Historische stront op Vlaamse grond. Een inleidende studie in de historische faecologie. (Bruno Debaenst) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Oost-Vlaanderen was bij de totstandkoming
van het Verenigd koninkrijk der Nederlanden in 1815
de meest en dichtst bevolkte en in mijn ogen
ook belangrijkste provincie van het land.
PH.Kint[293]
4.3 De oorsprong en verspreiding van de gekochte meststoffen
Na de belangrijkste bemestingsconcentraties onderzocht te hebben, loont het de moeite om na te gaan van waar de meststoffen kwamen die aangekocht werden door de Oost-Vlaamse boer. Dit is het onderwerp van het onderhavige deel. We onderzoeken twee zaken: waar kwamen de meststoffen vandaan, of anders gesteld: wat zijn de mestproductiecentradie de meststoffen leverden voor de Oost-Vlaamse landbouw? Anderzijds onderzoeken we ook wat de verspreidingsradius van deze meststoffen bedroeg: waar kwamen de meststoffen van een bepaald productiecentrum overal voor? Samenhangend met de voorgaande brengen we ook de zogenaamde overslaghavensin kaart: dit zijn gemeenten, veelal langs een waterweg gelegen die instonden voor de bevoorrading van een heel hinterland.
In heel wat gemeenten bestonden speciale voorzieningen voor de aangevoerde meststoffen. Zo geeft Van Aelbroeck een beschrijving van deze gemetselde putten langsheen de rivieren: ‘Eenigen, die koophandel in die waar drijven, hebben langs de boorden der rivieren gemetselde putten verdeeld in 10 delen, ieder van 5 voet vierkant en 5 voet diep, …’[337] Ieder van die delen bevatte 6 bakken, of de vracht van 6 voeren.
In de kadastrale expertises vonden we ook heel wat informatie over deze mestkaaien. In de expertise van Daknam in het arrondissement Sint-Niklaas lezen we over de kaai: ‘ce quai est un endroit oú on depose les vidanges dans des bacs maçonnés en terre’. In de buurgemeente Lokeren komt de beer aan met barken ‘sur les quaies et les rivages’. In Zaffelare bestaan de kaaien uit twee kleine stukjes land gelegen langs de Zultlieve ‘et servant au déchargeant des engrais’. Over de putten van Baasrode (waarvan we op de volgende bladzijde een tekening afbeeldden), lezen we in het kadastrale verslag: ‘les fosses à urine sont situées le long de l’Escaut en differents endroits.’ De landbouwer kon er de mest aanschaffen ‘chez des marchands qui en font la commande en gros’. In Oudegem behoorde de kaai, een terrein dat langsheen de Dender lag aan de gemeente toe en ze was bestemd voor de depots van mest en bakstenen tot nut van de inwoners. In veel andere gemeenten werden de meststoffen gewoon op de oevers (rivages) gelost. In Sint-Kruis-Winkel haalde men de meststoffen aan de boorden van het kanaal van Sas-Van-Gent. Die werden daar gebracht door ‘bateaux venant de la Hollande’. Volgens de schatter gebeurde ‘le transport des engrais et denrées’ er aan ‘un prix assez modique.’
