Hoe dol was Dolle Mina? De geschiedenis van de Dolle Mina's in Vlaanderen. (Katrijn De Smit) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk 3. Ideologie
3.1. Verscheidenheid van feministisch denken
De ideologie van de vrouwenbeweging wordt het feminisme genoemd. Alleen de term reeds geeft aanleiding tot moeilijkheden. Hoger is er al op gewezen dat feminisme niet alleen wordt gebruikt om de ideologie aan te duiden, maar ook de beweging zelf. Als hier aan toegevoegd wordt dat de vrouwenbeweging diverse, uiteenlopende strekkingen kent, dan is het evident dat deze stromingen elk een eigen versie van het feminisme ontwikkelen[419]. De theorieën waaruit het feminisme bestaat, zijn dus zeer heterogeen.
Alle feministische strekkingen zijn gebaseerd op de overtuiging dat vrouwen lijden onder systematisch sociaal onrecht omwille van hun geslacht. Om die reden verplicht elk feminisme zich tot een of andere vorm van herbeschouwing van de positie van vrouwen in de maatschappij. Een van de voornaamste verschilpunten ligt echter in het definiëren van de onderdrukker en het aanwijzen van de bron van onderdrukking[420]. Aan de hand van de uitgangspunten van wat men als oorzaak van onderdrukking ziet, van de voorgestelde objectieven, en van de na te streven oplossingen, kan een waaier van feministische ideologieën onderscheiden worden.
Deze ideologische diversificatie is een essentieel kenmerk van de tweede golfbeweging. De verscheidenheid heeft zowel voor- als nadelen. Het voor de beweging voordelig zijn indien ze een expliciet geünificeerde ideologie ontwikkelt die door eenieder van de beweging wordt aanvaard. Daardoor neemt de homogeniteit toe en groeit het collectief bewustzijn en worden waarden- en normenverandering meer bereikbaar geacht. Verscheidenheid werkt immers de verdeeldheid van krachten in de hand, wat het verdwijnen van de beweging kan bespoedigen. Daartegenover staat dat het strategisch gezien voordelig is een beweging te hebben met verschillende ‘fronten’. Zo kunnen meer leden worden aangetrokken en kan de beweging op een sterkere basis rekenen[421].
De feministische ideologie heeft zich historisch gezien verzelfstandigd vanuit de rationalistische filosofie uit de tijd van de Verlichting: “de Verlichting poneerde dat alle mensen van nature gelijk zijn en begiftigd zijn met de Rede. Man en vrouw zijn dus allebei redelijke wezens en behoren gelijke ontwikkelingskansen te krijgen”[422]. In haar oorsprong is het feminisme dus een verlengstuk van het liberalisme. Die gelijkheid werd opgeëist in de vorm van het verkrijgen van formele rechten.
De ideologie van de tweede feministische golf daarentegen reageerde precies tegen de maatschappij en haar heersende ideologie, meer bepaald tegen het seksisme en het quasi-egalitarisme[423]. Een belangrijk aspect van de tweede golf was het ontstaan van de feministische theorie die traditionele (lees: mannelijke) manieren van theorievorming uitdaagde. In de stromingen van de tweede golf gingen theorie en actie steeds meer hand in hand[424]. De feministische theorie heeft een dubbele functie. In de eerste plaats de kritische taak: het aan de kaak stellen van gender stereotypen, en daarnaast een constructieve taak: het aanreiken van alternatieve modellen.
Er zal eerst kort worden ingegaan op de belangrijkste stromingen van het tweede golf feminisme, zodat het daarna duidelijk kan worden tot welke strekking Dolle Mina behoorde.
3.1.1. Liberaal feminisme
Liberaal feminisme is een van de oudste vormen van feministisch denken. Dit liberaal feminisme vormt algemeen de reformistische strekking van het feminisme, en wordt ook ‘belangenbehartiging’ feminisme of ‘gelijke rechten’ feminisme genoemd. Omdat veel van feministische theorieën reacties zijn op traditioneel liberaal feminisme, ligt het voor de hand om met een overzicht van dit feministische gedachtegoed te beginnen[425].
Het liberale feminisme is geïnspireerd door het 18e-eeuwse verlichtingsdenken en kent haar klassieke formulering in Mary Wollstonecrafts A Vindication of the Rights of Woman. Wollstonecraft beschreef vrouwen als rationele personen, en weet hun ‘minderwaardigheid’ hoofdzakelijk aan inferieur onderwijs. Ze argumenteerde dat dit rechtgezet kon worden door gelijkheid van kansen voor vrouwen. Het liberale feminisme deelt het optimisme van Wollstonecraft dat de wortels van vrouwenonderdrukking eenvoudigweg liggen in het gebrek aan gelijke burgerrechten en onderwijskansen[426]. Omdat de samenleving verkeerd geloofde dat vrouwen van nature minder intellectueel en/of fysiek capabel zijn, werden vrouwen uitgesloten van het openbare leven. Als gevolg van deze politiek van uitsluiting bleef het ware potentieel van vrouwen onvervuld. Liberaal feminisme pleit voor individuele vervulling, vrij van de beperkingen van gedefinieerde rollenpatronen. Bijvoorbeeld de visie op seksualiteit is dat iemands privé-leven niet onderhevig mag zijn aan overheidsregulering, en daarom aanvaardt de liberale feministische stroming, in tegenstelling tot de radicale stroming, de tweedeling publiek/privaat[427]. In feite bestaat het liberale feminisme uit de theorie van individuele vrijheid voor vrouwen.
Deze stroming beperkt zich echter tot het reformisme, want ze gaat er van uit de gelijkheid van man en vrouw te kunnen verwezenlijken binnen de bestaande maatschappelijke structuren. Er wordt naar gestreefd de status van vrouwen te verbeteren binnen het systeem, zonder de werking of gegrondheid van het systeem fundamenteel in twijfel te trekken. De nadruk ligt vooral op het bekomen van een meer gelijke rechten-wetgeving; het is de ideologie van gelijke rechten en kansen voor man en vrouw die wordt voorgestaan. Dit betekent dat de vrouw intenser moet gaan participeren aan het maatschappelijk leven. Verder wordt het mogelijk geacht om via een aangepaste wetgeving en economische- en onderwijshervormingen de seksediscriminatie in de sociale instituties uit te schakelen[428]. Dit feminisme is uiterst elementair en moet gematigd genoemd worden omdat het om zijn doelstellingen niet ingrijpend hoeft te tornen aan een aantal gevestigde waarden, zoals het gezin, moederschap of kapitalisme. Dit soort feminisme ligt vooral de geïntegreerde vrouwenbeweging nauw aan het hart[429].
Deze ideologie kende haar hoogtepunt in de eerste golf. In de tweede golf kwam er toenemende kritiek op het gematigde conservatieve standpunt dat ingenomen werd. Vooral wat betrof het ideaal van het gezin, de rol van de vrouw hierin, en de neiging om mannelijke waarden over te nemen. Maar naast alle beperkingen, zijn de sterktes echter onbetwistbaar. Zo zouden de meeste onderwijs- en wettelijke hervormingen aan de liberale feministen toe te kennen zijn[430].
3.1.2. Radicaal feminisme
Radicaal feminisme heeft zich tegelijkertijd ontwikkeld in verschillende richtingen. Elke poging om deze stroming te definiëren is dus gebonden aan het benadrukken van sommige aspecten boven anderen. Vooral de nadruk op vrouwenonderdrukking als de meest fundamentele vorm van onderdrukking is belangrijk[431].
Radicaal feminisme argumenteert dat vrouwenonderdrukking voortkomt uit de categorisatie van vrouwen als een ondergeschikte klasse ten opzichte van de klasse ‘mannen’ op basis van hun geslacht. Het radicale feminisme richt zich erop het sekse-klasse systeem te vernietigen[432]. Wat dit feminisme radicaal maakt, is dat het zich focust op de wortels van mannelijke dominantie en beweert dat alle vormen van onderdrukking voortkomen uit de mannelijke suprematie. Volgens radicaal feministen is het patriarchaat het bepalende kenmerk van de maatschappij. Dat patriarchaat, als systeem van mannelijke macht over vrouwen, zien ze als het probleem: “the movement is united in its opposition to what it sees as patriarchy or women’s oppression by men”[433]. Er wordt gesteld dat de instituties van de maatschappij door mannen en mannelijke waarden overheerst zijn en aldus de onderdrukking van de vrouw veroorzaken. Het zijn niet enkel de wettelijke en politieke structuren van het patriarchaat die omvergeworpen moeten worden, ook de sociale en culturele instituties moeten verdwijnen. De seksistische mannenmaatschappij moet vernietigd worden, hetgeen al dan niet de omverwerping van het kapitalisme impliceert. De doorbreking van de rolpatronen mag niet ondergeschikt zijn aan de klassenstrijd. In deze strekking is de seksuele onderdrukking van de vrouw door de man primair, en een seksuele revolutie moet leiden tot een egalitaire maatschappij.
De andere centrale stelling van het radicale feminisme is de overtuiging dat het persoonlijke politiek is en dat vrouwengerichtheid de basis voor een toekomstige maatschappij kan zijn[434]. De radicaal feministen streven bevrijding na op drie vlakken: ten eerste beogen zij de persoonlijke bevrijding van de vrouw; daarnaast streven ze naar sociale bevrijding, wat zich moet uiten in een verandering van de bestaande instituties en gewoonten; tenslotte ijveren ze ervoor om binnen hun eigen beweging te komen tot een levenswijze die model staat voor de gewenste maatschappij. Via het afwijzen van de traditioneel mannelijke organisatievormen, zoals hiërarchie en macht, willen zij het egalitaire en antiautoritaire in hun eigen beweging benadrukken[435].
Afhankelijk van welke aspecten van vrouwenonderdrukking een radicale feministe belangrijk vindt, zal ze zich toeleggen op een van de verschillende topics: kunst, spiritualiteit, ecologie, reproductie en moederschap, gender en seksualiteit, enzovoort. In studies over het radicale feminisme wordt de meeste nadruk gelegd op de laatste twee onderwerpen, omdat radicale feministen, meer dan Marxistische en liberale feministen, aandacht schenken aan de manier waarop mannen de lichamen van vrouwen proberen te controleren. Bovendien hebben ze expliciet de manieren waarop mannen de vrouwelijke seksualiteit construeren, opdat niet de vrouwelijke maar de mannelijke noden en interesses vervuld zouden worden, onder woorden gebracht[436]. Mannen zouden genoegen zoeken in het controleren van de vrouwelijke seksualiteit door pornografie, prostitutie, verkrachting, het slaan van vrouwen, maar ook door clitoridectomie en gynaecologie[437]. Mannen hebben vrouwen in onderdrukkende genderrollen en seksueel optreden gedwongen, waarvan het huwelijk een voorbeeld is. Radicale feministen dringen er op aan dat vrouwen hun vrouwelijke seksualiteit moeten uitdrukken, maar dan als belichaming van vrouwen. Dit zou vrouwen leren opkomen voor zichzelf, en zo kunnen ze ook de waarde en diversiteit van het vrouwelijke lichaam ontdekken. Een vrouw moet het echte genot van seks leren kennen[438].
Het radicaal feminisme beleeft het feminisme in de eerste plaats als een persoonlijke bevrijding, vervolgens als een solidariteitsbeweging onder gelijkgestemde en misdeelde vrouwen, en tenslotte als een reuze happening van feministische creativiteit, zelfbevestiging en losbandigheid. Dit feminisme ontplooit zich helemaal binnen de autonome beweging[439].
Het inzicht dat seksualiteit de oorzaak is van vrouwenonderdrukking, is van vitaal belang voor elke vrouw die probeert haar persoonlijke en politieke positie in de maatschappij te begrijpen. In een liberale staat waar vrouwen dezelfde formele rechten hebben als mannen, zal de onderdrukking van vrouwen als vrouwen zich immers voortzetten.
In Vlaanderen heeft de radicale stroming onder andere een gezicht gekregen in de vrouwenhuizen en vluchthuizen.
3.1.3. Marxistisch feminisme
Feministische theorie verschilt van Marxistische theorie, omdat feminisme zich eerder moet richten op gender en seksualiteit in plaats van op materiële voorwaarden in een ideologische constructie. Vele feministen beweren nochtans dat enkel een synthese van Marxisme en feminisme, zelfs al is het een ‘unhappy marriage’, vrouwen kan emanciperen[440]. De streefdoelen van Marxistisch feministen zijn: het beschrijven van de materiële basis van de onderwerping van vrouwen, en de relatie tussen de productiewijze en de status van vrouwen; en theorieën over vrouwen en klasse toe te passen op de rol van de familie[441]. Marxistische feministen zijn ervan overtuigd dat door het klassenverschil de positie en functies van vrouwen uiteindelijk beter verantwoord worden dan door het patriarchaat. Onder het kapitalisme zullen bourgeoisvrouwen immers niet dezelfde onderdrukking ondervinden als een proletarische vrouw. Wat kenmerkend is aan het Marxistische feminisme is dat het vrouwenonderdrukking niet ziet als een gevolg van intentionele handelingen van individuen, maar als het resultaat van de politieke, sociale en economische structuren van het kapitalisme[442]. Marxistische feministen denken dat het onmogelijk is voor iedereen, en dan vooral voor vrouwen, om echte gelijke kansen te verwerven in een klassenmaatschappij, waar de rijkdom die geproduceerd wordt door de machteloze massa terecht komt in handen van de invloedrijke enkelen. Ze beweren dat vrouwenonderdrukking voortgekomen is uit de invoering van het privé-bezit. Als alle vrouwen, en niet enkel de relatief geprivilegieerden, ooit bevrijd willen worden, moet het kapitalistische systeem vervangen worden door een socialistisch systeem, waarin de productiemiddelen aan iedereen toebehoren. Onder het socialisme zou niemand economisch afhankelijk zijn van iemand anders, dus zouden vrouwen economisch bevrijd zijn van mannen en zodoende gelijk zijn aan hen[443].
