Hoe dol was Dolle Mina? De geschiedenis van de Dolle Mina's in Vlaanderen. (Katrijn De Smit) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk 2. Dolle Mina in Vlaanderen
2.1. Hoe Dolle Mina? Wat Dolle Mina? Waarom Dolle Mina?
De oorsprong van Dolle Mina Vlaanderen ligt ook bij de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam in 1969. De groep volgde het voorbeeld van de gelijknamige Nederlandse, vooral Amsterdamse groep, die enkele maanden eerder was ontstaan. Een internationale invloed is hier dus duidelijk aanwezig. Toch zou het onjuist zijn de opkomst van Dolle Mina in Vlaanderen uitsluitend toe te schrijven aan Nederlandse invloed. De naam is weliswaar van Nederland afkomstig, en de Dolle Mina’s daar hebben met hun acties model gestaan voor de Vlaamse beweging. Zonder het Nederlandse voorbeeld zou Dolle Mina in België nooit op die manier ontstaan en geëvolueerd zijn, wat echter niet wil zeggen dat er niets zou zijn gebeurd. “Ook zonder dat lichtende voorbeeld uit Nederland zouden we ons actief voor de emancipatie hebben ingezet. Wellicht hadden we het dan op een andere manier gedaan, maar in elk geval zou je van ons gehoord hebben”[198]. De ontevredenheid van vrouwen, het openlijke seksisme in linkse en progressieve groepen,… waaruit Dolle Mina ontstond en die aan de basis lag van de tweede feministische golf in West-Europa, werd ook in Vlaanderen beleefd. “Zolang we nog studeerden ging het er bij ons nogal gelijk aan toe. Vergaderingen, betogingen, studeren, vrijen, het beetje huishoudelijk werk dat er te doen was: we deelden alles en ik had niet de indruk de traditionele vrouwenrol te spelen. Maar eens getrouwd en moeder, werd opeens van mij verwacht dat ik me als huisvrouw zou ontpoppen en mijn gezin zou laten voorgaan op al mijn andere interesses en activiteiten. Dat zou je in een ‘progressief’ midden als het onze niet verwacht hebben, maar toch was ik niet de enige vrouw die dergelijke omwenteling in haar leven meemaakte. Zoiets brengt spanningen teweeg. Ik was het die voor kinderopvang moest zorgen als ik mee wou gaan naar een vergadering, vroeger sprak het vanzelf dat ik gewoon ging…”[199]. Veel Dolle Mina’s van het eerste uur hebben dit soort discriminatie aan den lijve ondervonden. Ook de malaise binnen de progressieve groepen, waardoor feministische groepen ontstonden in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië was hier terug te vinden: “Eigenlijk is Dolle Mina gegroeid uit de mei ’68 bewegingen, die heel erg voor maatschappelijke vernieuwingen waren enzo. Na een tijd merkte je dan dat er binnen die groepen nieuwe discriminaties zijn ontstaan, want dat werd helemaal gedomineerd door mannen, en vrouwenbelangen kwamen er ook niet meer bij kijken. Eigenlijk als tegenreactie is dan in Nederland Dolle Mina ontstaan. In België werd dat overgenomen in Antwerpen door Roos Proesmans”[200]. Dolle Mina groeide grotendeels uit de onvrede van jonge linkse vrouwen. Door de traditionele rolverdeling van de bestaande actiegroepen werden feministische eisen als onbelangrijk terzijde geschoven: “Feminisme, we zouden er misschien ook wat moeten aan doen, maar het heeft niets met politiek te maken”[201]. Enkele jaren later kon niemand die zich progressief noemde, zich nog zo een uitspraak veroorloven. De evolutie van de vrouwenbeweging ontkrachtte deze stelling immers (denk bijvoorbeeld maar aan de politieke urgentieprogramma’s van de vrouwenbeweging, vrouwengroepen die opkomen binnen politieke partijen, discussies rond feministische knelpunten die vaak zwaar politiek geladen waren). Dolle Mina lag mee aan de basis van deze evolutie. Dolle Mina’s in Vlaanderen en Nederland stelden: “Als we niet willen dat we daags na de revolutie de boel mogen opkuisen en soep koken voor de heren kameraden, dan moeten we daar nu wat aan gaan doen”[202].
De oprichting valt duidelijk te situeren in een milieu ontstaan uit de studentencontestatie van de tweede helft van de jaren zestig, en dat zich afzette tegen de heersende burgerlijke cultuur. In gesprekken met Dolle Mina’s legden ze er zelf steeds de nadruk op dat dit het tijdskader was waarbinnen het ontstaan van Dolle Mina te situeren is; Dolle Mina staat niet los van wat er gebeurde na mei ‘68: “de jaren zestig, begin jaren zeventig: je had een hele periode van allerlei bewegingen die bezig zijn. Het is niet zo dat de Dolle Mina’s zomaar uit de lucht zijn komen vallen. Het was de periode van de anti-oorlogsbetogingen, mei ’68: dat was wel het tijdskader. Anders is dat absoluut onverstaanbaar. (…) Het feminisme en die acties begonnen wel overal op te duiken, dus was het niet abnormaal in die tijdsgeest dat we zeiden ‘we gaan dat hier ook eens proberen’”[203]. Chantal De Smet formuleerde het kort en bondig als volgt: ‘De vrouwen die de feministische beweging gedragen hebben, vonden allemaal hun roots in de jaren ’60. Alles is toen een beetje geëxplodeerd’[204].
Op het ogenblik dat Dolle Mina opgericht werd, bestond er geen gelijkaardige vrouwenbeweging als alternatief. Als men vóór Dolle Mina lid wou worden van een vrouwenbeweging, kon dat enkel bij de bestaande politieke organisaties, iets wat vele vrouwen niet wilden[205]. Er bestonden al tal van vrouwenorganisaties, maar die hadden essentieel weinig veranderd. “Om een essentiële verandering in de huidige maatschappelijke toestand te bewerkstelligen, is er een beweging als Dolle Mina nodig. Die kan buiten de gevestigde structuren werken”[206]. Aangezien Dolle Mina een onmiddellijk succes kende, heeft de beweging een groot aantal mensen zeker aangesproken. Dolle Mina heeft een snaar geraakt, wat er op wijst dat de tijd er rijp voor was. Dolle Mina sprak een aantal vrouwen aan die nergens terecht konden met hun problemen, conflicten en emoties. Het was echter nog iets heel anders om ook acties te voeren. Diegenen die echt lid werden, konden zich achter de doelstelling van Dolle Mina zetten en werden aangetrokken door hun strijdbare boegbeeld[207].
Dolle Mina was dus één van de autonome vrouwengroepen binnen de jongere vrouwenbeweging, die bij haar ontstaan in 1970 mee de vrouwenbeweging in een stroomversnelling bracht na een tijd van langzame vooruitgang. Onder autonome groepen verstaan we groepen die geen formele banden hebben met grotere, door mannen gedomineerde instellingen, zoals politieke partijen, vakbonden, culturele instellingen...
Een definitie van ‘Dolle Mina’ kan niet beter omschreven worden dan door henzelf:
“Dolle Mina is een contestatiebeweging met als doel de volledige en feitelijke ontvoogding van de vrouw. Zij wil volledige gelijkwaardigheid van man en vrouw in alle opzichten: sociaal-economisch, politiek en juridisch. Te dien einde wil Dolle Mina allereerst het zelfbewustzijn van de vrouw als mens ontwikkelen en een mentaliteitsverandering doen plaatsvinden, die de huidige relatie man-vrouw, vrouw-kind en vrouw-gezin zal ontdoen van de traditionele dogma’s, ten voordele van een relatie die aan man en vrouw gelijk initiatief en verantwoordelijkheid laat en die gebaseerd is op een gelijke takenverdeling”[208]
Aangezien Dolle Mina ijverde voor de opheffing van de bestaande vrouwenproblemen, rijst de vraag waarom de beweging nog nodig was terwijl er verschillende vrouwenbewegingen zich reeds met deze problemen bezighielden. Dolle Mina vond dat bij een overzicht van de bewegingen die vrouwenbelangen behartigden, er volgende onderverdeling ontstond:
ofwel aanvaardden zij de traditionele rol van man en vrouw, en wilden ze er alleen maar voor ijveren dat de vrouw deze rol beter ging spelen (bv. door naai- en kookcursussen).
ofwel zagen ze de maatschappij in functie van de vrouw. In dit geval beperkten ze zich tot het omkeren van de rollen, waardoor voorbijgegaan werd aan het kernprobleem, namelijk de gezamenlijke bevrijding van man en vrouw als mens.
ofwel wilden zij slechts voor de vrouw dezelfde mogelijkheden verzekeren waarover de mannen reeds beschikten onder de bestaande sociale omstandigheden.
In tegenstelling met deze organisaties ging Dolle Mina verder en wilde zij een beweging zijn die door middel van sociale strijd de vrouw als mens bevrijdde. Zij wilde dit doen door de verandering van de bestaande maatschappij. Dolle Mina stelde immers dat er geen oplossing kon komen voor het emancipatieprobleem door aan vrouwen dezelfde ‘rechten’ toe te kennen als aan mannen, omdat dit zou betekenen dat vrouwen dezelfde onvrijheden als mannen zouden delen[209]. Bovendien waren de meeste vrouwenbewegingen politiek gebonden, terwijl Dolle Mina geen binding tot een bepaalde politieke partij aanvaardde en bijgevolg een groepering wilde zijn, die alle krachten ter ontvoogding van de vrouw samenbundelde, ongeacht ideologische meningsverschillen[210]. Dolle Mina wilde helemaal iets anders zijn dan een traditionele vrouwenbeweging, want die stond geen maatschappijhervorming voor. Het voornaamste doel van Dolle Mina was een drukkingsgroep zijn, die alle discriminatiepunten in het kader van de klassenstrijd plaatste[211]. Dolle Mina viel vooral op door haar radicale stellingname en acties.
Dolle Mina in Vlaanderen is dus ontstaan naar Nederlands voorbeeld en heeft daarbij ook de naam overgenomen. Deze naam werd bedacht door Selma Leydesdorff, die in de kerngroep van Dolle Mina Nederland actief was, en van die kerngroep het verzoek kreeg de geschiedenis van de vrouwenbeweging in Nederland te onderzoeken. Bij het schrijven stuitte ze op Wilhelmina Drucker, een vrouw die honderd jaar eerder al dezelfde doelen nastreefde als de nieuwe actiegroep: de bewustmaking en bevrijding van de vrouw in een socialistisch perspectief. Wilhelmina Drucker had de scheldnaam ‘IJzeren Mina’ gekregen, maar dat klonk te geharnast en daarom werd besloten om er ‘Dolle Mina’ van te maken[212]. ‘Dolle Mina’ klonk aantrekkelijk, en dat was voor de buitenwereld heel belangrijk. Dolle Mina heeft er (vooral in Nederland) vanaf het begin sterk de nadruk op gelegd dat het om ‘leuke meiden’ ging, die er mooi en sexy uitzagen. Er moest absoluut vermeden worden dat de buitenwereld hen lelijk of truttig zou vinden. Ze vonden het bovendien belangrijk dat Dolle Mina’s niet gestigmatiseerd zouden worden als oude vrijsters, manwijven of lesbiennes. Om aandacht te trekken vond Dolle Mina het nodig er goed uit te zien, dus voor foto’s werden de mooiste Dolle Mina’s uitgekozen. Dat was paradoxaal, omdat ze er juist tegen vochten dat de vrouw alleen gezien werd als een lustobject, maar voor publiciteit hadden ze veel over[213].
Wilhelmina Drucker (1847-1925) wordt beschouwd als één van de pioniersters van de Nederlandse vrouwenbeweging. Deze beweging was ook in Nederland in essentie een burgerlijke beweging, die streefde naar de formele gelijkstelling van vrouwen en mannen. Eisen, zoals het recht op studeren en het recht om een beroep te mogen uitoefenen, bleven voordien beperkt tot een bevoorrechte klasse. Als kind van een ongehuwde moeder stamde W. Drucker echter, in tegenstelling tot de meeste andere voorvechtsters van de emancipatiebeweging, uit een arm milieu. De basis van haar strijd werd gelegd door het besef van onrecht dat haar moeder werd aangedaan: de vrouw had moeite de eindjes aan elkaar te knopen en moest daarenboven opboksen tegen de fatsoensnormen van het negentiende-eeuwse Nederland. Haar omgeving maakte haar snel bewust van de scherpe tegenstelling tussen rijk en arm. Op vrij late leeftijd sloot zij zich aan bij de socialistische beweging, waar ze ontdekte dat vrouwen zelden of nooit aan het gesprek deelnamen. Om hierin verbetering te brengen richtte ze de Amsterdamse Vrije Vrouwenbeweging op, waarvan de gedachte werd uitgedragen door het weekblad Evolutie[214]. De Dolle Mina’s in Nederland hebben dit tijdschrift een tijdlang verder uitgegeven. De artikelen, die Wilhelmina’s ideeën propageerden (ze zette zich bijvoorbeeld af tegen het huwelijk en het traditionele gezin), ontlokten veel verontwaardiging en tegelijk ook veel bijval. Ze hield er haar bijnaam aan over. Wilhelmina was zich bewust dat het verwerven van burgerlijke rechten niets aan de toestand van de arbeidsters zou veranderen, tenzij eerst de sociale onrechtvaardigheden ongedaan gemaakt werden. De ‘suffragettes’ sloten immers ook de ogen voor de werkomstandigheden van de arbeidersvrouwen. Vrouwenemancipatie was volgens haar slechts mogelijk samen met sociale emancipatie. Ondanks het feit dat Wilhelmina Drucker zeer actief is geweest, was ze op het einde van haar leven een vereenzaamde en teleurgestelde vrouw. Zij bleef van mening dat de strijd in feite nog helemaal moest beginnen. De vrouwenbeweging was blijven steken in de strijd voor het vrouwenkiesrecht, maar aan de wezenlijke verandering van de plaats van de vrouw in de maatschappij was niets gedaan[215]. “Stemrecht. En dan?”.
De Dolle Mina-beweging deelde dit standpunt en was eveneens van oordeel dat de vrouwenemancipatie zonder klassenstrijd maatschappijbestendigend en -integrerend werkt. Aangezien zij tot voorloopster van de beweging uitgeroepen was, werd een naam gekozen die zou verwijzen naar de verwantschap. Bovendien had de naam Dolle Mina ook de bedoeling deze figuur weer uit de schaduw te halen.
2.3. Actievorm en voorbeeld Nederland
De nieuwe beweging moest gehoor krijgen bij het publiek, en na de provo-traditie lagen de ‘ludieke acties’ voor de hand. Dit zijn speelse acties, die mensen aan het lachen maken en dus aandacht trekken, maar die de bedoeling hebben na de lach de mensen de ernstige problematiek, die achter de acties schuilt, duidelijk te maken[216]. Hierdoor moest het grote publiek wakker geschud worden. Vrouwen werden immers als tweederangsburgers beschouwd, en Dolle Mina was een drukkingsgroep die via ludieke straatacties en activiteiten gingen ageren om gelijkberechtiging af te dwingen. Ze wilden onder de aandacht brengen dat vrouwen genoeg hadden van hun ongelijke situatie. Door een speelse en leuke aanpak wilden ze een schokeffect creëren en doordringen tot een breed publiek. Oorspronkelijk waren dus afzonderlijke prikacties dé weg om hun eisen kracht bij te zetten. Deze prikacties waren er op gericht zoveel mogelijk aandacht te trekken en mensen te ‘prikkelen’ om door te denken over allerlei zogenaamde vanzelfsprekendheden in het gedrag van man en vrouw. Dolle Mina, als autonome groep, richtte zich met deze acties in principe tot de hele maatschappij en probeerde zo veel mogelijk in de kijker te lopen (in tegenstelling tot de geïntegreerde groepen die zich enkel richtten op hun achterban). Dolle Mina wilde geen reformistische acties voeren, daar ze niet geloofde dat ze langs de weg van de gemeenteraad of het parlement haar ontvoogding zou bereiken. Een krantenartikel van die tijd gaf hen gelijk: “Eisen kenbaar maken op provo-achtige manier is nog zo dwaas niet. De afgestompte voorbijganger heeft sterke prikkels nodig om iets gewaar te worden. Moesten ze de bureaucratische weg kiezen om problemen in te willigen, zouden ze dat in het bejaardentehuis nog niet beleven”[217]. Als drukkingsgroep konden ze hun rol wel vervullen indien hun eisen opgenomen werden in het programma van diverse partijen.
Toch kunnen dergelijke acties ook een eerder schadelijk dan een gunstig effect opleveren. Dat blijkt niet alleen uit de media die hoofdzakelijk het spectaculaire aspect van dergelijke acties rapporteren, maar ook uit het effect bij de vrouwen zelf die omwille van de ludieke acties de beweging gechoqueerd de rug hebben toegekeerd.
In Nederland had feminisme eind jaren zestig een antieke klank gekregen, die enkel in verband gebracht werd met kiesrecht en suffragettes. Het werd zelfs niet gekoppeld aan Man Vrouw Maatschappij. Niettegenstaande was het op dat ogenblik de enige organisatie met als doel “gelijke ontplooiingskansen voor mannen en vrouwen te bevorderen, met de nadruk op het opheffen van de achterstand van de vrouw”[218]. Eind jaren zestig smeulde er nog wat na van de provo -en studentenacties, hippies en bewegingen die de herziening van hiërarchische sociale verhoudingen bepleitten. Maar de provo’s hadden zichzelf opgeheven, en MVM hield de strijd binnenskamers, waardoor de straat vrij was. Opeens was daar Dolle Mina, die de straten en pleinen van Amsterdam in bezit nam met korte, snelle acties, en niemand onberoerd liet. Na enkele weken was de beweging uitgegroeid tot een legende en een soortnaam. Elke vrouw die in het openbaar een sigaret opstak of een motorfiets bestuurde, heette vanaf nu Dolle Mina[219]. Men was overeengekomen dat de eerste acties erop gericht moesten zijn zoveel mogelijk aandacht te trekken en een beetje te treiteren op een onconventionele manier. Politieke en maatschappelijke achtergronden en het waarom van de ongelijkheid moesten pas later aan de orde komen. Toch was dit vanaf de begintijd reeds belangrijk. De eerste Dolle Mina’s haalden hun motivatie uit de snel groeiende aanhang en de merendeels gunstige persreacties.
De allereerste officiële actie in Nederland, op 23 januari 1970, was de bestorming van het kasteel Nijenrode. Daar werden toekomstige bedrijfsleiders en diplomaten opgeleid, maar vrouwen waren er niet toegelaten. De Dolle Mina’s kregen bij hun aankomst te horen dat hun actie zinloos was, omdat vrouwen het jaar nadien wel toegelaten zouden worden. Maar ze waren naar buiten gekomen en het leverde een enorme publiciteit op voor Dolle Mina. De Nijenrode-actie werd nog diezelfde dag in Amsterdam voortgezet met de verbranding van een dameskorset bij het standbeeld van Wilhelmina Drucker, bij wijze van postume hulde. Deze actie van de Nederlandse feministen was niet uniek, want ook de vrouwen van de Amerikaanse Women’s Liberation Movement hadden zich op deze manier ‘bevrijd’.
De dag daarop trok Dolle Mina naar het stadhuis, om pas gehuwde koppels bij het buitenkomen te vragen: “Wie haalt het haardotje uit de gootsteen?” en bruiden op te roepen om geen keukenslavin te worden[220]. Later werden er openbare waterplaatsen voor mannen symbolisch afgesloten met roze linten, om ook voor vrouwen en kinderen openbare en schone toiletten te eisen.