Figuur 4.3.1 : De mestkaaien te Baasrode.[338]
Na deze korte uitweiding beginnen we nu de beloofde opzet tot reconstructie van de mestproductiecentra en overslaghavens. We vinden de informatie hiervoor in de inleidende beschrijving van de gemeente die namelijk ook meestal een aanduiding van de oorsprong van de meststoffen bevat, zoals bijvoorbeeld bij de Gentse gemeente Afsnee waar wordt vermeld dat de aangekochte meststoffen aangevoerd worden uit Gent met de wagen en uit Kortrijk via de Leie. Op deze manier hebben we de belangrijkste centra van mestproductie en/of –verhandeling op kaart uitgezet en geprobeerd hun belangrijkste afzetmarkten te achterhalen aan de hand van deze oorsprongsbepaling. Deze informatie kan men beknopt terugvinden in onze bijlages.[339]
In eerste instantie worden de kaarten op gewone grootte afgedrukt en besproken aan de hand van de legende. Daarna zijn dezelfde kaarten nogmaals opgenomen (verkleind), met dit verschil dat op deze kaarten de belangrijkste Oost-Vlaamse waterwegen er aan toegevoegd zijn, vanuit hun relevantie voor de verspreiding van de meststoffen over het water. Het water was vaak de enige mogelijkheid om de meststoffen gemakkelijk over lange afstand te verplaatsen. De landwegen waren immers vaak in een erbarmelijke staat. Zo lezen we in de kadastrale expertise van Schorisse over de steenweg van Geraardsbergen naar Oudenaarde waar ze op ongeveer een vierde van een metrieke mijl van gelegen was: ‘les communications avec elles (Geraardsbergen en Oudenaarde) sont toujours les plus difficiles et souvent impraticables’.
Kaart 4.3.1.
4.3.1 De verspreiding : Melle/Kwatrecht, Brugge/Oostende en Dendermonde
a. De stadsmest uit Brugge en Oostende
De stadsmest uit deze beide Noord-West-Vlaamse steden werd reeds uitgebreid besproken in het vorige hoofdstuk. De mest werd getransporteerd over land en langs het water. De meststoffen die via de laatste mogelijkheid vervoerd werden konden ofwel langs het kanaal Brugge-Gent ofwel langs de Lieve Oost-Vlaanderen binnenkomen.
Het is dan ook in de Oost-Vlaamse gemeenten langs deze waterwegen dat we de stadsmest uit Brugge en Oostende terugvinden. Alle betroffen gemeenten bevinden zich op een aanvaardbare afstand van de betrokken waterwegen. De verspreiding loopt oostwaarts door tot in Drongen, buurgemeente van Gent.
b. Melle
Een groot deel van de Hollandse asse die gehanteerd werd in Oost-Vlaanderen, werd gehaald uit Melle, Kwatrecht ‘et autres villages situées le long de l’escaut.’ Zoals te zien valt op de kaart werd zowat de hele leemstreek bevoorraad door deze gemeenten, die klaarblijkelijk het grootste verdeelcentrum van Oost-Vlaanderen waren voor Hollandse asse. Het moet wel een hele prestatie geweest zijn om vanuit het hartje van de Leemstreek de tocht te maken met wagen en paard(en) over de slechte wegen van die tijd.
c. Dendermonde
De Dendermondse meststoffen vonden vooral een lokale verspreiding in de omliggende gemeenten.
Kaart 4.3.2
4.3.2 De verspreiding : Gent, Leupegem, Kerkhove, Meilegem en Geraardsbergen
a. Gent
Op deze kaart zien we de verspreiding van de meststoffen uit Gent. De beide mogelijkheden tot transport, over land en over water, werden beiden benut. Dat blijkt uit de opmerkingen in een aantal expertises. Die van Afsnee vertelt dat de mest uit Gent met de wagen aangevoerd wordt. Dit is ook het geval met Zeveneken: de gemeente ‘est traversée par la grande route de Gand à Lokeren et Anvers. Cette route est pavée, ce qui procure un grand avantage aux cultivateurs pour le transport de leurs engrais et de leurs denrées.’ Anderen verklaren dan weer dat de mest uit Gent met de boot aangevoerd werd. We geven het voorbeeld van Zaffelare: ‘La commune de Saffelaere est borné au nord par un canal appelé Zultlieve qui communique avec celui dit Moervaert. C’est par ces deux canaux que les habitans tirent de Gand les engrais …’ en van Uitbergen (in het arrondissement Dendermonde): ‘les engrais sont les immiroies du villes de Gand et d’Anvers. Ils arrivent dans la commune par bateaux et se vendent sur le quai’.
