De ijver van de duivel. De Isis- en Mithrascultus door de ogen van christelijke en heidense auteurs. (Saskia Roselaar)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

8. Conclusie

 

Ik begon mijn scriptie met het stellen van een aantal vragen betreffende de visie op de henotheïstische culten bij christelijke en heidense schrijvers. Welke mening hadden de christelijke auteurs over de henotheïstische culten? Verschilde hun mening hierover van die over de andere Romeinse godsdiensten? Waren er specifieke bezwaren tegen de henotheïstische culten of alleen tegen heidense culten in het algemeen? Welke argumenten gebruikten zij om deze culten aan te vallen? Waren deze argumenten gebaseerd op werkelijke kennis van de henotheïstische culten? Hadden zij ook waardering voor deze culten? Veranderden deze argumenten in de loop der tijd, toen het Christendom schijnbaar als overwinnaar uit de geloofsstrijd gekomen was? Was er verschil in gebruikte argumenten betreffende de Isis- en de Mithrascultus?

Welke mening hadden heidense auteurs over de henotheïstische culten? Verdedigden zij de henotheïstische culten, of alleen de Romeinse godsdiensten? Welke argumenten gebruikten zij om hun mening kracht bij te zetten? Ik zal nu trachten deze vragen te beantwoorden, aan de hand van de beschrijvingen en meningen die we in de voorgaande twee hoofdstukken zijn tegengekomen.

 

 

1. De mening van de christelijke auteurs over de henotheïstische culten

 

Wat meteen opvalt bij het bekijken van de werken van christelijke auteurs is dat velen van hen een mening over de Isis- of Mithrascultus hadden. Bijna iedere auteur had er op een gegeven moment wel iets over te zeggen, in tegenstelling tot veel heidense auteurs die er helemaal geen aandacht aan besteedden. Wat meteen daarna echter opvalt is dat weinig christelijke auteurs er systematisch over schreven. Meestal bleef het bij losse opmerkingen, en werd er aan slechts enkele aspecten van de culten aandacht besteed. Alleen Firmicus Maternus ging uitgebreider in op verschillende henotheïstische culten. Waarschijnlijk kwam deze verspreide aandacht voort uit het feit dat de meeste christelijke auteurs de henotheïstische culten als onderdeel van het heidendom beschouwden, en er dus alleen aandacht aan besteedden in verband met hun bestrijding van het heidendom in het algemeen.

De mening van de Christenen was, zoals te verwachten is, overwegend negatief. Slechts zelden werd in positieve zin gesproken over de henotheïstische culten. De mening van de christelijke auteurs over de henotheïstische godsdiensten verschilde niet sterk van die over de andere Romeinse godsdiensten. Ook deze werden negatief beschouwd, en alle middelen werden uit de kast getrokken om zowel de traditionele Romeinse godsdiensten als de henotheïstische culten aan te vallen. Er werden hierbij echter verschillende argumenten gebruikt. De traditionele culten werden vooral aangevallen op het onzedelijke gedrag dat de goden in de mythen vertoonden en het daardoor veroorzaakte onzedelijke gedrag van de aanhangers van deze culten. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan beeldenverering, het feit dat de goden eigenlijk mensen waren en daardoor machteloos, en de dieroffers, die in de traditionele godsdiensten een veel grotere rol speelden dan in de Isis- en Mithrascultus.

Bij de algemene kritieken op de heidense culten, die ook van toepassing zijn op de henotheïstische culten, valt op dat er op sommige gebieden veel aandacht besteed werd aan henotheïstische culten en op andere gebieden niet. Zo werd bij het argument dat de goden eigenlijk mensen waren, Isis vaak als voorbeeld genomen. Ook was zij het voorbeeld een machteloze godin, omdat ze Osiris niet kon vinden. In verband met dieroffers of beeldenverering werd echter nauwelijks aandacht besteed aan de Isis- of Mithrascultus. Waarschijnlijk komt dit doordat deze elementen van de culten minder belangrijk waren, of in ieder geval minder in het oog sprongen voor buitenstaanders.

Naast de aanvallen die in het algemeen gericht waren op de heidense culten werd er ook kritiek geuit die specifiek gericht waren tegen de Isis- en Mithrascultus. Ook bij deze kritieken valt op dat veel elementen van het cultusritueel helemaal niet besproken worden. Bij de Mithrascultus waren de kritieken vooral gericht op de overeenkomsten tussen deze cultus en het Christendom, maar men besteedde slechts aan enkele overeenkomsten aandacht. Er waren veel meer overeenkomsten, zoals de organisatie van beide culten in kleine groepen, de gedragsregels, het verrichten van een waterwonder door Mithras, het belang van de zon in beide culten en het gebruik van de zondag als heilige dag, die de Christenen makkelijk als onderwerp van een aanval hadden kunnen nemen.[748] Over deze kenmerken van de Mithrascultus zeggen zij echter niets. Het is waarschijnlijk dat dit komt doordat de Christenen niet van het bestaan van deze elementen op de hoogte waren, want als ze dat wel waren geweest hadden ze er zeker gebruik van gemaakt.

Al helemaal afwezig zijn kritieken op de geloofsinhoud van de Isis- of de Mithrascultus. Er waren hierin zeker allerlei elementen te vinden die aanstoot konden geven aan de Christenen, zoals de verlossing na de dood die bij beide culten in het vooruitzicht werd gesteld. Wat men eigenlijk geloofde was bij de Christenen echter grotendeels onbekend. Terwijl in de schaarse heidense kritieken op het Christendom, zoals die van Celsus, wel inhoudelijke argumenten gebruikt werden, beschreven de christelijke auteurs alleen de rituelen van de henotheïstische culten. Het was voor hen ook moeilijk betrouwbare kennis hierover te verkrijgen, zoals we reeds gezien hebben. Het ging hen er ook niet om deze culten te begrijpen, maar om ze te bestrijden en om Christenen duidelijk te maken waarin het gevaar van de culten schuilde. Waarschijnlijk was een op de rituelen gerichte bestrijding van deze culten het meest effectief, omdat de meeste lezers, zowel christelijke als heidense, niet bekend waren met de inhoud van de culten.