De Marxistische theorie besteed weinig aandacht aan de reproductieve en seksuele vraagstukken betreffende vrouwen, en daarom hebben Marxistische feministen zich gericht op de werkaangelegenheden van vrouwen. Daardoor hebben ze begrepen hoe de familie als instituut in verband staat met het kapitalisme, hoe het huishoudelijk werk van vrouwen niet als echt werk beschouwd wordt, en hoe vrouwen in het algemeen de meest vervelende en laagstbetaalde jobs toegewezen krijgen[444].
Een kritiek op deze theorie is dat wanneer Marxistische feministen praten over vrouwenonderdrukking, ze stellen dat kapitaal de voornaamste onderdrukker is, en dat mannen ten hoogste op de tweede plaats komen als onderdrukkers van vrouwen als vrouwen. Hoewel er veel varianten zijn van het Marxistisch feminisme, stellen radicale feministen dat “none of these deal with ‘the woman question’ on its own terms, because such theories inevitably have to incorporate a feminist analysis within Marxism”[445].
3.1.4. Socialistisch feminisme
Socialistische feministen hebben veel gemeen met Marxistische feministen, maar er zijn belangrijke verschilpunten. Waar Marxistische feministen bijvoorbeeld geloven dat het kapitalisme en de klassenindeling aan de grondslag liggen van de positie van vrouwen, geloven socialistische feministen dat gender en het klassensysteem een gelijkwaardige rol spelen in de verklaring voor de vrouwenonderdrukking. Het socialistische feminisme stelt dat vrouwen tweederangsburgers zijn in het patriarchale kapitalisme, dat voor zijn bestaan afhankelijk is van de exploitatie van werkende mensen, en vooral van de exploitatie van vrouwen[446]. De oorzaak van de ondergeschikte positie van de vrouw zijn de kapitalistische structuren. Daarenboven stellen ze dat de positie van de vrouw klassengebonden is, in die zin dat de vrouw afhankelijker is naarmate ze tot een lagere sociale klasse behoort[447]. Een revolutie naar een socialistische maatschappij wordt ook hier als een noodzakelijke voorwaarde gezien voor de emancipatie van de vrouw. Het kapitalisme wordt immers als oorzaak van de onderdrukking aanzien, dus wordt het emancipatiestreven ondergeschikt aan de socialistische revolutie. Feminisme zonder socialisme werd als onmogelijk beschouwd. Toch bleek dat ook in de socialistische landen de gelijkheid van de vrouw niet zo een evidente zaak was, wat onder andere het ontstaan van het radicale feminisme in de hand heeft gewerkt.
In tegenstelling tot radicale weigeren socialistische feministen de economische onderdrukking als secundair te beschouwen, en in tegenstelling tot Marxistische weigeren ze seksistische onderdrukking als secundair te beschouwen. Socialistisch feminisme verklaart dat mannen een specifiek materieel belang hebben bij de overheersing van vrouwen, en dat mannen daarom institutionele schikkingen treffen om die overheersing te bestendigen. Socialistische feministen zijn ervan overtuigd dat de klassenmaatschappij niet de enige, of zelfs niet de voornaamste, oorzaak is van de onderdrukking van vrouwen als vrouwen. Hoewel vrouwen in socialistische landen, zoals Cuba, China en de vroegere USSR, zijn gaan deel uitmaken van de beroepsbevolking en dus economisch grotendeels onafhankelijk waren van mannen, bleven socialistische net als kapitalistische vrouwen in de greep van het patriarchaat. De doodsteek voor het Marxistisch feminisme was overigens het uitblijven van een antwoord op de vraag waarom mannen en vrouwen niet in gelijke mate geëxploiteerd worden door de kapitalistische economie[448].
Socialistische feministen willen samen met mannen werken aan de bewustwording van de arbeidersklasse en als vrouwen afzonderlijk werken aan de bewustwording van de vrouw binnen een Marxistisch analysekader[449].
Socialistisch feminisme gaat verder dan de conventionele definitie van ‘economie’, omdat het rekening houdt met activiteiten die geen betrekking hebben op de uitwisseling van geld, bijvoorbeeld door het voortplantings- en seksuele werk dat door vrouwen thuis wordt gedaan mee te omvatten[450]. Hierdoor tonen ze aan dat vele types van productie, die normaal niet als economisch beschouwd worden, begrepen kunnen worden in economische termen.
Socialistische feministen vinden dat Marxistische feministen erin geslaagd zijn te verklaren hoe het kapitalisme de scheiding tussen de werkplaats en de woonplaats veroorzaakt heeft, en ook waarom werkzaamheden in het huis gedevalueerd zijn. Marxistische feministen zijn er volgens hen echter niet in geslaagd voldoende te verklaren waarom het kapitalisme vrouwen toegewezen heeft aan het huis en mannen aan de werkplaats. “Marxist categories, like capital itself, are sex-blind’[451]. Er moet echter rekening mee gehouden worden dat de lijn tussen Marxistische feministen en socialistische feministen moeilijk te trekken is.
Het probleem met radicale feministische analyse is dat het geneigd is het patriarchaat als een universeel fenomeen te beschouwen, terwijl het in verschillende landen een verschillende invulling kan hebben. Maar ook de opsplitsing tussen radicaal en Marxistisch feminisme moet niet te letterlijk genomen worden: “they are ideal-types rather than clear-cut divisions within feminism”[452].
Zowel het radicale, Marxistische en socialistische feminisme vallen onder de revolutionaire strekking van het feminisme, omdat fundamentele maatschappijveranderingen noodzakelijk geacht worden voor de emancipatie van de vrouw.
3.1.5. Andere
In psychoanalytische feministische theorie speelt seksualiteit een cruciale rol, maar op een verschillende manier dan bij radicaal feministen. Voor psychoanalytische feministen komt het centraal staan van seksualiteit voort uit de Freudiaanse theorie en theoretische concepten zoals de pre-oedipale fase en het Oedipuscomplex. In deze stroming wordt de oorsprong van vrouwenonderdrukking gelegd diep in haar eigen psyche[453].
Cultureel feministen geloven dan weer dat emancipatie van de vrouw in een alternatieve vrouwencultuur ligt. Het is gegroeid vanuit het verwerpen van de westerse cultuur waarin geen plaats meer is voor een eigen vrouwelijke ruimte. Basisprincipes zijn essentialisme, de opvatting dat er onveranderlijke verschillen naar ‘aard’ of ‘natuur’ bestaan tussen vrouwen en mannen, separatisme en de nadruk op een alternatieve cultuur.
Het fundament van het anarchistisch feminisme is het geloof dat de emancipatie van de vrouw niet gerealiseerd kan worden via de overheid en zijn instellingen, maar enkel door directe actie van vrouwen. De nadruk wordt hier sterk gelegd op vrijheid, individualiteit en spontaneïteit.
Deze stromingen zullen hier niet verder uitgewerkt worden, maar zijn aangehaald om duidelijk te maken dat socialistische feministen ook beïnvloed zijn door bijvoorbeeld psychoanalytische inzichten[454]. In het socialistische feminisme komen verschillende stromingen van feministische theorie samen. Elke stroming heeft wel eigen accenten en actiepunten, maar een rigide scheiding is niet altijd mogelijk. De verschillende feministische stromingen lopen soms naadloos in elkaar over, terwijl andere juist onverzoenlijke verschillen tonen.
3.2.1. Politieke en ideologische standpunten
Dolle Mina is te situeren binnen de socialistische stroming van het feminisme. Hierbij moet in het achterhoofd gehouden worden dat Dolle Mina behoorde tot de autonome vrouwenbeweging, en dus niet vereenzelvigd mag worden met de socialistische zuil[455]. Er mag wel geconcludeerd worden dat Dolle Mina tot de socialistische strekking behoorde, omdat in haar doelstellingen beide aspecten die hierboven beschreven staan voor het socialistische feminisme naar boven kwamen: Dolle Mina was ervan overtuigd dat de vrouw zowel onderdrukt wordt door het kapitalistische systeem als door de man en het patriarchaat. Niet iedereen ging ermee akkoord het linkse karakter als ‘socialistisch’ te bestempelen, zeker niet in de beginjaren: “Ik zou de Dolle Mina’s eerder radicaal noemen dan iets anders. We noemden onszelf niet echt socialistisch, wel anti-kapitalistisch. We waren tegen de maatschappelijke structuren omdat het voor ons duidelijk was dat de problemen daar liggen”[456]. Laat het wel duidelijk zijn dat ‘radicaal’ in deze zin slaat op ‘geneigd tot diep ingrijpende hervormingen’ en niet op de betekenis van het ‘radicale feminisme’ dat hierboven toegelicht wordt. Anderen konden zich beter vinden in de betiteling ‘socialistisch’, maar wezen er wel op dat dit in een zo breed mogelijke zin moet geïnterpreteerd worden.
Enkele maanden na de start in Nederland kwam ook in België Dolle Mina op gang. Aanvankelijk wilden enkele vrouwen, door directe actie op straat, de aandacht trekken op de discriminatie van de vrouw. Deze acties groeiden snel uit tot een beweging die haar eigen standpunten ging bepalen, niet alleen ten opzichte van de situatie van de vrouw, maar ten opzichte van de hele maatschappij. Zeer snel werd hierbij de vraag opgeworpen of vrouwenbevrijding mogelijk was zonder maatschappijverandering. Dolle Mina was van mening dat er niets bereikt zou worden indien alleen de schoonheidsfoutjes binnen de maatschappij weggewerkt zouden worden. Vanaf het begin heeft de beweging het standpunt ingenomen dat emancipatie van de vrouw onmogelijk was wanneer men de toenmalige maatschappijstructuren onaangetast zou laten. Daarom werd vanaf het begin de strijd tegen de onderdrukking van de vrouw aan de strijd tegen de kapitalistische maatschappij gekoppeld. Deze strijd op twee fronten, namelijk tegen de onderdrukking van de vrouw door de man en tegen de onderdrukking door het maatschappelijk systeem, werd vastgelegd in de standpunten van Dolle Mina[457].
De essentie van de Dolle Mina-standpunten is het volgende:
“Dolle Mina zet zich in voor de bevrijding van de vrouw én de man, en stelt, in tegenstelling tot andere vrouwenbewegingen die alleen strijden voor de gelijkheid van man en vrouw binnen de huidige maatschappij, dat de meest fundamentele tegenstelling die moet weggewerkt worden deze is tussen de sociale klassen zodat deze worden opgeheven.
Dolle Mina ziet de bevrijding enkel mogelijk in een socialistische maatschappij, dus een maatschappij waarin een rechtvaardige verdeling van werk, beslissingsrecht en goederen plaats vindt, en die moet leiden tot een vrije samenleving waar de mogelijkheden van de mens benut worden in zijn voordeel. Alhoewel de socialistische maatschappij een essentiële voorwaarde is, is het geen voldoende voorwaarde: ook in de socialistische maatschappij zal nog verder een vrouwenbeweging moeten werken die de plaats die de vrouwen er willen innemen, gaat bepalen.”[458].
Een socialistische revolutie was dus geen voldoende voorwaarde, want zoals eerder aangetoond bleef ook in links-progressieve de stereotype rolverdeling bestaan en voor onbehagen zorgen. Dit onbehagen lag immers mee aan de basis van het ontstaan van Dolle Mina. Het uiteindelijke doel was het bekomen van een socialistische maatschappij. Werkelijke vrouwen- en mannenbevrijding achtten ze onmogelijk in een maatschappij die gebouwd is op autoritaire verhoudingen, bezitsdrang en prestatiezucht. Nochtans werd de verwezenlijking van onmiddelijke eisen, zoals de oprichting van meer kinderkribben, gelijk loon voor gelijke arbeid, abortus en dergelijke, niet uit het oog verloren. De strijd was dus een dubbele strijd: voor directe eisen en een ideologische strijd.
De strijd voor de bevrijding van de vrouw mocht niet verworden tot een strijd tegen de man. Iedereen in de samenleving moest gelijk behandeld worden, waarbij iedereen dus dezelfde rechten en dezelfde plichten moest hebben, waarbij Dolle Mina niet alle plichten als vanzelfsprekend aanvaardde. De belangrijkste tegenstelling was deze tussen de sociale klassen, maar dat nam niet weg dat Dolle Mina zich strijdbaar zou blijven opstellen tegen alle vormen van mannelijke overheersing. Voor vele vrouwenverenigingen zou het probleem van vrouwenonderdrukking opgelost zijn wanneer de vrouw volledig gelijkgeschakeld werd met de man, wanneer ze zich volledig in de maatschappij integreerde. Voor Dolle Mina betekende dit echter dat die vrouwen de maatschappij, die een mannenmaatschappij was, als ideaal beschouwden[459]. Die maatschappij leek slechts ideaal voor de mensen die er een bevoorrechte positie in bekleedden. De kreet ‘gelijke rechten met de man’ ging voor Dolle Mina niet op, zolang er op grond van sociale bepaaldheid grote groepen mannen bestonden die minder kansen op ontplooiing hadden dan grote groepen vrouwen[460]. Voor Dolle Mina had het geen zin vrouwen te activeren om vooral de mannen te evenaren, wanneer dat maatschappijbestendigend werkte door in te spelen op het economische systeem.