Wanneer we de verspreiding van dichterbij observeren kunnen we de volgende conclusies trekken: de gemeenten die het verst van Gent gelegen zijn, liggen allen in de onmiddellijke nabijheid van een waterweg die ook door Gent stroomt. We wijzen op de Leie, Schelde, Sas-van-Gent, het kanaal Brugge-Gent, de Lieve en de Moervaart. Het verspreidingsgebied mag ook relatief groot genoemd worden: de hele bovenste helft van Oost-Vlaanderen.
b. Leupegem – Kerkhove – Meilegem
Leupegem ligt in het arrondissement Oudenaarde langs de Schelde en is de loskaai voor een aantal gemeenten in het achterliggende hinterland, dat zich zuid en oostwaarts uitstrekt in de leemstreek. Kerkhove is een andere gemeente in het arrondissement Oudenaarde die in twee kadastrale expertises vermeld is. Ook Meilegem is in dit geval en is de gemeente die de meest nabijgelegen gemeenten bevoorraadt.
Ze hebben allen gemeenschappelijk dat ze langs de Schelde liggen en voor andere gemeenten de mestvoorziening verzorgen.
c. Geraardsbergen.
Tenslotte tonen we ook nog de verspreiding van de mest afkomstig uit Geraardsbergen. Dit kleine stadje is de producent van de meststoffen voor de meest nabijgelegen gemeenten.
Kaart 4.3.3
4.3.3 De verspreiding : Oudenaarde, Kortrijk en Nederland
a. Oudenaarde
De verspreiding van de meststoffen vanuit Oudenaarde situeert zich op twee vlakken: enerzijds bevoorraadt ze de buurgemeenten tot aan de grens met West-Vlaanderen. Anderzijds is ze ook nog leverancier in een aantal gemeenten in het noorden langsheen de Schelde, zoals Nazareth tot en met Zwijnaarde.
b. Kortrijk
De meststoffen uit Kortrijk worden aangevoerd langsheen de Leie.
c. uit Holland
We hebben ook de meststoffen waarvan expliciet vermeld werd dat ze uit Nederland kwamen (met uitzondering van de Hollandse assen natuurlijk). We zien dat deze gemeenten zich opnieuw (en logischerwijze) langsheen de waterwegen bevinden. Er is immers een aanvoer langsheen de Schelde, langsheen het kanaal van Sas-van-Gent en de kanalen vanuit West-Vlaanderen.
Kaart 4.3.4
4.3.4 De verspreiding : Het Henegouwse (Doornik en Kamerijk) en Deinze
a. uit Deinze
In de regio rond Deinze waren er heel wat stokerijen. M. Faipoult geeft hier uitvoerig uitleg over. De verspreiding van deze meststoffen wordt hier afgebeeld. We zien dat alle gemeenten die er voordeel van hadden zich in een straal van ongeveer 10 kilometer van Deinze bevinden. We zouden dit kunnen verklaren door het gegeven dat de stokerij-meststoffen niet langs het water vervoerd werden en genoeg afzet vonden op de akkers van de omliggende gemeenten, waar ze met de wagen naartoe gereden werden.
b. uit Henegouwen
Deze provincie was de grote leverancier van kalk, die aangevoerd werd uit Doornik en Kamerijk. De gemeenten die zich van deze bedienden, liggen vooral langsheen de grens. Ook hoger zien we een paar voorbeelden van gemeenten die zich bedienden van de Henegouwse kalk. We gaan er van uit dat het juister en vollediger is om de kaart met de verspreiding van kalk te nemen. Deze kaart hier geeft enkel deze gemeenten die expliciet de oorsprong van hun gebruikte kalk in Henegouwen situeren. Waarschijnlijk kwam ook de andere kalk uit dezelfde provincie.
Kaart 4.3.5
4.3.5 De verspreiding : Ename, de polders, Aalst, Lokeren en Gavere
a. Aalst
In de kadastrale expertise van Aalst staat dat één vierde van de meststoffen die gebruikt worden op de akkerlanden van de stad aangekocht worden bij de ‘cabaretiers, rouliers, aubergisters et autres de la ville même.’ Daarnaast was Aalst ook nog een producent van gewone stadsmest zoals straatvuil: in Herdersem vermeldt men bij het gebruik van de meststoffen uit Dendermonde en Aalst dat deze bestond uit ‘fumier de rues’. Ook de distilleries leverden de nodige meststoffen.