De actie die waarschijnlijk het slechts begrepen werd, was het nafluiten van mannen op straat. Sommigen vroegen zich af wat het aanklampen en in de billen knijpen van mannen met emancipatie te maken had. Dolle Mina wou door de omkering van de rollen alleen maar aantonen hoe belachelijk mannen zich tegenover vrouwen konden aanstellen en hoe lastig dit was[221]. Er werden ook vreedzamer acties gevoerd zoals het opstellen van kinderboxen op het Beursplein, om aandacht te vragen voor het nijpend tekort aan kinderkribben. Deze actie oogstte meer sympathie, wat erop wijst dat er van vrouwen steeds verwacht werd dat ze zich zorgen maken over kinderen[222]. Niet de laatste, maar één van de beste acties was de bezetting van de redactielokalen van Nederlands meest gelezen vrouwenblad Margriet in februari 1970. Met behulp van bezems, doeken en sponzen begonnen ze een bliksem-schoonmaakactie om het gebouw te zuiveren van “kwade invloeden”. Onder het motto ‘Er zit een luchtje aan de damesbladen’ werden kantoren en personeelsleden met geurige deodorants bespoten. Dit blad werd als symbool uitgekozen om de aandacht te vestigen op het traditionele vrouwbeeld dat via dit soort tijdschriften aan de lezers werd voorgeschoteld: thuis en dienstbaar aan man en kinderen[223]. De opsomming van de rubrieken stond ongeveer gelijk aan de opsomming van de elementen van de klassieke vrouwenrol: koken, mode, kinderverzorging, binnenhuisinrichting en dergelijke[224]. Vrouwenbladen namen wel eens stukken op over vrouwenemancipatie, maar de rubriekenindeling veranderde daardoor niet essentieel. Later zou Libelle-Rosita trouwens aan de Vlaamse Dolle Mina’s vragen om die actie ook eens bij hen te komen opvoeren, maar voor acties op aanvraag voelden Dolle Mina’s niets[225].
Ook buiten Amsterdam deed Dolle Mina snel van zich spreken. Op 29 januari 1970 werd er in Utrecht bijvoorbeeld geprotesteerd tegen de verkiezing van een Miss Cinemanifestatie als finale van een gelijknamig filmfestival, waarvan de hoofdprijs een rol in een film was. De organiserende cineast Pim de la Parra moest zijn initiatief bekopen met een korte ontvoering. Maar in heel Nederland werden er lokale kernen opgericht, zoals te Eindhoven, Arnhem, Maastricht, Leeuwarden, Tilburg, Breda, Den Bosch en Vught. Een van de bekendste acties uit het begin van de jaren zeventig vond in Utrecht plaats. Daar werd op 16 maart 1970 de kreet Baas in Eigen Buik gelanceerd (met viltstift geschreven op de blote buiken van de Dolle Mina’s), die sindsdien een eigen leven is gaan leiden[226].
De media berichtten enthousiast en uitgebreid over Dolle Mina. Op voorpagina’s van kranten in binnen- en buitenland verschenen actiefoto’s, en het journaal zond beelden van de acties en interviews met Dolle Mina’s uit. Binnen een week had Dolle Mina nationale bekendheid verworven door de uitgekiende acties waar de media gek op bleken te zijn. Bijna iedereen in Nederland had na die eerste week wel van Dolle Mina gehoord[227]. De groep ontving steunbetuigingen en reacties uit de meest onverwachte hoeken. Achter het mediabeeld ging oorspronkelijk een groepje van twintig totaal overrompelende mensen schuil. De eerste Mina’s hadden immers niet verwacht dat er zoveel belangstelling zou komen: “we hadden gedacht dat de groep zich in Amsterdam zou uitbreiden tot ongeveer vijftig mensen. De bedoeling was dan dat we na de acties zouden gaan lezen over allerlei dingen waar we nog niet genoeg van afwisten, en dat was toen al heel wat. Maar de reacties stroomden binnen. Het was erg moeilijk om de stormloop op te vangen en het nog met elkaar eens te zijn ook. Vele mensen kwamen op de publicaties af en dachten dat het allemaal leuk en vrolijk werk was.”[228]. Duizenden mensen wilden lid worden van Dolle Mina. Mensen uit dezelfde plaats of regio werden met elkaar in contact gebracht, en zo ontstonden lokale afdelingen die geheel zelfstandig opereerden.
De media zagen in Dolle Mina vaak alleen maar iets leuks, dat leven in de brouwerij bracht. Een zienswijze die Dolle Mina ook nogal wat schade heeft berokkend, omdat grote groepen onderdrukte vrouwen zich door het speelse leuke beeld, dat de publiciteitsmedia van Dolle Mina gaven, niet met haar vereenzelvigen[229].
Met de snelle, door het publicitaire succes aangewakkerde, groei van Dolle Mina, deden echter ook tegenstellingen hun intrede in de beweging. Iedereen kon haar eigen invulling geven aan Dolle Mina. Twee maanden na de eerste actie werd het eerste landelijk congres georganiseerd om de organisatievorm, het coördineren van acties, een concreet programma te bespreken en de ideologie uit te schrijven. Daar kwamen alle tegenstellingen tot een uitbarsting[230]. Dit congres betekende het einde van de eerste fase, namelijk het in het nieuws komen door ludieke acties. Men zou meer naar de kern van de problemen gaan, en dat kon alleen maar na de problemen grondig bestudeerd te hebben. De meeste media waren zeer teleurgesteld door de serieuze toon van het eens zo vrolijke Dolle Mina. De aandacht van de pers voor Dolle Mina nam na het congres dan ook snel af[231].
In België raakten alleen de meest sensationele acties uit Nederland bekend. Zo kwam de actie rond kindercrèches bijvoorbeeld minder goed uit de verf[232]. Dolle Mina Vlaanderen nam de ludieke actievorm over, wat er voor gezorgd heeft dat ze op korte tijd en met een beperkt aantal leden ook een grote naambekendheid verworven heeft.
In theorie kan de Dolle Mina beweging opgesplitst worden in twee delen. Enerzijds de beweging die de ludieke acties voerde, maar anderzijds de beweging die heel snel uitgroeide tot een serieuze sociale beweging. In praktijk was dit uiteraard niet zo strikt gescheiden. De beweging werd immers al ernstig op het ogenblik dat er nog ludieke acties gevoerd werden. Hierna volgt een overzicht van de ludieke acties van Dolle Mina in verschillende steden in Vlaanderen. Het blijft louter bij een beschrijving van de acties, waarbij er veel aandacht besteed wordt aan de stijl en de toon die Dolle Mina hanteerde. Dit geeft een beter beeld van hoe Dolle Mina overkwam bij haar tijdgenoten. Het wordt duidelijk dat de acties en de onderwerpen zeer gelijkaardig zijn in de verschillende steden. De thema’s waarrond er actie gevoerd werd, zullen echter pas in een later hoofdstuk uitgewerkt worden. De reden hiervoor is dat Dolle Mina niet met acties begonnen is na haar studie van de vrouwenproblematiek, maar dat die studie voortvloeide uit de acties. Het zou een verkeerd beeld oproepen indien eerst de achtergrond van de eisen toegelicht wordt, aangezien Dolle Mina die achtergrond zelf nog niet had op het ogenblik van haar eerste actie. De studie was het resultaat van het succes dat de beweging kende na de eerste acties. In een aantal steden is men zelfs niet tot studie gekomen en zijn er enkel acties gevoerd. Daar overleefde Dolle Mina haar eerste succes niet. Van zodra de het nieuwe eraf was, het publiek niet meer reageerde op activiteiten en de beweging aan bezinning toe was, verdwenen de meeste groepen[233]. Zelfs in Antwerpen, waar Dolle Mina Vlaanderen ontstaan is, is de beweging niet lang meer blijven bestaan naarmate men dieper begon na te denken en de werking ernstiger werd. Na het einde van de spontane beweging kreeg men er te kampen met interne problemen.
Buiten Dolle Mina Gent, dat bleef bestaan tot in de jaren tachtig, heeft Dolle Mina maximum twee jaar bestaan. Aangezien dit niet lang is, zal naast de beschrijving van de ludieke acties ook de evolutie, eventueel de werking en het einde van de groep weergegeven worden. Zo kan er een duidelijk beeld opgehangen worden van elke Dolle Mina-kern in haar geheel, zonder versnippering over de verschillende hoofdstukken. Bovendien wordt op die manier de evolutie van ludiek en spontaan, naar ernstiger en uiteindelijk naar het einde beter geïllustreerd. Voor Gent is het onmogelijk deze evolutie te schetsen, omdat de beweging te lang bestaan heeft, dus zal er wat Gent betreft enkel gefocust worden op de ludieke beginperiode. De verdere ontwikkeling van deze groep komt wel doorheen de hoofdstukken aan bod.
Om misverstanden te vermijden rest er nu nog op te merken dat hoewel de aanpak van de Dolle Mina’s oorspronkelijk ludiek en spontaan was, de bedoeling wel altijd geweest is een ernstige boodschap uit te dragen naar hun publiek. Dat publiek moest zich ervan bewust worden dat de discriminatie van vrouwen nog steeds niet opgelost was, en daar werden ze ook al op gewezen door de ludieke acties.
2.4.1. Antwerpen
2.4.1.1. Acties
De oorsprong van Dolle Mina Vlaanderen lag in Antwerpen. Op zaterdag 28 februari 1970 kwamen de Antwerpse Dolle Mina’s voor het eerst samen. Roos Proesmans had een brief geschreven naar de Nederlandse Dolle Mina’s, vrijwel direct na de eerste acties in Nederland, om informatie in te winnen met als doel iets soortgelijks in Vlaanderen op te richten. Enkele dagen later kreeg ze vier Amsterdamse Dolle Mina’s op bezoek om uit te leggen hoe het er bij hen aan toeging. Ze organiseerden zelfs een persconferentie bij Proesmans thuis met een paar journalisten en eventuele Vlaamse Dolle Mina’s om zichzelf en hun doelstellingen kenbaar te maken. Daarna heeft Roos Proesmans een aantal vrienden en kennissen opgebeld met de vraag of ze geen zin hadden om Dolle Mina in Vlaanderen, of beter gezegd Antwerpen, mee op te starten. Zo is het in feite begonnen, het was niet echt gepland[234]. Er verscheen ook een kleine aankondiging in de krant, waarbij het adres van Roos Proesmans werd opgegeven als contactadres. De allereerste uitnodiging klonk als volgt[235]:
beste mina,
ik verwacht u
op zaterdag 28 feb.
vanaf 2.30 u.
bij roos proesmans
oude koornmarkt 30 a’pen
babysit is voorzien
tot zaterdag
mina
De afwezigheid van hoofdletters is zoals in het origineel, en er wordt soms geïnterpreteerd dat het niet gebruiken van hoofdletters diende om het revolutionaire vuur te stimuleren[236].
“Vanaf dan is het allemaal razendsnel gegaan. De belangstellenden stroomden toe. Op onze eerste vergadering waren er een honderdtal aanwezigen, die elkaar van haar noch pluim kenden en die er de meest uiteenlopende ideeën op nahielden”[237]. Op die eerste contactvergadering moest men een plaats zoeken op stoelen, tafels en op de grond, en er werd gepraat, gerookt en gelachen. Er hing iets in de lucht van solidariteit en van wij-gaan-morgen-de-wereld-veranderen, of toch minstens verbazen[238]. De vraag was enkel hoe. Aan ideeën was er geen gebrek: pamfletten uitdelen aan de vrouwen die in de cafetaria’s op de ‘Keyserlei’ en de ‘Meir’ hun namiddag doorbrengen met taartjes eten; een porno-filmzaal bezetten; op zaterdagavond dancings bestormen en aan de muurbloempjes leren hoe ze mannen ten dans kunnen uitnodigen, … . Dat is er echter nooit van gekomen. Uiteindelijk werd er besloten om de daaropvolgende woensdag, 4 maart 1970, op te stappen naar een verzekeringskantoor waar mannen wel en vrouwen niet mochten roken, onder de slogan ‘Vrouwen hebben ook recht op longkanker’, terwijl ze zelf het voorbeeld gaven door ondertussen sigaren te roken. Een reglement dat vrouwen verbiedt wat aan mannen wordt toegestaan, betekent immers discriminatie. Deze discriminatie in verband met het roken was slechts de aanleiding om het publiek erop attent te maken dat vrouwen en mannen in de arbeiderswereld geen gelijke rechten hebben. Dat werd duidelijk in de pamfletten die overhandigd werden aan de kantoorbedienden. Er werd op een cynische toon aan de vrouwen gevraagd waarom zij verplicht waren hun ‘kankerstokje’ stiekem in de toiletten te roken, terwijl hun mannelijke collega’s in de burelen de lucht mochten verpesten. Ze veronderstelden dat de directie hen misschien tegen kanker wilden beschermen en vrouwen minder loon betaalden om te verhinderen dat ze zouden toegeven aan hun behoefte, of dat de directie misschien een tactiek toepaste op lange termijn om meer promotiekansen voor de vrouw te scheppen door hun mannelijke collega’s eerder naar het graf te sturen. Deze ironische toon kaartte de sociaal-economische discriminatie van de vrouw aan: “Mevrouw, u hebt ook recht op longkanker. U hebt recht op gelijk loon voor gelijk werk. U hebt recht op gelijke promotiekansen”[239]. Toch kwam het naar eigen zeggen minder goed uit de verf dat ze het ook gemunt hadden op de discriminatie in de lonen, dus dat het om meer ging dan enkel het rookverbod[240]. Hierna ging het in stoet verder naar het dichtsbijgelegen politiekantoor, waar ze aandacht vroegen voor het probleem van vrouwen in ‘mannenberoepen’. Op deze manier wilde Dolle Mina de dubbele maatstaven in de samenleving veroordelen: “Heren agenten, Dolle Mina heeft de strijd aangebonden tegen de mannenmaatschappij. Dolle Mina rekent daarbij ook op uw steun en bescherming die de vrouw in deze mannenmaatschappij zo weinig krijgt. Zou het voor u ook niet prettiger zijn met vrouwelijke collega’s samen te werken? Als wij ooit opgeleid zouden worden, dan liefst door vrouwelijke agenten”[241]. Na deze actie was Dolle Mina Antwerpen een feit.
Vervolgens kwamen de slechte kinderopvangvoorzieningen op het programma. Op 15 maart werd de gemeenteraadszitting verstoord door er een pamflet, versierd met een roze strik, af te leveren en voor te lezen om meer en betere crèches te eisen. Zo waren de Dolle Mina’s de eersten, die niet tot de gemeenteraad behoorden, die ooit in de Antwerpse raad hebben mogen spreken[242]. Het meebrengen van kinderen moest het gebrek aan crèches illustreren. In hun pamflet maakten de Dolle Mina’s duidelijk dat ze zich het probleem van de kinderkribben persoonlijk aantrokken. Ze argumenteerden dat het aantal vrouwen met kinderen die in Antwerpen uit werken ging groot was, en dat het aantal baby’s die konden opgenomen worden in kinderkribben te klein was: “280 namelijk om maar eens te zeggen hoe klein”[243]. Voor het probleem van de kinderlast zagen ze de kinderkribbe als de oplossing, want zoals de zaken er op dat moment voorstonden, was het vooral de ‘moeder van de vrouw’, de ‘moeder van de man’, de ‘mevrouw van beneden’ of de ‘mevrouw van ernaast’, die op de kinderen paste. Dolle Mina benadrukte dat de tijd waarin de vrouwen zich ‘drogeerden’ met de drie K’s (Kerk, Keuken en Kinderen) definitief voorbij was[244]. Daarom eisten ze ‘kinderkribben, goede kinderkribben, gratis kinderkribben’. In hoeverre deze eis indruk maakte op de gemeenteraadsleden valt enigszins af te leiden uit de reactie van burgemeester Craeybeckx, die slechts opmerkte dat de dame (de Dolle Mina die het pamflet voorlas) toch een beschaafde uitspraak had[245]. In dit pamflet gaf Dolle Mina bovendien uiting van de politieke ondervertegenwoordiging van de vrouw, door de gemeenteraadsleden expliciet aan te spreken, en zich te richten tot de ‘negenendertig heren en vier dames gemeenteraadsleden’. In hun optocht, met kinderwagens en spandoeken, door het Antwerps winkelcentrum op 18 april werden opnieuw betere crèches geëist. Deze keer onder het motto ‘een kinderkribbe, babyhotel, speelplein, nabewaking op school voor iedere wijk’[246]. In de pamfletten werd het publiek herinnerd aan de verstoorde gemeenteraadszitting van 15 maart. Dolle Mina had immers vastgesteld dat er ondertussen geen spoor van verbetering merkbaar was. Hoewel ze begrepen “dat de gemeenteraadsleden zeer verspreide interesses en belangen hebben, toch kunnen wij niet aanvaarden dat zij geen aandacht besteden aan de noden van de bevolking in wier naam zij het beleid voeren over deze stad” [247]. Daarom herhaalden ze hun verzoek in verband met gratis kinderkribben en hoopten ze dat de gemeenteraadsleden dit niet beschouwd hadden als een ongefundeerde grap, maar als een uiting van een van de meest dringende behoeften van de gemeenschap[248]. Om hun standpunt kracht bij te zetten, hadden ze een stuk staatsbegroting doorgelicht. Ze vroegen aandacht voor het feit dat er in 1969 37 miljoen gegaan was naar het opsmukken van douane-uniformen, terwijl de staat slechts acht miljoen overhad voor crèches. Op deze dag is er eigenlijk sprake van een gezamenlijke actie rond kinderkribben, die in Antwerpen, maar ook in Gent gevoerd werd. Dit was de eerste keer dat de Gentse Dolle Mina’s in het publiek optraden, maar de kern in Gent zal pas later aan bod komen.
Ondertussen had Dolle Mina Antwerpen op 1 april op de Groenplaats een actie gevoerd met als slogan ‘Elk kind heeft het recht gewenst te zijn’. De Dolle Mina’s gaven een les in seksuele voorlichting, die geïllustreerd werd met twee konijnen. Ze vertelden ‘het verhaal van Piet en Mina konijn’, waarbij gezongen werd over snelle voortplanting. Na de les werden suikerbonen uitgedeeld, wat symbool stond voor het kosteloos ronddelen van ‘de pil’. Deze pil zat verpakt in het papier waarop de eisen werden voorgesteld, namelijk: een degelijke seksuele voorlichting voor kinderen, de vrije verspreiding van voorbehoedsmiddelen, en het oprichten van voorlichtingscentra. Deze eisen resulteerden uit het feit dat er volgens Dolle Mina evenveel abortussen werden gepleegd als er kinderen geboren werden, hoewel abortus illegaal was[249]. Dolle Mina klaagde deze tegenstrijdige toestand aan, en eiste voor elke vrouw het recht over haar lichaam te beschikken. Toch vonden zij ook dat abortus slechts een noodoplossing mocht zijn, dus daaruit volgde de eis voor voorlichting en anticonceptiva. De actie kreeg vooral veel commentaar in ‘Palieter’, die het gebruik van konijnen en suikerbonen als pedagogisch materiaal niet konden appreciëren. Er werd gesproken over ‘Dolle geiten’ die nog nooit gehoord zouden hebben van exclusief menselijke waarden zoals huwelijksliefde, moraal en fatsoen[250]. Dat Dolle Mina verguisd werd in ‘Pallieter’ is geen verrassing, aangezien Dolle Mina in het algemeen in de rechtse pers negatiever in beeld gebracht werd. Dolle Mina vertegenwoordigde immers de klassieke familiale waarden niet; ze waren tegen ‘het gezin als hoeksteen van de maatschappij’[251].