De ideologische en politieke uitgangspunten van Dolle Mina zijn letterlijk[461]:
1) Onze maatschappij onderdrukt mensen
De kapitalist onderdrukt de arbeider.
De man onderdrukt de vrouw.
De strijd die de vrouwen voeren tegen deze onderdrukking mag nooit los gezien worden van de strijd tegen alle onderdrukking, t.t.z. tegen onze kapitalistische maatschappij.
2) In tegenstelling tot sommige andere emancipatiebewegingen voeren wij een dubbele strijd: tegen de overheersingsmentaliteit van de man en tegen de ganse maatschappij die én de vrouw, én de man, én het kind onderdrukt. Onze strijd voor de bevrijding van de vrouw mag dus niet gezien worden als een strijd tegen de man: we moeten de mannen overtuigen om samen met ons te vechten in plaats van onze krachten te verdelen.
3) De werkelijke bevrijding van de vrouw en de man is alleen mogelijk in een socialistische maatschappij. Hieronder verstaat Dolle Mina een samenleving waarin wordt uitgegaan van de gelijkwaardigheid van ieder mens en een rechtvaardige verdeling van werk, beslissingsrecht en goederen plaats vindt. Ook streven we ernaar dat de individuele consumptie vervangen wordt door een kollektieve sociale infrastruktuur (zoals bvb. kinderopvangcentra, restaurants en wasserijen aan kostprijs).
4) De maatschappij die Dolle Mina voorstaat zal moeten leiden tot een vrije samenleving, waar de mogelijkheden van de mens ten volle benut worden in zijn voordeel.
Daarom moet het huidige systeem van productie, uitsluitend omwille van winstbejag, vervangen worden door een systeem dat de maatschappij menselijker maakt.
5) Dolle Mina zal strijd voeren tegen het kapitalisme, waarbij zij zich als onderdeel van de linkse stroming beschouwt – overigens zonder zich aan welke partij dan ook te binden.
Dolle Mina neemt in de linkse beweging een speciale plaats in en wel omdat zij zich vooral toelegt op de bevrijding van de vrouw (niet mogelijk zonder de bevrijding van de man).
6) Dolle Mina zal ook strijd voeren tegen iedere vorm van militaire onderdrukking zowel op nationaal als op internationaal vlak.
Zij steunt echter de gewapende strijd van de onderdrukte volkeren voor hun zelfbeschikkingsrecht.
7) Deze sociale strijd moet gepaard gaan met een seksuele revolutie. Hieronder verstaan we het uitschakelen van machtsverhoudingen in de seksualiteit, het wegwerken van taboes en remmingen (voorzover ze niet juist gebaseerd zijn op die machtsverhoudingen) en het afbreken van instituties die de seksualiteit monopoliseren bvb. het huwelijk.
Het aanvaarden en integreren van de seksualiteit in alle intermenselijke relaties is een noodzakelijke voorwaarde voor individuele en sociale ontplooiing.
Deze uitgangspunten waren het resultaat van verschillende discussies op algemene vergaderingen van Dolle Mina. Voor de discussies werd de basistekst ‘De Ideologische en Politieke Uitgangspunten van Dolle Mina’ gebruikt, die zelf het resultaat was van het tweede landelijk congres te Vught (Nederland) op 17 en 18 april 1972, waarop Dolle Mina Gent vertegenwoordigd was. Het oorspronkelijke document werd aangepast en het zevende punt heeft Dolle Mina pas later toegevoegd. In de eerste vijf jaar werking werden de ontbrekende inzichten in de vrouwenproblematiek aanzienlijk bijgewerkt. Dit kwam onder meer tot uiting in de herziening van de standpunten, zonder dat de oorspronkelijke ideeën gewijzigd werden. Een grotere nadruk kwam te liggen op de dubbele strijd die Dolle Mina voerde: zowel tegen de overheersingsmentaliteit van de man als tegen de hele maatschappelijke structuur die vrouw, man en kind onderdrukt. Tevens werd dus een zevende punt toegevoegd. Een aanklacht tegen de bestaande seksuele verhoudingen, vooral die binnen het gezin[462]. Deze toevoeging is één van de eerste tekenen van de aandacht voor de machtsverhoudingen ‘op kleine schaal’, namelijk de onderdrukking dicht bij huis: het persoonlijke dat ook politiek is[463]. Seksualiteit en het huwelijk zijn immers persoonlijke aangelegenheden. Dit zevende punt verschijnt pas in 1975 in de lijst, in de brochure Ontstaan, basisstandpunten, houding t.o.v. problemen, actiepunten van Dolle Mina Gent. Pas in 1978 wordt het afgedrukt in De Grote Kuis[464]. Dit sluit dus aan bij de algemene tendens in de vrouwenbeweging die, zoals eerder gezegd, in de tweede helft van de jaren zeventig van toon veranderde en meer aandacht richtte op het kleinschalige.
Dolle Mina Antwerpen was eveneens aanwezig op het eerste congres van Dolle Mina Nederland in Arnhem op 5 april 1970, waar de doelstellingen geformuleerd moesten worden. Het werd een bijeenkomst met een chaotisch verloop, waar Dolle Mina naar buiten trad als een zeer gemengde groep. Tijdens de debatten tekenden zich grofweg twee stromingen af: zij die voor en zij die tegen een bindend programma waren. Over het algemeen was de tendens wel: geen programma, alleen een algemene doelstelling en een uiterst minieme organisatievorm[465].
Het woord klassenstrijd viel bij de meeste aanwezigen echter niet in goede aarde. De overgang van ludieke acties naar een meer fundamentele –lees socialistische- aanpak van het vrouwenprobleem bleek voor veel afdelingen in Nederland te groot. Er was nog veel actie en discussie nodig voor men met instemming van de achterban de stap naar duidelijke politieke stellingname kon maken. Dit betekende niet het einde van de ludieke acties, want speelse acties werden als positief beschouwd, maar vanaf dit congres was het ook tijd voor scholing. De doelstelling die voortkwam uit dit congres werd als volgt geformuleerd: “Ervan uitgaande dat een rolverdeling tussen man en vrouw niet te verdedigen is op grond van biologisch onderscheid, stelt Dolle Mina zich een maatschappijverandering ten doel, die gelijke ontplooiingskansen voor iedereen en onafhankelijk van sekse mogelijk maakt. Dit kan worden verwezenlijkt door middel van sociale strijd, bewustwording en mentaliteitsverandering en daardoor beëindiging van de sociaal-economische ondergeschiktheid zowel van man als vrouw”[466]. Binnen het raam van deze doelstelling zouden acties gevoerd worden op grond van concrete programmapunten. De plaatselijke Dolle Mina-kernen bleven autonoom; ze konden volledig zelf bepalen op welke wijze en op wat voor punten en gebieden zij actie wilden voeren.
Het was dus een chaotische eerste dag geweest, maar op de tweede dag werd er een rustige demonstratie door Arnhem gehouden. En het congres eindigde uiteindelijk toch in een geest van solidariteit. Deze laatste opmerking, plus de formulering van de einddoelstelling, is het enige dat werd vermeld in verslagen van Dolle Mina Antwerpen[467]. Verdere commentaar werd er niet gegeven, dus is het moeilijk te bepalen of hun visie eventueel verschilde van wat er besproken was op het congres, hoewel dat in het licht van hun (latere) eigen standpunten onwaarschijnlijk is. De standpunten van Dolle Mina Vlaanderen, en de formulering daarvan, sluiten op het eerste zicht nauw aan bij die van Nederland.
Dit congres was een stap geweest in de richting van een socialistisch feminisme. Op het tweede Dolle Mina congres in Vught moest de identiteit en het beleid van Dolle Mina Nederland bepaald worden. Men vond het tijd dat Dolle Mina zich eens ernstig ging bezinnen over de vraag wie ze waren en wat ze wilden. Na lange discussies werden er op dit congres principiële uitspraken gedaan over ideologie en doelstellingen[468]. Het ging hier zeker niet speels aan toe, aangezien men van dit stempel afwilde.
De ideologie en standpunten van Dolle Mina Vlaanderen werden samen met Dolle Mina Nederland bepaald, maar konden later door interne discussies in de verschillende Dolle Mina kernen op een verschillende manier evolueren. De visie was dus oorspronkelijk wel uit Nederland overgenomen, en was verwoord in de slogan ‘Een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd’. Dit was tevens de titel van een brochure die Dolle Mina Amsterdam had opgesteld ter voorbereiding van het eerste congres. De strijd voor de bevrijding van de vrouw alleen had volgens Dolle Mina geen zin, omdat dan de klassentegenstellingen gehandhaafd blijven. Deze brochure was bedoeld als discussiestuk. Er werd dieper ingegaan op de achtergronden van de discriminatie, en er werden richtlijnen gegeven voor de te voeren acties. Deze slogan werd van in het begin ook aangenomen door Dolle Mina in Vlaanderen, wat er op wijst dat Dolle Mina naast speels en plezant zich ook heel links situeerde. In Vlaanderen is men wel een eigen politieke discussie gaan voeren naar aanleiding van het idee achter deze slogan. Deze discussies werden niet uit Nederland geïmporteerd. De rebelse meid, namelijk de vrouw die zich verzet, is een parel in de klassenstrijd. Ze is dus iemand die het besef heeft dat vrouwen op een dubbele manier onderdrukt en uitgebuit worden, namelijk als arbeidster in de fabriek en dan nog eens als vrouw thuis en in de maatschappij. Het opkomen voor de vrouwenstrijd werd dus gekoppeld aan de klassenstrijd, waarvan het doel een socialistische maatschappij was. Maar Dolle Mina was er van overtuigd dat een echte socialistische maatschappij er zonder de vrouwenstrijd niet zou komen: “Binnen de beweging voor de socialistische maatschappij, ziet Dolle Mina toch dat vrouwen een eigen plaats en rol te vervullen hebben en dat die socialistische maatschappij in zich nog geen garanties biedt: ook dan zullen de vrouwen verder moeten strijden, want zowel vrouwen als mannen zijn in deze huidige maatschappij opgevoed met de huidige rollenverdeling, met de onderdrukking van de vrouw als een gegeven dat ingewerkt zit in ons kultuurpatroon. De strijd gaat dus nog dieper en is niet volledig opgelost door alleen een andere maatschappij te realiseren politiek gezien”[469]. Het zou meer dan een structuurverandering kosten om de situatie van vrouwen te veranderen. Het afschaffen van het kapitalisme betekende immers nog niet de afschaffing van het patriarchaat zoalang men het gezin onaangetast liet. Zowel de bezitsverhoudingen als de gezinsstructuur moest veranderen[470]. Zij die weigerden tegen het kapitalistische systeem te werken en enkel emancipatie nastreefden, werden gezien als een gevaar voor de klassenstrijd omdat ze de uitbuiting bestendigden.
Deze strijd werd gevoerd door middel van acties die zouden meehelpen aan ‘de werkelijke bevrijding van de vrouw als mens’. Een strijd voor gelijke rechten en werkelijk gelijke mogelijkheden voor alle vrouwen. Dolle Mina nuanceerde ‘de vrouw’ echter door haar voor te stellen als ‘een mens in vrouwelijke gedaante’[471]. Daardoor moest duidelijk worden dat zij ook werkte aan de positie van de man, als mens in mannelijke gedaante. Dolle Mina wilde kortom strijden voor de bevrijding van elke mens[472]. Echte bevrijding betekende immers het scheppen van gelijke kansen voor iedereen, niet in de eerste plaats tussen de geslachten: “Zelfs al zou men alleen voor gelijke rechten en mogelijkheden vande vrouw in onze maatschappij willen strijden, zelfs dan wordt men gedwongen om een sociale strijd d.w.z. een klassestrijd te voeren. Elke daad die we stellen en die niet gericht is op de klassestrijd is een stap terug en leidt af van het doel van de vrije maatschappij”[473]. De dochter van een notaris had immers meer kansen om te studeren dan de zoon van een arbeider.