Dit verklaart de relatief grote omvang van het afzetgebied van Aalsterse mest, die in grote delen van het Land van Aalst afgezet wordt. We gaan er ook hier van uit dat er een tweedeling bestond tussen de mest vervoerd over het land en over het water. Vandaar de mededeling in de expertise van Kerksken: ‘le fumier d’Alost y arrive par bateau’. De verste gemeenten die bevoorraad worden door Aalst bevinden zich allemaal langsheen de Dender. Dichter bij Aalst gebeurde het transport langs het land. Voor Moorsel berekende de expert dat ‘une voiture pouvait faire le voyage d’Alost deux fois par journée.’
b. de polders
Vanuit de polders werd ook mest getransporteerd naar de zandgronden die hier meer baat hadden bij een intensieve bemesting dan de polders zelf, die maar om de zoveel jaar een bemesting nodig hadden. We vonden twee gemeenten waar vermeld wordt dat er mest vanuit de polders ingevoerd werd. Het zijn Adegem in het arrondissement Eeklo en Massemen in het arrondissement Dendermonde.
c. Gavere en Ename
Zoals er bij de vorige kaart al een aantal voorbeelden bij zaten van gemeenten-loskaaien in het arrondissement Oudenaarde voegen we er hier nog twee aan toe. Ook deze gemeenten lagen aan de Schelde en verzorgden de mestvoorziening van gemeenten die er niet langs lagen.
d. Lokeren
Als laatste centrum voor mestverspreiding bespreken we hier Lokeren in het Waasland. Deze stad was het verdeelcentrum voor de mest die aangevoerd werd langsheen het water. De stad leverde ‘tourteaux de colzat et de chauvre’ van bij de olieslagers van de stad en leverde verder ‘vidange qui arrive en barquettes sur les quaies et les rivages’. De afnemers waren de nabijgelegen gemeenten.
Opmerkingen:
Al deze afzetgebieden overlappen elkaar wel in enige mate en er waren ook verschuivingen. Zo zou in Etikhove de aanvoer zich verlegd hebben van Melle naar Leupegem: ‘et cendres de hollande, que l’on tire à Leupegem, distante d’une demie lieue metrique, cidérant on cherchait ces denrées à Melle, mais depuis qu’on peut se procurer ces objets à Leupegem, on evite d’aller à Melle dont l’eloignement soit pour les frais absorber l’avantage d’un prix plus bas.’ Als reden wordt dus de (transport)prijs aangehaald, die te hoog oploopt door de grote afstand naar Melle. In Maarke-Kerkem klinkt het zo: slechts weinig boeren gaan nog naar Melle omdat ‘les frais de transport absorbent le benefie qui pourront en être le resultat à cause d’un prix plus modique’. In Melle zijn de Hollandse assen dus wel goedkoper, maar dat effect wordt teniet gedaan door de transportkosten.
We hebben hier enkel de belangrijkste productiecentra opgegeven zoals ze uit de kadastrale expertises naar voren komen. Dat kan natuurlijk vertekend worden doordat een aantal dossiers ontbreken. Daarom geven we nog kort deze gemeenten waarvan we één vermelding terugvonden en die we niet op kaart uitgezet hebben. Het zijn de gemeenten Petegem, Eine, Beerlegem, Wetteren, Wichelen, Lede, Hermelgem, Meerbeke, Afsnee, Ninove, Baasrode, Brussel, Kalken, Uitbergen, Vurste, Ledeberg, Sint-Martens-Leerne, Eeklo, Zomergem en Bellem. Elk van deze gemeenten leverde ook aan een buurgemeente of had loste de aangevoerde meststoffen in de gemeente zelf (langsheen een rivier).