Op 1 mei, het Feest van de Arbeid, vormde Dolle Mina een rouwstoet, voor de 1 meioptocht van de socialisten. Vooraan liepen twee Dolle Mina’s met een grote rouwkrans, terwijl een derde constant een koperen bel luidde. Deze krans wilden ze neerleggen op een van de propagandawagens van de stoet, onder het lachende oog van de politie die de krans echter onmiddellijk verwijderde[252]. Er werden wel pamfletten uitgedeeld aan het stadsbestuur op de tribune aan de Meir. De in het zwart gehulde Dolle Mina’s lieten deze keer van zich horen met de slogan: “De vrouw staat in de kou, daarom zijn we in de rouw”. Zij zagen 1 mei niet als ‘een feestdag voor de werkende rouw, die vier jaar na de staking in Herstal nog steeds onderbetaald en ondergeschikt is’[253]. In het pamflet van deze actie illustreerden ze de plaats van de vrouw binnen het kapitalisme met een kort tekenverhaal: de uitbuiting door ‘de dikke kapitalist’ (zie illustratie). Op de achterzijde werd verwezen naar het verdrag van Rome, en specifiek naar de artikels over gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde, en het afwijzen van praktijken waarbij de vrouwelijke arbeidskrachten in een lagere klasse worden ingedeeld. Toch was de gelijkheid in lonen nog niet verzekerd, en werd het werk integendeel verdeeld in looncategorieën waarbij de laagste categorie aan de vrouw werd toebedeeld. Daarom eiste Dolle Mina gelijk loon voor gelijk werk, afschaffing van looncategorieën die de discriminatie nog scherper stellen, gelijke promotiekansen en meer aandacht van de vakbond voor de werkende vrouw[254].
Kinderen werden nog een derde keer onderwerp van actie, maar dan niet in de kribbe maar wel in de stad. Deze laatste actie voor de zomervakantie ging door op 4 juli: de dag die door Dolle Mina uitgeroepen werd tot ‘Antwerpen Kinderstad-dag’. Samen met de actiegroep Oude Stad manifesteerden ze in Antwerpen en Borgerhout om een beter leefklimaat voor kinderen te verkrijgen. Dit was een ‘vriendelijke’ actie met dansende en spelende kinderen, voor ‘speelruimte en speelpleinen en speellucht’[255]. Men ging met kinderen naar drukke pleinen, zoals de Grote Markt, de Groenplaats, de Komedieplaats en de Meir, waar ze midden op straat gingen spelen en grote papieren bloemen tussen de stenen plantten. Ondertussen werden er ook pamfletten uitgedeeld over de geringe ontspanningmogelijkheden voor kinderen, met de eis voor meer grasveldjes, klimbomen, speelvijvertjes en kinderspeelplaatsen. Er werd gewezen op een nieuwe supermarkt die gebouwd zou worden en nieuwe luxe-appartementen, die echter geen tuin zouden hebben, en dus niet geschikt waren voor gezinnen met kinderen. Dolle Mina en Oude Stad vroegen zich af waar de kinderen zouden spelen. ‘Tussen de vuilbakken? Tussen de gevangenismuren van onze straten? Voor de wielen van de moordauto’s? In de kankerlucht?’[256]. Daarom eiste Dolle Mina dat in elke wijk van de stad speelruimte zou worden voorzien, met bomen, gras en bloemen die niet moesten verdwijnen om straten te verbreden. Zij zagen dat concreet te realiseren op de openbare pleinen, in de straatjes met lokaal verkeer, die speelstraten moesten worden door ze van plaveien te voorzien, en op afbraakplaatsen, waar het terrein geëffend zou worden en eveneens van plaveien voorzien in plaats van er een schutting voor te zetten. Dit was volgens hen niet irreëel, maar gewoon noodzakelijk[257]. Deze actie kreeg snel bijval van het publiek, en ook de politie ‘leidde glimlachend het verkeer om’[258]. De omstanders en de politie kregen op het einde van de dag de bloemen uitgedeeld. Deze actie geeft een beetje de indruk iets goed te willen maken, zodat het duidelijk zou worden dat Dolle Mina’s niet tegen kinderen waren, wat hen regelmatig verweten werd omwille van hun standpunt over abortus en anticonceptie. De manifestatie kreeg dan ook een vrij gunstige pers. Toch was het sprankelende, het choquante er volgens Renée van Mechelen er een beetje af. Niet dat er zoveel schokkends gebeurd was tijdens de voorbije lente, maar publiek en pers dachten daar in die tijd blijkbaar toch wel anders over[259].
Ondertussen had Dolle Mina ook ‘minder ludieke’ acties gevoerd. Samen met de Kabouters, de Werkgroep Gemeentebeleid, de actiegroep Noordkasteel en talrijke andere contestatie- en actiegroepen nam Dolle Mina deel aan de alternatieve tentoonstelling ‘Asociaal Antwerpen’. Deze was ingericht in galerij ‘De Zon’, recht tegenover de stadsfeestzaal waar op dat ogenblik de door de stad georganiseerde tentoonstelling ‘Sociaal Antwerpen’ liep, van 24 mei tot 7 juni 1970[260]. De reactie op deze tentoonstelling was bedoeld om ook de andere kant van de medaille te laten zien. Er werd op gewezen dat het beleid van de stad Antwerpen ook ‘asociaal’ was op bepaalde vlakken, zoals de sociale woningen en het feit dat er geen kinderkribben waren[261]. Op 25 juni 1970 werd er ook melding gemaakt over ‘na de speelse acties de ernst: Dolle Mina licht fabrieksarbeidsters voor’[262]. De Dolle Mina’s waren gestart met een voorlichtingsactie voor fabrieksarbeidsters. In de vier maanden van hun bestaan hadden ze de lonen en werkvoorwaarden van vrouwen in verschillende Antwerpse bedrijven bestudeerd. In pamfletten werd de eis voor gelijk loon voor gelijk werk benadrukt, en werd de dubbele taak van de vrouw (huismoeder en arbeidster) in de maatschappij toegelicht. De bedoeling was om vanaf het ogenblik dat de arbeidsters voldoende op de hoogte waren van wat Dolle Mina is en voorstaat, hun nauwkeurig in te lichten over hun lonen in verhouding tot die van de mannen in hetzelfde bedrijf. Daarna zouden gemotiveerde eisen gesteld kunnen worden, die eventueel gestaafd konden worden met krachtige acties[263].
Hierna bleef het een tijdje stil rond Dolle Mina. In het najaar was het tijd voor bezinning en studie. De pers en het publiek dachten al dat Dolle Mina uitgestorven was. Acties werden nog amper gevoerd, maar de vijf werkgroepen die vóór de vakantieperiode opgericht waren, kwamen nog geregeld bij elkaar, brachten verslag uit op de vergaderingen en maakten teksten en rapporten op. In 1971 verschenen er drie brochures: één rond abortus, een tweede over opvoeding en onderwijs en een laatste rond de uitbuiting van de vrouw. Deze werden op een speciaal georganiseerde avond tegelijkertijd voorgesteld aan de pers op 2 april 1971 in hun vergaderzaal. Eerst werd er informatie gegeven over de brochures. Daarna werd er een documentaire vertoond, waarop een bespreking volgde van de in de film aangestipte toestanden waarvan de vrouw steeds het eerste slachtoffer is. Dit was bedoeld als een dringende oproep tot alle vrouwen en mannen die wilden strijden voor een betere plaats van de vrouw in de samenleving[264]. De drie brochures die Dolle Mina Antwerpen heeft samengesteld, handelen dan ook elk over één van de kenmerken van de uitbuiting van de vrouw door het kapitalisme[265].
Dolle Mina trad terug in het openbaar eind april en mei 1971 met enkele acties. Het zouden wel hun laatste zijn. Op dinsdag 27 april werd er een pamflettenactie op touw gezet aan de Pulhofschool te Berchem. Voor de paasvakantie waren twaalf meisjes van die school aan de deur gezet omdat ze gecontesteerd hadden. Ze hadden namelijk gevraagd om vrij te mogen kiezen of ze de recreatietijd binnen of in open lucht doorbrachten. Om hun wens kracht bij te zetten, hadden ze met een honderdtal leerlingen een staking op de speelplaats georganiseerd, die twee uur duurde. Het resultaat hiervan was dat de meisjes weggestuurd werden, zonder dat de ouders informatie kregen over het gebeurde. In het pamflet van Dolle Mina, dat gericht werd aan de bevolking van het O.L.V. Instituut, werd geprotesteerd tegen de handelswijze van de directie. Het opkomen voor betere leefomstandigheden binnen de school, werd door de directie immers met “grote” middelen beteugeld[266]. Van de geschorste meisjes mochten er twee niet meer verder studeren van thuis, en de overige tien zouden de grootste moeilijkheden ondervinden om nog te kunnen slagen voor de examens op een andere school. De Dolle Mina’s waarschuwden “morgen kan het uw beurt zijn”, waarmee ze solidariteit wilden opwekken. Hoewel er in de school een affiche hing waarop te lezen stond ‘Katholieke school = open school’, noemde Dolle Mina dit een leugen[267]. Dolle Mina reageerde sterk tegen de “gezagsdragers die de ontplooiingskansen van de leerlingen laten afhangen van hun eigen kortzichtige repressieve willekeur”. Ze noemden deze instelling een schoolvoorbeeld van autoritair onderwijs, waarin men leerde gehoorzamen en een ondergeschikte rol spelen. Waar niet gevraagd werd naar uw mening. Waar men werd opgevoed en opgeleid tot gewillige en bruikbare wezens die hun werkkracht voor weinig geld zouden moeten verkopen om het systeem van onderdrukking in stand te houden[268]. Dolle Mina doelde hiermee niet uitsluitend op het katholieke onderwijs, want ze vermeldden dat dit evengoed teruggevonden kon worden in het officiële onderwijs. Ze achtten een volledige hervorming van het onderwijs nodig. Dolle Mina steunde het protest tegen de school; steunde de ‘strijd voor gelijke ontplooiingskansen in de maatschappij, waarin men niet alleen staat’. Daarom eisten ze het recht op informatie en het recht om te beslissen over de eigen toekomst[269]. Deze actie heeft echter niet veel bekendheid verworven.
De verstoring van de Miss België verkiezing op 7 mei 1971 kreeg daarentegen wel veel aandacht (tot het ‘cinemajournaal’ toe) en wordt aanzien als een van de meer spectaculaire acties van Dolle Mina. Deze actie, naar Amerikaans en Brits voorbeeld, gebeurde in samenwerking met het Front de Libération des Femmes uit Brussel. Eén van de vrouwen van die groep was erin geslaagd zich te laten selecteren voor de finale van de missverkiezing. Toen de deelneemsters op het podium stonden, gooide ze haar nummer af, stapte naar voor en stak haar vuist in de lucht als teken van de actie. Een twintigtal leden van Dolle Mina en de Brusselse groep die plaatsgenomen hadden in de zaal, kwamen nu eveneens naar voor. Twee Dolle Mina’s beklommen het podium en ontrolden een spandoek met de slogan “Stop de uitbuiting van de vrouw”. De anderen begonnen pamfletten uit te delen aan het publiek. Dolle Mina eiste een onmiddellijke stopzetting van “deze dure vleesparade”. Zij wilden een discussie openen met diegene die zich geschokt zouden voelen door het optreden van Dolle Mina. Dolle Mina beschouwde deze verkiezing, en alle andere schoonheidswedstrijden en parades, als een schandelijke vernedering voor de vrouw, die nog steeds werd beschouwd als “een onmondig wezen wier kwaliteit wordt gemeten aan de borstomtrek en de graad van gewilligheid waarmee zij zich uitkleedt”[270]. “Er is ook niemand die zich afvraagt of er achter het geprijsde vlees soms geen individu schuilgaat dat, mits voldoende ontplooiingskansen, tot een zelfstandig denkend en handelend mens zou kunnen opgevoed worden”[271]. Bovendien zagen ze deze verkiezing ook als een kenmerk van de onderdrukking en discriminatie van de vrouw, die in stand werden gehouden door de klassenstructuren van de maatschappij. Dolle Mina wilde strijd voeren tegen het kapitalisme dat mensen onderdrukt[272]. Dit illustreerden ze met de mededeling dat schoonheid en aantrekkelijkheid geen regels zijn voor de werkende vrouw in de fabriek. Zij moeten hard werken, geld verdienen, voor de kinderen zorgen en de huishouding doen, waarvoor je niet mooi hoeft te zijn. Dolle Mina verwees naar het winstbejag van de directeurs van de fabrieken en kantoren waar gewerkt wordt voor een mager loon, die als de uitbuiters op het inrichterslijstje van de avond stonden. Die zorgden namelijk voor publiciteit door gebruik te maken van gewillige vrouwelijke objecten. Ondertussen was de politie echter gearriveerd, die rustig ingreep en Dolle Mina verwijderde uit de zaal. Van de geplande discussie kwam dus niets terecht en de verkiezing werd gewoon verder gezet. Dolle Mina en het Front de Libération des Femmes hadden voor deze avond ook al plakbrieven aangebracht in de straten van Brussel en Antwerpen, waarop ze duidelijk te kennen gaven dat volgens hen ‘Miss België = een veewedstrijd’. Er stond dan ook een vrouw op afgebeeld met haar lichaam verdeeld in verschillende stukken, naar analogie met het slachten van dieren.
Op 18 mei vond de laatste actie plaats in een verzekeringsmaatschappij te Antwerpen. Daar hadden die dag verkiezingen voor de ondernemingsraad plaats en Dolle Mina maakte van de gelegenheid gebruik om tot actie over te gaan. Het vrouwelijk personeel werd er immers verplicht door het bestuur van de verzekeringsmaatschappij om een schort te dragen. Ook was het voor vrouwen verboden in pantalon op het werk te verschijnen. Dolle Mina deelde pamfletten uit met een zelfklevend schortje erop. Zo was het de bedoeling de verkiezingen te saboteren, want “Als mensen een schort moeten dragen, dan de stembrieven ook”[273]. De vrouwen waren van oordeel dat hun stem in die raad toch van geen tel was en dat ze ondemocratisch behandeld werden door de directie[274]. Dus vroeg Dolle Mina hen het schortje in de stembus te steken, “om ondubbelzinnig te zeggen dat wij willen dat naar onze stem in de ondernemingsraad wordt geluisterd”[275].
In juni verschijnt nog een eerste nummer van ‘Het Blad van Dolle Mina Antwerpen’, maar verder dan een tweede nummer komt het niet meer. In het eerste nummer zette Dolle Mina haar doelstellingen uiteen en kloeg de dubbele uitbuiting van de vrouw aan, samen met hun standpunten in verband met de missverkiezing, het organiseren van de vertoning van enkele films (onder andere ‘Lucia’, die gaat over drie vrouwen tijdens de bevrijdingsstrijd van het Cubaanse volk), maar de grootste aandacht in dit nummer ging naar de hervorming van het stelsel van werkloosheidsverzekering en de ongelijkheid tussen arbeiders en arbeidsters daarin. Nummer twee was een speciaal abortusnummer, met aandacht voor de relevante wetgeving in België en elders, het abortusstandpunt van Dolle Mina en persoonlijke getuigenissen. Daarnaast was er ruimte voor de mening van enkele bekende Vlamingen over man-vrouw verhoudingen en voor een artikeltje over rolbevestigende vacatures in kranten. De doelgroep van dit blad waren vooral de leden van Dolle Mina zelf[276].
Dit Antwerpse voorbeeld werkte aanstekelijk: in maart en april 1970 ontstonden nog andere Dolle Mina kernen. De uitstraling van Dolle Mina bleef in Vlaanderen wel steeds beperkt tot de grote steden. Tijdens de bloeiperiode waren er kernen actief in Gent, Leuven, Brussel en Oostende. Overal werden ze overstelpt met vragen om informatie, voordrachten, deelname aan debatten. Veel mensen schreven ook naar de Dolle Mina’s met vragen hoe ze lid moesten worden, persoonlijke problemen, sympathiebetuigingen, en in sommige gevallen ook met uitingen van afkeer[277]. Zo zijn er tussen de papieren van Roos Proesmans veel brieven terug te vinden, meestal met vragen om informatie
Naast het voeren van acties, hielden de Antwerpse Dolle Mina’s ondertussen ook lezingen en voordrachten. Daarvoor kregen ze vanaf hun ontstaan veel uitnodigingen van politieke en niet politieke verenigingen[278], die niet altijd voortkwamen uit interesse, maar vaak ook uit het feit dat Dolle Mina een modeverschijnsel was. Mensen waren wel benieuwd naar wat ze zouden vertellen, en vooral op welke manier. Zeer snel is Dolle Mina moeten beginnen nadenken over wat ze eigenlijk aan het doen waren. Deze uiteenzettingen zijn de aanleiding geweest dat Dolle Mina zich niet beperkte tot het ludieke alleen. Door het feit van voordrachten en interviews werden ze eigenlijk gedwongen zich te gaan inlezen en verdiepen in de problemen die ze aanklaagden, om in staat te zijn daar een serieuze uitleg over te geven[279]. Ook het niet goed kunnen antwoorden op de gestelde vragen zette aan om er beter over na te denken tegen de volgende keer. Uiteraard werd niemand ertoe verplicht te gaan spreken of te lezen, maar enkele Dolle Mina’s hebben daar toch veel energie ingestoken[280]. Dit bracht mee dat men onder elkaar ook inhoudelijk begon te discussiëren. Enkele thema’s waar bijvoorbeeld veel aandacht aan besteed is, waren abortus, werk en onderwijs, waaruit de drie brochures geresulteerd zijn. Zo werd de groep echt serieus en kon er niet meer alleen gesproken worden over een ludiek engagement. Het feit dat Dolle Mina veel gevraagd werd voor lezingen, maakt al iets duidelijk over de impact die ze hadden op de bevolking. Vrouwenemancipatie werd een discussieonderwerp in kringen waar dit onderwerp zonder Dolle Mina waarschijnlijk niet ter sprake zou gekomen zijn. Dolle Mina heeft dus blijkbaar iets geraakt bij mensen[281].
2.4.1.2. Organisatie
De beweging in Antwerpen kende een onmiddellijk succes. In een paar weken tijd hadden zich een tweehonderdtal vrouwen aangesloten en hun aantal zou nog groeien tot driehonderdvijftig[282]. Deze plotse en eigenlijk onverwachte groei bracht onvermijdelijk moeilijkheden mee voor de nog jonge en onervaren beweging. De organisatie dreigde herhaaldelijk in het honderd te lopen en het was zeer moeilijk een ernstige werking op gang te krijgen. Na de eerste bijeenkomst bij Roos Proesmans thuis, werd er elke dinsdagavond vergaderd in Café Cecil, in de Van Arteveldestraat. Dit waren open vergaderingen waar iedereen naartoe kon komen en waar gediscussieerd werd. Op de vergaderingen had iedereen het recht om te spreken en zijn mening te verkondigen. Iedereen werd aangemoedigd te durven spreken, maar liefst nadat men het woord gekregen had van de debatleidster, want het woord gewoon nemen lijkt een beetje op een machtsstrijd[283]. Bovendien was er zo meer orde en ging het minimum verloren van wat gezegd werd. Er zat geen vaste structuur in de groep: wie wou deelnemen, nam deel. De enige structuur was eigenlijk de vaste wekelijkse vergaderdatum. Van de vergaderingen werden wel verslagen gemaakt. In dat verslag stonden de namen van de aanwezigen, maar omdat men elkaar aansprak met de voornamen werden de familienamen niet vermeld. Er bestond een kerngroep binnen Dolle Mina Antwerpen, die het onder andere op zich nam de verslagen te maken en dat onder elkaar af te wisselen. De verslagen werden niet rondgestuurd, net zomin als er uitnodigingen verstuurd werden. Op het einde van de vergadering werden er steeds dagordes opgesteld voor de volgende week. Iets wat eveneens terug te vinden is in de verslagen. Er was geen vaste persoon die de vergaderingen voorzat. Als de vergaderingen bijvoorbeeld over een bepaald thema gingen, dan zat zij die er veel van af wist de vergadering voor. Dolle Mina had geen voorzitter, secretaris of dergelijke, maar in elke groep zijn er figuren die meer doen dan andere. Er was wel een soort informeel leiderschap, maar geen formeel leiderschap[284]. Dolle Mina wilde geen hiërarchische structuur uitwerken. Ze wilden zich niet overorganiseren, want dat leidt opnieuw tot een onderdrukking van bepaalde mensen[285], en hier contesteerden ze net tegen. Een verdere uitwerking en verklaring hierover zal echter aan bod komen in het hoofdstuk over de organisatie van Dolle Mina.