Opvallend is ook dat de kritieken die de Christenen op de henotheïstische culten gaven, veel lijken op de kritieken die door de heidenen op de Christenen gegeven werden; de misdaden van de aanhangers in hun geheime vieringen en de machteloosheid van de god waren hier, zoals gezegd, duidelijke voorbeelden van. Het lijkt er dus op dat er een algemeen patroon ten grondslag ligt aan de kritieken die op vreemde culten gegeven werden: een combinatie van wijzen op de gevaren van de cultus en op de belachelijkheid van het geloof erin. Natuurlijk was een dergelijke aanpak zeer effectief, zowel voor het christelijke als het heidense publiek. Daarom waren de christelijke auteurs ermee tevreden en probeerden zij niet om inhoudelijke kritieken te geven.

 

 

2. Waardering voor de henotheïstische culten

 

Soms hadden de christelijke schrijvers wel degelijk waardering voor bepaalde elementen van de henotheïstische culten. Er zijn echter duidelijke verschillen tussen de christelijke schrijvers betreffende hun waardering voor het heidendom. Elke schrijver had een eigen methode van schrijven, een eigen manier waarop hij de heidense religies wilde aanvallen. Sommigen zochten naar verklaringen waarom de heidense religies waren zoals ze waren, en probeerden uit te leggen waarom dat slecht was. Anderen deden geen moeite het heidendom te begrijpen en veroordeelden het in zijn geheel.

Tertullianus bijvoorbeeld deed zijn best de heidense religie te begrijpen. Hij veroordeelde niet alles wat met het heidendom te maken had, en ook niet alles wat met de henotheïstische culten te maken heeft, zoals we hebben gezien. Hij trok parallellen tussen de rituelen van de henotheïstische culten en die van het Christendom en had begrip voor de heidenen, die dachten dat zij het juiste deden, maar door de duivel in de val werden gelokt. In de beschrijving die Tertullianus gaf van de initiatie in de Mithrascultus waardeerde hij het feit dat de soldaten van Mithras de krans verwierpen. Hij stelde het gedrag van de aanhangers van Mithras dus als voorbeeld voor het gedrag van de Christenen. Hij was daarbij verder niet erg positief over de Mithrascultus, en vond het een schande dat hij het gedrag van de aanhangers van deze cultus positief moest waarderen ten opzichte van dat van de Christenen, maar er was dus wel een element dat hij als voorbeeld voor de Christenen kon stellen. Hij bekritiseerde vooral de duivel, die de heidenen geïnspireerd zou hebben tot het nabootsen van christelijke riten, maar niet de heidenen zelf.[749] Hoewel hij dus wel enig begrip kon opbrengen voor de heidense culten, was het vooral zijn bedoeling de fouten van het heidendom aan te tonen, en deed hij dat met alle mogelijkheden die hij tot zijn beschikking had.[750]

In het bespreken van de dierencultus, die verbonden was met de Isiscultus, werd de dierencultus soms positief vergeleken met de traditionele Romeinse godsdiensten. Dit wilde echter niet zeggen dat de Christenen positief stonden tegenover de dierencultus; uit een vergelijking van twee kwaden was het misschien het minste kwaad, maar dat betekende niet dat het enig goed in zich had.

Firmicus Maternus echter gaf direct al aan dat hij de fouten en valse waarheden van de heidense religies wilde aantonen en deed weinig anders dan hen belachelijk maken en zich verontwaardigd tonen over hun misbruik van ‘christelijke’ geloofselementen. Arnobius probeerde met sarcasme, zoals in het aan het woord laten van een offerdier, aan te tonen hoe belachelijk de inhoud en rituelen van de heidense godsdiensten waren.[751]

In het algemeen kan men zeggen dat er weinig sprake was van waardering voor de henotheïstische culten, althans niet in de werken van de christelijke schrijvers. Als ze al een element van de henotheïstische culten gebruikten, deden ze dat met tegenzin en alleen om een bepaalde gedragsregel aan Christenen duidelijk te maken. Misschien hadden ze meer waardering dan ze wilden laten blijken, maar omdat ze een bepaald doel hadden met hun werken konden ze dat niet laten zien.

 

 

3. Ontwikkelingen tussen de tweede en vierde eeuw

 

Er zijn enkele ontwikkelingen te zien tussen de tweede en vierde eeuw na Christus in de kritieken van de christelijke schrijvers. De polemiek tussen Christenen en heidenen werd al vanaf het begin  gekenmerkt door stereotypen: de christelijke riten bevatten incest en moord, de heidense riten waren immoreel; beiden beschuldigden elkaar van atheïsme en kannibalisme, en beiden verzekerden dat ze de waarheid kenden terwijl de anderen te koppig waren die in te zien.[752]

Het is echter opvallend dat er in de loop der tijd variaties optreden in de verwijten die aangevoerd werden. Sommige verwijten kwamen vooral aan het begin van de besproken periode voor, terwijl andere aan het eind algemener waren, en sommige gedurende de hele periode gangbaar bleven.