Kaart 4.3.6
4.3.6 Kaart 4.2.5 en 4.3.1 tot 4.3.5 met de belangrijkste waterwegen
Hier geven we nog eens overzichtelijk de belangrijkste ‘buitenlandse’ meststoffenleveranciers van Oost-Vlaanderen weer zoals we die aangetroffen hebben in de kadastrale expertises. Vanuit het noorden zien we de aanvoer van de ‘Hollandsche asschen’. Ook stadsbeer werd uit Nederland geïmporteerd, waarvoor voornamelijk Cadzand en Zeeland vernoemd werden.
Vanuit de naburige provincies West-Vlaanderen en Brabant werd vooral stadsmest ingevoerd uit de grote steden Brugge, Oostende, Kortrijk, Antwerpen en Brussel. Uit het zuiden kwamen kalk en asse de Oost-Vlaamse provincie binnen. De leveranciers waren hier Doornik en Kamerijk in Henegouwen.
Het mag te kijken geven dat uit alle windstreken meststoffen en grondverbeteraars hun weg vonden naar Oost-Vlaanderen. Het wijst op het ongemeen grote belang dat de boeren er aan de bemesting hechtten en op een niveauverschil met de buurlanden doordat de Oost-Vlaamse landbouw de vreemde meststoffen kon inruilen voor harde valuta. Men kan dit vanuit twee standpunten valideren: ofwel kon de Vlaamse boer meer dan zijn collega’s de centen op tafel leggen waardoor de mesthandelaren liefst zijn richting uitvaarden in plaats van in eigen land te blijven. Ofwel bezat de Oost-Vlaamse landbouw als enige de expertise om een overvloed aan meststoffen om te zetten in rijke oogsten, in tegenstelling tot andere gebieden waar deze mestzucht niet bestond en de mest dus een misbaar element was.
Rest ons hier tenslotte niets anders meer dan op het ongemeen grote belang te wijzen van de waterwegen. Deze levensaders bezorgden de Vlaamse landbouw de broodnodige zuurstof in de vorm van in bulk getransporteerde meststoffen. Vooral de Zandstreek was in dit opzicht gezegend met talrijke waterwegen die het land doorsneden in alle windrichtingen.
4.3.7 Overzichtskaart van de belangrijkste ‘buitenlandse’ meststoffenleveranciers van Oost-Vlaanderen
4.3.8 Het aantal gekochte wagens stalmest per hectare grond van eerste klasse met de belangrijkste waterwegen
Eerst onderzochten we de totaalcijfers van een aantal in Oost-Vlaanderen gehanteerde meststoffen. We konden hier een aantal bevindingen maken, maar uiteindelijk moesten we vaststellen dat deze cijfers erg relatief zijn en dus ook zo moeten behandeld worden.
Daarna bespraken we de gehanteerde werkwijze bij de kadastrale expertises waar we vanuit een comparatieve invalshoek bepaalde grote lijnen en tendensen probeerden te achterhalen in verband met de gewasverspreiding en de bemestingsgraad, die we vanuit een aantal niet-samenhangende en onverdachte hoeken onderzocht hebben. Telkens kwamen dezelfde gelijklopende vaststellingen bovendrijven en dit ondanks het gebruik van verschillende parameters. Zo hebben we kunnen achterhalen dat de regio tussen Gent en Dendermonde als de mest-hot-spot van Oost-Vlaanderen mag bestempeld worden in het eerste kwart van de negentiende eeuw, zowel wat betreft de hoeveelheden gebruikte meststoffen als de onkosten eraan besteedt. De gemeenten rond Dendermonde en Oudenaarde blonken uit in de stalmestbemesting, terwijl deze rond Gent eerder intensieve stadsbeergebruikers waren. De boeren in de arme Zandstreek waren in het algemeen genomen ook grotere bemesters dan deze uit de veel vruchtbaardere Leemstreek. We maakten hierin dan ook het onderscheid tussen chemische en natuurlijke vruchtbaarheid.