Zeer snel werd er wel aangevoeld dat het nodig was zich op te splitsen in werkgroepen voor een betere werking. Dus werden werkgroepen opgericht die zich bezighielden met bepaalde aspecten van het vrouwenprobleem. Deze werkgroepen moesten de verschillende problemen bestuderen en een ernstige achtergrond leveren voor de acties. De werkgroepen moesten ook verslag uitbrengen op de algemene vergadering. Men vond informatie over de werkgroepen dus terug in de verslagen van de algemene vergadering, maar soms werd er ook een verslag gemaakt door de werkgroepen zelf. Er waren diverse werkgroepen rond allerlei thema’s en activiteiten. Er waren geen vaste thema’s, maar als er behoefte was rond een bepaald thema te werken of uit te diepen, werd er een werkgroep opgericht[286]. Toch is men op een bepaald moment, al twee weken na hun oprichting, slechts met vijf werkgroepen gestart waaronder de problemen die men wenste te behandelen, verdeeld werden. Er is nergens een aanduiding terug te vinden dat er nog andere werkgroepen zouden bestaan hebben. De vijf themawerkgroepen waren: 1) de medische werkgroep behandelde voorbehoedsmiddelen, abortus en seksualiteit, 2) de sociaal-economische werkgroep spitste zich toe op gelijk loon voor gelijk werk, 3) de sociaal-pedagogische werkgroep ging de mogelijkheden van kribben en babyhotels na, 4) de juridische werkgroep besteedde aandacht aan echtscheiding en het huwelijksvermogensrecht en 5) de werkgroep reclame (soms ook media genoemd) onderzocht tenslotte de stereotype weergave van de man en de vrouw in reclameboodschappen. Deze werkgroepen moesten een literatuurlijst opstellen, informatie verzamelen (cijfergegevens bijvoorbeeld), concrete situaties analyseren en daarna kon er contact opgenomen worden met andere vrouwenbewegingen. Uiteindelijk moest men komen tot het opstellen van een soort rapport en het uitgeven van een brochure[287]. Die uitgebrachte rapporten zouden verspreid worden als documentatie voor geïnteresseerden. Toen de werkgroepen in leven werden geroepen, werd hun doel en de organisatie ook expliciet omschreven[288]:
een werkgroep dient om documentatie en inlichtingen te verschaffen aan de Dolle Mina’s, aan iedere belangstellende, en ook als fundamentele achtergrond van de acties
iedere lid is vrij zich aan te sluiten bij een andere werkgroep, bij verschillende werkgroepen, of bij geen enkele
het aantal problemen en werkgroepen is onbeperkt en kunnen gesplitst worden of gecoördineerd met andere werkgroepen
de werkgroepen werken volledig zelfstandig, stellen een rapport op van hun resultaten, en doen voorstellen op de algemene vergadering
per werkgroep wordt een afgevaardigde gekozen door de leden van de werkgroep zelf. Deze afgevaardigde brengt verslag uit aan de algemene vergadering en doet actievoorstellen
dit verslag dient als basismateriaal van voordrachten, documentatie van het programma, acties
wanneer een lid ernstig in gebreke blijft, kan die vervangen of uitgesloten worden
na afhandeling van een probleem valt de desbetreffende werkgroep uiteen
Op deze manier werd gewerkt tot juni 1970 en hield Dolle Mina de ludieke acties vol. Toch ging dit niet zonder moeilijkheden. Op een vergadering in mei werd bijvoorbeeld opgemerkt dat de meeste werkgroepen een slechte werking kenden, wegens tijdsgebrek en gebrek aan documentatie[289]. Ook de algemene interne aangelegenheden liepen niet altijd van een leien dakje. Het belangrijkste voorbeeld van het uiten van ongenoegens omtrent de werking van Dolle Mina vond plaats in april 1970, naar aanleiding van de verkiezing van het dagelijks bestuur en de vastlegging van de bestuursvorm. Het was op de vergadering van 21 april 1970. Bij het begin van de volgende vergadering werd er een ordemotie uitgedeeld door een aantal mensen (de ordemotie was ondertekend door zesentwintig personen) die niet akkoord gingen met de techniek van stemmen. Ze wilden de verkiezing nietig laten verklaren ‘gezien het recht op feitelijke medebeslissing en ter vrijwaring van de democratische vrijheden en rechten van alle leden van Dolle Mina’[290]. Er werden een aantal concrete redenen opgegeven: ten eerste waren de verkiezingen niet geheim, aangezien die gebeurde door handopsteking, zonder naamafroeping of andere geldige controle. De stemopname was ook zonder democratische controle gebeurd, door slechts één persoon die bovendien zelf kandidate voor de verkiezingen was. De kandidaten werden niet op duidelijke wijze voorgesteld, noch hadden ze de gelegenheid gekregen hun kandidatuur te motiveren of zichzelf kenbaar te maken. Bovendien werd de beschuldiging uitgesproken dat vervalsingen hadden plaatsgevonden tijdens de stemming: meerdere stemmen zouden door één persoon zijn uitgebracht door het opsteken van beide handen; niet-stemgerechtigden (dit waren onder personen die pas de eerste maal aanwezig waren op vergaderingen. Hen werd gevraagd geen beslissingen mee te nemen omdat ze nog niet goed op de hoogte waren van de bedoeling en werking. Enkel diegenen die regelmatig naar de vergaderingen kwamen konden een stem uitbrengen) zouden toch gestemd hebben; en een aantal uitgebrachte stemmen zouden niet genoteerd zijn. De stemming bleek ook niet efficiënt te zijn, aangezien één van de kandidaturen volledig genegeerd werd: na afloop bleek dat slechts tien van de elf functies werkelijk ingenomen werden. Ten laatste werd er ook sterk de nadruk op gelegd dat de verkiezing pas op het einde van de vergadering gehouden werd, nadat de helft van de aanwezigen reeds vertrokken was, daar de verkiezing niet was aangekondigd bij het begin van de vergadering. Er waren dus te weinig aanwezigen geweest om de stemming te laten doorgaan. Volgens deze Dolle Mina’s was de geïmproviseerde stemming opgedrongen door de beginkern van Dolle Mina. Aangezien alle leden mee moesten kunnen beslissen, werden er ook nieuwe schikkingen voorgesteld, die direct correspondeerden aan de vermelde gebreken en ze zouden oplossen. Het voorstel van de ordemotie werd naar eigen zeggen niet gericht tegen een bepaald persoon of tegen de gevolgde beleidsvorm, maar beoogde slechts een verbetering van de coördinatie[291].
Er werd gemeend met de ordemotie de instandhouding van Dolle Mina Antwerpen te dienen, en deze werd ter goedkeuring voorgelegd op de algemene vergadering van 28 april 1970. Daar werd allereerst toegegeven dat te stemming inderdaad verward gebeurd was, en te laat op de avond. Het programma van de vergadering was echter druk geweest, en het voorstel de verkiezing een week uit te stellen had men verworpen[292]. De ordemotie werd voorgelezen op de vergadering en in het verslag is duidelijk te lezen dat die een verdeling in de Dolle Mina groep als gevolg had. De motie werd immers gemotiveerd door de groep die ze opgesteld had, en werd weerlegd door een ‘andere groep’ en de overige Dolle Mina leden[293]. Uit wie die andere groep bestond en waarom die niet gelijkgeschakeld werd met de andere Dolle Mina’s, wordt echter niet verduidelijkt. Op de vergadering werd gemeld dat de ordemotie zeer sterk geïnterpreteerd werd als een motie van wantrouwen tegen de verkozen Dolle Mina’s. De ordemotie werd ook niet als democratisch beschouwd, aangezien niet iedereen ervan op de hoogte gesteld was. Bovendien weerlegde men de beschuldiging dat er vervalsingen gebeurd zouden zijn, en toonde men aan dat iedereen op de hoogte geweest moest zijn van de verkiezing aangezien die in het verslag vermeld stond. Uiteindelijk heeft deze hele discussie geleid tot een nieuwe verkiezing die een week later plaatsvond, zodat eventuele kandidaten zich konden voorbereiden.
Wat echter belangrijk was in deze hele discussie, was de opmerking van een van de leden, die zei dat toehoorders de indruk kregen dat het eerder om persoonlijke en zelfs politieke vetes ging[294]. Die indruk werd versterkt door de commentaar dat aan sommige leden al eerder hun politiek standpunt verweten werd, hoewel anderen beweerden dat hun politieke engagementen buiten Dolle Mina totaal geen invloed hadden op hun werking binnen Dolle Mina. Het was dus niet enkel de interne organisatie van Dolle Mina die voor moeilijkheden zorgde. Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat de heterogene samenstelling van de leden ook problemen creëerde, en dat problemen in verband met de goede werking geprojecteerd konden worden op persoonlijke en politieke engagementen. In deze periode had Dolle Mina nog een groot aantal leden, die elk vanuit een verschillende achtergrond lid waren van Dolle Mina, en uiteraard met elkaar botsten. Dit hoeft niet altijd een probleem te zijn, want verschillende visies kunnen een beweging ook verrijken. Indien men echter nooit tot consensus komt, wordt een goede werking onmogelijk.
Intussen waren er echter ook moeilijkheden komen opdagen in verband met de te volgen lijn. Er bestond namelijk een tegenstelling die steeds scherper werd, tussen enerzijds een groep die de vrouwenemancipatie op een traditioneel burgerlijke manier beschouwde, en anderzijds een groep die de vrouwenproblematiek in het licht van de klassentegenstellingen plaatste. Een scheuring was onvermijdelijk en werd definitief na de zomervakantie in 1970. De aanhangers van de eerste groep toonden geen interesse meer voor Dolle Mina, terwijl de tweede groep bereid was voort te werken, zij het op een andere manier[295]. Zoals eerder vermeld kwam Dolle Mina dan in een ‘stille’ periode van bezinning en studie. In januari 1971 kwamen de Dolle Mina’s weer met elkaar in contact. Er werd een brief gestuurd aan de leden waaruit ook blijkt dat de werking van het vorige jaar allesbehalve optimaal was: “Misschien bent u teleurgesteld in de werking van verleden jaar en wil u niets meer met Dolle Mina te maken hebben”[296]. Iedereen werd op de hoogte gebracht dat Dolle Mina opnieuw gestart was met nieuwe perspectieven. De vergaderingen zouden niet langer wanordelijk zijn, en overbodige werkgroepen werden niet meer opgericht. Er zou wel geijverd worden voor goed gestructureerde bijeenkomsten, een werking naar scholing en universiteiten, en een werking naar kantoren en bedrijven[297]. Dat had tot doel mensen te rekruteren, hen aan te zetten binnen in hun milieu door te dringen, daar de interesse op te wekken en comités te vormen om aan studie en actie te doen. Ook Dolle Mina zelf zou aan studie blijven doen: artikels bespreken, en voordrachten houden binnen en buiten Dolle Mina. Van de gemeenteraadsverkiezingen die dat jaar plaatsvonden en de politieke sensibilisatie bij de mensen die daar rond hangt, zou Dolle Mina profiteren om haar programma en overgangseisen bekend te maken[298]. In deze vernieuwde werking werden voorlopig geen ludieke acties meer gevoerd. Hoewel deze wel zorgden voor publiciteit, vond men dat dit niet opwoog tegen het negatieve beeld dat van Dolle Mina geschapen werd door de pers[299]. Indien nog acties gevoerd zouden worden, moesten deze heel duidelijk de ernst van de problematiek weergeven. De interne werking gebeurde nu ook veel efficiënter. Het resultaat daarvan waren de drie brochures over abortus, opvoeding en onderwijs, en de uitbuiting van de vrouw. Hiermee hoopte Dolle Mina te bewijzen dat haar bedoelingen ernstig waren. Zoals eerder beschreven kwam Dolle Mina pas in mei 1971 weer naar buiten met enkele acties, maar kort daarna kende de beweging in Antwerpen haar einde.
2.4.1.3. Einde
In de eerste periode (maart-juni 1970) kende Dolle Mina een groot succes en waren er rond de tweehonderd mensen in actief. Dat had echter vooral te maken met het nieuwe en de sensatie. Vanaf het ogenblik dat er aan studie en brochures gedacht werd (september 1970), viel de groep terug op de kern van een twintigtal leden: “We achtten toen de tijd gekomen om de problemen wat meer uit te diepen en om alleen nog maar uitzonderlijk met een degelijk voorbereide stunt uit te pakken. Dat viel blijkbaar niet in de smaak van onze leden, want ze begonnen zienderogen in aantal te slinken. We schoten uiteindelijk nog met een stuk of twintig mensen over”[300]. Daaraan werd toegevoegd dat die twintig mensen wel een homogene groep vormden. Diegene die afkwamen op het ‘dolle meiden-image’ in de verwachting ‘iets te beleven’ lieten het weer snel afweten. In de beginperiode telden de rangen heel wat mannen (Dolle Mina’s konden ook mannen zijn. Hierin verschilde Dolle Mina van andere vrouwenorganisaties) en vrouwen die zich blijkbaar niet realiseerden dat Dolle Mina meer beoogde dan de andere vrouwenbewegingen. Zij zag de discriminatie van de vrouw immers niet los van alle andere vormen van discriminatie[301]. De terugval had ook te maken met het feit dat vele leden jonge mensen waren die uit werken gingen en kinderen hadden, en steeds moeilijker de tijd en de moeite konden opbrengen[302]. Wanneer ze met de uitgave van de brochures uit de stilte braken, liet de actiegroep weten dat ze zich na het ludieke werk van het vorige jaar een tijdje had willen bezinnen over een aantal nieuwe acties voor de toekomst. Daarbij hadden ze besloten dat Dolle Mina in de eerste plaats haar rol van drukkingsgroep moest blijven vervullen. Toch werd het steeds duidelijker dat deze groep verdeeld raakte door politieke verschillen, die niet meer bijgelegd zouden worden. Dolle Mina was een autonome organisatie en wou dat kost wat kost blijven, maar in 1971 kreeg men sterk de indruk dat de beweging door (extreem) linkse groepen naar zich toegetrokken werd. De Dolle Mina’s hadden allemaal een verschillende achtergrond; velen waren politiek geëngageerd, maar anderen waren dat niet. Er waren vrouwen die bijvoorbeeld lid waren van de Kommunistische Partij (KP), van AMADA (Maoïsten) of van de Socialistische Jonge Wacht (S.J.W. of de Trotskisten). Het einde van Dolle Mina is er gekomen naar aanleiding van een discussie over de rol van de S.J.W. binnen Dolle Mina, of omgekeerd de rol van Dolle Mina binnen de S.J.W. Het doel van Dolle Mina was een drukkingsgroep te zijn buiten alle politieke partijen en groeperingen om. Daarover ging iedereen akkoord, maar in de praktijk was dat echter niet zo[303]. In een discussietekst, geschreven door Roos Proesmans, werd opgeworpen dat er binnen de S.J.W. celvergaderingen werden gehouden over Dolle Mina door mensen die tegelijkertijd bij de S.J.W. en bij Dolle Mina waren. Hierover werd echter nooit op Dolle Mina vergaderingen gesproken, en er werden ook nooit andere mensen uitgenodigd. Dit werd aangevoeld als oneerlijk ten opzichte van de mensen die alleen maar bij Dolle Mina zaten. Bovendien merkte ze op dat bepaalde mensen van de S.J.W. niet uit eigen beweging naar Dolle Mina gekomen zijn, maar dat ze hiervoor door hun beweging werden aangeduid, waarmee ze echter niet wou uitsluiten dat die personen geen persoonlijke belangstelling gekregen konden hebben voor Dolle Mina. Als laatste punt haalde ze aan dat de leden van de S.J.W. binnen Dolle Mina volledig onder controle van de S.J.W. werkten: voor hun werking binnen Dolle Mina waren ze verantwoordelijk tegenover hun organisatie. Naar eigen zeggen heeft Roos Proesmans dit niet opgeworpen om een campagne tegen de S.J.W. te beginnen, maar wel omdat Dolle Mina niet slechts in theorie een onafhankelijke beweging moest zijn. Binnen Dolle Mina zouden individuen moeten samenwerken rond vrouwenproblemen, waarbij die individuen elk hun eigen politieke achtergrond en bindingen hebben. Daarom werd het wel als positief ervaren dat mensen van de S.J.W. binnen Dolle Mina werkten, maar er is iets mis “op het ogenblik dat dit georganiseerd gebeurt en dat de voltallige vergadering van Dolle Mina bestaat uit ongeveer de helft S.J.W.mensen, die hun cel Dolle Mina binnen de S.J.W. hebben en daarbij onder controle van hun organisatie werken”[304]. De ontbinding van Dolle Mina en de oprichting van een vrouwenbeweging binnen de S.J.W. werd als enige reële oplossing voorgesteld. Binnen die nieuwe vrouwenbeweging zouden ook mensen kunnen werken, die toen binnen Dolle Mina werkten, maar dan op een manier dat ze zich op het S.J.W.-standpunt zouden richten en van daaruit het vrouwenprobleem benaderen. Op die manier konden mensen die zich wilden inzetten voor de onafhankelijke vrouwenbeweging Dolle Mina niet bedrogen worden[305]. Een andere geopperde oplossing bestond erin dat de S.J.W. de celvergaderingen in kwestie openbaar zou maken zodat iedereen ze kon bijwonen, zodat alles uitsluitend besproken zou worden binnen Dolle Mina, en dat de leden van de S.J.W. voor hun werking binnen Dolle Mina niet meer gecontroleerd zouden worden door hun organisatie. Er werd echter meteen van uitgegaan dat deze oplossing onaanvaardbaar zou zijn voor de S.J.W. De situatie werd door Roos Proesmans als zodanig ernstig aangevoeld, dat ze zichzelf voor de keuze plaatste: ofwel weggaan bij Dolle Mina, ofwel meehelpen Dolle Mina terug onafhankelijk te maken. Aangezien Roos Proesmans als oprichtster toch het nauwst met Dolle Mina verbonden was, illustreert dit duidelijk dat het een serieus probleem was voor de beweging.
De S.J.W. heeft een weerwoord geformuleerd op dit discussiestuk waarin ze de werking van de S.J.W.-mensen binnen Dolle Mina wilden rechtvaardigen. De interne werking van de S.J.W. vonden ze echter enkel een aangelegenheid van leden. De S.J.W. beschouwde het standpunt dat Dolle Mina innam in verband met het vrouwenprobleem zeker niet contradictorisch met dat van de S.J.W., omdat beide ervan overtuigd waren dat het binnen de klassenmaatschappij moest gezien worden[306]. Er werd ook uitdrukkelijk vermeld dat deze opvatting van Dolle Mina al dateerde van voor de tijd dat de S.J.W. in Dolle Mina tussenkwam. Het feit dat de S.J.W. alle problemen beschouwde in functie van de klassenstrijd bepaalde hun manier van werken. Om hun politieke lijn zo efficiënt mogelijk toe te passen, achtten ze het nodig hun tussenkomsten voor te bereiden in aparte vergaderingen. Die voorbereidingen van de Dolle Mina vergaderingen hadden tot doel hun initiatieven zo gecoördineerd mogelijk naar voor te brengen op de vergaderingen. Volgens hen was het helemaal niet de bedoeling Dolle Mina te monopoliseren en hun opvattingen aan andere leden op te dringen. Ook andere mensen konden zich immers organiseren en hadden het recht hun visie op de vergaderingen naar voor te brengen. Door alle leden van Dolle Mina zou dan beslist moeten worden over het al dan niet aanvaarden van bepaalde voorstellen. Ook de S.J.W. was van mening dat Dolle Mina een autonome groep moest blijven, maar dat nam niet weg dat er een wisselwerking kon bestaan tussen wat S.J.W. besprak en voorstelde, en wat Dolle Mina uiteindelijk besliste. Er werd bovendien nadrukkelijk op gewezen dat Dolle Mina niet meer zou bestaan indien de S.J.W. mensen zich terugtrokken, omdat die beweerden tot de actiefste leden te behoren bij de planning en uitvoering van activiteiten[307]. De S.J.W. achtte hun werking juist, dus zagen ze er geen bezwaar in deze verder te zetten.