Verwijten vanwege het vereren van misdadige goden en het zelf uitvoeren van misdaden in geheime vieringen bleven steeds algemeen. Onder andere Tertullianus (stierf circa 220), toen Firmicus Maternus (schreef circa 350), Gregorius van Nazianzus (stierf 389) en Theodoretus van Cyrus (stierf 457) uitten zulke beschuldigingen aan de heidense godsdiensten. Een andere godsdienst van misdaden beschuldigen was dan ook, zoals we al gezien hebben, de makkelijkste manier om die zwart te maken en te zorgen dat die in de ogen van de lezers onbetrouwbaar werd. Het was een probaat middel dat ook door de heidenen tegenover de Christenen met succes werd gebruikt. De hiermee verbonden symbolische verklaringen werden eveneens gedurende de hele periode bekritiseerd, zij het minder vaak dan de mythen zelf.

De kritiek op beeldenverering was in de vroege periode van het Christendom het hevigst. Minucius Felix (actief op onbekend tijdstip tussen 150 en 300), Tertullianus en Clemens van Alexandrië (150-215) leverden er veel kritiek op. Ook Cyprianus (stierf 258) was er zeer tegen gekant. Maar ook in latere tijden, zoals bij Arnobius (actief rond 300) en Firmicus Maternus werd er nog actief tegen opgetreden. Dat beeldenverering in de vroegste periode het meest bekritiseerd werd is logisch, omdat men toen ondubbelzinning duidelijk moest maken aan de Christenen dat het vereren van beelden fout was. Veel net bekeerde Christenen vonden het moeilijk deze oude gewoonte op te geven, en dus moest hen verteld worden dat het echt niet toegestaan was. Cyprianus had in zijn leven veel te maken met Christenen die uit angst voor vervolging aan de beelden offerden, zodat hij er speciale aandacht aan moest besteden.

Het argument dat de heidense goden eigenlijk mensen waren was eveneens een voortdurend voorkomen verwijt, wat zowel door Minucius Felix en Tertullianus als Athanasius (stierf 373) en Augustinus (stierf 430) gemaakt werd. Het hiermee samenhangende verwijt dat de goden machteloos waren komt vooral in de vroegere periode voor, bij Clemens en Cyprianus bijvoorbeeld. Van de latere schrijvers maakte alleen Prudentius (stierf na 405) er een opmerking over. Het is waarschijnlijk dat de verminderde aandacht in de latere periode voortkwam uit het feit dat het Christendom steeds meer invloed kreeg, terwijl die van de heidense goden verminderde. Dat de goden machteloos waren was in de vierde eeuw in de ogen van de Christenen al zo duidelijk, dat het nauwelijks meer nodig was hier nog aandacht aan te besteden.

Aan bloedoffers werd vooral door Arnobius en Lactantius, beiden actief rond 300, aandacht besteed. Waarom juist zij hier zoveel over spraken is niet te verklaren; het is niet zo dat er in deze periode meer bloedoffers plaatsvonden of dat er vanuit de keizers meer aandacht aan geschonken werd.

Het beledigen van de heidense culten werd vooral gedaan door auteurs uit de latere periode, bijvoorbeeld Firmicus en Prudentius. Het is logisch dat de Christenen toen minder moeite deden om de heidense culten met inhoudelijke argumenten te bestrijden, omdat de overwinning van het Christendom voor hen al duidelijk was. Zeker voor Prudentius was het duidelijk dat het heidendom definitief verslagen was en kon hij dus zonder gevaar van een heidense tegenaanval betogen dat de laatste heidenen zich vrijwillig onder het Christendom schaarden. De verhoudingen waren duidelijk en de Christenen deden geen moeite meer om die uit te leggen.[753]

Ook in de kritiek die speciaal op de Isis- en Mithrascultus gegeven werd zijn enkele opmerkelijke verschillen te zien tussen de vroege en latere schrijvers.

Het blijkt uit de kritiek op de overeenkomsten tussen de henotheïstische culten en het Christendom dat de Mithrascultus de meeste aandacht van de vroege christelijke auteurs trok. Door Justinus (stierf 165) en Tertullianus werd de Mithrascultus als een grote bedreiging gezien, die serieus moest worden bestreden. Zij besteedden veel aandacht aan de overeenkomsten tussen de Mithrascultus en Christendom, vooral om duidelijk te maken dat de overeenkomsten slechts schijn waren. In periode van het vroege Christendom leek de Mithrascultus met zijn kleine, verborgen gemeenschappen en de belofte van verlossing, ook meer op het Christendom dan de Isiscultus, die groter en meer openbaar was. Het is daarom aannemelijk dat iedere overeenkomst als een ‘daad van de duivel’ beschreven werd, omdat vanwege de gelijkenissen verwarring zou kunnen ontstaan tussen de religies en mensen het onderscheid tussen beide niet meer zouden kunnen maken. Voor mensen die net zich aangetrokken voelden tot een nieuwe cultus kon het verschil tussen beide anders nogal onduidelijk zijn, zodat het gevaar bestond dat ze zich bij de verkeerde cultus zouden aansluiten.

In de vierde eeuw had de Mithrascultus al een groot deel van zijn kracht verloren. Het is in die zin vreemd dat Firmicus Maternus zo uitgebreid op de Mithrascultus ingaat. Hij schreef zijn werk toen het Christendom de overhand had gekregen en aan de winnende hand leek te zijn. Het was echt niet meer nodig de Mithrascultus zo fanatiek te bestrijden. Hij beschreef echter ook andere henotheïstische culten, waaronder de Isiscultus, met als doel de fouten daarvan aan te tonen. Misschien was zijn werk bedoeld als een synthese van eerdere kritieken. Aan het einde van de vierde eeuw beleefde de Mithrascultus een opleving, maar toen was het een van de vele goden die vereerd werden en besteedden de christelijke schrijvers er geen speciale aandacht meer aan.