Wie in het Melle of Baasrode van rond 1820 woonde moet vast ervaren hebben in de praktijk wat de concrete implementaties waren van deze vaststelling. In vergelijking met perifere gebieden als Eeklo bemestte de boer zijn gronden twee- tot driemaal zo zwaar met een stalmestbemesting, die hij nog eens aanvulde met het overvloedig gebruik van de 'schipmest', dit was de vooral 'menschendrek' die aangevoerd werd uit de drie grote steden Gent, Antwerpen en Brussel waarvan deze regio rond de Schelde tussen Gent en Dendermonde ongeveer binnen de gouden driehoek lag.
De verspreiding van de handelsmeststoffen toonde omstandig het belang van de waterwegen aan als relatief gemakkelijke toevoerwegen voor het transport van grote hoeveelheden meststoffen. Vooral de Zandstreek opnieuw kon hier genieten van een strategische voordeel vanwege de talrijke waterwegen die haar daar doorsneden, terwijl grote delen van de Leemstreek hiervan verstoken bleven door de afwezigheid van waterwegen of rechtstreekse mestproductiecentra.
Wat het verband tussen de drie-eenheid gewas, bodem en bemesting aangaat, kunnen we de volgende vaststellingen maken: bepaalde gewassen waren gebonden aan de bodemgesteldheid, terwijl andere ( onder andere door een doorgedreven bemesting) deze blijkbaar konden omzeilen. Van het eerste voorbeeld kunnen we koolzaad geven, dat enkel op de vruchtbaarste gronden voorkwam. Ook masteluin en tarwe schijnen met de leembodem verbonden geweest te zijn en kwamen als dusdanig niet of zo goed als niet voor in de Zandstreek. Van het tweede is het voorbeeld bij uitstek het vlas, dat als veeleisend handelsgewas toch op de arme zandgronden geteeld kon worden, hetgeen we menen te mogen toeschrijven aan de afdoende bemesting die dit mogelijk maakte. Tenslotte waren er ook een aantal gewassen zoals haver, aardappelen en klaver die een homogene verspreiding in Oost-Vlaanderen hadden en niet rechtstreeks beïnvloed werden door de bodemgesteldheid en/of bemesting.
We moeten hier nog aanhalen dat we bij de bespreking van de kadastrale expertises slechts een aantalonderscheiden zaken onderzocht hebben. Deze situatie is het gevolg van de keuze om in plaats van een diepte-onderzoek per gemeente te opteren voor een breed onderzoek dat heel Oost-Vlaanderen vanuit een vergelijkende analyse probeerde te bestuderen en interne verschillen op het spoor te komen. Deze keuze had zware gevolgen voor bijvoorbeeld het onderzoek naar de productiviteit van de bemesting, dat we helaas niet konden voeren. Indien we dat wel gewild hadden, moesten we de kadastrale expertises veel grondiger verwerken, wat een exponentiële toename van het werk met zich meegebracht zou hebben. Op dat ogenblik zouden de kadastrale schattingen immers een exhaustieve verwerking vragen, wat ons in eerste instantie te ver zou geleid hebben van het primair beoogde doel en wat we wegens gebrek aan tijd helaas aan latere vorsers overlaten. Een van de gevolgen van deze werkwijze was dat we op bepaalde ogenblikken de aanwezige cijfers niet echt kritisch konden analyseren. Vooral wat betreft het financiële luik zijn we heel beperkt gebleven. Behalve een procentuele en absolute mestonkostvergelijking en een vergelijkende onderzoek naar de kostprijs van de meststoffen in het kader van de meststoffenverspreiding hebben we weinig gezegd over de verdeling van de onkosten over transport, aankoop of bewerking. Ook het percentage van de (mest)onkosten ten opzichte van de opbrengst konden we niet berekenen.
Met andere woorden konden we twee heel belangrijke zaken in verband met de bemesting, wat anderen wel eens als de essentie zouden kunnen bestempelen, niet bespreken, namelijk de absolute en relatieve productiviteit van de bemesting.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[337] J.L. VAN AELBROECK, op. cit., p. 60.
[338] Afbeelding van de hand van Von Grouner, overgenomen uit P. LINDEMANS, op. cit., I, p. 63.
[339] Zie bijlage nr 2.