Door de vele discussies, die dus vooral te maken hadden met de politieke engagementen, is het bergaf gegaan met Dolle Mina. Die discussie ging over de vraag hoe autonoom Dolle Mina eigenlijk was, maar voornamelijk ook over de invloeden van mensen die elders georganiseerd waren. Dolle Mina wou geen enkele controle van andere partijen en wou zeker niet opgeslorpt worden. In het geval met de S.J.W. werd er aangevoeld dat het wel gebeurde; dat Dolle Mina gestuurd werd van elders. Het zou ook onaanvaardbaar geweest zijn moest dit het geval geweest zijn met andere partijen dan de S.J.W.[308]. In april 1971 is er een poging gedaan het uit te praten, naar aanleiding van de discussieteksten die hierboven samengevat zijn, maar dat is niet gelukt. Men heeft ook getracht de beweging te doen herleven door de laatste acties, maar dat heeft evenmin iets uitgehaald. Enkele maanden later, in haar tweede levensjaar, is Dolle Mina van de Antwerpse kaart verdwenen. Toen er beslist werd er een einde aan te maken, is er ook besloten de naam mee te begraven. Niemand mocht ermee gaan lopen, en iedereen heeft zich daaraan gehouden[309].
Twee jaar later keek Roos Proesmans erg negatief terug op Dolle Mina, toen ze aan Mimo vertelde: “we hadden rustig de tijd moeten nemen om ons te organiseren, om onder elkaar uit te vechten wat we precies wilden doen. Dat hebben we niet gedaan. De meesten staarden zich blind op het succes van onze Nederlandse zustervereniging en wensten onverwijld tot daden over te gaan. Daarbij kwam dat de perslui ons ophitsten. Ze wilden zo graag hun eigen Dolle Minaatjes hebben. Dus zijn we met acties van wal gestoken. Met inhoudsloze en slecht voorbereide acties, die per slot rekening niets hebben uitgehaald…”[310]. Daarmee was echter niet iedereen het eens. Een andere Dolle Mina vertelde in datzelfde artikel dat er in de stad twee kinderkribben waren bijgekomen, mede dankzij hen. Dolle Mina heeft veel meer uitgehaald zonder dat dit op het moment zelf bleek. De impact of het belang van Dolle Mina zal echter pas later aan bod komen.
Enkele vroegere Dolle Mina’s werkten in Antwerpen vanaf oktober 1972 mee aan de werkgroep ‘de werkende vrouw’. Deze werkgroep groeide uit een vormingscyclus rond de positie van de vrouw in de maatschappij, georganiseerd door Elcker-Ik Antwerpen. Een aantal deelneemsters namen het initiatief verder te werken rond de vrouwenproblematiek. Ze richtten drie werkgroepen op: rond opvoeding en onderwijs, seksualiteit en abortus, en de werkende vrouw. ‘De werkende vrouw’ was geen echte ‘come-back’, maar gewoon een groepje ex-Dolle Mina’s die nog wat nieuwe mensen aantrokken, brochures samenstelden, discussieavonden inrichtten, en deelnamen aan de eerste twee vrouwendagen. Dan was het ook met ‘de werkende vrouw’ afgelopen. Eind 1974 ontbond de groep zichzelf, omdat ze met te weinig mensen waren en geen perspectieven meer hadden om verder te werken. Enkele leden van de werkgroep zouden zich in 1976 aansluiten bij de Groep Rooie Vrouwen die later deel zou uitmaken van de FemSoc-coördinatie[311] . (zie hiervoor hoofdstuk 6)
Dolle Mina Antwerpen is geen lang openbaar leven beschoren geweest, maar de vrouwenthematiek was wel aan de vrouw en de man in de straat gebracht. Het werd een veel besproken onderwerp.
2.4.2. Andere kernen: Brussel, Oostende en Leuven
Dolle Mina Antwerpen heeft vrouwen in andere steden aangezet om zich te groeperen en actie te voeren. Dolle Mina sloeg immers aan, en in haar bloeiperiode kon het niet anders of dit fenomeen zou heel snel overwaaien naar andere steden. Brussel en Oostende hebben hun Dolle Mina’s gekend, in Leuven werden twee pogingen tot groepsvorming ondernomen, die echter op niet veel weerklank konden rekenen[312]. Deze drie groepen kenden geen lang leven. Algemeen kan er gezegd worden dat geen van de drie groepen het verder gebracht heeft dan één actie. Van zodra het nieuwe eraf was en het publiek niet meer reageerde op hun activiteiten, verdwenen de groepen[313].
2.4.2.1. Brussel
In Brussel deed men een poging om tweetalig te werk te gaan. Op 1 mei 1970 werd in Vilvoorde een actie op touw gezet voor meer crèches en peutertuinen[314]. Ook werd er een pamflet uitgedeeld met als titel ‘1 mei is 1 april voor de vrouw’[315]. In Brussel vond men net als in Antwerpen niet dat 1 mei een reden was tot feestvieren. De ongelijkheid en de vooroordelen ten opzichte van de vrouw bestonden immers nog steeds en werden dagelijks ondervonden. Er werd op gewezen dat er nog steeds geen gelijk loon voor gelijk werk was, en dat de meerderheid van de werkende vrouwen terug te vinden waren in ongeschoolde, slecht betaalde beroepen. Daarom vroegen de Brusselse Dolle Mina’s gelijke bevorderingskansen, concrete herscholingsmogelijkheden, reorganisatie van het technisch onderwijs, opheffing van de wettelijke bepalingen inzake werkloosheidsvergoeding die een discriminatie maken tussen mannen en vrouwen. Het doel van deze actie was de solidariteit tussen vrouwen te vergroten en de mannen hun problemen verduidelijken. Met een actieve aanpak van de problemen wou Dolle Mina Brussel vermijden in te sluimeren in theoretische beschouwingen. Ze heeft echter geen van de twee gedaan, want de beweging is geen succes geworden en verdere acties zijn er niet gekomen. De groep is eigenlijk nooit van de grond gekomen, om verschillende redenen[316].
Ten eerste omdat er voornamelijk Franstaligen toe aangetrokken werden, die altijd het hoogste woord wilden voeren. Ten tweede omdat men vond dat met de vele studenten die deel uitmaakten van de groep geen stevige organisatie uitgebouwd kon worden. Verder deed zich in Brussel hetzelfde verschijnsel voor als in Antwerpen. Extreem linkse groepen trachtten de beweging naar zich toe te halen. Bovendien keken zeer veel mensen niet verder dan hun eigen moeilijkheden, en tot slot werd de vrouwenproblematiek steeds weer losgehaakt van de globale sociale problematiek. Toch was men ervan overtuigd dat het geen vergeefse moeite was geweest. Men dacht dat hun actie voor meer kinderkribben er zeker toe had bijgedragen dat er op dit gebied effectief iets gedaan zou worden[317].
2.4.2.2. Oostende
Oostende kende sinds eind april 1970 een Dolle Mina groep die zo’n dertig leden rijk was. Het debuut werd in de hand gewerkt door Chantal De Smet, medeoprichtster van Dolle Mina Gent[318]. Dolle Mina Oostende kwam de straat op met de eis voor ‘kinderkribben met dagverblijf voor 5 300 kinderen onder de drie jaar. In Oostende is er geen enkele’[319]. Ze eisten de leegstaande koninklijke villa op als kinderkribbe. Dat was niet meer dan een stunt, want het gebouw was er niet geschikt voor, maar deze eis trok wel aandacht. Ze hebben toen ook handtekeningen verzameld en hun petitie aan de burgemeester overhandigd. Daaruit volgde dat er een kribbe beloofd werd, en dat de koninklijke villa aan de stad werd geschonken voor sociaal-culturele doeleinden. Verder ijverden ze in Oostende voor openbare toiletten, en voor een shoppingcenter in de Kapellestraat, waar men rustig met kinderen zou kunnen winkelen[320]. Deze kern bleef na de Antwerpse inzinking verder leven, zij het in alle stilte. Over een definitief einde is nergens iets terug te vinden.
2.4.2.3. Leuven
In Leuven is Dolle Mina in feite twee keer ontstaan. Er waren twee groepen die niets met elkaar te maken hadden. Hier is de overgang naar een ernstige beweging heel duidelijk: waar de eerste groep enkel ludiek was, kende de tweede een veel serieuzere werking. De eerste Dolle Mina groep in Leuven dateert van het voorjaar 1970 en ontstond onder impuls van de algemene Dolle Mina rage. Ze kwamen ook dadelijk op straat met enkele borden en pamfletten. Eind april werd er in de Leuvense straten betoogd om ‘kosteloze en vooral goede kinderkribben’, goedkope gezinsrestaurants, rechtvaardige lonen, economische gelijkberechtiging met de man, en gelijke bevorderingskansen[321]. “Kon men eerst nog vermoeden dat het alleen een studentengroepje was, dan is het nu toch duidelijk dat het onze dames ernst is”[322]. Op de vergaderingen van Dolle Mina Leuven waren toch een dertigtal leden aanwezig, waaronder zowel huismoeders, werkende vrouwen en studentes. Ze wilden een eigen programma vormen, gesteund op de eigen opvattingen. Daarbij streefden ze niet alleen naar vrouwelijke hervorming maar ook naar maatschappelijke hervorming. Men wilde bepaalde onderafdelingen oprichten die zich elk zouden bezighouden met een wel omlijnd vraagstuk, zoals vrouwenarbeid, kinderkribben, abortus en gemengd onderwijs. Of daar echter ooit iets van gekomen is, blijft onduidelijk. Na de eerste actie heeft Dolle Mina Leuven immers niet veel meer van zich laten horen. Een nummer van Ons Volk uit september 1970 rapporteerde nog “In Leuven leek men er al wat moedeloos het bijltje bij neergelegd te hebben. Daar kreeg de groep alleen de steun van enkele jammerende studentinnekes, die het verbod om laat uit te gaan als grootste probleem beschouwden. Zodat het oorspronkelijke entoesiasme van de voortrekkers tot diep onder het nulpunt daalde.”
De tweede groep kwam op gang in 1974 met nieuwe mensen, deze keer inderdaad vooral studenten. De idee om in Leuven een vrouwengroep op te starten rond vrouwenemancipatie was gegroeid naar aanleiding van de tweede vrouwendag op 10 november 1973 te Antwerpen. Aanvankelijk verliepen de samenkomsten louter informeel. Iedereen haalde er een paar kennissen bij, en er werd vooral gesproken over de persoonlijke motivatie van de mensen in de groep. Het aantal aanwezigen varieerde van elf tot twintig, en van actie was toen helemaal nog geen sprake[323]. Begin 1974 werd er pas vastgezet dat ze als een Dolle Mina groep zouden werken. Uit hun teksten blijkt dat ze een heel ernstige groep waren. Van januari tot maart stond vooral de abortusproblematiek centraal, omdat het probleem weer uit de actualiteit verdwenen was door de val van de regering. Ze achtten een legalisering en een ernstige anticonceptie politiek dringend nodig. In februari werden ze ook door de Cultuurraad uitgenodigd een avond over de vrouw in het onderwijs in te richten. Daarvoor hadden ze een diamontage in elkaar geknutseld, die het verloop van de kleuterschool tot het hoger onderwijs illustreerde, en de gevolgen daarvan voor de arbeidssituatie van de vrouw. Na de vertoning werd er nog een uiteenzetting gegeven om te pleiten voor een grondiger bewustmaking van de vrouw in de politiek. Dat was vooral belangrijk met het oog op de komende verkiezingen. Het standpunt ‘stem voor een linkse vrouw, en indien dit niet mogelijk is, stem dan zeker op een linkse partij’ werd gemotiveerd[324]. De diavoorstelling werd ook getoond op de derde vrouwendag te Gent, op 17 november 1974. Bovendien resulteerde de voordracht over de opvoeding tot vrouw in het uitgeven van de brochure ‘Onderwijs: (on-)bewustmaking van de vrouw’ in datzelfde jaar.
Dolle Mina Leuven achtte het ook nodig hun uitgangspunten en ideeën onder de loep te nemen. Na discussie werden de uitgangspunten van Dolle Mina Amsterdam overgenomen met enkele wijzigingen: het laatste punt over militarisme werd weggelaten wegens de gebrekkige formulering[325]. Ze wilden ook het verband tussen hun politieke overtuiging en acties duidelijk maken. Bovendien begonnen ze in april een meer theoretische werking te zoeken zodat ze een ernstige politieke scholing zouden hebben. Ze wilden wel absoluut vermijden een intellectualistisch groepje te worden zonder enige binding met de praktijk[326].
Op maandag 6 mei werd er een avond georganiseerd voor alle mensen die zich interesseerden in of sympathiseerden met Dolle Mina. De doelstellingen, een korte historiek en de toekomstplannen werden voorgesteld. Het doel van deze avond was het aantrekken van nieuwe leden, want dat brengt nieuwe gedachten en nieuwe actiemogelijkheden met zich mee. Zeven nieuwe mensen waren bereid om in de toekomst mee te werken. Dolle Mina vond het nodig vooral arbeidsters te verwelkomen, omdat die de groep veelzijdiger maken, de weg openen naar de arbeidersklasse, en de groep levendig kunnen houden tijdens examen- en vakantieperiodes als de meeste studenten uit Leuven weg zijn[327]. Of één van de nieuwe leden werkelijk een arbeidster was, is echter onduidelijk. Na deze avond werden er ook drie nieuwe werkgroepen opgericht: een groep rond en met gescheiden vrouwen, een groep rond politiek, seksualiteit en abortus, en een theoretische groep die op de hoogte moest blijven van publicaties over vrouwenemancipatie, boeken besprak en er verslag over uitbracht. De werkgroep gescheiden vrouwen baseerde zich op een bestaande groep gescheiden vrouwen in Leuven, waar contact mee gehouden werd. Deze groep probeerde inzicht te krijgen in het huwelijksgoederenrecht en in de mogelijke alternatieven.
Het oprichten van de werkgroepen bewijst dat Dolle Mina Leuven een gelijkaardige organisatie kende als de andere kernen. Ook hier voelde men de nood aan een stuk structuur, zoals het onderscheid tussen de algemene vergaderingen, de werkvergaderingen en de werkgroepen. Het probleem was echter dat deze structuur een behoorlijk aantal actieve leden veronderstelt, terwijl de Leuvense groep numeriek zwak in aantal was. Op de vergaderingen wisselden ook hier de verslaggeefster en gespreksleider af.
Een van de laatste activiteiten bestond uit het verspreiden van een pamflet rond de emancipatie van de student op kot in Leuven. Op vele plaatsen golden nog strenge regels en werd de student niet als volwaardige huurder erkend. Bovendien dachten ze eraan een peda te bezetten als protest tegen het verbod op mannelijke bezoekers[328].
Van april tot mei 1974 gaf Dolle Mina Leuven een eigen tijdschrift uit. In principe wekelijks, maar de facto minder frequent. Veel meer dan een nieuwsbrief was het tijdschrift echter niet. Waarschijnlijk omdat de uitgave van een eigen blad een onmogelijke zaak bleek, kondigde de redactie in haar vierde nummer aan dat ze wilde meewerken aan het tijdschrift van Dolle Mina Gent: De Grote Kuis[329]. Dan zouden ze de mogelijkheid hebben artikels, plannen verslagen, en dergelijke in hun blad te publiceren, en De Grote Kuis zou dan ook in Leuven op zo groot mogelijke schaal verspreid worden (onder andere in studentenrestauranten). Het Leuvense tijdschrift zou enkel nog gebruikt worden om de eigen leden op de hoogte te brengen van intern nieuws en van dringende mededelingen. Er werd in Leuven voorgesteld ook meer contact te zoeken met Dolle Mina Gent om eventueel gezamenlijke acties te voeren rond nationale problemen zoals abortus en gelijk loon voor gelijk werk. Een zo groot mogelijke samenwerking tussen beide groepen leek hen nuttig om meer impact te krijgen. Van een effectieve samenwerking voor acties is nochtans niets bekend. De eerste tekst van Dolle Mina Leuven over vrouw en politiek, voorafgegaan door een voorstelling van hun groep, verscheen wel in juli 1974 in De Grote Kuis. In het volgende nummer (november 1974) stond een tekst over Dolle Mina en het socialisme, waarin ze hun politieke en ideologische uitgangspunten toelichtten, en hun perspectieven bekend maakten.
Hierna verscheen er echter niets meer, en bleef het stil rond de groep. In december ging de groep nog op weekend om zich dieper te buigen over de inhoudelijke kant van de beweging, maar kort hierna mogen we waarschijnlijk het einde van Dolle Mina Leuven situeren, aangezien alle sporen hier doodlopen.
2.4.3. Gent
De Dolle Mina beweging die het langst bleef bestaan, is die van Gent. Lang nadat de andere kernen verdwenen waren, kon Dolle Mina Gent standhouden. Na het stadium van de ludieke acties deed Dolle Mina Gent verder: de groep overleefde de sensatie. Vanaf de Antwerpse start leefden er ook al plannen in Gent. Eén van de Gentse spilfiguren was Chantal De Smet en zij was goed bevriend met Roos Proesmans. In feite hebben ze samen Dolle Mina leven in geblazen. Chantal De Smet heeft Dolle Mina verspreid in Gent, maar Dolle Mina heeft in Gent een ander verloop gekend. In Gent zijn er bijvoorbeeld nooit zoveel mensen op af gekomen als in Antwerpen. De stichtingsvergadering vond plaats op 8 maart 1970, en daar waren -in tegenstelling tot het directe massale succes van Antwerpen- welgeteld twaalf vrouwen en één man aanwezig[330]. De vergadering was het gevolg van een interview met Chantal De Smet, dat verscheen in diverse kranten en gepaard ging met een oproep voor geïnteresseerden. Op 8 maart kwam men samen in de woning van Chantal, wat de start van de Gentse Dolle Mina’s betekende. De aanvangsperiode van deze groep werd eveneens gekenmerkt door ludieke acties rond gezinsproblemen. Vooral kinderkribben hebben een belangrijke rol gespeeld in de beginperiode. Eerst werd het idee opgevat om in Gent een soort babyhotel op te richten, een plan dat bij gebrek aan financiële middelen niet verwezenlijkt kon worden. De eerste actie waarmee de Dolle Mina’s naar buiten traden, was het ‘vieren van het koperen jubileum’ van een leegstaande crèche aan de Bevrijdingslaan, die men hierdoor symbolisch wou heropenen. Ze verzonnen een parodie van een echte, officiële opening, op 18 april 1970, de dag waarop ook de Antwerpse Dolle Mina’s de straat opgingen om crèches te eisen. De crèche in kwestie was twaalf jaar eerder gesloten (omdat hij niet voldeed aan de normen van het Nationaal Kinderwelzijn) en Dolle Mina wou erop wijzen dat velen reeds zolang wachtten op een kribbe voor kinderen jonger dan twee jaar. Ze hekelden dat er twaalf jaar lang niets gedaan was voor kinderen. Ze waren het wachten beu en verklaarden de kribbe hierbij plechtig geopend[331]. Daarbij hebben ze een zelfgemaakte papieren bloemenkrans neergelegd aan het verlaten gebouw, wat in feite te interpreteren was op twee manieren: ofwel als de begrafenis van de crèche, ofwel als de inhuldiging ervan[332].