De kritiek op de verering van de zon in onderaardse gewelven is vooral te vinden in de werken van latere auteurs, namelijk Firmicus, Ambrosiaster (schreef ca. 370) en Paulinus van Nola (stierf 431). Het zou kunnen dat dit veroorzaakt wordt doordat de christelijke ideeën over Christus als de zon in de latere periode beter ontwikkeld waren, zodat men er meer aandacht ging besteden in de bestrijding van de Mithrascultus. Dat er echter zoveel aandacht besteed werd aan de Mithrascultus, terwijl die eigenlijk al bijna geheel verdwenen was, is wel vreemd.

Tegen dierenverering in de Isiscultus werd voortdurend geprotesteerd. Zowel vroege schrijvers als Tertullianus en Clemens, als latere zoals Athanasius en Theodoretus protesteerden ertegen. Het was dan ook een van de meest aanstootgevende elementen van de Isiscultus, en dus, naast de machteloosheid van Isis en het feit dat zij eigenlijk een mens was geweest, een van de meest bruikbare argumenten om de cultus aan te vallen.

Er zijn niet veel kritieken die speciaal gaan over de on-Romeinsheid van de Mithras- en Isiscultus; degene die er zijn, zijn redelijk over de tijd verspreid. Wel is er vrij veel te vinden over de vraag of mensen wel of niet moesten vasthouden aan hun oude tradities. Vroege schrijvers, zoals Tertullianus en Clemens van Alexandrië, vonden dat tradities die fout waren simpelweg verlaten moesten worden. Latere schrijvers, zoals Arnobius, Lactantius en Prudentius gebruikten hierbij vaker het argument dat de heidenen al zo vaak van tradities veranderd waren dat ze helemaal niet meer hetzelfde vereerden als hun voorouders, en dat ze geen recht hadden het heidense geloof te behouden. Waarschijnlijk zagen zij dat het Christendom steeds sterker werd en vonden ze dat de heidenen daarom nu het best de winnende religie konden aanvaarden.

De beide protesten tegen het syncretisme, van Ambrosius (stierf 397) en Prudentius, dateren uit de late periode. Het is aannemelijk dat dit het geval was omdat het syncretisme aan het einde van de vierde eeuw wijd verspreid was, deels in een poging van het heidendom zich te verdedigen tegen het Christendom, en deels als een reeds lang aanwezige ontwikkeling. De christelijke auteurs signaleerden deze zwakte van het heidendom, en maakten er meteen gebruik van om het aan te vallen.

Enkele malen werden de henotheïstische culten gebruikt door de Christenen, vooral door Tertullianus. Het is waarschijnlijk dat hij dit deed om de Christenen, die nog niet voor alles duidelijke leefregels hadden, dingen duidelijk te maken aan de hand van bekende voorbeelden. Het vroege Christendom moest namelijk nog een duidelijke positie verwerven ten opzichte van andere godsdiensten, met name de culten die er veel overeenkomsten mee hadden. Door de henotheïstische culten als voorbeeld te nemen was het het makkelijkst voor het Christendom om duidelijk te maken waarin het van deze culten verschilde. 

Het is opvallend dat de toon van de christelijke schrijvers in de vierde en vijfde eeuw triomfantelijker werd; in plaats van de heidendom met argumenten bestrijden, konden zij het zich permitteren om de heidense culten te bespotten en uit te schelden zonder nog werkelijk naar inhoudelijke zaken, zoals overeenkomsten tussen deze culten en het Christendom, te zoeken. Ze wisten dat ze gewonnen hadden en dat de heidense culten op den duur zouden verdwijnen.

De vraag of er tussen de tweede en vierde eeuw een ontwikkeling plaatsvond in de kritiek van de christelijke schrijvers, kan dus positief beantwoord worden; er werden in de vroege periode andere accenten gelegd dan in de latere periode.

 

 

4. Verschillen tussen de Isis- en Mithrascultus

 

Er zijn enkele opvallende verschillen te constateren tussen de behandeling van de Isiscultus en die van de Mithrascultus door de auteurs.

Wat betreft misdaden van de goden is de enige misdaad die toegeschreven werd aan Mithras  de zogenaamde diefstal van de stier. De Isiscultus werd verschillende misdaden verweten: overspel, incest en moord. Daarmee vertoonde de Isiscultus veel meer overeenkomsten met de traditionele Romeinse godsdiensten, die ook dergelijke misdaden verweten werden. Net als aan de misdaden van Osiris en Typhon werd veel aandacht besteed aan de escapades van Jupiter en de lusten van Venus, die daarmee dus op dezelfde hoogte werden geplaatst als de Isiscultus. Dit komt waarschijnlijk omdat de mythen van Mithras veel minder verhalen over misdaden bevatten. Bovendien was zijn mythe veel minder bekend, bij het grote publiek en bij de christelijke auteurs, zodat het minder effect zou hebben hem de misdaden te verwijten die erin voorkwamen. Er waren genoeg andere zaken die men de Mithrascultus kon verwijten, zoals de overeenkomsten met het Christendom.

De met de misdaden samenhangende symbolische verklaringen van de mythen werden wel in verband gebrachte met de henotheïstische culten; met name die van Isis, maar ook die van Mithras. De verwijzingen hiernaar zijn over het algemeen niet erg vijandig, behalve bij Firmicus Maternus, die zich afvroeg waarom er per se allerlei misdaden moesten worden betrokken bij een symbolische verklaring.