Dolle Mina achtte het in de toenmalige situatie onmogelijk om de bevrijding van alle vrouwen na te streven. Niet alle vrouwen hadden immers dezelfde belangen, en vrouwen uit verschillende bevolkingslagen werden ook niet op dezelfde manier gediscrimineerd: “Enerzijds zijn er een aantal discriminatorische factoren, waarvan alle vrouwen het slachtoffer zijn, maar anderzijds zijn er veel meer factoren die slechts bepaalde groepen van vrouwen aanbelangen en die zelfs indruisen tegen de belangen van andere groepen vrouwen”[474]. De solidariteit tussen de vrouw van een fabrikant en haar man zal immers veel sterker geweest zijn dan de binding van diezelfde vrouw met de arbeidsters die in de fabriek van haar man werkten. Solidariteit is eerder klassegericht in plaats van seksegericht. Een van de discussiepunten hier rond was bijvoorbeeld de mevrouw Philips-theorie. Die theorie gaat er immers van uit dat alle vrouwen onderdrukt worden, maar dat mevrouw Philips op haar beurt ook haar werksters onderdrukt[475]. Ze heeft het misschien moeilijk als vrouw, maar ze onderdrukt mede met de mannen uit haar klasse de gehele arbeidersklasse, waarbinnen de arbeidersvrouwen het weer extra moeilijk hebben. De vrouw van de fabrikant werd ook gediscrimineerd omwille van haar vrouw-zijn, maar die discriminatie werd als veel draaglijker beschouwd dan de sociale discriminatie die een arbeid(st)er ondervond[476]. In feite wilde Dolle Mina zich wel richten tot alle vrouwen, omdat een aantal belangen van alle vrouwen met elkaar parallel lopen, zoals de strijd voor gelijke opvoeding tegen vooroordelen over ‘de vrouw’. “Er was binnen Dolle Mina een groot bewustzijn van klassenongelijkheid. Maar binnen het bewustzijn vrouwenongelijkheid waren vrouwen solidair met elkaar. We koppelden die twee aan elkaar. Wij schetsten ook dat een rijke vrouw andere problemen zal hebben dan een andere vrouw (...) Maar als puntje bij paaltje kwam, gaat die rijke vrouw met haar kop tegen de muur lopen omdat ze een vrouw is. Achter die façade van rijkdom zitten dezelfde problemen”[477]. Omdat het echter zeer moeilijk was te ijveren voor de bevrijding van alle vrouwen, werd er gekozen om de bevrijding na te streven van iedereen (mannen en vrouwen) uit de minst bevoorrechte lagen van de bevolking. Hierbij wilde Dolle Mina zich uitdrukkelijk richten op werkende vrouwen, maar geen werkende vrouwen uit de bourgeoisie. Deze konden immers vrij kiezen of ze uit werken gingen, en ze ondervonden als werkende vrouw ook weinig hinder, omdat ze zich alle mogelijke hulp konden veroorloven (voor huishouden, kinderopvang,...). De aandacht dus moest voornamelijk gericht worden op de arbeidersvrouwen, omdat hun situatie het slechtste was: ze moesten onderbetaald, ongeschoold en oninteressant werk verrichten omwille van het geld en daarna ook thuis nog aan een avondtaak beginnen. De aandacht ging ook naar huisvrouwen, die met een karig loon moesten rondkomen, en om allerlei redenen niet buitenshuis wensten of konden gaan werken[478]. Wanneer een vrouw uit de burgerij haar gelijkschakeling met de man uit dezelfde klasse verwezenlijkte, betekende dat inderdaad emancipatie voor haar, omdat ze net als de man zou kunnen genieten van de voordelen die weggelegd zijn voor haar klasse. Wanneer een vrouw uit de arbeidersklasse volledig gelijkgeschakeld zou worden met de man, betekende emancipatie voor haar dat ze de niet-voorrechten van haar klasse zou kunnen delen met de man uit die klasse. Voor arbeidsters was de sociale strijd veel belangrijker voor haar emancipatie dan de strijd tegen de man, waar het voor de burgersvrouw op neerkwam. Voor Dolle Mina had de strijd voor de emancipatie van de vrouw dus geen zin, als hij niet in de klassenstrijd geplaatst zou worden[479]. Er moest een nieuwe maatschappij komen, zonder onderdrukking, waar iedereen dezelfde rechten zou hebben.
De ideologische en politieke uitgangspunten vermelden ook dat Dolle Mina zich beschouwde als onderdeel van de linkse stroming, zonder dat ze zich aan een partij zou binden. Voor het bereiken van haar uiteindelijke doelstelling zag Dolle Mina geen heil in een aansluiting bij een bestaande socialistische beweging, hoewel ook deze streefde naar een nieuwe maatschappij. Vooreerst was Dolle Mina van mening dat er in België geen werkelijke socialistische beweging bestond[480]. In de tweede plaats was Dolle Mina een vrouwenbeweging, en achtte men het gevaar reëel dat de Dolle Mina’s volledig gedomineerd zouden worden door een aansluiting bij een beweging die volledig in handen was van mannen. Daarbij vreesde men dat de specifieke problemen die de vrouwen betroffen een ondergeschikte plaats in het globale programma zouden krijgen. Ten slotte toonde Dolle Mina ook een terughoudendheid omdat een aansluiting vele vrouwen van de beweging zou kunnen afstoten of verhinderen toe te treden. Dit wijst weer op de autonomie van de groep.
Bovendien stelde Dolle Mina uitdrukkelijk dat ze geen plannen koesterde om zelf een politieke partij te worden. Dit zou immers versplintering en verzuiling tot gevolg hebben, en de actievrijheid zou gekanaliseerd en ongedaan gemaakt worden[481].
Dolle Mina had als beweging geen banden met andere partijen, maar individuele Dolle Mina’s hadden dat vaak wel. Vele Dolle Mina’s die voorstander waren van de autonome vrouwenbeweging vonden dat ze wel een politieke keuze moesten maken. Het systeem moest ook op een structurele manier in vraag gesteld worden, vanuit een algemeen standpunt en niet enkel vanuit een vrouwenstandpunt[482]. Niet iedereen was het hier mee eens. Aanhangers en sympathisanten van Dolle Mina moesten dus voor zichzelf uitmaken, als ze dat wilden, welke politieke partij zij wilden steunen. Bij die keuze zou dan nagegaan moeten worden wat die politieke partijen reeds voor de bevrijding van man en vrouw gedaan hadden, en konden de programma’s van die politieke partijen vergeleken worden met het programma van Dolle Mina[483]. Ida Dequeecker vertelde dat zij vanuit deze opvatting gekozen heeft bij de Trotskisten te gaan. Ze vond dat deze min of meer akkoord gingen met de idee van een autonome, zelfstandige vrouwenbeweging. De Communisten en de Maoïsten zouden daarentegen boven al voor een revolutie ijveren, waarna de vrouwenbevrijding wel zou komen[484]. Een aparte vrouwenbeweging en –strijd zou maar voor verdeeldheid zorgen. Dolle Mina wilde de maatschappij fundamenteel veranderen door een klassenstrijd, maar was van oordeel dat –simplistisch uitgedrukt- ze als vrouwen niet moesten zitten wachten tot die klassenstrijd was voltrokken. Ze zouden zelf reeds beginnen iets te doen aan de vrouwenproblematiek[485].
3.2.2. Problematische relatie tussen feminisme en Marxisme/socialisme
Rond 1976 werd er binnen Dolle Mina een werkgroep Fem-Soc opgericht die het verband tussen feminisme en socialisme wilde onderzoeken. De relatie tussen beide was voor Dolle Mina uitermate belangrijk[486], want feminisme zonder socialisme achtte ze onmogelijk, waardoor de strijd voor het socialisme een voorname positie bekleedde. Ludieke acties brachten de problematiek wel in de publieke belangstelling, maar brachten geen verandering teweeg. Dolle Mina moest komen tot een globale analyse (‘hoe verklaren we onze onderdrukking’) en een strategiebepaling (‘welke weg volgen we voor onze bevrijding’). De feministisch-socialistische stroming van de vrouwenbeweging vond de Marxistische analyse relevant en probeerde deze aan te vullen en uit te breiden[487]. “Socialist or Marxist feminists claim that feminism cannot succeed without socialism, so that for many of them socialism still retains its essential priority. Moreover, this pull of loyalties is likely to continue until there is a solution to the problems of the relationship between feminism and socialism that can satisfy the goals of socialists on the one hand and feminists on the other”[488].
Het Marxisme heeft een grote aantrekkingskracht gehad op het feminisme om verschillende redenen. Allereerst was het van belang dat er op het einde van de jaren zestig geen levendige feministische traditie was waar vrouwen naar konden teruggrijpen, of een theorie waaraan begrippen konden ontleend worden voor de analyse van de ‘vrouwendiscriminatie’. Daarnaast was het van belang dat de eerste vrouwengroepen uit de jaren zeventig een toevloed van vrouwen kregen uit de studentenbeweging en kleine linkse groepjes die ervaring hadden met het ‘Marxisme’ of wat daar voor doorging. Het Marxisme kwam met al deze vrouwen mee de beweging in. Een derde factor was dat de Marxistische theorie een verklaring had voor vrouwenonderdrukking, en ook een strategie leverde[489]. Vrouwen die al langer politiek actief waren, voelden bovendien de behoefte hun strijd te relateren aan een uitgewerkte maatschappijvisie, wat het Marxisme bood.
De linkse bewegingen hebben echter in het algemeen weinig aandacht besteed aan de zogenaamde ‘vrouwenproblemen’. Dat heeft geleid tot het ontstaan van linkse autonome vrouwenbewegingen. Marxisten, voor zover zij al aandacht besteedden aan vrouwen, schetsten de ontwikkeling in het denken over de positie van vrouwen als een vraagstuk binnen het Marxisme[490]. De linkse theorieën rond vrouwenbevrijding waren dus onbevredigend: zij reduceerden de onderdrukking van de vrouw tot klassenstrijd alleen en miskenden zo de specifieke onderdrukking die vrouwen van alle klassen ondervonden. Deze grove benadering van het vrouwenprobleem kende voor een belangrijk deel haar oorsprong binnen het Marxisme zelf, in de onvolledige analyse van de onderdrukking van de vrouw en haar positie in de kapitalistische maatschappij[491].
Het feminisme heeft in de jaren zeventig geprobeerd de traditionele Marxistische theorie over de positie van vrouwen te verbeteren, “so that it includes an analysis of women’s domestic labour, an abandonment of the idea that socialism will necessarily emancipate women and an attempt to explore the concept of patriarchy as it operates both with and outside capitalism”[492]. Vele feministen hebben zich in de jaren zeventig tot het Marxisme gewend om de vrouwenonderdrukking te verklaren: “Marxism offered an analysis of oppression as systematic, built into the structure of society”[493]. Binnen de vrouwenbeweging is namelijk jarenlang discussie gevoerd over welke vorm van onderdrukking de eigenlijke wortel van het kwaad is. Sommigen weten hun onderdrukking uitsluitend aan het patriarchaat, en anderen aan het kapitalisme. Bij de laatste verklaring bleven problemen tussen mannen en vrouwen, rolverdeling en dergelijke buiten beschouwing, en strategisch kon men zich aansluiten bij een linkse groep, want de vrouwenbevrijding zou er na de revolutie komen. Voor de onderbouwing van beide stromingen bestonden waterdichte argumenten, want zowel mannen als het kapitalisme profiteerden van de ondergeschikte positie van vrouwen. Deze voorstelling wekt vaak de indruk dat feministen opgesplitst waren in twee tegengestelde kampen: Marxistische of socialistische feministen versus radicale feministen. Maar, “In fact the theoretical divisions which emerged in the course of the 1970s were far more complex. Rather than there being a split between two distinct variants of feminism, there was a continuum between those who saw women’s subordination as a consequence of capitalism and those who saw it as a consequence of patriarchy, of a system of male domination. Theorists at both ends of the spectrum drew upon Marxism, but in rather different ways”. Het ging er om te analyseren op welke wijze patriarchaat en kapitalisme in elkaar grepen en elkaar versterkten[494]. Wanneer het kapitalisme enkel door linkse groepen bestreden zou worden, liep men het risico dat een groot deel van de vrouwenonderdrukking in stand werd gehouden, en juist daar waar de onderdrukking het sterkst gevoeld werd: thuis. Wanneer daarentegen enkel gevochten zou worden tegen het patriarchaat, zou men tot de ontdekking komen dat vele voorwaarden voor een zelfstandig leven binnen het kapitalisme onmogelijk waren. De maatschappij kon het best begrepen worden wanneer erkend werd dat het zowel op kapitalistische en patriarchale manier georganiseerd is. Een materialistische analyse toonde bovendien aan dat het patriarchaat ook een sociale en economische structuur is.
“Een strategie ontwikkelen vanuit een dubbele loyaliteit is niet eenvoudig. Hoezeer wij er ook van overtuigd kunnen zijn dat socialisme en feminisme hand in hand zouden moeten gaan, in de praktijk stoten we voortdurend op konflikten en dilemma’s”[495]. Het verband tussen feminisme en socialisme moest niet alleen uitgewerkt worden om tot een theorie te komen, maar ook om praktische redenen: wanneer er actie gevoerd werd, moest men kunnen terugvallen op een analyse die rekening hield met alle kanten van de positie van vrouwen.
Er werd echter vaak over de relatie tussen feminisme en socialisme gesproken in termen van een ongelukkig huwelijk. De Amerikaanse Marxistisch feminististe Heidi Hartmann stelde op het einde van de jaren zeventig dat: “The ‘marriage’ of marxism and feminism has been like the marriage of husband and wife depicted in English common law: marxism and feminism are one, and that one is marxism”[496]. Ook Michèle Barrett vroeg zich eind jaren zeventig af of een verzoening tussen de twee nog wel mogelijk was[497]. Pogingen om Marxisme en feminisme te integreren waren onbevredigend voor feministen omdat de feministische strijd ondergebracht werd bij de ‘veelomvattende’ strijd tegen het kapitaal: “the inequalities in this marriage are no accident. Many marxist typically argue that feminism is at best less important than class conflict and at worst divisive of the working class. This political stance produces an analysis that absorbs feminism into the class struggle”[498]. Marxistische analyse bleef sekseblind. Het gaf geen idee waarom vrouwen ondergeschikt zijn aan mannen binnen en buiten het gezin en waarom dit bijvoorbeeld niet omgekeerd was.
De vrouwenbevrijding kon echter niet los gezien worden van de klassenstrijd. Het ging immers niet enkel om een verschil in positie tussen man en vrouw, maar ook om klassenstegenstellingen die dwars door de seksen heen liepen. Vrouwen konden niet veel vrijer worden dan de bevolkingslaag waartoe ze behoren. Formele gelijke kansen veranderen daar weinig aan, ook de verschillen tussen vrouwen onderling moeten opgeheven worden.
