEM, Hacia un México nuevo, México, 1935, pp. 31-52.
[108] “1°. Población de cultura anacrónica y deficiente, constituída por familias indígenas, generalmente nómadas, que ambulan en zonas aisladas de la República. 2°. Población de cultura intermedia y poco eficiente, que generalmente habita en pueblos, rancherías y campos, incluyendo las costas. 3°. Población de cultura moderna y eficiente, que principalmente vive en la capital de la República, de los Estados y en ciudades de importancia.”
M. GAMIO, op. cit., p. 37.
[109] IBIDEM.
[110] M. GAMIO, Consideraciones sobre el problema indígena, México, 1948, pp. 1-9.
[111] M. GAMIO, op. cit., p. 3.
[112] IDEM, Consideraciones sobre el problema indígena, México, 1948, pp. 15-23.
[113] “(...) la mayoría de habitantes posee y usa un idioma común, sin perjuicio de poder contar con otras idiomas secundarios.”
M. GAMIO, Forjando Patria, México, D. F., 1916 (ed. 1960), p. 8.
[114] “postular el bilingüismo de los grupos indígenas, a través del aprendizaje, como segunda lengua, del castellano que es la lengua oficial del país.”
IBIDEM, p. 8.