In verband met de beeldenverering werd niet direct verwezen naar de Isis- of de Mithrascultus. Bij de Mithrascultus was daar waarschijnlijk ook geen sprake van, dus is het logisch dat men het er niet over heeft. Dat er echter ook niet gerefereerd werd aan de Isiscultus is vreemd, omdat het cultusbeeld daar een belangrijke rol speelde, ook in het openbaar. Er waren echter ook andere zaken die men de Isiscultus voor de voeten kon werpen, zodat de beeldenverering misschien minder aandacht kreeg. Opvallend is dat de beeldencultus vooral werd gebruikt om de mensen oneerbiedigheid tegenover de heidense goden te verwijten; door zelf een beeld van de god te maken verlaagde men de god tot iets wat onderworpen was aan de menselijke macht, en met de eenmaal gemaakte beelden sprong men onvoorzichtig om. Deze verwijten waren niet direct aan de Isiscultus gericht, maar de beeldenverering speelde daar wel een rol in en kon men het zich dus aantrekken.

Het verwijt dat de heidenen vergoddelijkte mensen vereren werd alleen naar voren gebracht in verband met de Isiscultus. Ook hierbij werd zij op één hoogte gesteld met de traditionele Romeinse goden, zoals Jupiter. Ook het argument dat uit deze premisse voortvloeide, namelijk dat de goden machteloos zijn, werd alleen behandeld in verband met de Isiscultus. Isis was zelfs een favoriet voorbeeld voor deze stelling; haar onmacht om Osiris te vinden en tot leven te wekken en haar onmacht om Egypte te beschermen tegen de Romeinse overheersing waren beide duidelijke voorbeelden van de machteloosheid van de goden. Mithras werd helemaal niet genoemd in verband met het euhemerisme of de machteloosheid van de goden.

Noch de Isis- noch de Mithrascultus werden genoemd in verband met dieroffers. Toch kwamen die in deze culten waarschijnlijk wel voor, maar in mindere mate dan in de traditionele Romeinse religie. In aanwezigheid van betere argumenten was het niet de moeite waard de henotheïstische culten als voorbeeld hiervoor te gebruiken.

In de beledigingen van de heidense culten en hun verdedigers worden de Isis- en Mithrascultus nauwelijks specifiek genoemd. Aangezien de opvattingen van de Christenen over deze culten en de aanhangers ervan niet in positieve zin verschilden van die over de traditionele culten, zullen de meeste beledigingen ook voor de henotheïstische culten gegolden hebben. Aan degenen die de Isiscultus verdedigden, zoals Symmachus, werd wel het verwijt gemaakt dat dit onwaardig was voor een Romeinse Senator, omdat men zich in de riten belachelijk maakte. Het enige voorbeeld van een beschuldiging van valse redenatie is Origenes, die Celsus ervan beschuldigde alleen de Mithrascultus te gebruiken om het Christendom aan te vallen. Ik heb niet kunnen concluderen dat andere schrijvers het hiermee eens waren en dat er in het algemeen vaker dergelijke beschuldigingen voorkwamen.

In de verwijten die specifiek tegen de henotheïstische culten gericht waren was er nog duidelijker verschil zichtbaar tussen de Isis- en de Mithrascultus. Zoals we gezien hebben werd door verschillende auteurs gezocht naar overeenkomsten tussen de henotheïstische culten en het Christendom. Het is opvallend dat de Mithrascultus hierbij veel meer aandacht kreeg dan de Isiscultus. Bij de Isiscultus werd alleen melding gemaakt van een doop met water en een vastenritueel, terwijl er betreffende de Mithrascultus veel uitgebreidere overeenkomsten werden beschreven. Daarbij maakten de christelijke auteurs veel meer melding van details in het ritueel, zelfs zo ver dat er letterlijke citaten uit de liturgie van Mithras gegeven werden. Het lijkt er in deze beschrijvingen van de christelijke auteurs op dat zij de Mithrascultus als een grotere bedreiging ervoeren, omdat er meer overeenkomsten tussen Mithrascultus en Christendom waren dan tussen Isiscultus en Christendom. Natuurlijk kan het ook zo zijn dat de Christenen de Mithrascultus als een grotere bedreiging ervoeren, en daarom bewust op zoek gingen naar rituelen die als overeenkomend konden worden beschreven.

De Mithrascultus was de enige godsdienst die uitdrukkelijk verweten werd de heiligdommen in donkere onderaardse ruimtes te hebben. De Isiscultus had tempels, die, hoewel ze er anders uitzagen dan de Romeinse tempels en niet toegankelijk waren voor niet-ingewijden, de Romeinen toch bekend voorkwamen. Ook de openbare riten, zoals processies, waren een bekend fenomeen, al zagen ze er anders uit dan processies van Romeinse goden. De Mithrascultus was geheel onbekend, omdat de Mithraea verborgen en ontoegankelijk waren, zodat er geen controle mogelijk was op hetgeen er gebeurde. Dit kwam de Christenen bedreigend voor; als men niet wilde laten zien wat er gebeurde moest het wel iets slechts zijn.

Hierbij is een duidelijke parallel te trekken tussen de verwijten die de Christenen ten deel gevallen waren, namelijk dat ze verschrikkelijke misdaden uithaalden in hun ontoegankelijke nachtelijke vieringen. Het lijkt erop dat de Christenen de henotheïstische culten met dezelfde verwijten om de oren sloeg die het zelf ook te horen kreeg; misschien uit wraakmotieven, of gewoon omdat het een goed gevoel geeft dat ze zelf ook nog naar beneden konden schoppen. Misschien speelde ook het feit dat de Mithrascultus zich associeerde met de zon een rol, aangezien de Christenen eveneens de zon gebruikten in associatie met Christus en zij zich dus beledigd voelden dat de Mithrasaanhangers dit symbool eveneens gebruikten.