Aangezien vrouwenbevrijding binnen het kapitalistische systeem dus niet mogelijk was, moesten feministen noodgedwongen antikapitalistisch zijn: socialisme is een voorwaarde voor vrouwenbevrijding[499]. Voor vele socialisten was dit een argument om te zeggen dat vrouwen zich in de eerste plaats moesten aansluiten bij socialistische organisaties. Er werd gezegd dat het werken aan oplossingen voor vrouwenproblemen alleen maar de aandacht zou afleiden van de werkelijke strijd: de klassenstrijd. Volgens deze opvatting is de vrouwenbeweging per definitie burgerlijk, omdat ze uitgaat van de belangenbehartiging van een bepaalde groep, in plaats van de ‘algemene’ eisen van de linkse beweging. Aangezien vrouwenbevrijding pas mogelijk was in een socialistische maatschappij, moesten vrouwenwensen opzij gezet worden om te gaan voor de ‘algemene’ strijd. Er kwamen snel genoeg argumenten om te stellen dat kritiekloze aansluiting bij de linkse beweging vrouwen niet verder hielp: socialisme is een voorwaarde voor vrouwenbevrijding, maar het is geen garantie[500]. Progressiviteit in politieke zaken garandeerde immers niet dat de personen in kwestie progressieve ideeën over vrouwen zouden hebben: “Women should not trust men to liberate them after the revolution. We must have our own organisations and own power base”[501]. Bovendien kwamen in de theorieën van linkse groepen vrouwen vrijwel niet voor. Dit kwam onder andere doordat de linkse beweging zich in de eerste plaats heeft gericht op de directe productiesfeer, zodat het werk dat vrouwen in het gezin deden buiten de analyse viel. Er werd gesteld dat de hoofdtegenstelling in de maatschappij deze was tussen arbeid en kapitaal. Aangezien vrouwen, meer bepaald huisvrouwen, buiten deze beide categorieën vielen, bleven zij een secundaire categorie voor de strijd tegen het kapitalistisch systeem[502]. Volgens Michèle Barrett kon het probleem van een Marxistisch-feministische analyse eenvoudig worden omschreven als het verschil in object tussen het feminisme en het Marxisme. In een Marxistische analyse van het kapitalisme stond dus de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal centraal. In het feminisme daarentegen werd de nadruk juist gelegd op de relaties tussen de geslachten, terwijl in het Marxisme de neiging bestond om hieraan in stilte voorbij te gaan. Algemeen gesteld zou het object van het Marxistisch feminisme dus moeten zijn: het onderzoeken van de werkzaamheid van de relaties tussen de geslachten en de mate waarin die losstaan of verbonden zijn met de productie- en reproductieprocessen zoals die in het historisch materialisme werden beschreven. In een Marxistisch-feministische benadering zou het accent moeten vallen op de relaties tussen kapitalisme en vrouwenonderdrukking. Daarvoor was het een vereiste dat men zich bewust was van de specifieke onderdrukking van vrouwen in kapitalistische productieverhoudingen, maar deze moest worden gezien in het licht van het onderscheid op basis van geslacht. Doordat Marxistisch feministen er op gingen wijzen dat socialisme niet automatisch de bevrijding van vrouwen met zich meebracht, hebben ze zich onderscheiden van oudere Marxistische of andere socialistische tradities. De nadruk werd nu ook gelegd op de eigen, specifieke ervaring van vrouwen dat zij in de maatschappij werden onderdrukt als vrouw, en niet alleen als arbeidster of arbeidersvrouw[503]. De maatschappelijke positie van vrouwen kon niet zomaar verklaard worden uit de Marxistische waardeleer of herleid worden tot klassenstrijd: “Wil de strijd voor het socialisme ook voor feministen betekenis hebben, dan moet zowel in de maatschappijanalyse als in de praktijk van de linkse beweging recht worden gedaan aan de specifieke positie van vrouwen en aan hun belangen”[504]. Het Marxistisch feminisme was een stroming waarin de spanning tussen feminisme en Marxisme centraal stond, zonder dat een van de twee ondergeschikt werd gemaakt aan de ander. Marxistische feministen trachtten een eigen theorie uit te werken die het verband legde tussen ‘vrouwen’ en ‘kapitaal’. Ze toonden onder andere aan dat huisvrouwenarbeid ook een economische functie had, namelijk de reproductie van de arbeidskracht, waarvan het kapitaal profiteerde. Deze analyse vulde een grote leemte op in de Marxistische theorie, namelijk het aantonen van de economische basis van de onderdrukking van de vrouw door het kapitalistische systeem[505].
De relatie van het feminisme met het Marxisme heeft er toe geleid dat de geschiedenis van vrouwenonderdrukking, het verzet hiertegen en het theoretisch reflecteren hierover teveel geplaatst is binnen de kaders van het traditionele socialisme en Marxisme. Dit heeft geleid tot een uitsluiting van de niet-socialistisch feministische traditie. Marxistisch-feministische discussies hadden in de eerste plaats betrekking op het Marxisme: enerzijds werd het positief gewaardeerd, anderzijds constateerde men dat het tekort schoot en moest men een beroep doen op andere theoretische discussies. In de tweede plaats was er een zekere spanningsverhouding tussen het benadrukken van de noodzaak van theorievorming aan de ene kant, en het willen vasthouden aan de directe ervaringen van vrouwen aan de andere kant. Daarom besloot Outshoorn dat het inderdaad beter tot een echtscheiding kon komen tussen feminisme en Marxisme, maar ze pleitte wel wel voor een omgangsregeling: “Het historisch materialisme overboord zetten zou een verarming betekenen wanneer het er op aankomt diverse maatschappelijke samenhangen te analyseren. Voor deelterreinen van vrouwenonderdrukking, zoals bijvoorbeeld vrouwenarbeid, heeft het ons wel degelijk nuttige inzichten te geven”[506]. Het Marxisme achtte zij nog uitsluitend nuttig op wat zij ‘deelterreinen’ van vrouwenonderdrukking noemde, zoals arbeid. “De Marxisme-discussie is van belang voorzover we er inzichten uit kunnen putten voor onze eigen vragen, niet als hij doel op zich wordt”[507].
In het begin van de jaren tachtig hebben velen die zichzelf beschouwden als Marxistisch feministe, hun rug gekeerd naar materialistische analyses van zaken als thuiswerk en arbeidsmarkten, ten gunste van een focus op taal, discours en representatie. Deze ‘culturele ommekeer’ werd steeds duidelijker in de jaren tachtig, maar de oorsprong ervan is reeds te situeren eind jaren zeventig, voorafgegaan door de Marxistisch feministische interesse in ideologie en psychoanalyse. Het was deels een reactie op het waargenomen falen van het Marxisme om kwesties te behandelen die belangrijk waren voor het feminisme, zoals subjectiviteit en seksualiteit. Bovendien kampten degenen die geprobeerd hadden vrouwenonderdrukking binnen het Marxisme te verklaren met de moeilijkheid te ontdekken waarom vrouwen bepaalde posities binnen de sociale hierarchie moesten vervullen.
In de jaren negentig waren materialistische feministische analyses niet meer gangbaar in academische kringen. “There is a tendency in some recent feminist writing to assume that theories which emerged in the first decade of second-wave feminism have now been superceded, and that feminists who continue to work within these theoretical frameworks are no longer producing relevant work”[508]. In het bijzonde feministische postmodernisten waarschuwden voor deze oude theoretische tradities. Maar, “there are signs, though, that some feminists are retreating from the extreme anti-materialist implications of postmodernism, and are edging back towards accepting the existence of structural inequalities[509].
3.2.3. Concreet
Dolle Mina had geen strakke ideologie: haar mening werd gevormd door discussie tussen de leden en andere mensen[510]. De leden waren zich ervan bewust dat het onmogelijk was om individueel iets aan de maatschappelijke situatie te veranderen. Om te pogen iets te veranderen aan de dubbele vorm van onderdrukking van de vrouw, werd het noodzakelijk geacht samen te werken met mensen die in dezelfde situatie verkereerden en er zich bewust van waren. Door collectieve acties moest er een mentaliteitsverandering en een bewustwording gecreëerd worden: een eerste stap voor een wijziging in de moraal en de economische structuren van de maatschappij[511].
Dolle Mina zag het als een belangrijke taak de vrouwen uit hun afhankelijke positie los te weken, zelf te activeren, via de weg van de bewustwording. Een moeilijke taak, zeker wanneer het ging om de grote groep vrouwen uit de zogenaamde lagere klassen. Om van Dolle Mina-leden bewuste vrouwen te maken, die zelf in staat zouden zijn hun ideeën op anderen over te dragen, was scholing noodzakelijk. “Scholing voor de bewustmaking van de leden aangaande de problematiek van de beweging en de programmapunten, ten einde hen in staat te stellen deze ideeën op succesvolle wijze naar buiten te dragen”[512]. Strikt genomen betekende scholing voor Dolle Mina: beter in staat zijn bij het voeren van bepaalde acties politieke uitleg te geven, dus de samenhang kunnen aantonen tussen de afzonderlijke concrete problemen in de maatschappij waarvoor actie gevoerd werd, en de maatschappelijke, politieke en economische oorzaken van die problemen[513]. Scholing betekende uiteraard niet dat actieplannen in de ijskast gestopt werden, maar het werd nodig geacht om achtergrondkennis te hebben.
Dolle Mina deed vooral aan scholing door te discussiëren. Er werd materiaal, zoals discussieteksten, meegebracht naar vergaderingen, en men deed ook aan zelfscholing: “Dat is toch logisch. Als je een standpunt inneemt, ga je argumenten zoeken, en automatisch ga je in gesprekken aan politieke scholing doen. Dat kan niet anders, want er komen direct politieke vragen”[514]. Veel studiewerk gebeurde individueel, maar ideologie was wel een belangrijk punt binnen Dolle Mina om uit te werken. Men werd aangezet om zich in te lezen of naar studiedagen te gaan. Boeken die gelezen werden, konden samen besproken worden. Studie binnen de beweging was echter moeilijk door het feit dat iedereen een verschillende achtergrond had, onder andere qua vorming. Binnen Dolle Mina waren er vrouwen met een verschillende sterke ideologie, wat vrij snel gebotst heeft omdat de ene al radicaler was dan de andere[515]. Toch werd er aandacht aan besteed door te discussiëren. Er werd gesproken over de relatie van het feminisme en het socialisme, of over het Marxisme. Ook over andere thema’s die de vrouw in de maatschappij aanbelangen (abortus, arbeid,...) werden er standpunten uitgewisseld. Zo een discussie werd ingeleid door iemand die een analyse voorbereid had en uitleg gaf. Dit gebeurde tijdens vergaderingen, maar er werden ook specifieke vormingsactiviteiten ingericht. Zo ging Dolle Mina geregeld op weekend, die steeds rond een bepaald thema draaiden. Vanaf eind 1979 werd er bovendien eenmaal in de maand een extra vergadering ingericht die uitsluitend gewijd was aan vorming. De bewustwording ging men dan omzetten in politieke eisen en de strijd voor eisen bleef het voornaamste doel[516].
Net zoals er binnen het feminisme verschillende strekkingen bestaan, bleken er ook binnen Dolle Mina Gent twee verschillende stromingen te bestaan, die onder andere een tegengestelde visie over de actievormen ontwikkelden. De discussie hierover kwam op gang naar aanleiding van het vertrek van Eric Goeman uit de groep in juli 1974. Hij uitte zijn ongenoegen in zijn afscheidsbrief. Hij vond namelijk dat de meeste mensen die actief waren in Dolle Mina in het algemeen de klassenstructuur van de maatschappij niet wilden veranderen: zij eisten meestal alleen binnen het systeem hun rechten op als vrouwelijke leden (uit de middengroep) van de samenleving[517]. Hij was van mening dat niemand vrij kon worden in een onvrije maatschappij, die “gesteund is op de onderdrukking van de meerderheid door de minderheid en op de uitbuiting van de mens door de mens.”[518] Deze brief leidde tot discussie binnen Dolle Mina, en er werd een antwoord op geformuleerd waarin duidelijk werd dat er zich in feite twee ‘groepen’ aftekenden binnen Dolle Mina. De eerste groep bestond uit een aantal mensen die de theorie van Eric steunden, en zij meenden dat indien er deelgenomen werd aan het huidige maatschappelijke leven (bijvoorbeeld door deel te nemen aan de verkiezingen of bij een vakbond aangesloten te zijn), men schuldig was aan het systeem dat mensen uitbuitte[519]. Acties zouden dus alleen zinvol zijn als deze buiten het systeem plaatsvonden, zodat het kapitalistische systeem niet gesteund werd. Volgens Goeman ging het voor deze groep om veel ingrijpender mentaliteits- en structuurveranderingen en veel revolutionairdere acties. Zij wilden zelf het voorbeeld geven dat een andere maatschappij mogelijk was, door onder andere antiautoritaire crèches op te richten en alternatief-opvoedende poppenkastvoorstellingen te geven die naar een socialistisch systeem zouden leiden.
De tweede stroming was echter van mening dat er buiten het systeem niet gewerkt kon worden en dat er compromissen gesloten moesten worden, zodat ze zich konden verspreiden in alle maatschappelijke lagen. Compromissen aanvaarden, wilde niet zeggen dat de ideologie van Dolle Mina verworpen moest worden. Het uiteindelijk doel bleef de maatschappijverandering voor de bevrijding van de mens zoals het in de ‘ideologische en politieke uitgangspunten’ beschreven stond. Toch wilden ze een halve oplossing voor een probleem niet afkeuren. Zo werd bijvoorbeeld de legalisering van abortus binnen de eerste zes weken aanvaard met het oog op een volledige legalisering: “deze halve oplossingen van bepaalde problemen zijn een stimulans om verder te gaan, en de bevolking als het ware voor te bereiden, zodat de laatste stap naar een nieuw socialistisch systeem vanzelfsprekend is.”[520] Dolle Mina meende dat er gesteld kon worden dat beide groepen hetzelfde doel voor ogen hadden, maar dat de gevolgde weg anders gezien werd. Dit zou inhouden dat beide strekkingen binnen Dolle Mina tegelijk konden bestaan[521]. De tegenstellingen bleken echter onoverbrugbaar te zijn en tenslotte hebben zeven mensen van de eerste strekking Dolle Mina verlaten[522].