Voor deze actie waren slechts elf Dolle Mina’s komen opdagen. Sommigen droegen een karton op de rug met de slogan ‘geen woorden maar daden’. Er werd een toespraak gehouden om ‘aan de bewoners van Gent’ te laten weten dat Dolle Mina absoluut ontevreden was met de gang van zaken, omdat er geen enkele inspanning gedaan werd kinderkribben op te richten, hoewel vrouwen daar nood aan en recht op hadden zodat ze uit werken konden gaan, maar tegelijkertijd hun kinderen goed konden laten opvangen. In de tekst werd er een ironisch dankwoord gericht aan het stadsbestuur[333]. Deze tekst was trouwens ook met een ironische bedoeling geschreven op een rond karton dat men onder de taart legt, omdat dat toch iets typisch vrouwelijks is[334]. Het ging Dolle Mina hier ook niet alleen om méér crèches, maar ze moesten ook gezellig zijn, niet autoritair, met voldoende verzorgers die voor kleine groepjes kinderen instaan[335]. Omdat het echter hun eerste actie was, deelden ze ook pamfletten uit met andere standpunten, waarin ze de omstanders duidelijk wilden maken dat ze opkwamen voor de rechten van de vrouw, en dat kinderkribben daar slechts één van was. Ook op gebied van opvoeding, onderwijs, beroep en arbeid, sekse, sociale voorzieningen of wetgeving werden de vrouwen onrechtvaardiger behandeld dan de man[336].
Om deze actie aan te kondigen, had Dolle Mina de avond voordien met een geheimzinnig telefoontje de pers meegedeeld ‘dat er iets zou gebeuren’[337]. Hoewel andere kranten positiever reageerden, vond Het Laatste Nieuws het echter niet zo geheimzinnig maar zelfs doodgewoon, en ze was nogal teleurgesteld omdat er slechts ‘weinig Gentse Dolle Mina’s met veel holle leuzen’ waren[338]. Bovendien stond de Dolle Mina die de tekst had voorgelezen omschreven in de krant als ‘de vrouw van een gemeenteraadslid in de oppositie, en helemaal geen Dolle Mina die in de fabriek werkt’[339]. Dit wijst er op dat men Dolle Mina wel in de media aan bod wou laten komen, maar dat de journalisten Dolle Mina vaak verkeerd begrepen. Een Dolle Mina hoefde niet uit de fabriek te komen, en ze mocht zeker niet vergeleken worden met de partij van haar man. Bovendien was de echtgenoot van de bedoelde Dolle Mina een raadslid te Sint-Amandsberg, terwijl de actie in Gent plaatsvond[340]. Dolle Mina heeft er hard aan moeten werken om vooral in de media juist geïnterpreteerd te worden.
Op 27 mei 1970 voerde Dolle Mina een pamflettenactie rond de zopas geopende privé-kribbe ‘Nieuwland’, omdat deze nieuwe crèche volgens hen veel te duur en luxueus was. Gevolg was dat de kribbe eigendom werd van de stad. Bij de opening in oktober 1970 van de E3-snelweg prijkte een reuzewegwijzer met opschrift ‘dichtstbijzijnde goede kribbe: Zweden 1.500 km’[341]. Later, vanaf mei 1971 tot ongeveer eind juni, startte Dolle Mina een petitielijst voor meer kinderkribben. Elke vrijdagavond stonden ze aan de ingang van grootwarenhuizen om handtekeningen te verzamelen en ook op zondagochtend trokken ze er met dit doel op uit[342]. Deze petitielijst werd opgenomen in de brochure ‘Kinderkribben. Waarom?’ die ze uitgaven in 1972. De petitie was eigenlijk een eis voor de tijdens de verkiezingen beloofde kinderkribben, die er per wijk of per groot gebouwencomplex moesten komen[343]. Met de handtekeningenlijst wilden ze nog maar eens aantonen hoe groot de behoefte hieraan was.
Ondertussen hadden ze in juni 1970 een pamflettenactie gedaan ten voordele van het behoud van groen in de wijk van de New Orleansstraat, en in september 1970 één ter gelegenheid van de opening van de jaarbeurs, waarin Dolle Mina de bedrieglijke en vrouwonvriendelijke reclame wilde aanklagen[344]. In oktober 1970 werd een ludieke actie voor openbare toiletten voor vrouwen gehouden, en was er een actie in verband met jonggehuwden, waarin ook op speelse wijze de stereotiepe rollen van man en vrouw gehekeld werden. Het bleef echter niet bij straatacties alleen. Voor de gemeentelijke verkiezingsstrijd stuurde Dolle Mina in oktober 1970 ook kritische opmerkingen naar de politici van alle partijen. In januari 1971 ging er een voordracht over echtscheiding door, en op de vrouwenmeeting van het ABVV deelde Dolle Mina op 4 april 1971 een pamflet uit. Om haar eisen kracht bij te zetten waren zij hiervoor in het zwart gekleed[345].
Op 1 mei 1971 werd er zoals in de andere steden ook in Gent actie gevoerd: het uitdelen van een pamflet waarin de loonsdiscriminatie van de vrouw én het dubbel gezicht van het kapitalisme aangeklaagd werden. Een jaar later, op 1 mei 1972, kwam Dolle Mina naar buiten met een pamflet waarin de armzalige werkomstandigheden van de verkoopsters in grootwarenhuizen en werksters in confectieateliers aangeklaagd werden. In november 1971 had Dolle Mina Gent nog deelgenomen aan de internationale abortusdag. Daarvoor deelden ze ballonnen en pamfletten voor ‘Abortus Vrij’ uit in het centrum van de stad. Op 1 mei 1973 liepen ze niet in maar achter de 1 meistoet. Omdat Dolle Mina geen deel uitmaakte van de socialistische partij, mochten ze niet in de officiële betoging lopen. Samen met andere linkse groepen, zoals de RAL en de anarchisten, liepen ze er dus vlak achter. De Dolle Mina’s waren voor deze gelegenheid gewapend met een veegborstel en stofdoek, en getooid met een hoofddoek en schort. Hiermee wilden ze de stoet symbolisch schoonvegen om aan te tonen dat er nog veel op te kuisen was: er dienden immers nog veel taboes weggewerkt worden[346]. Ook bij deze gelegenheid werden er pamfletten uitgedeeld over gelijk loon voor gelijk werk, en ballonnen in verband met abortus[347]. In 1980 begonnen de Dolle Mina’s de stoet in tegenrichting. Ze gingen op de fiets, verkleed in mannen- en vrouwenberoepen. Aan de fietsen en op hun rug hingen plakkaten met de eisen[348].
Eind november-begin december 1973, in de sinterklaasperiode, voerde Dolle Mina actie tegen de sinterklaastoestanden. Er werden pamfletjes uitgedeeld in de winkelstraten om ouders er op te wijzen dat de sinterklaasviering een uiting van sociaal onrecht is en slechts een middel van fabrikanten is om grote winsten te maken ten koste van de consument. Er werd op aangedrongen goed uit te kijken bij het kopen van speelgoed en vooral sober te blijven. Sober, functioneel, goed en goedkoop speelgoed was aan te bevelen boven oorlogstuig in miniatuur. Dit zou aan kinderen een grotere dienst bewijzen. Bovendien wilde Dolle Mina niet dat via het speelgoed nog langer de traditionele jongens- en meisjesrollen bestendigd werden[349]. Aan een jongetje kan evengoed een pop of een kookstelletje gegeven worden, als een paar voetbalschoenen aan een meisje. Volgens Dolle Mina stond er fysisch noch psychisch iets in de weg om kleuters van bij het prille begin de uniseks aan te praten[350]. Tijdens een van de acties kwam Dolle Mina ook naar buiten met een vrouwelijke sinterklaas, omdat de Sint niet altijd een man hoefde te zijn[351]. Gedurende haar hele bestaan ging Dolle Mina rond deze periode later nog de straat op met deze boodschappen.
Op 30 maart 1974 voerde Dolle Mina een actie voor propere zandbakken. Op 27 februari had het stadsbestuur besloten alle onbewaakte zandbakken en plonsbekkens op te ruimen omwille van de vervuiling. Het schepencollege was van mening dat deze zandbakken niet net te houden waren omdat honden er hun behoefte in deden, wat een gevaar inhield voor de gezondheid van de kinderen. Het onderhoud ervan zou teveel kosten. Deze zand- en plonsbakken zouden vervangen worden door speeltuinen, maar Dolle Mina vond dat speeltuinen niet volstonden. Hun standpunt was dat ieder kind nood heeft aan natuurlijk materiaal zoals zand en water waarmee het creatief kan zijn. Een stadskind kon dat niet op andere plaatsen. Bovendien vonden ze deze beslissing nadelig voor kinderen uit minderbegoede milieus. Die werden het meest getroffen omdat ze geen eigen tuin hebben en zich geen uitstapjes naar zee kunnen permitteren[352]. Dolle Mina vond de maatregel van de stad dus onpedagogisch en asociaal[353]. Begin maart besliste Dolle Mina ‘mee in het strijdperk te treden voor het behoud van de zandbakken’[354]. Dolle Mina eiste de intrekking van deze beslissing, het behoud en regelmatig onderhoud van de zandbakken in plaats van de verdwijning ervan. Omdat de zomer in zicht was, zou Dolle Mina zelf voorlopig enkele zandbakken kuisen en opfleuren. Op 30 maart zou een eerste zandbak, in het Baudeloparkje, aangepakt worden. Daags voodien was de hele buurt via een pamflet verwittigd dat de zandbak met zuiver zand gevuld zou worden. Alle mensen werden opgeroepen om de actie te steunen en ook naar het Baudelopark te komen om tegen de beslissing van het stadsbestuur te protesteren. De stad had immers wel geld voor een bloementapijt op het Sint-Pietersplein, maar voor de kinderen waren zandbakken te duur[355]. De Dolle Mina’s kwamen bijeen met materiaal om het zand te reinigen, zelf gemaakte bloemen en borden met slogans als: “in ’t zand spelen vindt elk kind fijn maar van ’t stadsbestuur mag ’t niet zijn” of “voor deze zandbak heeft de stad geen geld, bloemen voor de toerist is het enige wat telt”[356]. De actie kreeg nogal wat persreactie aangezien de politie ingegrepen heeft. Deze actie werd niet toegelaten. Elke ingang van het park was op bevel van de burgemeester met politie afgezet, omdat Dolle Mina moest verhinderd worden met de actie door te gaan. Dit vond Dolle Mina weer een staaltje van repressie tegen ieder die iets aan de wantoestanden in de maatschappij wou veranderen[357]. De Dolle Mina’s beantwoordden dit onbegrip met het planten van papieren bloemen in de nabije straten, het zingen van protestsongs en een vreedzaam vertoon van de sloganborden[358]. De politie nam de protestborden echter af; zingen over de ongelijkheid in de maatschappij en bloemen uitdelen mocht ook niet[359]. Ook de daarop officieel gevraagde toestemming voor een actie werd geweigerd. Dolle Mina gaf de zandbakken echter niet zomaar op. Ze deed terug een oproep aan de buurtbewoners voor hulp, om te laten zien dat men zich niet zou neerleggen bij een asociale maatregel waarover de bevolking niet geraadpleegd werd[360]. Men kon op 6 april dus weer naar het Baudeloparkje komen om er een petitielijst te ondertekenen.
De inmiddels traditioneel geworden actie op 1 mei werd ook in 1974 goed opgemerkt. Er werden pamfletten uitgedeeld door Dolle Mina’s die voor deze gelegenheid acht armen hadden. De afbeeldingen van deze pamfletten werden opnieuw gebruikt voor de actie op 11 mei: ‘Moederdag. Dag van de achtarmige automaat’. Dolle Mina stelde de door de commercie in het leven geroepen dag in vraag, waarbij ze wees op het feit dat moeders zich uitsloven voor man en kinderen. Dat ongetrouwde moeders met de vinger gewezen worden, terwijl zij evenveel doen voor hun kinderen. Daarbij doet de staat niets voor moeders: er was geen geld voor kindercrèches, geen geld voor echt degelijk onderwijs, geen geld voor restaurants en wasserijen aan kostprijs, geen wetten opdat vrouwen gelijk loon voor gelijk werk zouden krijgen, geen wetten die een echte seksuele opvoeding verzekeren, geen wetten die vrije abortus geven, geen wetten die de vrouw in het huwelijk de gelijke maken van de man. Bovendien was moederdag de dag van de winkeliers die verplichten bloempjes en modesnufjes te kopen. Kortom: ‘moederdag is geen dag van de moeder, het is de dag van de robot die voor de kinderen het ganse jaar naait, wast, ploetert en werkt’. Dolle Mina wilde moederdag op alle 365 dagen van het jaar[361]. Deze pamfletten werden uitgedeeld aan grootwarenhuizen, maar ook aan de tentoonstelling ‘Het Gezin’ die op het ogenblik liep in de Handelsbeurs. Dolle Mina maakte van de gelegenheid meteen gebruik om ondertussen ook te protesteren tegen de censuurmaatregel die op deze tentoonstelling uitgevaardigd was tegen het Centrum voor Seksuele Voorlichting (CSV)[362]. Het CSV hield een voor iedereen toegankelijke tentoonstelling van voorbehoedsmiddelen en aangepaste literatuur, en schepen Amanda Foket had namelijk al het voorlichtingsmateriaal uit de stand van het CSV laten verwijderen, ‘in naam van de geschokte kinderen’[363]. Omdat dit indruiste tegen de vrijheid van informatie vond Dolle Mina dit onwettige censuur, zeker omdat de tentoonstelling juist tot taak had alle gezinsleden over alle gezinsplanning voor te lichten. Dolle Mina betreurde vooral dat die maatregel door een vrouw werd getroffen, terwijl vrouwen net het eerste slachtoffer zijn van het gebrek aan seksuele voorlichting[364].
Zoals eerder gezegd waren de reacties in de pers op deze acties zeer gemengd. De acties en de groep werden in deze beginperiode echter algemeen wel beschouwd als een curiositeit[365]. Er werden meestel geen waardeoordelen over uitgesproken. Toch moet de groep ook aan een bestaande behoefte voldaan hebben. Dit blijkt niet alleen uit de sympathiebetuigingen die na de eerste acties binnenkwamen, maar ook uit de stijgende vraag naar informatie. Aan dit laatste wou Dolle Mina Gent voldoen door de verspreiding van brochures. Reeds in 1971 verscheen de eerste brochure: ‘Vrouwen zijn geen voorwerpen’, over de verschillende thema’s waar vrijheid en gelijkheid van de vrouw en de man gerealiseerd moest worden, bijvoorbeeld onderwijs. In 1972 publiceerden ze er vier, onder andere diegene over kinderkribben. ‘Vrouwen spreken’ is een brochure opgedragen aan de staaksters van Herk-De-Stad, die in 1972 een strijd gevoerd hadden voor betere werkvoorwaarden en hoger loon. Ook de brochure ‘Boeken over vrouwen’ werd in dit jaar uitgegeven. Het was de bedoeling een beknopte bibliografie te brengen over de vrouw, de vrouwenbewegingen en de problemen rond vrouwen. Bovendien wilden ze aan de kopers die hun adres opgaven regelmatig informatie verschaffen over nieuwe publicaties. Ze vroegen echter ook aan de koper hen eveneens op de hoogte te houden van publicaties die hen zouden ontgaan. Het doel van deze brochure was het aanbieden van basismateriaal aan diegene die zich interesseerden voor de vrouwenproblemen[366]. De laatste brochure dit jaar ging over ‘Abortus. Als ik zwanger was, zou hij zeggen dat het niet van hem was. Getuigenissen uit Frankrijk’.
Naast deze brochures verspreidden de Gentse Dolle Mina’s ook mondelinge informatie. Ze werden in toenemende mate gevraagd op debatten en voordrachtavonden hun standpunten uit te leggen en te verdedigen. Het groeiende aantal aanvragen voor Dolle Mina -aanwezigheid op deze avonden toont aan dat de Gentse kern een toenemende uitstraling kende.
Op de abortusbetoging van 24 maart 1973 kwam Dolle Mina voor de dag met het eerste nummer van haar tijdschrift ‘De Grote Kuis’. Dolle Mina bestond op dat ogenblik drie jaar. Tijdens die drie jaar vond ze het nodig met hun gedachten op straat te komen, maar aangezien hun gedachten en acties geëvolueerd waren, vonden de Dolle Mina’s het nuttig en nodig hun ideeën, discussiestukken, werkstukken, artikels en verslagen van sommige vergaderingen en acties samen te bundelen[367]. Dit ter vervanging van de onregelmatig verschijnende stencils en brochures waarin dat vroeger gebeurde. Om regelmatig informatie door te geven, werd dus besloten hun activiteiten op te fleuren met een tijdschriftje[368]. De Grote Kuis “heeft niet de pretentie elke week te willen verschijnen, noch elke maand. indien wij genoeg interessante gegevens hebben zullen we deze samen bundelen in een nummer van de grote kuis dat zowel aan één speciaal thema dan aan verschillende onderwerpen kan gewijd zijn. wat de keuze van de naam betreft: deze spreekt reeds genoeg voor zichzelf”[369]. In praktijk verscheen De Grote Kuis drie of vier maal per jaar. Het eerste nummer was niet meer dan een heel uitgebreid gestencild pamflet. De lay-out verbeterde al snel, maar de inhoud bleef de eerste jaren zwaar op de hand. Het blad bood veel informatie. In het eerste nummer waren gegevens in verband met abortus en anticonceptie terug te vinden en twee teksten die in de vergadering als discussie-uitgangspunten gebruikt zouden worden. Vrouwenwerkloosheid en de crisis werden besproken. Artikels behandelden ook de werking en evoluties van de eigen groep. De Grote Kuis was niet alleen bedoeld voor militanten, het zou op verschillende gelegenheden verkocht worden en iedereen kon er een abonnement op nemen. Aanvankelijk was het wel bedoeld voor eigen leden, maar vanaf 1974 had Dolle Mina de ambitie een breder publiek te bereiken en kreeg De Grote Kuis dan ook een ietwat ander uitzicht. Geleidelijk aan werd het blad aangenamer om te zien en te lezen. Ook andere groepen werden in De Grote Kuis aan het woord gelaten: “onze eigen ‘grote kuis’ is al van in 1973 een zeer beperkte maar toch volgehouden poging om bekendheid te geven aan ons Dolle Mina-leven en ook aan dat van een ruimer ‘vrouwenfront’”[370]. Vanaf 1977 verschenen er nog maar twee nummers per jaar: één op de vrouwendag en één op de dag van de arbeid. Op 1mei 1981 verscheen het laatste nummer.