De dierenverering was uiteraard een element dat alleen voorkwam in de Isiscultus. Het speelde hier echter geen centrale rol in, zodat de meeste kritiek op dierenverering waarschijnlijk niet direct tegen de Isiscultus gericht was. Het was wel het meeste exotische en vreemde element van de cultus, zoals die aan Romeinen en Christenen verscheen. Hoewel afbeeldingen van dieren ook in Mithraea voorkwamen en als zodanig misschien aanleiding zouden hebben kunnen geven voor verwijten van dierenverering, zijn die niet in de bronnen terug te vinden.

Zowel de Isis- als de Mithrascultus vormden een afwijking van de Romeinse tradities. Bij de Isiscultus werd er vooral benadrukt dat de riten onwaardig waren voor Romeinen, zeker voor de adel, omdat ze allerlei vormen van vernedering in dienst van de godin bevatten. De Mithrasdienst werd vooral bekritiseerd omdat het de riten van een vreemd land waren; mogelijk omdat de Perzen een vijandig volk waren en het dus voor een echte Romein niet passend was hun goden te vereren.

Het vereren van vrouwen werd uiteraard alleen de Isiscultus verweten; er is echter maar één geval van dit verwijt, zodat er weinig conclusies uit te trekken zijn.

Zowel van de Isiscultus als van de Mithrascultus is er één geval waarin de god gelijk gesteld werd met andere goden en werd gezegd dat de god hetzelfde is als andere goden. Dit is erg weinig om een conclusie uit te trekken, maar het lijkt erop dat de Christenen zich duidelijk bewust waren van de syncretistische tendens in de Romeinse godenverering.

Zowel de Isis- als de Mithrascultus werden genoemd door Christenen om zich af te zetten tegen heidense culten. De Isiscultus werd echter veel vaker gebruikt dan de Mithrascultus; het is mogelijk dat dit gebeurde omdat de Isiscultus bij het (christelijke) publiek bekender was, zodat voorbeelden daaruit beter begrepen zouden worden.

Uit dit alles kan een belangrijke conclusie getrokken worden: de Isiscultus werd meer als een deel van de traditionele godsdienst gezien dan de Mithrascultus.[754] De Isiscultus was al sinds de tweede eeuw voor Christus in het Romeinse rijk bekend en werd tot aan de vijfde eeuw na Christus actief vereerd, met af en toe een daling of opleving in de mate van verering. Bovendien speelde een deel van de cultus zich buiten af, in het zicht van de bevolking. Door de keizers ontving de Isiscultus erkenning van de staat, die geuit werd door het slaan van munten met afbeeldingen van Isis erop. Wegens al deze redenen had de Isiscultus veel meer dan de Mithrascultus de kans om te integreren met de Romeinse godsdienst en geaccepteerd te raken door de bevolking. Mensen zagen de cultus niet meer als vreemd, maar als een van de vele godsdiensten die in het rijk leefden. Dat het daarnaast ook een mysteriecultus was, met vreemde elementen die niet gebruikelijk waren in de Romeinse godsdiensten, was minder dan belangrijk. De Mithrascultus daarentegen werd steeds gezien als een vreemde godsdienst, waarvan het onzeker was wat er eigenlijk gebeurde en die niet helemaal te vertrouwen was. De Isiscultus werd daarom vooral bestreden met argumenten die ook voor de traditionele culten gebruikt werden, terwijl er bij de Mithrascultus gezocht werd naar elementen die konden aantonen hoe vreemd de cultus was.

De werken van de christelijke auteurs reflecteren deze verschillende houding ten opzichte van de twee culten. Isis wordt vaak genoemd als een voorbeeld te samen met vele andere, Romeinse goden. Bij de omschrijving van het euhemerisme werd bijvoorbeeld gemeld dat

 

‘Euhemerus de wegens hun deugden en verdiensten bekende goden op[noemt], en hun geboortedagen, vaderlanden, begraafplaatsen en zet ze per provincie uiteen; Jupiter uit Dicte, Apollo uit Delphi, Isis Pharia en Ceres uit Eleusis.’

 

Isis was hier dus een van de vele goden die als een voorbeeld kan dienen voor hetgeen Minucius Felix beschreef. Ook Arnobius toonde dit aan in het al geciteerde stuk waarin hij kritiek gaf op de emoties van de heidense goden:

 

‘Als het jullie aangenaam is, vrienden, zet dan uiteen, wie dan die goden zijn, die geloven dat het vereren van Christus door ons uitloopt op onrechtvaardigheid voor hen? (…) Isis, donker door de Ethiopische zon, treurend om haar verloren zoon en haar per lichaamsdeel verscheurde echtgenoot?’

 

Behalve Isis noemde hij 22 andere goden, waaronder Janus, Bona Dea, Aesculapis, Liber, Venus, Diana en Apollo.

Mithras kwam nooit voor in dergelijke opsommingen; hij werd niet gezien als één van de goden die deel uitmaakte van het Romeinse pantheon. Veel van de goden die vermeld werden waren wel van oorsprong vreemd, en het was dus wel degelijk mogelijk dat vreemde goden in het pantheon opgenomen werden. De Mithrascultus werd echter nooit zozeer als de Isiscultus opgenomen tussen de Romeinse goden. Dit komt waarschijnlijk doordat de Mithrascultus te ontoegankelijk was en te kort werd vereerd; voordat de cultus deel kon uitmaken van de Romeinse godenwereld was het hoogtepunt ervan alweer voorbij. Hoewel de Isiscultus dus duidelijk meer geïntegreerd was dan de Mithrascultus, maakten de Christenen ook melding van de on-Romeinsheid ervan. Hoezeer ze ook geromaniseerd was, men bleef zich ervan bewust dat ze een van oorsprong een door de Romeinen ingevoerde vreemde godin was.