Dit incident verhinderde niet dat die tegenstelling altijd binnen Dolle Mina bleef bestaan: “Er was een trend mensen die alles heel strikt op vrouwenrechten en vrouwenproblematiek richtten, anderen zeiden dat de hele maatschappij moest veranderen”[523].
µ
Aangezien de leden de ideologie van een beweging bepalen, zal nu kort ingegaan worden op wie er lid werd van Dolle Mina. “Ideology to a large extent determines the membership, just as, in the opposite direction, the membership determines the ideology”[524]. De relatie tussen ideologie en aanhang is vrij complex. “A particular ideological position both attracts recruits to a social movement and reflects the needs and aspirations of those who are already members”[525]. Potentiële sympathiserende leden werden door wat ze als een te groot radicalisme of extremisme ervoeren ook gealiëneerd van een feministische beweging, vooral wanneer –zoals het geval was bij Dolle Mina- een van de meest centrale instituties van de maatschappij in vraag gesteld werd: het gezin. De bewustwording van vrouwen kwam immers op gang vanuit persoonlijke problemen en niet vanuit politieke analyses. De meeste vrouwen waren daarbij onervaren in politieke discussies, dus was een mogelijke afschrikking van Dolle Mina niet denkbeeldig. Marc Hooghe wees er al op dat de meeste autonome vrouwengroepen in Vlaanderen, zoals Dolle Mina, een socialistisch-feministische, of een radicaal-feministische ideologie onderschreven. Dit zorgde er niet alleen voor dat ze weinig steun ontvingen vanuit de publieke opinie, maar het ondermijnde bovendien hun kansen voor efficiënt politiek handelen[526].
De radicale politiek van de jaren zestig eiste de realisatie van de idealen die de maatschappij beloofde, namelijk vrijheid, gelijkheid en individuele rechten. Het waren dan ook de tegenstellingen tussen deze verwachtingen die vrouwen koesterden en de voorwaarden die de vervulling ervan belemmerden, die hun bewustzijn vergrootten[527]. Hierbij is het belangrijk op te merken dat niet alle vrouwen een verandering van hun situatie noodzakelijk achtten. Velen stelden de bestaande toestand niet in vraag. In dit opzicht is het dus vereist na te gaan welke vrouwen als eersten deze situatie als onrechtvaardig gingen definiëren en zich zo wilden inzetten om daaraan iets te veranderen. In dit kader zal de samenstelling van de Dolle Mina-beweging nader toegelicht worden.
Om te beginnen is het belangrijk te vermelden dat er eigenlijk aanhalingstekens geplaatst moeten worden rond het begrip “is lid van”. Dolle Mina hanteerde een informele stijl, waarbij ze geen vast lidmaatschap kende. Dolle Mina was een open beweging waarbij men kon komen en weggaan wanneer men wou. Er moest ook niet aan voorwaarden voldaan worden om zich aan te sluiten: “Dolle Mina heeft geen officiële ledenlijst, al wie zich actief inzet, wordt automatisch lid van onze groep. In dit opzicht richten wij ons dus tot alle vrouwen, die zich kunnen akkoord verklaren met onze ideologische uitgangspunten”[528].
Dolle Mina’s zijn Dolle Mina geworden om uiteenlopende redenen. Het feministische karakter van Dolle Mina gaf soms meer de doorslag dan de ‘linkse’ standpuntinname[529]. Volgens C. Kruithof zijn de motieven, die deze participanten tot een actieve verdediging van de vrouwenbelangen hebben aangezet, voor het merendeel van individuele aard. Weinigen onder hen hebben zich aangesloten vanuit een bewustzijn van de problematiek van de vrouw in het algemeen. Als inzet van hun deelname golden hoofdzakelijk persoonlijke moeilijkheden[530].
Roos Proesmans illustreerde dit bijvoorbeeld in haar getuigenis hoe ze tot initiatiefname kwam: “Door een aantal dingen die ik zelf ondervonden heb. Onder meer bijvoorbeeld, toen ik geen werk had, en voor verscheidene plaatsen solliciteerde. Ik kreeg dan regelmatig als antwoord, dat het niet interessant was een meisje te nemen en een opleiding te geven, het risico lopend dat ze zal weggaan als ze zwanger wordt of wanneer haar man voldoende verdient. Ik heb verscheidene jobs niet kunnen krijgen door het feit dat ik een vrouw ben. En ook, maar dat is louter subjectief nu, ik heb een kind, en er is hier geen babyhotel, waar ik het eens voor even kan plaatsen.(…) Het is door mijn eigen situatie gekomen, denk ik, hoewel ik altijd al wel voor de gelijkschakeling van de vrouw geweest ben. Te Gent aan de universiteit, voelde ik mij niet zo gediscrimineerd als vrouw tussen de mannen, maar wel later, toen ik in de gewone maatschappij kwam. En ook, ik heb dan gewerkt op een verzekeringsmaatschappij, waar praktisch alle vrouwen alleen maar zaten omdat hun mannen te weinig verdienden. Na hun uren wilden ze hun huishouden nog goed doen, wat maakte dat die vrouwen nagenoeg alle uren en alle dagen van hun leven werkten. Dat heeft het ‘m wel gedaan geloof ik.”[531].
Ida Dequeecker vertelde dat ze geïnteresseerd was om Dolle Mina Vlaanderen mee op te richten, gewoon omdat het leuk leek. Het is eerder als een grap gestart; ze denkt niet dat daar serieus over nagedacht is. Ook volgens haar is Dolle Mina in Vlaanderen niet gestart vanuit zuiver feministische redenen, of vanuit het bewustzijn dat vrouwen een ‘verschrikkelijk onrecht’ aangedaan werd. Dat bewustzijn is er echter wel vlug gekomen[532]. Nadat de beweging gestart was, werd namelijk al gauw de noodzaak ingezien om tot een scherpe omlijning te komen van de problematiek van de vrouw in de maatschappij. Els Van Loon is er daarentegen wel van overtuigd dat de oprichting van Dolle Mina enkel te maken had met het feit dat vrouwen onderdrukt werden[533]. Dit illustreert dat iedereen een andere reden had om tot Dolle Mina toe te treden, of het toch anders aangevoeld heeft.
Sommigen zijn met Dolle Mina in contact geraakt via de vrouwendag, waar Dolle Mina elk jaar vertegenwoordigd was. “Bewust Dolle Mina ben ik niet geworden. Ik ben erin gerold via de vrouwendag en zo is er een wereld voor me opengegaan. Een wereld van mensen die ideeën hadden waarin ik me kon vinden. De discriminatie tegen de vrouwen heeft mij wel altijd tegen de borst gestuit. Het feit dat je als meisje moest gevraagd worden als je uitging. Of dat vrouwen op school geen lange broek mochten dragen. Iets oudere leerkrachten die trouwden moesten stoppen met werken. Al deze kleine dingen hebben mij al van kleinsaf gestoord, zelfs al had ik geen broers. Waarom word je als meisje altijd anders behandeld dan een jongen?”[534]. Velen werden ertoe aangetrokken omwille van de gelijkberechtiging van man en vrouw: “ik had twee zussen en geen broer, maar ik kreeg vaak te horen ‘moest jij een jongen zijn, dan…’. Als je zo opgevoed bent krijg je wel het gevoel dat er iets niet klopt. Plus thuis zag ik die rolverdeling heel sterk”[535].
Persoonlijke ondervindingen bleven heel sterk een rol spelen. Bijvoorbeeld het feit dat je op school niet de richting kon volgen die je wou, omdat je dan naar een school zou moeten waar te weinig meisjes zaten[536]. Anderen voelden aan dat op de universiteit een duidelijk onderscheid gemaakt werd tussen mannelijke en vrouwelijke studenten, en dat was moeilijk te verdragen[537]. En er waren nog meer beweegredenen: “Op de universiteit was het natuurlijk ook de periode van de vrije liefde, maar uiteindelijk voelde je toch dat je als meisje niet 100% aan de winnende kant zat. Ook later in de vakbond heb ik gemerkt dat het loon voor onderwijsmensen anders was voor vrouwen dan voor mannen, terwijl daar geen fysieke arbeid of kracht voor nodig was, wat in die tijd het veelgebruikte argument was. Dat vond ik ongelooflijk grof. Plus het feit dat vrouwen die getrouwd waren geen bankrekeningen mochten openen zonder hun man. Dat is allemaal nog niet lang geleden”[538]. Deze uiteenlopende voorbeelden wijzen er inderdaad op dat de meeste redenen om Dolle Mina te worden heel persoonlijk van aard waren, maar toch hingen ze samen met de problematiek van vrouwen in het algemeen, en het zich bewust worden daarvan.
Er wordt vaak gesteld dat Dolle Mina vooral rekruteerde vanuit een milieu van studenten en pas afgestudeerden[539]. Toch is dit niet ten volle waar. Deze groep was wel vertegenwoordigd binnen Dolle Mina, maar was daarom niet de dominante groep. Het merendeel waren al werkende, jonge vrouwen, maar niet meer piepjong. Meestal hadden ze ook gestudeerd, op enkele uitzonderingen na. In feite is het normaal dat dit de groep was die het sterkst door Dolle Mina werd aangesproken, omdat deze vrouwen het meest geconfronteerd werden met allerlei ongelijkheden; ze werden bijvoorbeeld geconfronteerd met de combinatie kinderen en werk. Gestudeerd hebben en ambities voor een bepaalde job, heeft heel erg doorgewogen bij wie door Dolle Mina werd aangesproken[540].
De sociale samenstelling van Dolle Mina was vooral kleinburgerlijk van aard. De meeste leden behoorden tot de middenklasse, en sommigen zelfs tot de hogere middenklasse. Een van de Gentse leden, Els Picard, was bijvoorbeeld professor aan de Gentse universiteit. Bovendien waren dit vrouwen die zelf nauwelijks sociaal-economische problemen ondervonden. Ofwel hadden ze al een plaats verworven in de mannenmaatschappij, ofwel waren ze goed op weg die plaats te verkrijgen[541]. Maar zoals de getuigenissen hierboven aantonen, ondervonden ze op die plaats wel persoonlijk de vooroordelen tegen vrouwen. Vele Dolle Mina’s werkten in het onderwijs. “Het onderwijs was ook nog zoiets : Al de vrouwen die in het vrije onderwijs werkten moesten hun carrière stopzetten, als ze getrouwd waren en zeker als ze het eerste kind kregen. Dit was toch wel een grove discriminatie”[542]. In het katholieke onderwijs was het ook niet evident een Dolle Mina te zijn. Greta Craeymeersch was een belangrijke organiserende kracht binnen Dolle Mina, maar heeft nooit kunnen bekend maken dat ze ongehuwd samenwoonde en dat ze een Dolle Mina was. Ondanks haar rol binnen de beweging kon ze er zelfs geen sticker van op haar wagen kleven: “Ik werkte in het katholieke onderwijs. Ik kon mijn gezicht niet laten zien op betogingen: ik zat altijd achter een megafoon of zo. In het katholieke onderwijs kon je met standpunten als abortus niet naar buiten komen”[543].
Er kan gesteld worden dat Dolle Mina een intellectuele groep was. Dolle Mina is altijd een organisatie geweest van vrouwen met een zeker scholingsniveau, een zeker politiek bewustzijn en een zeker engagement.
Feministen zijn meestal vrouwen die tot de middenlaag van de maatschappij behoren, niet omdat slechts zij met de problemen geconfronteerd worden, wel omdat ze de mogelijkheid hebben die confrontatie te bevatten. Vrouwen van de arbeidersklasse werden overgeconfronteerd met de problemen, en werden bovendien bedolven onder een taal die de hunne niet was waardoor ze niet de indruk hadden dat het om hen ging[544].
Het feminisme in het algemeen wordt dus meestal gezien als een initiatief van middenklasse-vrouwen. Het is opvallend hoe weinig het emancipatiestreven zich in het begin richtte tot de werkende klassenvrouwen[545]. De complexe positie die de arbeidersvrouw innam was hiervoor enigszins verantwoordelijk. De arbeidster voelde zich bijvoorbeeld vaak meer verbonden met haar mannelijke collega uit dezelfde klasse als zij, dan met de vrouw uit de middenklasse. Hierbij kwam dan nog wat voor een vrouw uit de burgerij als een ‘recht’ werd beschouwd, voor de proletarische vrouw veelal overkwam als een ‘last’[546]. Een voorbeeld hiervan is het ‘recht op arbeid’. De gestudeerde vrouw uit de middenklasse kon door middel van haar diploma bepaalde voorname functies vervullen. De arbeidersvrouw kwam daarentegen automatisch terecht in slecht betaalde jobs. Daarenboven moest ze naast haar werk buitenshuis ook nog haar eigen huishouden verzorgen, terwijl de vrouw uit de burgerij daarvoor personeel kon aanwerven. De tweede emancipatiegolf bracht hier wel wat verandering in. Er werden verschillende organisaties opgericht, met diverse ideologieën waarin verschillende graden van radicalisme in werden uitgewerkt. In theorie kon elke vrouw zich dus aansluiten bij een vereniging die haar voldoening schonk in haar eigen problematiek[547]. Hierbij kan opgemerkt worden dat meestal vrouwen afkomstig uit eenzelfde sociaal milieu elkaar treffen in dezelfde vereniging[548].
Toch had Dolle Mina, net zoals alle linkse geëngageerde groepen van die tijd, een visie waarin ze voor de bevrijding van alle vrouwen was, zeker ook voor arbeidsters die in het buitenshuis werken dezelfde problemen ondervonden. Het waren immers de arbeidsters die het meest gebukt gingen onder de dubbele uitbuiting van de vrouw. Zij werden gedwongen slecht betaald en ongeschoold werk te verrichten. Daarom ijverde Dolle Mina voor een verdere democratisering van het onderwijs en een mentaliteitsverandering in verband met het studeren van meisjes.
Dolle Mina was zich er van in het begin van bewust dat de belangen en problemen van vrouwen soms zeer wijd uit elkaar kunnen lopen. Vrouwenemancipatie betekende niet hetzelfde voor een arbeidersvrouw als voor een vrouw uit de sociaal begoede klasse: “Het is volledig begrijpelijk dat deze vrouwen [arbeidsters] weinig voelen voor ‘emancipatie’ onder de huidige sociale voorwaarden”[549]. Toch was Dolle Mina van mening dat er een aantal problemen waren die ze met elkaar gemeen hadden, namelijk de discriminatie ten opzichte van de man in de maatschappij. Het uitgangspunt was dat op basis hiervan de vrouwen zich als groep zouden verenigen en de strijd aanvatten[550].
Hoewel Dolle Mina zich dus ook richtte tot arbeidsters en hen wilde betrekken in de beweging, was dat uitermate moeilijk en lukte dat niet goed[551]. Zowel in Antwerpen als in Gent waren er wel enkelen actief in Dolle Mina, maar zij vormden toch eerder de uitzondering. Voor arbeidsters was het niet altijd gemakkelijk om zich in dit soort beweging te handhaven. Als men om zes uur ’s ochtends moet opstaan om naar de fabriek te gaan, is het heel moeilijk om dan ’s avonds naar vergaderingen te komen. Zeker als daarbovenop het hele huishouden nog gedaan moet worden. Het was vrijwel onmogelijk voor deze vrouwen om zich los te maken van hun taken om actief te worden in een beweging als Dolle Mina. Een van de medeoprichtsters in Gent, Nadine Crappé, was echter wel een arbeidster. Ze werkte in een chemische fabriek en was toch nauw betrokken bij acties en vergaderingen. Bovendien was zij een syndicaal afgevaardigde en dus geworteld in de arbeidersbeweging. Louter door haar aanwezigheid doorprikte ze het wat al te intellectuele imago van Dolle Mina[552].
De hele manier van actievoeren was over het algemeen wel iets waar men weinig arbeidsters voor kon warm maken. Het in vraag stellen van rolpatronen is bijvoorbeeld moeilijker voor hen, aangezien die rolpatronen nog het sterkst leven binnen het arbeidersmilieu. Dolle Mina was zich wel bewust van het probleem dat ze bijna geen arbeidsters aantrokken.
Dolle Mina was dus toch een gemengde groep, met universitairen, maar ook met studenten, arbeidsters en huismoeders, hoewel deze laatsten een kleine minderheid vormden. Dolle Mina richtte zich niet tot een specifieke groep, maar ging over de sociale lagen van de maatschappij. Dolle Mina was in principe open en vrij voor iedereen. Maar wanneer men ook arbeidsters en huisvrouwen wil betrekken bij het streven naar de ontvoogding van de vrouw dan is het aannemen van een gematigder houding vereist. Zij traden vaak niet uit eigen initiatief toe tot de beweging, maar moesten daarvoor worden aangesproken. De rol van de familie werkte belemmerend voor het organiseren van deze vrouwen, omdat zij een aantal functies te vervullen hadden in hun gezin. Tijd maken voor contacten met andere vrouwen gaat moeilijker, wat kansen op eventuele solidariteitsvorming deden dalen[553]. Bovendien zaten huisvrouwen in een geïsoleerde situatie, waardoor ze geen weet hadden van elkaars problemen. Juist de arbeidersvrouwen waren het moeilijkst te bereiken voor de ideeën die Dolle Mina propageerde[554]. Eisen voor voldoende sociale voorzieningen zoals kinderkribben en restaurants tegen kostprijzen waren echter ook in het belang van arbeidersvrouwen.
Een opvallend kenmerk is dat Dolle Mina aanvankelijk ook open stond voor mannen, hoewel ze altijd een kleine minderheid gevormd hebben. Bij de stichting van de Gentse afdeling, was er één man aanwezig tussen twaalf vrouwen. Deze aanwezigheid zou later echter onaanvaardbaar worden binnen de vrouwenbeweging. Het werd namelijk als zeer hinderlijk ervaren dat mannen op vergaderingen steeds het hoogste woord wilden voeren[555]. Mannen hadden immers de gewoonte politiek tussen te komen, zodat ze eigenlijk overdonderden en sommige vrouwen in een hoekje duwden. Het was daarentegen de bedoeling dat elke vrouw zich bewust zou worden en zelfrespect zou krijgen, niet dat ze ook in een feministische groepering gedomineerd zou worden. Pas vanaf 1976 werden mannen in Gent nadrukkelijk geweerd als lid. In juli 1976 fusioneerde Dolle Mina met de Linkse Vrouwengroep Gent, waaruit deze beslissing voortkwam. Binnen Dolle Mina waren al een hele poos geen mannen meer aanwezig op de algemene vergaderingen. De Linkse Vrouwengroep was gemengd geweest, maar de dominantie van enkele mannen hadden vele vrouwen storend gevonden en had ook moeilijkheden met zich meegebracht. Om die reden werd beslist dat Dolle Mina een autonome vrouwengroep zou blijven[556]. De aanwezigheid van mannen zou bovendien een sterke belemmering gevormd hebben om persoonlijke ervaringen tijdens de discussies aan bod te laten komen. Binnen Dolle Mina Antwerpen gebeurde de uitsluiting van mannen minder formeel: “Voorzover ik weet is dat nooit een discussiepunt geweest. Maar ze zijn na een tijdje gewoon vanzelf weggebleven”[557]. Het was een spontane evolutie. Dolle Mina was in feite niet anti-man. “Uit het feit dat wij niet tegen mannen waren, blijkt dat Dolle Mina van zeer vroeg een politiek bewuste beweging is geweest. Wij vonden dat mannen net zo goed slachtoffer waren van de situatie als wij. Daardoor liepen we wel het risico natuurlijk dat mannen het hoge woord kwamen voeren. Hun aantal bleef echter zeer beperkt. Waarom zouden ze trouwens naar Dolle Mina gaan, daar konden ze toch geen carrière maken?”[558].
Men was het er binnen de vrouwenbeweging echter over eens dat vrouwen zelf hun emancipatie zouden moeten bewerkstelligen. Het uitgangspunt was dat alleen de onderdrukte groep, in dit geval de vrouwen, zicht heeft op haar onderdrukking. Marx zei dat de emancipatie van de arbeider door de arbeider zelf moet geschieden, en Dolle Mina heeft in plaats van ‘arbeider’ ‘vrouw’ ingevuld[559]. Het is dus evident dat de onderdrukte groep zich het recht toeeigent om zelf te bepalen waaruit hun onderdrukking bestaat, wat ze opgelost willen zien en welke acties er gevoerd worden. Dat is iets wat anderen niet voor hen moesten bepalen. Exclusieve vrouwengroepen waren dus eigenlijk strategisch: een vrouwengroep moet haar eigen belangen verdedigen[560]. Anderen waren wel van mening dat mannen overtuigd moesten worden van de vrouwenstrijd, “want uiteindelijk kan geen enkele strijd zonder hen gevoerd worden zomin als een strijd zonder vrouwen gewonnen kan worden”[561]. In de jaren zeventig zijn er discussies geweest, die veel verder gingen dan Dolle Mina, over de vraag of mannen bijvoorbeeld mochten toegelaten worden op de vrouwendagen. Radicalere groepen dan Dolle Mina (bijvoorbeeld lesbische vrouwengroepen) konden niet begrijpen dat mannen toegelaten werden; die waren er totaal tegen. Maar nu was het wel zo dat mannen niet toegelaten werden op bepaalde workshops. Als er bijvoorbeeld over vrouwenmishandeling gesproken werd, was het uitgesloten dat daar mannen bij betrokken werden. Zij stonden namelijk deels symbool voor het onrecht dat de vrouwen die getuigden was aangedaan. Zonder mannen voelden vrouwen zich bovendien minder geïntimideerd en konden ze vrijelijk spreken over dingen die ze meegemaakt hadden. Om echt te kunnen praten over problemen die vrouwen hadden in de maatschappij en met mannen, mochten er geen mannen bij zijn[562].
In feite kwam het uitsluiten van mannen binnen Dolle Mina hierop neer: “Als we acties deden, mochten de mannen solidair zijn, maar ze moesten het in de vergaderingen niet voor ons komen zeggen”[563].
Niet alleen de motieven om Dolle Mina te worden verschilden van persoon tot persoon, iedereen had ook een verschillende achtergrond. Dolle Mina was zoals gezegd een gemengde groep, maar naast de gevarieerde sociale samenstelling, had je ook mensen die in verschillende politieke strekkingen geëngageerd waren. Dolle Mina situeerde zich links, en een groot deel van de Dolle Mina’s waren naast Dolle Mina nog actief in andere linkse bewegingen. Sommigen hadden daarvoor gekozen nadat ze lid geworden waren van Dolle Mina. Deze bewegingen waren zeer uiteenlopend: er waren mensen van de Kommunistische Partij, van AMADA, Maoïsten, Trotskisten, anarchisten, onafhankelijken. Sommigen waren ook actief in de vakbond, wat belangrijk was als band met de arbeidersbeweging. Omdat vrouwenbevrijding samenging met de afschaffing van het kapitalisme moest de vrouwenbeweging bondgenoten zoeken in de arbeidersklasse. De arbeidersbeweging had echter niet veel interesse voor de vrouwenproblematiek. Hoewel Dolle Mina aansluiting zocht bij de arbeidersbeweging, bleven de bindingen tussen de twee minimaal. Ze verliepen alleen op het individuele vlak; Dolle Mina als groep was er niet mee verbonden.
Het was ook niet zo dat wanneer men lid werd van Dolle Mina een bepaald programma aanvaard zou moeten worden, waar strikt aan vastgehouden moest worden. Dolle Mina’s waren actief aan het linkse front, en links of socialistisch is hier te interpreteren in de ruime betekenis van het woord. Er is nooit een groep geweest die zijn stempel heeft kunnen drukken op Dolle Mina Gent, omdat men altijd is blijven opkomen voor de autonomie van de groep. In Antwerpen is dit echter wel gebeurd, en dat betekende het einde van de beweging daar.
Over het algemeen zaten er geen vrouwen van georganiseerde katholieke zijde bij Dolle Mina, hoewel ze daar niet ‘verboden’ waren. Els Van Loon, die actief was bij Dolle Mina Antwerpen, was een van de uitzonderingen: zij heeft zich aangesloten bij Dolle Mina, terwijl ze ondertussen ook lid was van KAV. Ze vond KAV te braaf, en kon zich helemaal achter de doelstelling van Dolle Mina vinden[564]. Hoewel een groot deel van KAV zich afzette tegen het radicalisme van Dolle Mina, waren er ook leden die voorstander waren van vernieuwing. Toen Van Loon contact opnam met Dolle Mina heeft ze onmiddellijk gezegd van welke strekking ze was, maar dat is nooit een bezwaar geweest. Leden van een katholieke organisatie konden ook altijd naar een Dolle Mina-vergadering komen, en dan werd er gediscussieerd[565]. Er zaten ook mensen bij Dolle Mina die actief waren in een andere feministische groepering. In de tweede helft van de jaren zeventig vond men er bijvoorbeeld vrouwen van het vrouwenhuis, waaronder Anne Apostel. Zij was bij de stichtende groep van het vrouwenhuis van Gent. Daar probeerden ze vrouwen te helpen die effectief met een probleem zaten en dringend hulp nodig hadden. Uit die werking is zij extreem feministisch geworden van hetgeen ze zag en hoorde. Voor de dingen die ze zag wilde ze een theoretische achtergrond, en daarom werd ze lid van Dolle Mina[566]. Daarnaast waren er ook vrouwen die buiten Dolle Mina nergens bij betrokken waren. Dit maakt dat iedereen een verschillende achtergrond van vorming had binnen Dolle Mina. Er waren zowel politiek als niet-politiek geschoolden. Serieuze conflicten of spanningen hebben zich echter zelden of niet voorgedaan tussen deze verschillende strekkingen[567]. In de vergaderingen was uiteraard niet iedereen het altijd eens met elkaar, er werd hevig gediscussieerd. Deze discussies waren echter heel vormend: als men binnen Dolle Mina mee wilde discussiëren, moest men argumenten zoeken, en om die argumenten te vinden moest men zich documenteren. Zo werd Dolle Mina automatisch een groep die persoonlijke stellingname stimuleerde. Het werd soms wel als hinderlijk ervaren dat het standpunt van een bepaalde partij steeds verdedigd werd door een aanhangster ervan[568]. Soms brachten politiek gebonden vrouwen standpunten naar voor waar niet iedereen het mee eens was, of waarvan men vond dat het teveel voortkwam uit hun partij. Op een bepaald ogenblik was er binnen Dolle Mina Gent een discussie om dat een aantal mensen vonden dat de groep van de RAL teveel invloed uitoefende[569]. Die tegenstellingen met niet politiek gebonden vrouwen waren altijd aanwezig, hoewel niet extreem. Sommigen voelden zich daar uiteindelijk toch minder goed bij dan anderen. Sommigen hebben omwille van die reden de groep verlaten[570].
Naar gelang Dolle Mina bleef bestaan, veranderden een deel van de leden. Net zoals in elke beweging verlieten bepaalde personen de groep en maakten plaats voor anderen die erbij kwamen. Een beweging moet immers verjongingsfases meemaken. Binnen Dolle Mina waren er wel altijd mensen die zeer actief waren, en mensen die er minder bij betrokken waren. Dit kan voorgesteld worden als concentrische cirkels waarbij de buitenste cirkel mensen waren die enkel naar de acties kwamen, tot de kern die verder nadacht over de werking en dergelijke. Dolle Mina Gent bestond ongeveer uit 50 à 100 leden, waarvan er een dertigtal naar de vergadering kwamen. De vaste actieve kern bestond dan weer uit ongeveer 15 à 20 vrouwen. Velen kwamen slechts opdagen als er iets speciaal aangekondigd werd. Dit is echter niet uitzonderlijk, want de meeste sociale organisaties werkten niet met duidelijke lidmaatschapscriteria. In praktijk was er meestal sprake van een grijze overgangszone tussen kernleden en diegene die af en toe participeerden aan een activiteit van de organisatie, zodat er vaak geen duidelijk onderscheid was tussen leden en niet-leden[571]. Ook was bij Dolle Mina, net zoals bij andere sociale bewegingen, de bovenstaande ideologie niet bij alle deelnemers even sterk of expliciet aanwezig. Ook op dit vlak kan er gesproken worden van een geheel van concentrische, ideologische cirkels: aan de rand reageert men tegen bepaalde disfuncties van het systeem, in het centrum wordt het systeem zelf in vraag gesteld[572]. Dolle Mina had een vaste kern met een grotere achterban. Hoeveel mensen ooit betrokken geweest zijn bij Dolle Mina is echter onduidelijk. Maar om het bondig samen te vatten: Dolle Mina verenigde alle mensen, oorspronkelijk zowel mannen als vrouwen, die ervan overtuigd waren dat de vrouw in een discriminerende positie verkeerde en die wensten te ijveren voor een nieuwe maatschappij waarin de creativiteit van iedere mens aan bod kon komen[573].
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[419] DECOCK, A-M., op.cit., p. 86.
[420] WHELEHAN, I., op.cit., p. 25.
[421] DECOCK, A-M., op.cit., p. 91-92.
[422] ibid., p. 87.
[423] ibid., p. 87.
[424] MAERTEN, M., op.cit, p. 2.
[425] TONG, R., Feminist Thought. A Comprehensive Introduction, Londen, 1989, p. 2.
[426] HUMM, M., op.cit., p. 119.
[427] ibid., p. 119.
[428] DECOCK, A-M., op.cit., p. 71.
[429] RASKIN, B., ‘Vlaams feminisme met veel gezichten’, in: De Nieuwe Maand, 1980, 23 (7), p. 713.
[430] ibid., p. 38.
[431] ibid., p. 71.
[432] HUMM, M., op.cit., p. 183.
[433] BANKS, O., Faces of Feminism: a Study of Feminism as a Social Movement, Oxford, 1981, p. 227.
[434] HUMM, M., op.cit., p. 183.
[435] DECOCK, A-M., op.cit., p. 72.
[436] TONG, R., op.cit., p. 72.
[437] ibid., p. 5.
[438] Radicaal feminisme wordt vaak verward met lesbisch separatisme. Beide stromingen zijn aan elkaar verwant, maar kunnen niet helemaal gelijkgesteld worden. Niet alle radicale feministen zien lesbische seksualiteit als enig alternatief.
[439] RASKIN, B., op.cit., p. 714.
[440] HUMM, M., op.cit., p. 129.
[441] ibid., p. 129.
[442] TONG, R., op.cit., p. 39.
[443] ibid., p. 2.
[444] ibid., p. 51.
[445] HUMM, M., op.cit., p. 130.
[446] ibid., p. 213.
[447] DECOCK, A-M., op.cit., p. 71.
[448] MAERTENS, M., op.cit., p. 3.
[449] DECOCK, A-M., op.cit., p. 73.
[450] HUMM, M., op.cit., p. 213.
[451] HARTMANN, H., ‘The Unhappy Marriage of Marxism and Feminism: Towards a More Progressieve Union’, in: NICHOLSON, L., The Second Wave: a Reader in Feminist Theory, New York, 1997, p. 99-100.
[452] BANKS, O, op.cit, p. 229.
[453] TONG, R., op.cit., p. 5.
[454] ibid., p. 173.
[455] RASKIN, B., op.cit., p. 713.
[456] Interview Ida Dequeecker door Wendy Wagemans, 10 april 2002, privé-archief interviewer.
[457] DOLLE MINA, Ontstaan, basisstandpunten, houding t.o.v. problemen, actiepunten, Gent, 1975, p. 1.
[458] ibid., p. 3.
[459] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 56.
[460] BÖMERS-VAN SOEST, M., ‘Dolle Mina groot gegroeid. Van losse kreten naar gefundeerde maatschappijkritiek’, in: Sekstant, 1972, 4, p. 10.
[461] DOLLE MINA, Ontstaan, basisstandpunten..., p. 3-4.
[462] Evolutie van Dolle Mina Gent 1970-1978’, overdruk uit De Grote Kuis’, 1978, 4 (3), p. 12.
[463] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 50.
[464] De Grote Kuis, 1978, 4 (3), p. 36.
[465] VAN SOEST, M., op.cit., p. 31.
[466] ibid., p. 33.
[467] Verslag algemene vergadering 7 april 1970, privé-archief Ida Dequeecker.
[468] VAN SOEST, M., op.cit., p. 65.
[469] ibid., p. 5.
[470] De Grote Kuis, 1974, 2 (1), p. 2.
[471]‘Gesprek met Dolle Mina’s’, in: Links, 25 juni 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[472] Bedenkingen (enkel voor intern gebruik), privé-archief Els Van Loon.
[473] Interview Roos Proesmans, in: Links, ‘Gesprek met de Dolle Mina’s’, RoSa, Organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[474] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 54.
[475] HOLTROP, A., op.cit., p. 4.
[476] Bedenkingen (enkel voor intern gebruik), privé-archief Els Van Loon.
[477] Interview Moniek Darge, 30 december 2002.
[478] Bedenkingen (enkel voor intern gebruik), privé-archief Els Van Loon.
[479] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 56.
[480] KRUITHOF, C., ‘Dolle Mina of de bevrijding van de vrouw. De Dolle Mina-beweging’,in: Kultuurleven, 1972, 3, p. 264.
[481] Bedenkingen (enkel voor intern gebruik), privé-archief Els Van Loon.
[482] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[483] Bedenkingen (enkel voor intern gebruik), privé-archief Els Van Loon.
[484] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[485] ibid.
[486] De Grote Kuis, 1976, 3 (2), p. 9.
[487] DELANOTE, A-M., op.cit., p. 102.
[488] BANKS, O., op.cit., p. 245.
[489] Deze drie factoren zijn ontleend aan OUTSHOORN, J., ‘’Feminisme en Marxisme...’, p. 344.
[490] ibid., p. 344.
[491] De Grote Kuis, 1976, 3 (2), p. 9.
[492] BANKS, O., op.cit., p. 245.
[493] JACKSON, S., op. cit., p. 12.
[494] MEULENBELT, A., Feminisme en socialisme: een inleiding, Amsterdam, 1979, p. 8.
[495] ibid., p. 9.
[496] HARTMANN, H., ‘The Unhappy Marriage of Marxism and Feminism. Towards a More Progressive Union’, in: NICHOLSON, L., The Second Wave: A Reader in Feminist Theory, New York, 1997, p. 97.
[497] BARRETT, M., Links en de vrouwenbeweging. Het wankele verbond, Weesp, 1980, p. 20.
[498] HARTMANN, H., op.cit., p. 97.
[499] MEULENBELT, A., op.cit., p. 84.
[500] ibid., p. 85.
[501] HARTMANN, H., op.cit., p. 98.
[502] Ongetiteld betreft Marxistische leer en feminisme, RoSa, archief Marleen Vervoort, ongeïnventariseerd.
[503] BARRETT, M., op.cit., p. 8.
[504] ibid., p. 27.
[505] Ongetiteld betreft Marxistische leer en feminisme, RoSa, archief Marleen Vervoort, ongeïnventariseerd.
[506] OUTSHOORN, J., ‘Feminisme en Marxisme...’, p. 359.
[507] ibid., p. 345-346.
[508] JACKSON, S., op.cit., p. 24
[509] ibid., p. 25.
[510] Uitnodiging (ongetiteld), Archief RUG, Dolle Mina 1972-1973, ongeïnventariseerd.
[511] Ongetiteld, privé-archief Moniek Darge.
[512] Ontwerp van een program, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1971-1974, ongeïnventariseerd.
[513] De Grote Kuis, 1973, 1 (1), p. 23.
[514] Interview Moniek Darge, 30 december 2002.
[515] Interview Josiane Rimbaut, 20 januari 2003.
[516] ‘Bilan Dolle Mina: waar staan we nu’ 16 mei 1979, AMSAB, Archief Godelieve Van Geertruyen, ongeïnventariseerd.
[517] afscheidsbrief Eric Goeman, De Grote Kuis, 1974, 2 (2), p. 6.
[518] ibid.
[519] antwoord volgend uit een eerste discussie, De Grote Kuis, 1974, 2 (2), p. 7.
[520] ibid.
[521] ibid.
[522] NUYTS, K., op.cit., p. 77.
[523] Interview Godelieve Van Geertruyen, 8 januari 2003.
[524] BANKS, O., op.cit., p. 245.
[525] ibid., p. 257.
[526] HOOGHE, M., ‘De organisatiestructuur…’, p. 154.
[527] DECOCK, A-M., op.cit., p. 94.
[528] Ongetiteld, Privé-archief Moniek Darge.
[529] Discussie omtrent de werking van Dolle Mina 30 april 1980, AMSAB, Archief Godelieve Van Geertruyen, ongeïnventariseerd.,
[530] KRUITHOF, C., ‘Dolle Mina of de bevrijding van de vrouw. De Dolle Mina-beweging’,in: Kultuurleven, 1972, 3, p. 263.
[531] ‘Dolle Mina: een nieuwe feministische golf’ (tijdschrift onbekend), maart 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[532] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[533] Interview Els Van Loon 9 december 2002.
[534] Interview Greta Craeymeersch, 12 december 2002.
[535] Interview Moniek Darge, 30 december 2002.
[536] ibid.
[537] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[538] ibid.
[539] zie hiervoor onder andere HOOGHE, M., Nieuwkomers op het middenveld…, p. 205.
[540] Interview Ida Dequeecker 18 november 2002.
[541] Interview Eric Goeman, 17 december 2002.
[542] Interview Josiane Rimbaut, 20 januari 2003.
[543] Interview Greta Craeymeersch, 12 december 2002.
[544] DE SMET, C., ‘Pleidooi voor iets meer dan begrip: aksie’, in: De Nieuwe Maand, 1977, 20 (8), p. 348.
[545] DECOCK, A-M., op.cit., p. 94.
[546] ibid., p. 94.
[547] ibid., p. 95.
[548] ibid., p. 95.
[549] ‘Gesprek met Dolle Mina’s’, in: Links, 25 juni 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[550] Ongetitelde vragenlijst, privé-archief Ida Dequeecker
[551] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[552] VAN MECHELEN, R., De meerderheid..., p. 18.
[553] DECOCK, A-M., op.cit., p. 93.
[554] KRUITHOF, C., op.cit., p. 265.
[555] Natuurlijk werd er ook gereageerd als een vrouw teveel de bovenhand probeerde te voeren. De gelijkwaardigheid van alle leden moest behouden blijven.
[556] DOLLE MINA GENT, ‘Evolutie van Dolle Mina Gent 1970-1978’, op.cit., p. 14.
[557] Interview Roos Proesmans, in: HOOGHE, M., Nieuwkomers op het middenveld…, p. 205.
[558] Interview Chantal De Smet, in: De Morgen, ‘De eerste stapjes van het Vlaams feminisme’, 14 mei 1988, privé-archief Els Van Loon.
[559] VAN SOEST, M., op.cit, p. 65.
[560] Interview Godelieve Van Geertruyen, 8 januari 2003.
[561] DE SMET, C., ‘Pleidooi voor iets meer …’, p. 351.
[562] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[563] ibid.
[564] Interview Els Van Loon, 9 december 2002.
[565] Interview Moniek Darge, 30 december 2002.
[566] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[567] Behalve dan uiteraard bij het einde van Dolle Mina Antwerpen.
[568] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[569] Interview Godelieve Van Geertruyen, 8 januari 2003.
[570] Interview Greta Craeymeersch, 12 december 2002.
[571] HOOGHE, M., Nieuwkomers op het middenveld..., p. 38.
[572] WALGRAVE, S., ‘Nieuwe sociale bewegingen: een type van sociale bewegingen’, in: Tijdschrift voor Sociologie, 1992, 13 (1), p. 91.
[573] Ongetitelde vragenlijst, privé-archief Ida Dequeecker