“Geen enkele groep of manifestatie heeft in de tien jaar feministische beweging die nu achter ons liggen zoveel deining veroorzaakt als Dolle Mina”, zei Renée van Mechelen[371]. Karla Nuyts voegde daar aan toe dat deze deining eerder veroorzaakt werd door het ‘nieuwe’ van de Dolle Mina’s en door het handig inspelen hierop van de pers, wat de publieke opinie meesleepte in een sympathiserend enthousiasme of in een afwerend misprijzen[372]. Het onconventionele optreden en mediabewuste van de Dolle Mina’s maakte de groep al vlug tot het lievelingetje van de media, wat dus zorgde voor erg veel persaandacht[373]. Roos Proesmans was geschrokken van de weerslag die de acties hadden in de media[374]. De Vlaamse pers was zo blij nu ook de ludieke acties van eigen bodem te kunnen verslaan, dat zij iedere stap die een Dolle Mina durfde zetten in een krantenartikel omtoverden. Soms wordt er gezegd dat Dolle Mina Vlaanderen een pure kopie was van Dolle Mina Nederland, maar ze hebben in feite enkel de vorm overgenomen. Inhoudelijke zaken bepaalden ze zelf[375]; Dolle Mina werd aangepast aan de Belgische toestanden en aan de Belgische mentaliteit. Bovendien werkten ze elk op hun eigen terrein en Nederlanders zullen acties anders uiten. Dolle Mina’s in Vlaanderen zijn trouwens hun eigen weg gegaan en hebben als organisatie geen contact gehouden met Dolle Mina Nederland[376]. De Vlaamse Dolle Mina-leden waren over het algemeen wat braver dan hun collega’s uit Amsterdam, die zich toelegden op steeds maar gedurfder en origineler acties[377]. De Vlaamse Mina’s konden niet tippen aan de ludiciteit van de Nederlandse. ‘Het druppelt in Vlaanderen als het in Nederland regent’. Deze variatie op het spreekwoord werd toepasselijk geacht op wat de beweging er in Vlaanderen van heeft terecht gebracht. Het werd geschreven in een tijdschriftartikel van 1973, waarin men inderdaad stelde: ‘Gent en vooral Antwerpen hebben zich flink geweerd, maar hun acties zijn beneden het peil gebleven van wat de Amsterdammers voorgeschoteld kregen’[378]. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat men zich in Vlaanderen niet hetzelfde kon veroorloven als in Nederland. Alhoewel het Vlaamse volk niet hetzelfde karakter heeft als haar noorderburen, wilden ze toch van wal steken met soortgelijke ludieke en sensationele acties[379]. Moniek Darge vindt het echter een cliché te stellen dat Dolle Mina in Nederland ludieker geweest is, omdat het moeilijk te meten is of de acties in Vlaanderen minder gewaagd waren. Dat is namelijk afhankelijk van de criteria die men hanteert[380]. In vergelijking met Nederland ging het er misschien niet zo heel hevig aan toe, maar de media kunnen nieuws in de verf zetten en dat is met Dolle Mina gebeurd. Niettegenstaande er veel aandacht besteed is aan Dolle Mina, kon die berichtgeving zowel positief als negatief zijn. Ida Dequeecker schreef in 1971 dat de acties in Nederland een overweldigend succes kenden door onder andere de positieve steun van de pers. Die reageerden ook wel badinerend, maar toch overwegend positief. In Antwerpen waren echter noch de pers, noch de publieke opinie rijp voor ludieke acties, terwijl men er in Amsterdam aan gewend geraakt was door de acties van provo. Ze vond dat, hoewel de acties in Antwerpen steeds een ernstige achtergrond hadden en met pamfletten toegelicht werden, de pers vooral negatief reageerde. Deze had de beweging vooral belachelijk trachten te maken, zonder de werkelijke problematiek zelfs maar te willen aanraken[381].
Dit wijst erop dat de relatie met de media zeer complex was. Enerzijds was het hoofddoel van de ludieke acties in feite de aandacht trekken van de media, omdat Dolle Mina bekend gemaakt moest worden. Dolle Mina heeft de media bespeeld door die provocerende acties te voeren, omdat de media heel sensatie gericht waren. Publiciteit was van enorm belang voor de activisten en de pers houdt nu eenmaal van gekke dingen, dus ging men die pers gebruiken. Anderzijds is het gevaar hiervan dat de boodschap van die acties sterk vereenvoudigd wordt, omdat de aandacht alleen gaat naar het spectaculaire, zonder oog te hebben voor de achtergrond. Op deze manier wordt een beweging afgeschilderd als een grap, wat vaak het probleem geweest is bij feministische bewegingen van de tweede golf, ook in het buitenland. Speels werd op deze manier synoniem voor ongevaarlijk. ‘De maatschappij heeft haar clowns nodig’ stelde Roos Proesmans in 1970[382].
De berichtgeving was te eenzijdig, oppervlakkig, vertekenend, stereotyperend,... zodat er geen recht gedaan werd aan de werkelijke bedoelingen van het feminisme.
Dat is de reden waarom er algemeen in de vrouwenbeweging altijd een fors wantrouwen tegenover de massamedia bestaan heeft. Vele feministen beschouwden pers, radio en televisie als haast onneembare bolwerken en als reusachtige obstakels voor de verbreiding van hun opvattingen en idealen. De massamedia ontpopten zich immers vaak als conservatieve instellingen die aan de kant van het ‘establishment’ staan of daarvan zelfs deel uitmaakten en door de bril van de ‘heersende ideologie’ naar progressieve groeperingen kijken, vooral wanneer deze zich buiten de gangbare conventies van het politieke bedrijf begeven[383]. Het feminisme was geen troetelkind van de gevestigde media. Hieruit is het stereotype imago van feministen als onverdraagzame, onaantrekkelijke en gefrustreerde mannenhaatsters in tuinbroek uit voortgekomen. Toch is Dolle Mina ontkomen aan deze marginalisering. Ze mocht zich in de eerste maanden verheugen in een overstelpende belangstelling en nieuwsgierigheid van de verslaggevers[384]. Deze media-aandacht hing samen met de manier waarop Dolle Mina actie voerde en haar inspelen op de sensatiezucht van de journalisten. Dolle Mina en de media sloten naadloos op elkaar aan: “de pers wordt gebruikt en gebruikt ons. Het ludieke geeft ons publiciteit en de publiciteit maakt ons steeds ludieker”[385]. Deze wisselwerking was typerend voor het eerste half jaar. Dolle Mina belichaamde het ‘feminisme als spektakel’, en dit spectaculaire liet zich niet wegduwen, maar dwong onwillekeurig respect af en sloeg onvermijdelijk, via de verbazing die het opriep, een bres in de bestaande vanzelfsprekendheden en conventies[386]. Het leek er op dat het spectaculaire ervoor kon zorgen dat een feministische politiek door de media werd gemaakt in plaats van gebroken[387]. Bovendien oefende het spectaculaire ook aantrekkingskracht uit.
Niet iedereen was te spreken over de relatie tussen Dolle Mina en de media. Ondanks de vele publiciteit zou de eenzijdige nadruk op de speelse stunts de aandacht alleen maar afleiden van de ernstige bedoelingen. Leuk maar uiteindelijk ongevaarlijk, luidde deze diagnose. Echte macht wordt immers zelden afgedwongen door aan de tegenpartij een glimlach te ontlokken. Daarom wekte dit bewust ‘media-minded’ zijn van Dolle Mina vaak ernstige weerstanden op in feministische kring[388]. Maar het geval Dolle Mina was een extreem voorbeeld van de manier waarop ontwikkeling en praktijken van de vrouwenbeweging verweven waren met de media, en in het bijzonder met nieuwsmedia, zoals dag- en weekbladen, tv-nieuws en actualiteitenrubrieken[389].
Bovendien blijkt uit de geschiedenis van andere nieuwe sociale bewegingen het enorme belang van de media. Een sociale beweging die zich buiten de schijnwerpers van de nieuwsmedia ontwikkelt, kan niet meer van de grond komen. De media worden in principe opgevat als hulpmiddelen, want ze kunnen op verschillende manieren bijdragen aan de doelstellingen van een beweging. Media vormen ten eerste een belangrijke verbindende schakel tussen de beweging en het grote publiek of de publieke opinie. Aandacht voor een beweging in de media kan ervoor zorgen dat de ideeën ingang vinden bij meerdere mensen, en kan leiden tot de mobilisatie van nieuwe aanhangers. Ten tweede kunnen de media een schakel vormen tussen de beweging en zogenaamde ‘derde partijen’, zoals vakbonden, politieke partijen en overheden. Media functioneren dan als drukkingsmiddel op de politieke agenda, met name voor groeperingen die moeilijk op een andere manier toegang tot de politieke elite kunnen krijgen. Tenslotte vervullen de media een functie voor de interne verhoudingen in de beweging: ze kunnen bijvoorbeeld de communicatie tussen verschillende delen van de beweging vereenvoudigen en de deelnemers psychologische bevestiging geven. Het grootste probleem hierbij is niet toegang krijgen tot de pers, maar wel toegang houden. Media kunnen echter ook eerder als splijtzwam in plaats van bindmiddel functioneren, en bovendien kan door (negatieve) publiciteit de geloofwaardigheid van een sociale beweging als politieke actor verloren gaan.
Bijna alle auteurs stellen dan ook dat de media deze drie functies slecht vervullen[390]. Media worden in radicale, liberale en socialistisch feministische theorieën beschouwd als middelen voor sociale controle. De ideeën van de vrouwenbeweging brachten de maatschappelijke orde in gevaar en moesten dus door en in de media onder controle gehouden worden[391].
Het feit dat de berichtgeving over de vrouwenbeweging volgens de regels van het nieuws gebeurde, leidde er ook toe dat er veel nadruk gelegd werd op de gebeurtenissen en minder aandacht besteed werd aan de achtergronden. Er bestond een voorkeur voor issues die in eenvoudige termen uit te leggen waren en voor groeperingen die in eenvoudige termen wisten uit te leggen wat ze wilden. Gebeurtenissen werden als geïsoleerde verschijnselen beschreven en een onderlinge samenhang werd zelden uitgelegd[392]. Dolle Mina zette de media bewust in om het grote publiek te bereiken en anticipeerde daarbij op inhoudelijke en organisatorische voorkeuren van de journalistiek. Haar aanhang, maar ook de problemen waar ze later op botste, waren deels te wijten aan de media-aandacht. De groep bleek de door haarzelf opgeroepen beeldvorming moeilijk meer te kunnen keren. De ludieke acties waarmee Dolle Mina naam gemaakt heeft, hebben zich door de media uiteindelijk tegen hen gekeerd[393].
Daarom wordt de berichtgeving vaak als negatief beschouwd, omdat Dolle Mina totaal verkeerd voorgesteld werd. De hele beweging is namelijk altijd geassocieerd gebleven met de manier waarop ze gestart is. Dat stigma is blijven doorleven tot op de dag van vandaag, want wat mensen zich nog herinneren van Dolle Mina zijn de uitdagende acties. En vooral de slogan ‘Baas in eigen buik’[394]. Die ludieke acties werden ook geassocieerd met mannenhaat, zodanig dat ‘Dolle Mina’ een scheldnaam geworden is. Maar van een scheldnaam kan uiteraard altijd een soort eretitel gemaakt worden. Het zou dus een negatieve berichtgeving geweest zijn, omdat de aandacht enkel ging naar het sensationele, schokkende aspect, en niet naar wat er achter zit. Daarom mocht Dolle Mina ook niet bij de fase van het choqueren alleen blijven. Aangezien daar de media op af komt en dat Dolle Mina tot ‘hun lieveling’ maakte, is het gevaar groot dat een beweging niet verder evolueert[395].
Anderen beschouwden de berichtgeving niet als negatief omdat het nu eenmaal de bedoeling was met die ludieke acties bekendheid te verwerven. Dat was ook heel efficiënt. De media gaven misschien geen achtergrond, maar Dolle Mina kwam er tenminste in. Het was ook heel moeilijk de ernst achter de ludieke acties aan te tonen[396]. Het is in feite evident dat wanneer er een ludieke actie gevoerd werd, het ludieke ook in de verf werd gezet. Dolle Mina was in het algemeen niet kwaad met de aandacht die ze in de pers kregen[397]. Voor alles wat Dolle Mina ondernam, hoefden ze de pers maar te verwittigen en die was aanwezig, zeker in de beginperiode.
In feite kan zelfs gesteld worden dat de media er mee de hand in gehad heeft Dolle Mina ‘ernstiger’ in haar werking te laten worden. Omdat men niet tevreden was met het feit dat de berichtgeving te eng gefocust was op het ludieke aspect, ging men de werking vernieuwen. In Antwerpen wilde Dolle Mina na de eerste golf ludieke acties er voorlopig geen meer voeren wegens het negatieve beeld dat van Dolle Mina opgehangen werd. De acties moesten zeer duidelijk de ernst van de problematiek gaan weergeven[398]. Naar aanleiding van de reeds gevoerde speelse acties en de reactie daarop van de pers, was het gevaar dat Dolle Mina niet au serieux genomen zou worden immers niet denkbeeldig. Daarom werd het noodzakelijk geacht “dat wij na deze inleidende fase van uitsluitend speelse acties, ernstig aan een hardere strijd gaan beginnen, die stilaan zal moeten uitwijzen dat het Dolle Mina niet om ‘de kontestatie om de kontestatie’ te doen is, maar dat haar bedoelingen konkreet en rechtvaardig zijn en dat zij het voornemen heeft de strijd te doen uitgroeien tot een ware tweede en hopelijk laatste feministische golf”[399].
In retrospectief vinden de meeste Dolle Mina’s de berichtgeving in de media echter gemengd. Het persverslag kon positief of negatief zijn, afstandelijk, spottend maar ook sympathiserend. Naast de aandacht voor sensatie heeft Dolle Mina ook serieuze interviews kunnen geven, dus de twee waren aanwezig. De jaren zeventig staan bovendien bekend voor groeiende aandacht voor de vrouwen[400]. Er waren periodes waarin Dolle Mina positief in beeld kwam en periodes waarin ze verguisd werd. Vooral in de beginperiode kwamen er nog veel fantasieën en vooroordelen aan bod, maar zeker in de tweede helft van de jaren zeventig werd ingezien dat de vrouwenbeweging in het algemeen aan een bestaande nood voldeed[401]. De media konden bovendien niet allemaal over dezelfde kam geschoren worden. Sommige redacteurs waren tegen de Dolle Mina’s, maar anderen steunden hen dan weer en waren altijd bereid er over te schrijven. Dolle Mina had overigens voldoende contacten om te zorgen dat hun standpunten konden doordringen tot in de pers[402]. Ook bij illegale activiteiten (bijvoorbeeld rond abortus) had Dolle Mina contacten van wie ze wist dat ze de politie niet zouden verwittigen, maar wel foto’s zou komen nemen en een reportage schrijven.
Bovendien is journalistiek van oudsher een mannenberoep. Als er dus gesproken wordt over media-aandacht voor een feministische organisatie uit de jaren zeventig, is het nodig te vermelden dat het merendeel van de journalisten in die tijd mannen waren, wat de berichtgeving ook beïnvloed heeft. Er was de ‘bias’ ten opzichte van het feminisme vanuit de overwegend mannelijke professie die journalistiek in die periode zeker nog was. Feministische activiteiten werden minder vaak gerapporteerd, en aan deze activiteiten werd bovendien in mindere mate een politiek karakter toegeschreven: ze belandden vlugger op de ‘damesbladzijde’ dan in de algemene berichtgeving[403]. Door de constatering dat de berichtgeving vaak te oppervlakkig was en er geen recht gedaan werd aan de werkelijke bedoelingen van feministen, werd er in de vrouwenbeweging vaak kritiek geleverd op de organisatiestructuur van de media, omdat er weinig plaats was voor vrouwelijke journalisten of voor een ‘vrouwelijke’ kijk op de dingen. Vandaar een seksistische blik op het feminisme. Daaruit werd geconcludeerd dat zolang de media mannenbolwerken waren, zij helemaal geen ondersteuner in de verspreiding van feministische idealen en visies vormden[404]. In de door mannen gedomineerde beroepsgroep was de interesse voor de opkomende vrouwenbeweging niet groot, maar dit gebrek aan interesse betekende natuurlijk niet dat niemand over emancipatie of de vrouwenbeweging schreef[405]. Sommige bladen gingen er na verloop van tijd toe over om iemand aan te stellen die dit terrein zou behandelen, of soms ontwikkelden vrouwelijke journalisten dat specialisme op eigen initiatief. Die belangstelling bleef echter uitzonderlijk omdat emancipatie en feminisme meestal niet als interessante onderwerpen doorgingen. Bovendien speelden (vrouwelijke) journalisten die zich er mee bezig hielden numeriek en hiërarchisch geen belangrijke rol. Maar zoals wel duidelijk is heeft dit niet verhinderd dat nieuws over emancipatie evengoed in de krant verscheen.
De soort berichtgeving kon ook afhankelijk zijn van de ideologische achtergrond van het medium. Beroepsopvattingen zijn namelijk gebonden aan specifieke periodes en culturen. Kranten waren in de negentiende en begin twintigste eeuw organen van politieke partijen en/of vakbonden. De zuilbinding had voor journalisten nogal beperkende consequenties, want in de selectie en presentatie van politiek nieuws diende men zich aan de kant van de zuil op te stellen. In de jaren zestig was de ontzuiling in een stroomversnelling gekomen, waardoor de greep van de traditionele zuilen op het politieke en maatschappelijke gebeuren afnam. Toch verdween die niet helemaal, waardoor er over het algemeen rekening moet gehouden worden met de achtergrond van de kranten. Het verbreken van de binding met de zuilen leidde er wel toe dat redacties en journalisten een veel grotere vrijheid kregen hun eigen standpunten te bepalen[406]. De mate waarin Dolle Mina in kranten aan bod kwam, was afhankelijk van het feit hoe hoog de vrouwenemancipatie op de agenda stond, wat binnen de ene krant hoger was dan binnen de andere. Heel algemeen en simplificerend gesteld, kan er beweerd worden dat Dolle Mina zeker aandacht kreeg in de ‘linkse’ pers. Naast verslagen over acties werd ze bijvoorbeeld in Humo en in De Vooruit ook altijd opgenomen in de lezersrubrieken[407]. Maar het is voor Dolle Mina geen probleem geweest alle kranten te halen. Ook in De Standaard, Het Laatste Nieuws, Het Volk, Gazet van Antwerpen en dergelijke werd er over hen bericht. In de (extreem) rechtse pers (cf. het voorbeeld van “Pallieter”) werd Dolle Mina eerder negatief voorgesteld. Om hier concreet uitspraken over te kunnen doen, is een gericht onderzoek naar ‘Dolle Mina in de pers’ echter nog vereist. Ida Dequeecker wilde aantonen dat Dolle Mina ook serieus aan bod gekomen is in bladen waarvan het niet verwacht werd. Hiervoor gebruikte ze het voorbeeld van Quick. Dit was een sensatieblad, waarin de actie op de Missverkiezing in Antwerpen uitgebreid vermeld werd. “Als je de tekst leest geloof je nooit dat het de tekst is van een sensatieblad. Alle aandacht ging naar Dolle Mina. Die tekst maakte eigenlijk de Missverkiezing belachelijk en had veel meer sympathie voor het standpunt van Dolle Mina”[408].
De uitspraak dat de pers in Vlaanderen niet rijp was voor de ludieke acties, kan in twijfel getrokken worden als er gekeken wordt naar enkele uitspraken in de artikels. De publieke opinie over Dolle Mina was meer gebaseerd op wat er in Nederland gebeurde[409]. Het leek wel of de media in Vlaanderen teleurgesteld waren over de Dolle Mina’s van eigen bodem. Ze vonden de acties niet ludiek genoeg. Na de eerste actie te Gent had Het Laatste Nieuws het immers over ‘Weinig Dolle Mina’s met veel holle leuzen’. Ook over de Antwerpse Dolle Mina’s vond men dat ze ‘schuchter uit de schelp’ kwamen[410]. In dit artikel werd vermeld dat ze in Antwerpen ‘braaf op stap gingen’ en dat ze ‘alles bij elkaar in Antwerpen geen potten gebroken hebben’. Bovendien getuigde Els Van Loon dat Dolle Mina, rond de tijd van haar ontstaan, een afspraak had met een journalist die zich ook had gebaseerd op wat er in Nederland gebeurde. Hij was ontgoocheld want hij had verwacht andere vrouwen te treffen, die hem ‘het hof’ zouden maken of zo (naar analogie van de actie in Nederland waarbij mannen nagefloten en in de billen geknepen werden). In zijn artikel noemde hij de Dolle Mina’s in Vlaanderen maar ‘kwezels’[411]. Toen de beweging serieuzer werd, werd duidelijk dat de acties toch op prijs gesteld werden voor de nieuwswaarde, dus waren ze blijkbaar voor anderen wel sensationeel genoeg. Nadat een journalist een van de uiteenzettingen van Dolle Mina bijgewoond had, heeft hij hen het verwijt gegeven dat ze te serieus geworden waren[412]. Een ander voorbeeld stamt uit dezelfde periode. Een krantenartikel met de titel ‘Dolle Mina aan het dolen’ meldde: “Indien het kan, beste Mientjes, zeg het ons volgende keer met een glimlach en een beetje humor”[413]. Na het sensationele was Dolle Mina minder leuk, want het was zeker niet zo aantrekkelijk om bijvoorbeeld haar socialistische programma te publiceren.
De reacties van de pers op Dolle Mina zullen hier niet verder uitgewerkt worden. Daar is nog onderzoek naar nodig, maar dit paste niet in de opzet van deze thesis. Zo zou er nog aandacht besteed kunnen worden aan de reactie van de pers op de nieuwe koers van Dolle Mina of naar wat men vermeldenswaard vond. Het is interessant na te gaan -en ook om hier even aan te halen- dat er veel nadruk gelegd werd op het voorkomen van de Dolle Mina’s: mooi, jong, hip, slank, modieus gekleed… of net niet. Het Laatste Nieuws vond het nodig op te merken dat de Dolle Mina’s er tijdens een actie doodgewoon uitzagen: “Zonder mini. Zonder doorkijkbloes. Doodgewoon. Zelfs zonder maxi”[414]. Hoewel Renée van Mechelen stelde dat de Dolle Mina’s er goed uit zagen en dus onmogelijk het etiket van gefrustreerd manwijf opgeplakt konden krijgen[415], werd dat toch gedaan: “Hun progressieve houding gaat in feite terug op gelijksoortige frustraties als het vroom fanatisme van verzuurde begijnen. De Mina’s kanten zich immers tegen elke frivoliteit. Is het omdat zij bijna evenzeer verstoken zijn van vrouwelijke charme?”[416]. Of dat er nadrukkelijk op gewezen werd dat er ook mannen bij Dolle Mina hoorden, bijvoorbeeld als onderschrift bij een foto: “ook de man met de baard hoort erbij”[417]. En dat de deelname van die mannen al dan niet als vreemd werd beschouwd. Een ander artikel vermeldde dat het ‘een Dolle Mina met kind’ was die een actie wilde ontketenen[418], wat niet echt neutraal klinkt. Door een analyse van het discours kan duidelijk worden waarom men expliciet wilde zeggen dat ze een kind had. Misschien vonden sommigen het schandalig dat een vrouw met een kind actie voerde. Door dit soort onderzoek kunnen de reacties op Dolle Mina aan bod komen en krijgt men een betere kijk op de hele beeldvorming omtrent Dolle Mina.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[198] Interview Chantal De Smet, in: DEFRAYE, A., ‘Drie jaar Dolle Mina. De geschiedenis van een beweging’, in: Mimo, november 1972, p. 26.
[199] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 42.
[200] Interview Godelieve Van Geertruyen, 8 januari 2003.
[201] ibid., p. 42.
[202] ibid., p. 42.
[203] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[204] ‘De eerste stapjes van het Vlaams feminisme’, in: De Morgen, 14 mei 1988, privé-archief Els Van Loon.
[205] Interview Moniek Darge, 30 december 2002.
[206] Interview Chantal De Smet, in: Vooruit, ‘Emanciaptie van de vrouw moet van haarzelf komen’, 17 maart 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[207] Interview Els Van Loon, 18 november 2002.
[208] Ongetitelde vragenlijst, privé-archief Ida Dequeecker.
[209] Het Blad van Dolle Mina. Maandschrift van de actiegroep Dolle Mina Antwerpen, 1971, 1 (1), p. 3.
[210] Ongetitelde vragenlijst, privé-archief Ida Dequeecker.
[211] Het Blad van Dolle Mina. Maandschrift van de actiegroep Dolle Mina Antwerpen, 1971, 1 (1), p. 3.
[212] HOLTROP, A, op.cit., p. 6.
[213] ibid., p. 6.
[214] s.n., in: Evolutie. Dwarsblad van Dolle Mina, 1970, 34 (3), p. 1.
[215] DOLLE MINA, Ontstaan, basisstandpunten, houding t.o.v problemen, aktiepunten, Gent, 1975, p. 2.
[216] DEQUEECKER, I., ‘Dolle Mina’, in: De Moralist, 1971, 18 (2), p. 52.
[217] Krant onbekend, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[218] VAN SOEST, M., Meid, wat ben ik bewust geworden. Vijf jaar Dolle Mina, Den Haag, 1975, p. 1.
[219] ibid., p. 1.
[220] ibid., p. 7.
[221] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 43.
[222] ibid., p. 44.
[223] VAN SOEST, M., op.cit., p. 11.
[224] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 44.
[225] Een uitvoerig verslag over ontstaan, acties en programma’s van de Nederlands Dolle Mina’s is te vinden in het boek van VAN SOEST, M., op.cit., en het uitgebreide artikel van HOLTROP, A., op.cit.
[226] VAN SOEST, M., op.cit., p. 11.
[227] VAN ZOONEN, L., op.cit., p. 159.
[228] VAN SOEST, M., op.cit., p. 19.
[229] RACZ, M., ‘1 jaar Dolle Mina’, in: Evolutie. Dwarsblad van Dolle Mina, 1971, 34 (3), p. 1.
[230] VAN ZOONEN, L., op.cit., p. 11.
[231] ibid., p. 11.
[232] VAN MECHELEN, R., De meerderheid…, p. 16.
[233] DECOCK, A-M., op.cit., p. 103.
[234] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002. Op deze manier is zij betrokken geraakt bij Dolle Mina.
[235] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p.44.
[236] HOOGHE, M., ‘Het ondergrondse feminisme. De Vlaamse vrouwenbeweging 1972-1992’, in: De Nieuwe Maand, 1993, 36 (6), p.16.
[237] Interview met Roos Proesmans in: DEFRAYE, A., op.cit., pp. 25-33.
[238] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 46.
[239] Pamflet ‘vrouwen hebben recht op longkanker’, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[240] Interview met Roos Proesmans in DEFRAYE, A., op. cit.
[241] Pamflet ‘Heren agenten’, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[242] Dolle Mina één jaar oud’, in: De Nieuwe Gazet, 9 februari 1971, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1971-1974, ongeïnventariseerd.
[243] Pamflet ‘kinderkribben’, privé-archief Els Van Loon.
[244] ibid.
[245] De Nieuwe Gazet, 16 maart 1970, privé-archief Els Van Loon.
[246] verslag vergadering Dolle Mina Antwerpen 14 april 1970, privé-archief Ida Dequeecker.
[247] Pamflet ‘Aan de Heer Burgemeester en de Dames en Heren van de Gemeenteraad’, privé-archief Ida Dequeecker
[248] ibid.
[249] pamflet ‘Elk kind heft het recht gewenst te zijn’, privé-archief Ida Dequeecker.
[250] ‘Dolle…geiten’, in: Pallieter, 2 april 1970, privé-archief Els Van Loon.
[251] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[252] ‘1 mei-rouwstoet te Antwerpen’, in: De Nieuwe Gazet, 2 mei 1970, privé-archief Ida Dequeecker.
[253] NUYTS, K., op.cit., p.72.
[254] pamflet ‘de vrouw staat in de kouw, daarom zijn we in de rouw’, privé-archief Els Van Loon.
[255] Oproep aan de Dolle Mina’s om deel te nemen aan de actie, privé-archief, Ida Dequeecker.
Er werd sterk de nadruk op gelegd om aanwezig te zijn, zodat het een massa-actie kon worden. Om toch even de toon die Dolle Mina hanteerde te illustreren: ‘Kom je zeker, verwittig dan even Roos. Kom je niet zeker, kom dan toch’. ‘Breng mee: zeer veel kinderen (zelfgemaakte en geleende), openluchtspelen, je kankerauto omdat een vlugge verplaatsing noodzakelijk zal zijn’
[256] Pamflet ‘Antwerpen kinderstad’, RoSa, archief Chantal De Smet, ongeïnventariseerd.
[257] ibid.
[258] ‘’Dolle Mina maakte van Antwerpen kinderstad’, in: Het Parool, 6 juli 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[259] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p.47.
[260] Verslag vergadering Dolle Mina Antwerpen 12 mei 1970, privé-archief Ida Dequeecker.
[261] Interview Els Van Loon, 9 december 2002.
[262] ‘Na de speelse acties nu de ernst’ (krant onbekend), 25 juni 1970, RoSa, , organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[263] ibid.
[264] mededeling aan de pers, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1971-1974, ongeïnventariseerd.
[265] mededeling aan de pers, privé-archief Ida Dequeecker.
[266] pamflet ‘Pulhofschool Berchem’, AMSAB, archief Marthe Van de Meulebroeke, archief nr. 156, stuk 5.10.
[267] ibid.
[268] ibid.
[269] ibid.
[270] pamflet ‘Missverkiezing’, AVG, archief Adèle Hauwel, ongeïnventariseerd.
[271] ibid.
[272] ibid.
[273] pamflet ‘Stop uw schortje in de stembus’, privé-archief Ida Dequeecker.
[274] Ze kleefden schortjes op hun stembrief’, in: Gazet Van Antwerpen, 19 mei 1971, privé-archief Ida Dequeecker.
[275] Pamflet ‘stop uw schortje in de stembus’, privé-archief Ida Dequeecker
[276] FLOUR, E., JACQUES, C., Bronnen voor de vrouwengeschiedenis in België. Repertorium van de feministische en vrouwenpers, Brussel, 1994, s.p.
[277] In de organisatiemappen van Dolle Mina in het RoSa, zijn veel brieven terug te vinden gericht aan Roos Proesmans met vragen voor informatie, of met problemen. Idem voor het privé-archief van Ida Dequeecker.
[278] onder andere van de Rotaryclub, wat een veel vernoemd voorbeeld is.
[279] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[280] ibid.
[281] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 46.
[282] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 53.
[283] Over de techniek van vergaderen, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[284] Interview Ida dequeecker, 18 november 2002.
[285] Intervieuw Els Van Loon, 9 december 2002.
[286] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[287] Voorstel tot minimum programma, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[288] Verslag vergadering Dolle Mina Antwerpen 17 maart 1970, privé-archief Ida Dequeecker.
[289] Verslag vergadering Dolle Mina Antwerpen 26 mei 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[290] Ordemotie, privé-archief Ida Dequeecker.
[291] ibid.
[292] Verslag vergadering Dolle Mina Antwerpen 28 april 1970, privé-archief Ida Dequeecker.
[293] ibid.
[294] ibid.
[295] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 53.
[296] Brief aan de leden, januari 1971, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1971-1974, ongeïnventariseerd.
[297] ibid.
[298] ibid.
[299] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 53.
[300] Interview Els van Loon, in: DEFRAYE, A, op.cit., p.27.
[301] Interview Roos Proesmans, in: ibid.
[302] Interview Els Van Loon, 9 december 2002.
[303] Interne tekst Dolle Mina Antwerpen, 20 april 1971, privé-archief Els Van Loon.
[304] ibid.
[305] ibid.
[306] interne tekst Dolle Mina Antwerpen over relatie Dolle Mina-SJW, 24 april 1971, AVG, archief Adèle Hauwel, ongeïnventariseerd.
[307] ibid.
[308] Interview Els Van Loon, 9 december 2002.
[309] interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[310] Interview Roos Proesmans, in: DEFRAYE, A., op.cit.
[311] DELANOTE, L, op.cit., p. 132.
[312] VAN MECHELEN, R., De meerderheid..., Leuven, 1996, p. 18.
[313] DECOCK, A.-M., op.cit., p. 103.
[314] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging..., p. 48.
[315] Pamflet ‘1 mei is 1 april voor de vrouw’, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[316] Al deze redenen worden aangehaald door Josée Pacques in een interview, in: DEFRAYE, A., op.cit., p. 28.
[317] ibid.
[318] DEFRAYE, A., op. cit., p. 32.
[319] ‘Als jongemannen Dolle Mina worden’ (krant onbekend), 30 april 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[320] ‘Oostende: Dolle Mina’s roeren zich’ (krant onbekend), 30 mei 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[321] ‘Krijgen de Leuvense Dolle Mina’s een kans?’ (krant onbekend), 27 april 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd
[322] ibid.
[323] s.n., ‘dolle mina leuven’, in: De Grote Kuis, 1974, 2 (2), p. 8.
[324] ibid.
[325] ibid.
[326] uitnodiging vergadering 1 april 1974, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1971-1974, ongeïnventariseerd.
[327] Dolle Mina: wekelijks tijdschrift van Dolle Mina Leuven, nr. 4, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1971-1974, ongeïnventariseerd.
[328] Verslag vergadering 10 oktober 1974, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1971-1974, ongeïnventariseerd.
[329] ibid.
[330] s.n., ‘Dolle Mina tot nu toe’, in: De Grote Kuis, 1974, 2 (3), p.8.
[331] s.n., ‘Dolle Mina’s betogen tegen gebreken aan kinderkribben te Antwerpen en Gent’, in: Het Laatste Nieuws, 20 april 1970.
[332] Interview Josiane Rimbaut, 20 januari 2003.
[333] s.n., ‘Dolle Mina’s betogen tegen gebreken aan kinderkribben te Antwerpen en Gent’, in: Het Laatste Nieuws, 20 april 1970.
[334] Interview Josiane Rimbaut, 20 januari 2003.
[335] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging..., p. 49.
[336] s.n., ‘Bloemen neergelegd in Gent. Dolle Mina ‘is niet om te lachen’ in Antwerpen’, in: De Standaard, 20 april 1970.
[337] s.n., ‘Dolle Mina’s betogen tegen gebreken aan kinderkribben te Antwerpen en Gent’, in: Het Laatste Nieuws, 20 april 1970.
[338] ibid.
[339] ibid.
[340] Interview Josiane Rimbaut, 20 januari 2003.
[341] S.n., ‘Dolle Mina tot nu toe’, in: De Grote Kuis, 1974, 2 (3), p. 8.
[342] ibid.
[343] DOLLE MINA, Kinderkribben. Waarom?, Gent, 1972, p. 27.
[344] S.n., ‘Dolle Mina tot nu toe’, in: De Grote Kuis, 1974, 2 (3), p. 8.
[345] ibid.
[346] Interview Josiane Rimbaut, 20 januari 2003.
[347] S.n., ‘Dolle Mina tot nu toe’, De Grote Kuis, 1974, 2 (3), p. 10.
[348] Verslag vergadering Dolle Mina Gent 20 februari 1980, AMSAB, Archief Godelieve Van Geertruyen, ongeïnventariseerd.
[349] De Grote Kuis, 1974, 2 (3), p. 10.
[350] ‘Sintermina’, in: De Nieuwe Gazet, 3 december 1973, privé-archief Moniek Darge.
[351] Interview Greta Craeymeersch, 12 december 2002.
[352] Pamflet ‘actie voor het behoud van zandbakken’, privé-archief Moniek Darge.
[353] ibid.
[354] De Grote Kuis, 1974, 2 (1), p. 3.
[355] Pamflet ‘actie voor het behoud van de zandbakken in de speeltuinen’, privé-archief Moniek Darge.
[356] Oproep tot aanwezigheid op de actie voor de zandbakken, privé-archief Moniek Darge.
[357] De Grote Kuis, 1974, 2 (1), p. 3.
[358] ‘Politie verhinderde actie van Gentse Dolle Mina’s’ (krant en datum onbekend), privé-archief Moniek Darge.
[359] Pamflet ‘zandbakactie’, privé-archief Moniek Darge.
[360] ibid.
[361] Pamflet ‘Moederdag’, RoSa, archief Chantal De Smet, ongeïnventariseerd.
[362] De Grote Kuis, 1974, 2 (3), p. 11.
[363] De Grote Kuis, 1974, 2 (2), p. 13.
[364] Pamflet ‘actie tegen censuur’, privé-archief Moniek Darge.
[365] ‘Evolutie van Dolle Mina Gent 1970-1978’, overdruk uit De Grote Kuis’, 1978, 4 (3), p. 8.
[366] DOLLE MINA, ‘Boeken over vrouwen’, Gent, 1972, p. 1.
[367] De Grote Kuis, 1973, 1 (1), p. 2.
[368] Bericht aan de leden, Archief RUG, Dolle Mina 1972-1973, ongeïnventariseerd.
[369] De Grote Kuis, 1973, 1 (1), p. 2.
[370] De Grote Kuis, 1980, 5 (2), p. 3.
[371] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 40.
[372] NUYTS, K., op.cit., p. 5.
[373] HOOGHE, M., ‘Het ondergrondse feminisme. De Vlaamse vrouwenbeweging 19972-1992’, in: De Nieuwe Maand, 1993, 36 (6), p. 16.
[374] SOMERS, S., ‘Roos Proesmans tegen wil en dank op de barricades, in: De Morgen, 14 augustus 2002.
[375] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[376] Interview Chantal De Smet, 12 november 2002.
[377] HOOGHE, M., ‘De vrouwenbeweging…’, p. 92.
[378] DEFRAYE, A., op.cit, p. 33.
[379] DECOCK, A-M., op.cit., p. 103.
[380] Interview Moniek Darge, 30 december 2002.
[381] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 53.
[382] ‘Gesprek met Dolle Mina’s’, in: Links, 25 juni 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[383] ANG, I., ‘Incident of spektakel? Dilemma’s van de feministische media’, in: Te Elfder Ure. Dilemma’s van het feminisme, 1986, 29 (1), p. 14.
[384] ibid., p. 15.
[385] VAN SOEST, M., op.cit, p. 19.
[386] ANG, I., op.cit., p. 15.
[387] ibid., p. 16.
[388] ibid., p. 19.
[389] VAN ZOONEN, L., op.cit., p. 11-12.
[390] ibid., p. 13-14.
[391] ibid., p. 14.
[392] ibid., p. 140.
[393] Interview Godelieve Van Geertruyen, 8 januari 2003.
[394] ibid.
[395] Interview Els Van Loon, 9 december 2002.
[396] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[397] bid.
[398] DEQUEECKER, I., op.cit., p. 53.
[399] Ongetitelde vragenlijst, privé-archief Ida Dequeecker.
[400] Interview Marina Hoornaert, 14 januari 2003.
[401] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[402] Interview Moniek Darge, 30 deecember 2002.
[403] HOOGHE, M., Nieuwkomers op het middenveld..., p. 38.
[404] ANG, I., op.cit., p. 19.
[405] VAN ZOONEN, L., op.cit., p. 119.
[406] ibid., p. 109.
[407] Interview Anne Apostel, 3 januari 2003.
[408] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[409] Interview Els Van Loon, 9 december 2002.
[410] ‘Antwerpse Dolle Mina’s schuchter uit schelp’ (krant onbekend), 11 maart 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.
[411] Interview Els Van Loon, 9 december 2002.
[412] Interview Ida Dequeecker, 18 november 2002.
[413] ‘Dolle Mina’s aan het dolen’ (krant onbekend), 15 december 1970, privé-archief Ida Dequeecker
[414] s.n., ‘Weinig Gentse Dolle Mina’s met veel holle leuzen’, in: Het Laatste Nieuws, 20 april 1970.
[415] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 46.
[416] ‘Dolle Mina’s (krant en datum onbekend), privé-archief Els Van Loon.
[417] s.n., ‘Nederlandse Mina’s komen Vlaamse zusters inlichten’, in: De Standaard, 12 maart 1970.
[418] ‘Dolle Mina wordt rebelse meid’ (krant onbekend), 4 april 1970, RoSa, organisatiemap Dolle Mina 1970, ongeïnventariseerd.