Ook valt op dat de Isiscultus in de loop der tijd veel meer aandacht van de Christenen ontving dan de Mithrascultus, hetgeen logisch is vanwege de uitgebreidere verspreiding en de langere duur van de Isis-verering. In de vroege periode van het Christendom ging men vooral in op de overeenkomsten tussen Isiscultus en Christendom; omdat de henotheïstische culten door de vroeg-christelijke schrijvers als een groot gevaar werden beschouwd. Tertullianus was de schrijver die het meest actief op zoek is naar dergelijke overeenkomsten. Toch stond hij minder vijandig tegenover de Isiscultus dan tegenover de Mithrascultus. Daarna behandelden de meeste christelijke auteurs Isis vooral in combinatie met andere heidense godsdiensten, zoals we al gezien hebben. Zij was een favoriet voorwerp van kritiek, juist omdat ze vreemde elementen met traditionele Romeinse combineerde.

 

 

5. De mening van de heidense auteurs over de Isis- en Mithrascultus

 

Bij het lezen van de werken van heidense auteurs wordt meteen duidelijk dat zij op een heel andere manier omgingen met de henotheïstische culten dan de christelijke auteurs. Zij gingen nooit rechtstreeks in op de kritiek die ze van de christelijke auteurs te horen kregen. Veel dingen die voor de Christenen zeer belangrijk waren, zoals de overeenkomsten tussen het Christendom en de heidense culten, waren voor de heidense auteurs helemaal geen onderwerp van belang. De heidenen hadden helemaal niet het gevoel dat zij zich moesten verdedigen tegen de christelijke aanvallen. Ten eerste waren de christelijke werken vooral op Christenen zelf gericht, dus heidenen zullen ze misschien niet eens in handen gekregen hebben. Daarnaast voelden de heidenen zich niet bedreigd door de Christenen, omdat ze rotsvast geloofden dat hun religie nog eeuwen zou bestaan. Daarom komen veel elementen van de christelijke kritieken helemaal niet voor in de heidense werken. Alleen betreffende dieroffers ontstond er een dialoog tussen heidenen en Christenen, waarbij de heidenen werkelijk de argumenten van de Christenen weerlegden.

Van de kritieken die in het algemeen op de heidense culten werden gegeven blijkt weinig bij de heidense auteurs. Sommige heidenen gaven kritiek op de misdaden die over de goden verteld werden; filosofen probeerden echter uit te leggen waarom dit goed was. Over beeldenverering is nauwelijks iets te vinden, maar het lijkt erop dat de heidense filosofen het ermee eens waren dat beelden niet vereerd moesten worden. Ook over euhemerisme is weinig te vinden.

Alleen over dieroffers hadden de heidense auteurs een duidelijke mening. Zij waren het met de Christenen eens dat de goden eigenlijk niets nodig hadden, en dat men dus niet voor het nut van de goden hoefde te offeren. Offeren had echter wel nut voor de mensen zelf, zodat het uiteindelijke oordeel over dieroffers positief uitviel.

Het beeld van de heidenen betreffende de Isiscultus was tweeledig. Enerzijds had men kritiek op het fanatisme van de aanhangers, anderzijds geloofden veel filosofen dat er in de Egyptische culten allerlei wijsheden te vinden waren. Wat betreft de daarmee verbonden dierenverering waren veel heidense schrijvers het eens met de Christenen. Over het algemeen was het vereren van dieren verwerpelijk, maar wanneer er een symbolische verklaring werd gegeven, was het voor hen wel toegestaan.

Symbolische verklaringen van de mythen waren algemeen gebruikelijk, maar werden door de heidense auteurs kritisch beschouwd. Volgens de filosofen waren zulke verklaringen alleen goed als de mythen als symbool van algemene principes in de natuur werden uitgelegd, niet wanneer zij werden voorgesteld als simpele natuurverschijnselen.

De cultus van Mithras werd vooral door filosofen interessant gevonden. Zij verbonden er allerlei kosmische betekenissen aan, waarvan het niet duidelijk is in hoeverre die gedeeld werden door de aanhangers van de cultus. Daarnaast zijn er enkele kritieken, bijvoorbeeld die van Lucianus, die weinig met de cultus te maken lijken te hebben.

Net zoals de christelijke auteurs de henotheïstische culten gebruikten om boodschappen duidelijk te maken, gebruikten de heidense auteurs deze culten, vooral om kritiek op het Christendom te geven. Soms gebeurde dit door de henotheïstische culten te bekritiseren en het Christendom ermee op gelijke hoogte te stellen; soms werd een henotheïstische cultus juist in  positieve zin vergeleken met het Christendom.

Er is geen sprake van een eenduidige mening over ‘de henotheïstische culten’ bij de heidense auteurs. Sommige schrijvers waren positief over een cultus, terwijl anderen er negatief over spraken. Een schrijver kon de ene cultus waarderen, terwijl hij een andere bekritiseerde, zoals we gezien hebben in het geval van Apuleius, die negatief sprak over de cultus van Cybele. De henotheïstische culten waren in satires in de tweede eeuw dan ook een dankbaar onderwerp.

In de vierde eeuw realiseerde men zich dat het heidendom gevaar liep te verdwijnen en dat er één front moest worden gesloten tegen het Christendom. Het is opvallend dat de henotheïstische culten geen rol spelen in de werken van de heidense auteurs, terwijl ze wel door de adel vereerd werden. De nadruk werd door de heidenen in de verdediging vooral gelegd op verdraagzaamheid: het was al eeuwenlang toegestaan dat iedereen zijn eigen goden vereerde, en ze zagen niet in waarom dat nu dus niet zou kunnen. Ieder volk had zijn eigen tradities, en de heidenen bekritiseerden de Christenen juist omdat zij hun eigen tradities verlaten hadden. De heidenen hadden dus geen enkel idee van wat de Christenen dachten over God en godsdienst; zij zagen niet in dat er voor de Christenen maar één godsdienst geaccepteerd was. Van beide zijden was er dus sprake van onbegrip voor elkaars standpunten. Uit dit onbegrip van de heidenen volgde een onderschatting van het gevaar dat de Christenen betekenden voor de heidense manier van leven; de heidense godsdiensten stonden werkelijk op het punt te verdwijnen, zonder dat de heidenen zich dit echt realiseerden.

 

 

6. Samenvatting

 

Uit het bovenstaande zijn een aantal duidelijke conclusies te trekken. De henotheïstische culten namen een speciale plaats in in de werken van christelijke schrijvers van de tweede tot en met de vierde eeuw na Christus. De argumenten die deze schrijvers tegen de culten gebruikten, kwamen deels overeen met de argumenten die tegen de traditionele heidense culten gebruikt werden, maar daarnaast waren er een aantal specifieke punten die tegen de Isis- en Mithrascultus ingebracht werden.

De verwijten die de Christenen aan deze twee culten maakten, waren gebaseerd op de gelimiteerde kennis die zij ervan hadden. De kritieken waren dan ook met name gericht op de zichtbare rituelen van de cultus, gecombineerd met geruchten die bij de Christenen bekend waren. Ook zorgde het doel van de werken van de christelijke auteurs voor een beperking van de argumenten tot datgene wat de henotheïstische culten in een kwaad daglicht kon stellen. Voortdurend beoordeelden de Christenen de heidense culten vanuit hun eigen standpunten, zonder werkelijk begrip te kunnen of willen opbrengen voor de heidenen. Waardering voor de heidense culten kwam dan ook nauwelijks voor, en werd alleen zichtbaar wanneer men daarmee een bepaalde boodschap duidelijker tot uitdrukking kon brengen.

Er is een duidelijk verschil te zien tussen de aanpak van de Isiscultus en die van de Mithrascultus. De Isiscultus werd meer gezien als één van de Romeinse goden, en de argumenten die tegen haar gebruikt werden kwamen dan ook grotendeels overeen met de argumenten die tegen andere Romeinse goden ingezet werden. Mithras werd voortdurend als een vreemde god gezien, en de verwijten die hem gemaakt werden benadrukten dan ook vooral zijn vreemdheid.

Er zijn een aantal opvallende verschillen te zien tussen de vroege en late werken van de christelijke auteurs. In het begin was het nodig dat het Christendom zich duidelijk onderscheidde van de henotheïstische culten, die er in sommige opzichten veel mee gemeen hadden. Vroege auteurs besteedden daarom veel aandacht aan de overeenkomsten tussen het Christendom en de Isis- en Mithrascultus. Ook andere zaken in de culten die men inhoudelijk kon bestrijden, werden met veel ijver aangevallen. In latere tijden, met name vanaf de vierde eeuw, veranderde de toon van de christelijke werken. Het was duidelijk dat het Christendom de belangrijkste godsdienst was, en de toon van de geschriften werd steeds triomfantelijker. Hoe minder gevaar er dreigde van de henotheïstische culten, hoe minder inhoudelijke argumenten er werden gebruikt.

Het onderzoek naar de meningen van de Christenen over de henotheïstische culten geeft tevens een beeld van wat de Christenen dachten over hun eigen godsdienst; zij presenteerden deze als de absolute waarheid, terwijl alle andere godsdiensten creaties van de duivel waren, die de mensen in ongeluk stortten. Het was deze strijdlustige houding die uiteindelijk de overwinning van het Christendom en het einde van de heidense culten inluidde.

Het is duidelijk dat er door de heidense schrijvers andere accenten werden gelegd dan door de christelijke. In de eerste eeuwen na Christus hielden zij zich vooral op een filosofische manier bezig met de henotheïstische culten. Zowel de Isis- als de Mithrascultus ontvingen hierbij aandacht. Daarnaast waren er enkele satiristen die zich met deze culten bezighielden. Bij zowel filosofen als satiristen blijkt dat zij op sommige punten dezelfde meningen hadden als de christelijke auteurs. Er was dus geen sprake van een gezamenlijk front tegen het Christendom, omdat dat aanvankelijk helemaal niet nodig was.

In de vierde eeuw werden de heidense culten wel verdedigd. De heidenen vereerden in de praktijk zowel traditionele Romeinse culten als henotheïstische, maar in de werken die zij ter verdediging schreven ontvingen de henotheïstische culten geen speciale aandacht.

Uit de teksten van de heidense auteurs blijkt dat zij het Christendom volgens hun eigen maatstaven beoordeelden, net als de Christenen de heidense culten uit christelijke standpunten bekeken. Er was dus sprake van wederzijds onbegrip, dat gebaseerd was op het onvermogen zich in te leven in andere religies - een situatie die kennelijk van alle tijden is.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[748] Ries 1984, 441.

[749] Clauss 1986, 270.

[750] Contreras 1980, 1005-1006.

[751] Ibidem, 1007.

[752] Hoffmann 1987, 23.

[753] Colpe 1992, 224; Colpe 1973, 36.

[754] Bianchi 1982, 8.

 

 

Problemen met de weergave van de Griekse tekst?

 

Op sommige pagina's (vooral in de voetnoten) komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden: