August De Block (1893-1979): socialistisch politicus. Een biografie. (Joris De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I:

AUGUST DE BLOCK ; JONGELING, SOCIALISTISCH MILITANT, GEÏNTERNEERDE (februari 1893-december 1918)

 

HOOFDSTUK 2 : DE EERSTE WERELDOORLOG

 

2. 1. Het Belgisch débâcle (augustus - september 1914)

 

2. 1. 1. Inleiding

 

Op 4 augustus 1914, rond acht uur ‘s ochtends viel Duitsland België binnen, twee dagen nadat de Duitse eis voor vrije doorgang naar Frankrijk door de Belgische overheid was afgewezen. Niet opgewassen tegen de beter bewapende en talrijkere Duitse legertroepen, moest het Belgische leger al gauw de bolwerken Luik (16 augustus) en Namen (24 augustus) aan de Duitse agressor overlaten. Na de massale aanval van de Duitsers op 18 augustus op het nog onbezette België, gelastte koning Albert, op 20 augustus de terugtrekking van het Belgische veldleger naar de vesting Antwerpen. Dat bolwerk, het “réduit national” werd beschouwd als oninneembaar. De stelling bestond uit twee verdedigingsringen van forten en stellingen. Vele forten waren echter hopeloos verouderd en beschikten niet over voldoende vuurkracht.[81] Op 28 september zetten de Duitsers met zware artilleriebeschietingen de aanval in op Antwerpen. Tussen 1 en 4 oktober vielen de forten van de buitenste verdedigingsring één voor één in Duitse handen. De Belgische soldaten waren vermoeid en gedemoraliseerd door de Duitse technische en numerieke superioriteit; zij moesten steeds meer terrein prijs geven. Op 5 oktober werd de situatie bijzonder hachelijk.

 

Het Duitse leger had de Belgische stellingen bij Lier doorbroken en probeerde bij Dendermonde de Schelde over te steken. Door die omsingelende beweging werd de vluchtweg van het Belgische leger, door het Waasland in de richting van de kust ernstig bedreigd. Op 6 oktober werd besloten het veldleger uit Antwerpen terug te trekken en de verdediging van de stad over te laten aan de vestingstroepen die de aftocht moesten dekken. De laatste verdedigers van Antwerpen werden zo aan hun lot overgelaten, ook door hun eigen officieren die meer dan eens de biezen namen. Vele tot wanhoop gedreven soldaten vernielden hun eigen wapens en maakten hun munitie onklaar. De Antwerpse burgemeester De Vos bood uiteindelijk op 10 oktober de capitulatie van de stad aan de Duitse belegeraars aan.

 

Teneinde niet in de handen van de vijand te vallen bleef er de resterende Belgische soldaten weinig keuze: ze vluchtten naar het neutrale Nederland. Vanaf september 1914 zouden ongeveer éen miljoen burgers de Belgisch-Nederlandse grens oversteken, op de vlucht voor het oorlogsgeweld en bevreesd voor Duitse terreur, die onder meer te Dinant en Leuven al vele burgerslachtoffers had geëist. De dagen voor en na de capitulatie van het bolwerk Antwerpen zouden de zowat 40.000 vestingsoldaten, een derde van ganse Belgische leger hun toevucht tot het neutrale Nederland zoeken.[82] Onder hen: August De Block.

 

2. 1. 2. “Ik ben naar elders gegaan”[83]

 

August De Block had in augustus 1914 zijn dienstplicht nog niet voltooid en diende hij dus bij de algemene mobilisatie van 31 juli 1914 niet meer te worden opgeroepen. De Block was als dienstplichtige ondergebracht bij een genieregiment te Antwerpen. Bij het uitbreken van de oorlog werd hij als soldaat tweede klasse ondergebracht in het fort van Sint-Kathelijne-Waver,[84] dat deel uit-maakte van de hoofdverdedigingslinie rond Antwerpen. Het fort werd beschouwd als het modernste van het “réduit national”. Het kreeg bij de aanvang van het Duitse offensief op Antwerpen, als één van de eerste te maken met de moordende bombardementen van het geavanceerde Duitse artilleriegeschut uit de moderne Krupp- en Skodafabrieken.[85] De Belgische verdedigers stonden machteloos tegenover de geperfectioneerde Duitse vuurkracht. Ook August De Block ervoer de demoraliserende suprematie van de Duitsers van heel nabij:

 

"Ik heb dat meegemaakt toen wij in het fort van Kathelijne-Waver weerstand trachtten te bieden met onze batterijen. De houwitsers van de Duitsers droegen vijf kilometer verder dan onze artillerie. Toen het fort gebombardeerd werd, beseften onze jongens dat zij nutteloos hun kruit verschoten omdat hun geschut slechts vijftien kilo meter ver droeg, terwijl de Duitsers ons vanop twintig kilometer afstand bombardeerden”.[86]

 

Ondanks de moderne uitrusting viel het fort van Sint-Kathelijne-Waver als eerste bij de belegering.  De Block kon ontkomen en werd vanuit zijn eenheid naar Antwerpen gestuurd. Door de vaak tegenstrijdige en verwarrende orders van zijn superieuren (het militaire kader bleek in de eerst maanden van de oorlog vaak incompetent)[87] belandde De Block ten langen leste in fort Sainte-Marie, op de linker Scheldeoever. Uiteindelijk gingen de oprukkende Duitsers ook voor hem een reële dreiging vormen, zodat “ik voor de keuze stond mij krijgsgevangen te laten nemen of naar elders te gaan: ik ben naar elders gegaan”.[88]

 

De vluchtende De Block wou in ieder geval uit de handen van de Duitsers blijven. Vluchten naar Nederland bleek de enige, overblijvende oplossing. In de eerste dagen na de capitulatie van Antwerpen bleef er in het noorden van het Waasland nog een smalle strook Belgisch grondgebied onbezet. Die strook viel samen met de weg Kieldrecht-De Klinge en was de enige uitweg om via Belgisch grondgebied het gros van het Belgische leger dat zich terugtrok naar de Yzer te vervoegen.[89]

 

August De Block zou nog hebben geprobeerd om op die manier zijn vaderlandse plicht te volbrengen, maar de Duitsers hadden ondertussen ook die laatste ontsnappingsroute al onder controle.[90] Hij stond nu voor de keuze zich krijgsgevangen te laten nemen door Duitse militairen, met als mogelijk gevolg dat hij in Duitsland verplicht kon worden tewerkgesteld, of de Belgisch-Nederlandse grens over te steken en er zich te laten interneren. De Block koos voor het laatste. Op 10 oktober 1914, de dag van de Antwerpse capitulatie, meldde hij zich te Kieldrecht aan bij de Nederlandse autoriteiten.

 

Pogingen om per schip via de haven van Vlissingen naar Engeland te vluchten om zich van daaruit naar de Yzer te begeven, kon August De Block niet ondernemen. Hij moest zijn uniform omwisselen tegen een burgerpak. Daarvoor was geld nodig en dat had hij niet. Bovendien waren de kledingwinkels van het Zeeuwse stadje Hulst, waar De Block langs kwam, volledig uitverkocht.[91] Daags na de capitulatie van Antwerpen, werd De Block ondergebracht in het voorlopig opvangcentrum voor gevluchte Belgische militairen te Amersfoort.[92]

 

2. 1. 3. Deserteur?

 

Over de manier waarop de Belgische soldaten hun posities verlieten en naar Nederland vluchtten bestaan er uiteenlopende versies. De Belgische legerleiding en regering heeft het, tot lang na de Eerste Wereldoorlog, steeds bijzonder moeilijk gehad met het “verlies” van éen derde van de manschappen. Van de ongeveer 40.000 soldaten die na de capitulatie van het bolwerk Antwerpen naar Nederland vluchtten, zijn er zo’n 7.000 in geslaagd om zich alsnog bij de Belgische troepen aan de Yzer te voegen. 33.000 soldaten konden voor de duur van de oorlog dus niet worden ingezet aan het front omdat ze in Nederland in interneringskampen waren opgesloten. Het stootte de Belgische, militaire top vooral tegen de borst dat de vlucht ongeorganiseerd was gebeurd : er was geen order tot vertrek gegeven. De 40.000 gevluchte militairen waren, in hun ogen, tuchteloze deserteurs die ook decennia na de feiten niet hoefden te rekenen op volwaardig eerherstel door de toekenning van Frontstrepen.[93]

 

August De Block interpreteerde de vlucht naar Nederland, als direct betrokkene, echter heel anders. Hij gaf toe dat de opperbevelhebber van het bolwerk Antwerpen, generaal Deguise, de versterking tot de laatste snik wou verdedigen. Verscheidene andere officieren gaven evenwel, op eigen initiatief, hun troepen het bevel naar Nederland te vluchten, terwijl een derde groep militaire bevelhebbers de aan hen ondergeschikte troepen zonder meer in de steek lieten. Elke soldaat uit dergelijke eenheden moest voor zichzelf de keuze maken tussen krijgsgevangenschap in Duitsland of internering in Nederland. De Block koos voor de internering, in de hoop Nederland toch nog te kunnen ontsnappen en het Belgische leger te vervoegen. Van desertie was er volgens hem geen sprake.

 

De meer dan 30.000 soldaten die in de Nederlandse interneringskampen terechtkwamen en na Wereldoorlog I geen eerherstel kregen, beschouwde hij als slachtoffers van de incompetentie en de schrijnende verdeeldheid die er onder de officieren tijdens de laatste dagen van het beleg hadden geheerst.[94]

 

August De Block heeft trouwens nooit het door hem zo nagestreefde eerherstel gekregen.[95]

 

2. 2. Het kamp van Zeist (oktober 1914 - december 1918)

 

2. 2. 1. Nederlands neutraliteit en de oorlog

 

De Duitse militaristische stemmingmakerij aan de vooravond van het uitbreken van Wereldoorlog I, had ook Nederland niet onberoerd gelaten. De van oudsher neutrale staat bekrachtigde haar positie met een hernieuwde neutraliteitsverklaring op 30 juli 1914. Dit hield in dat de Nederlandse autoriteiten geen vijandelijkheden, bezetting of passages van oorlogvoerende legers zou toestaan. Krachtens de bepalingen van de vredesconferentie van Den Haag (1907) was Nederland verplicht om de gevluchte soldaten, die zich op haar grondgebied bevonden, te ontwapenen en in kampen, vestingen of

andere daartoe geschikte plaatsen te interneren. De interneringslocatie moesten zo ver mogelijk van het oorlogstoneel verwijderd zijn.

 

Het doel van de internering was te vermijden dat de soldaten van de oorlogvoerende naties op het grondgebied van de neutrale staat de strijd zouden voortzetten. Het was voor Nederland uitermate belangrijk om zich in het conflict strict neutraal op te stellen omdat het anders het risico liep van oorlogshandelingen te worden beschuldigd en toch in de wereldbrand te worden meegesleurd. In het geval van de 40.000 Belgische, militaire vluchtelingen was de internering vooral bedoeld om te verhinderen dat Belgische soldaten via Nederlands grondgebied bij het Belgisch leger aan de Yzer zouden aansluiten. De Nederlandse overheid is daar niet geheel in geslaagd. 7.000 Belgische soldaten konden aan de internering ontsnappen.[96]

 

2. 2. 2. De opvang van Belgische militairen in Nederland

 

A. Inrichting van de kampen

Nadat August De Block op 10 oktober het oorlogsgeweld op Belgisch grondgebied was ontvlucht, werd hij samen met andere gevluchte soldaten, onder strenge bewaking naar het voorlopige interneringsdepot van Amersfoort, een stadje in de provincie Utrecht, overgebracht.[97]

 

Het voorlopig opvangcentrum behelsde in feite een vroegere infanteriekazerne die was berekend op 4.000 manschappen, waar de Nederlandse militaire overheid nu 17.000 Belgische soldaten in onderbracht.

 

De toestand in het depot van Amersfoort kon dan ook ronduit chaotisch genoemd worden: de keukens konden niet genoeg maaltijden bereiden, in de kazernegebouwen en aanpalende loodsen werd elk vrij hoekje als slaapplaats ingericht en op het binnenplein werden tenten opgericht. Het geheel werd omgeven met prikkeldraadafsluiting ter voorkoming van ontsnappingspogingen.[98]

 

Met de winter in het vooruitzicht werd door de Nederlandse overheid besloten tot de bouw van een houten barakkenkamp in de legerplaats Zeist, op zeven kilometer van Amersfoort. “Kamp Zeist” moest plaats kunnen bieden aan de Belgische militairen uit het voorlopig depot van Amersfoort. Reeds op 2 november 1914 namen de geïnterneerden er hun intrek, terwijl de kampen toen nog verre van klaar waren.

 

Het interneringskamp van Zeist omvatte in feite twee kampen, Kamp I en II, die een totale capaciteit hadden van 14.400 personen. Beide kampen waren van elkaar gescheiden en volledig omgeven door een twee meter hoge prikkeldraadafsluiting, die ontsnappingen moest beletten. Desondanks namen in de periode 1914-1918 2.313 geïnterneerden toch de benen.[99]

 

B. Materiële levensomstandigheden in “Kamp Zeist”

Het merendeel van de ruimte in het kamp werd ingenomen door tientallen, enorme logiesbarakken.

Daarnaast bevonden er zich in het kamp ook kantinegebouwen, ziekenzalen, was- en badinrichtingen, magazijnen, schoollokalen, werkplaatsen en een barak die dienst deed als kerk. Ondanks de aanwezigheid van de nodige infrastructuur was het leven van een geïnterneerde geen pretje.

 

De logiesbarakken, waarin tot 300 manschappen in werden ondergebracht werden niet verwarmd, waren slecht geïsoleerd en het regende er binnen. Vele geïnterneerden overleden dan ook aan de gevolgen van longontsteking en tuberculose. Ook reuma en bronchitis teisterden vele geïnterneerden. De hygiënische omstandigheden waren vaak erg bedenkelijk : slechts éen keer in de tien dagen kon er gedoucht worden, open tonnen deden dienst als toilet en het afval werd in putten gestort. Een kuilen- en grachtenstelsel moest dienen als een open riolering, waar men regelmatig een dun laagje zand over het afvalwater strooide om de geuroverlast enigzins te beperken. Luizen- en rattenplagen kwamen onder de geïnterneerden veelvuldig voor.[100]

 

Om aan de vochtige, kille en vieze logiesbarakken te ontsnappen brachten de geïnterneerden het grootste deel van hun tijd door in de kantine, een reusachtig gebouw met een oppervlakte van 2.000m². In de verwarmde ruimtes van het gebouw konden de geïnterneerden met hun lage soldij eet-, drink- en rookwaren kopen. De hoge prijzen die door de Nederlandse kantinebeheerders werden aangerekend (met één dagsoldij kon men één enkel glas bier kopen), vormden éen van de belangrijkste oorzaken van de opstand die op 2 en 3 december 1914 in het kamp van Zeist uitbrak.

 

Om het oproer te beteugelen schoten de Nederlandse kampbewakers met scherp : acht geïnterneerden werden gedood, achttien raakten gewond.[101] Die “fusillade” maakte een diepe indruk op De Block. Het ontnam hem zijn laatste restje hoop op ontsnappen.[102]

 

De voedselvoorziening in de kampen beantwoordde in de eerste oorlogsjaren ruim aan de behoeften van de geïnterneerden. Zij kregen per dag 750 gram brood, naast soep, boter, spek, groenten, rijst en vet. Door de aanhoudende oorlogssituatie verminderde de Nederlandse invoer van levensmiddelen gestaag zodat de autoriteiten zich verplicht zagen de bevolking op rantsoen te zetten. Ook de Belgische geïnterneerden kregen steeds minder te eten. Om de dreigende voedselschaarste het hoofd te bieden gingen zij over tot het in cultuur brengen van de uitgestrekte heidegronden rondom het kamp van Zeist. Dat leverde, gezien de schrale, zandige grond echter steeds bedroevend magere oogsten op. Vanaf 1918 werd de aanvoer van voedsel in de kampen bijzonder problematisch : er braken voedselrelletjes uit en de geïnterneerden probeerden de knagende honger te stillen met de consumptie van zelf gevangen ratten.

 

Naar het einde van de oorlog toe werd de nood in de kampen enigszins gelenigd doordat de Belgische regering, vanuit haar ballingsoord Le Hâvre, de interneringskampen in supplementaire voedselpakketten voorzag.[103]  

 

De Belgische militairen klaagden ook steen en been over de kwaliteit en de samenstelling van de maaltijden. Het eenzijdige, door Nederlandse koks bereide voedsel werd afgedaan als “beton armé”. Na herhaald protest werd het Nederlandse keukenpersoneel vervangen door Belgische koks die de maaltijden naar de smaak van de geïnterneerden, maar binnen een bepaald vooropgesteld budget, mochten samenstellen.[104]

 

August De Block verbleef vier jaar in het interneringskamp van Zeist. De hierboven beschreven, materiële omstandigheden waren voor hem vier jaar lang de harde, dagelijkse realiteit. Desondanks gaf hij nooit blijk van enige verbittering of wrok jegens de behandeling in de Nederlandse kampen. Bij sommige van zijn lotgenoten was dat wel eens anders.[105]

 

C. Psychische toestand der geïnterneerden, werkverschaffing, onderwijs en ontspanning

Vier jaar opsluiting in een vreemd land, in zeer precaire, materiële omstandigheden, met duizenden geconcentreerd op enkele vierkante kilometers... Het leidde onvermijdelijk tot een wijdverbreide psychische malaise.

 

Vele geïnterneerden kampten met gevoelens van onverschilligheid, verbittering en moedeloosheid, wat zich uitte in drankzucht, gokken en een schrikbarend hoog aantal zelfmoorden. Niet elke geïnterneerde gaf zich over aan dergelijke vormen van neerslachtigheid. In de kampperiodieken riepen zij hun lotgenoten op het hoofd niet te laten hangen.[106]

 

Daarnaast bekommerde de Centrale Administratieve Commissie (CAC) zich om hen. De CAC was een vereniging die zich bezighield met de organisatie van ontspannende en vormende activiteiten ten bate van de geïnterneerden. Zij genoot de steun van koning Albert en van tal van prominente, Belgische politici en industriëlen. Onder impuls van de Commissie werd er in de kampen een onderwijssysteem ingericht waar de intellectuelen die zich onder de kamppopulatie bevonden, hun analfabete lotgenoten leerden lezen en schrijven. De gevorderden konden genieten van algemeen vormend of beroepsgericht onderwijs. Het vakonderwijs vond plaats in zogenaamde “Werkscholen” die waren onderverdeeld in twaalf secties gaande van metaal- en houtbewerking tot landbouw en visserij. August De Block zou zulke cursussen hebben gevolgd aan sectie IV van de Werkscholen, zijnde “spoorwegen, post en telegrafie”.[107]

 

Omdat een belangrijk deel van de Nederlandse, mannelijke bevolking, wegens de oorlogsomstandigheden permanent onder de wapens was, kampte de industrie van onze noorderburen met een ernstig tekort aan werkkrachten. Die leemte werd al gauw opgevuld door de inschakeling van geïnterneerden in de Nederlandse bedrijven. De tewerkstelling van Belgische militairen was echter allesbehalve ingegeven door humanitaire overwegingen : de tewerkgestelde geïnterneerden hebben lang moeten strijden voordat ze door de werkgevers als gelijkwaardig aan hun Nederlandse werkmakkers werden behandeld.[108]

 

Op het vlak van ontspanning ontstonden er in de kampen tal van sportverenigingen en boden tal van kringen en bonden verstrooiing onder de vorm van toneel- en filmvoorstellingen, muziekuitvoeringen, bibliotheken en kranten.[109]

 

Tenslotte waren vele geïnterneerden actief betrokken bij éen of andere politieke vereniging, die zich in de kampen hadden gevormd. De Belgische regering in Le Hâvre toonde zich uitermate geïnteresseerd in de ideologische opvattingen die onder de geïnterneerden leefden. Maar, in plaats van zich te bekommeren om het materiële lot van de geïnterneerden en hen zo voor het regeringskamp te winnen, hield de Belgische regering zich vooral bezig met het opsporen en beteugelen van, naar haar opvattingen, afwijkende, politieke stromingen zoals socialisme en flamingantisme.[110]

 

2. 2. 3. Voorzitter van BBAN-Zeist

 

A. De Bond van Belgische Arbeiders in Nederland

Naast flamingantische verenigingen zoals het “Vlaams-Belgisch Verbond” onder leiding van Frans Van Cauwelaert,[111] was er in de kampen ook een organisatie van socialistische militanten actief. Zij hadden zich verenigd in de Bond van Belgische Arbeiders in Nederland, kortweg BBAN. De Bond werd in september 1916 opgericht onder impuls van BWP-volksvertegenwoordiger Camille Huysmans,[112] die zich enkele maanden voordien in het kader van zijn functie als secretaris van het Internationaal Socialistisch Bureau (ISB) in Nederland had gevestigd.

 

Het ISB was het bestendig secretariaat van de Tweede Internationale, de koepelorganisatie van de socialistische partijen en de emanatie van het internationalisme binnen de arbeidersbeweging. Huysmans, die  sinds 1 januari 1905 secretaris van het ISB was, had in 1916 de zetel van de organisatie van Brussel naar Den Haag overgebracht.[113]

 

Camille Huysmans was sinds de opstand in het kamp te Zeist op 2 en 3 december 1914 zeer begaan met de levensomstandigheden van de Belgische geïnterneerden.

 

Tal van hen schreven sedertdien brieven naar Huysmans waarin ze hun nood klaagden. Hij trachtte daar, door een beroep te doen op zijn wijdvertakte kennissenkring, zo veel mogelijk aan te verhelpen.[114]

 

Het is mede daarom dat Huysmans besloot tot de oprichting van de BBAN : de Bond moest de Belgische militairen in staat stellen voor zichzelf op te komen. Huysmans beschouwde de BBAN tevens als een middel tegen de propaganda die onder de geïnterneerden werd verspreid door het “Office Belge”.

 

Het “Office Belge” was een semi-officiële instantie die in Nederland inlichtingen verzamelde ten behoeve van het Belgische leger en de regering in Le Hâvre en de geïnterneerden hulp verschafte. De leiding ervan berustte in handen van de Waalse arts en socialistisch politicus Modest Terwagne,[115] die na het uitbreken van de oorlog zijn linkse principes had laten varen en de “Office Belge” had laten uitgroeien tot een organisatie die Belgisch-chauvinistische en anti-socialistische propaganda verspreidde. Terwagne brandmerkte de internationalist Huysmans zelfs als een Duits spion.

 

Camille Huysmans poogde aanvankelijk nog om de Belgische regering er toe te bewegen maatregelen te nemen tegen de vuilbekkende Terwagne, maar toen bleek dat er aan zijn verzoek geen gehoor werd gegeven, besloot Huysmans om via een hechte socialistische organisatie systematisch de lastercampagnes tegen zijn persoon te ontkrachten.[116]

 

De BBAN was een tweetalige organisatie; de Waalse afdeling droeg de naam “Union des Travaileurs Belges en Hollande”. De Bond , die het weekblad “De Belgische Socialist”uitgaf, bestond uit diverse afdelingen die in de interneringskampen en in verschillende Nederlandse dorpen en steden actief waren. Aan het hoofd stond een nationaal bestuur, dat tevens de redactie van “De Belgische Socialist” waarnam. De oplage van het weekblad bleef gedurende de ganse periode stijgen tot er in 1918 wekelijks zo’n 7.000 exemplaren van werden verkocht. De Bond van Belgische Arbeiders in Nederland was voornamelijk een politieke organisatie, veel minder een syndicale, die de banden tussen de in Nederland verblijvende Belgische socialisten wou verbeteren en hen wou voorbereiden op de naoorlogse periode.[117] De Bond klaagde ook de wantoestanden in de interneringskampen aan en er was in de kolommen van haar weekblad ook plaats voor kritiek op de Belgische regering in Le Hâvre en de socialistische partijleiding. “De Belgische Socialist” kantte zich ook hevig tegen de voorstanders van een Groot-België die bepaalde delen van Nederland, Duitsland en het ganse groot-hertogdom Luxemburg wilden annexeren.

 

Op het vlak van de Vlaamse kwestie, stond de Bond resoluut aan de zijde van de minimalisten en keurde zij het activisme af.[118]

 

Huysmans’ rol in de BBAN en de Belgische Socialist is niet eenduidig weer te geven : officieel zetelde hij niet in de redactie, maar hij was wel één van de initiatiefnemers van de Bond en hij kon zijn stempel drukken op de werking van de Bond. Zijn invloed op de in Nederland verblijvende socialisten kwam zeer nadrukkelijk naar voren ten tijde van de zogenaamde “Stockholm-conferentie” in 1917.

 

Camille Huysmans had zich na het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 nooit kunnen neerleggen bij de dood van het internationalistisch ideaal waarvan hij jarenlang de bezieler was geweest. Vanaf 1915 was hij dan ook steeds betrokken bij tal van vredesinitiatieven die echter steeds sneuvelden door het scepticisme van de socialistische partijen van de geallieerde landen. Naarmate de oorlog zich voortsleepte en de frontlijnen zich consolideerden, konden de vredesinitiatieven wel een kans op slagen krijgen. Op 15 april 1917 besliste het ISB tot de organisatie van een vredesconferentie in de Zweedse hoofdstad Stockholm waarop de socialisten van de oorlogvoerende landen elkaar zouden ontmoeten. Camille Huysmans werd aangesteld als secretaris van het organiserende comité. 

 

De socialistische partijen raakten intern echter grondig verdeeld over de conferentie. Voor de BWP gold dit zeker, te meer omdat door de oorlogsomstandigheden er geen sprake kon zijn van een behoorlijke partijwerking. De vooroorlogse partijeenheid ging dan ook in de loop van de oorlog verloren, vooral na de oprichting van socialistische vluchtelingenorganisaties in het buitenland, zoals de BBAN, die zich kenmerkten door hun eigengereid optreden. De ganse Stockholmopzet zou uiteindelijk op een mislukking uitlopen.[119]

 

Tijdens zijn verblijf in de Zweedse hoofdstad gebruikte Huysmans “De Belgische Socialist” als orgaan om zijn politieke activiteiten aan de partijgenoten toe te lichten en te verantwoorden.[120] De vaak nonconformistische kritiek die de Belgische Socialist op de Belgische regering, de annexionistische plannen en de wantoestanden in de interneringskampen uitte, maakte de krant bij de Belgische autoriteiten niet bepaald geliefd. Na herhaalde verzoeken van het Belgisch gezantschap besloot de Nederlandse regering op 4 maart 1918 tot een verbod op het bezit, het verspreiden en het lezen van “De Belgische Socialist” in de interneringskampen. Tegen de maatregel ontstond een golf van protest bij de Nederlandse en Belgische socialisten.

 

De BBAN slaagde er in het verbod te omzeilen   door elke vrijdag het “Orgaan voor de Belgische Arbeiders in Nederland” als extra katern bij de

Nederlandse, sociaaldemocratische krant “Het Volk” te doen publiceren. Uiteindelijk maakte de Nederlandse overheid het door haar opgelegde verbod op 18 mei 1918 zelf ongedaan.[121]

 

B. De BBAN-afdeling te Zeist

In het interneringskamp nabij Zeist werd eveneens een afdeling van de Bond opgericht. De Zeistse afdeling was, gezien de samenstelling van de kamppopulatie, onderverdeeld in een Waalse en een Vlaamse sectie. August De Block werd als voorzitter van de Vlaamse afdeling aangeduid zodat hij op die manier zijn socialistisch engagement kon verderzetten.

 

De oprichting van de BBAN-afdeling van Zeist liep echter niet bepaald van een leien dak. De kampcommandant, de Nederlandse kolonel Oosterman, verzette zich aanvankelijk tegen de oprichting van een afdeling van de BBAN in “zijn” kamp. Onder impuls van zijn superieuren moest Oosterman uiteindelijk inbinden en werd er in het voorjaar van 1917 alsnog een afdeling van de Bond gesticht in het kamp van Zeist.[122]

 

Reeds vóór de stichting van de afdeling te Zeist waren tal van geïnterneerden reeds lid van de Bond. Er werd hen echter geen toestemming gegeven om het eerste BBAN-congres, dat op 23 december 1916 te Amsterdam werd gehouden, bij te wonen.[123]

 

Dadelijk na de oprichting van de BBAN-Zeist maakten enkele honderden geïnterneerden zich lid. Op 30 maart 1917 hield Huysmans een eerste redevoering. Hij had het daarbij over de Russische Februari-revolutie en de politiek van de aanhangers van het jusqu’au boutisme, dat de volledige overwinning op Duitsland nastreefde. Daartegenover plaatste hij dan de houding van de Bond, die een vrede door vergelijk voorstond.[124]

 

De BBAN-afdeling te Zeist organiseerde als socialistische vereniging ook 1-meivieringen waarbij Camille Huysmans en Urbain Jamar[125] graag geziene sprekers waren. Op 1 mei 1917 werd door de BBAN-afdeling van Zeist zelfs een motie aangenomen waarin zij zich uitsprak voor de door Huysmans geplande conferentie te Stockholm en voor een vrede door vergelijk.[126]

 

Op 25 en 26 december 1917 hield de Bond van Belgische Arbeiders in Nederland hun vierde congres te Amersfoort. De Zeistse delegatie, waartoe De Block meer dan waarschijnlijk behoorde, protesteerde bij die gelegenheid tegen de politiek van de voorzitter van de Belgische Werkliedenpartij, Emile Vandervelde.[127] Vooral diens houding tegenover de krant ”Le Peuple belge” en zijn stellingname in de paspoortenkwestie was de Zeistse BBAN-ers in het verkeerde keelgat geschoten.[128]

 

“Le Peuple belge” was het orgaan van de in Frankrijk verblijvende, Belgische socialisten. In de zomer van 1917 ontstond er tussen de partijvoorzitter en de krant een ernstig dispuut over de opportuniteit van de Stockholmconferentie. Emile Vandervelde was tegen, “Le Peuple belge” was voor Stockholm gewonnen. Om zijn positie in de Belgische regering niet te bemoeilijken stuurde Vandervelde aan op een breuk met de krant en richtte hij een eigen blad op voor de Belgische, socialistisch-gezinde vluchtelingen in Frankrijk : “Le Droit des Peuples”. “Le Peuple belge”waarvan de redactie steeds nauwe contacten had onderhouden

met de BBAN, durfde de concurrentie niet aan en staakte bijgevolg de publicatie.

 

De “paspoortenkwestie” betrof dan weer de botte weigering van de geallieerde mogendheden om de socialistische genodigden voor de conferentie te Stockholm de nodige papieren te verschaffen. “De Belgische Socialist” weet die weigering in hoofdzaak aan de obstructie van de Belgische regering, waaronder dus ook Vandervelde. De onenigheid en spanningen tussen de Belgische socialisten onderling waren op dat ogenblik dan ook bijzonder groot.[129]

 

Als voorzitter van de BBAN-Zeist maakte August De Block de nationale BBAN-congressen en de bezoeken van Camille Huysmans aan de kampen van zeer nabij mee. Het is dan ook niet uitgesloten dat de congresverslagen, die in “De Belgische Socialist” verschenen, door De Block werden geschreven.[130]

 

Hij werd tevens de verbindingspersoon tussen de geïnterneerden en Camille Huysmans.[131]

 

De Block berichtte hem onder meer over de stemming die er in het kamp heerste nadat de conferentie van Stockholm op een mislukking was uitgelopen. De bewuste brief van De Block dateerde van 22 juli 1918. Huysmans was toen, sinds januari al in Londen om er samen met de socialistische partijen van de geallieerde landen de eenheid van de Internationale te herstellen. Ook andere, vooraanstaande, Belgische socialisten, zoals Emile Vandervelde, Hendrik De Man en Louis de Brouckère bleken in Londen aanwezig te zijn.[132]

 

Er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om de socialistische partijeenheid, die ten tijde van Huysmans’ Scandinavisch avontuur in het gedrang gebracht was, te herstellen. Het overleg van de Belgische socialisten resulteerde in het ”Manifest

van Londen” en beoogde de verschillende strekkingen binnen de BWP terug op éen lijn te krijgen.

 

Huysmans was één van de ondertekenaars van het manifest zodat “De Belgische Socialist” haar kritiek op de partijleiding staakte.[133] In de Nederlandse interneringskampen voerde de BBAN-leiding daarop intense propaganda om de leden van de noodzaak van het herstel van de partijeenheid te overtuigen.

 

Dat was ook nodig, want de Bond had lange tijd kritiek gespuid op Vandervelde en tal van andere socialisten die zich Belgisch-nationalistisch hadden opgesteld. Het viel vele leden van de Bond niet gemakkelijk te aanvaarden om met de verwensten van weleer terug in één partij te stappen. De brief van August De Block getuigde daar ook van.

 

De Block meldde in zijn schrijven aan Huysmans dat het merendeel van de leden van de BBAN in het kamp van Zeist weliswaar overtuigd werd door de gevoerde propaganda, maar een minderheid van hardnekkigen wou met de eens zo verguisde partijvoorzitter Vandervelde niks meer te maken hebben. Volgens De Block waren enkelen uit protest tegen de herstelde partijeenheid, die ook door Huysmans werd bepleit, zelfs uit de BBAN getreden. Enkele socialistische geïnterneerden waren erg ontgoocheld in Huysmans die ook al maanden niks meer had laten verschijnen in “De Belgische Socialist”.

August De Block ervoer de afwezigheid van Huysmans’ stukjes in het BBAN-orgaan als “le vide creux”, vooral omdat De Block als lokaal BBAN-voorzitter heel wat kritiek te verwerken kreeg van

de geïnterneerde tegenstanders van het “Manifest van Londen”.[134]

 

2. 2. 4. Verloving en repatriëring

 

A. Rachel

De moeilijke levensomstandigheden in de kampen en de controverses in en om de BBAN en de Belgische Socialist ten spijt, toch betekende het verblijf in de kampen voor August De Block niet enkel kommer en kwel :

 

“De geïnterneerde De Block verbeuzelt natuurlijk in Holland zijn tijd niet [...] Neen, hij vrijt [...] Dat verklaart zich overigens vanzelf. De Block is een van die koppige socialisten, koppig als een blok arduin. Men moet hem maar ontwapenen om hem aan ‘t schieten te krijgen. Men moet hem maar zeggen : hier in Nederland zijt ge veilig en rustig of hij springt uit zijn ivoren toren op den albasten boezem eener vrouw!”[135] 

 

Die boezem behoorde toe aan Rachel Hamel, De Blocks latere vrouw. Rachel was op 19 juni 1893 geboren als dochter van joodse diamanthandelaars, die in Watergraafsmeer woonden, een poldergemeente vlakbij Amsterdam, de geboortestad van Rachel.[136]

 

Het gezin behoorde tot de begoede burgerij en diende voor de handel veel te reizen, waardoor Rachel vóór Wereldoorlog I Brussel reeds had bezocht.

 

Tijdens haar jeugd zou zij in contact zijn gekomen met Marthe Huysmans, dochter van Camille,[137] die in Nederland de kampen bezocht en de voordrachten die er werden gehouden muzikaal opluisterde. Het laatste deed ze samen met haar zus Sara. Naar verluidt hebben de zusjes Huysmans op die manier bijgedragen tot een groeiend enthousiasme voor de Stockholmconferentie bij de geïnterneerden.[138] Marthe Huysmans bracht voornamelijk die geïnterneerden een bezoekje die als socialist bekend stonden. August De Block, BBAN-voorzitter te Zeist, was zo iemand.

 

Op een bepaalde dag kon Marthe haar geplande bezoek niet afleggen zodat ze haar vriendin Rachel Hamel vroeg in haar plaats te gaan. Tijdens het bezoek aan het kamp van Zeist ontmoette Rachel August De Block. Het bleek het begin te zijn van een duurzame liefdesrelatie.[139]

 

Het onderhouden van een relatie met een geïnterneerde was geen sinecure. Augusts bewegingsvrijheid was erg beknot. Toch waren er enkele mogelijkheden om elkaar te ontmoeten : er was elke week bezoek mogelijk en de ongehuwde geïnterneerden kregen vanaf januari éen tot twee keer per week verlof, waarbij ze zich binnen een straal van acht kilometer rond het kamp moesten ophouden. Vanaf het najaar van 1917 verbeterde de situatie : de beperking in afstand bleef, maar de geïnterneerden konden twee tot vier keer per week verlof opnemen. Hierdoor konden August en Rachel elkaar steeds meer zien.[140]

 

B. Terug naar België

Naarmate het einde van de oorlog naderde werden steeds meer geïnterneerden buiten de kampen tewerkgesteld zodat heel wat kampen te groot waren geworden voor het beperkt aantal geïnterneerden dat er in was ondergebracht. De Nederlandse overheid besloot om de overblijvende geïnterneerden in éen kamp te concentreren. Vanaf 2 september 1918 besloot men de geïnterneerden uit Zeist naar Harderwijk over te plaatsen.

 

Van dat ogenblik af drong de Belgische gezant er bij de Nederlandse regering op aan de geïnterneerden zo spoedig mogelijk vrij te laten, zelfs nog voor dat er een wapenstilstand met Duitsland was ondertekend. De Nederlandse regering weigerde dit echter en hield zich strikt aan de bepalingen van de vredesconferentie van Den Haag uit 1907. Uiteindelijk ging de repatriëring van de Belgen van start op 2 december 1918.

 

Per trein werden zij naar Essen, het eerste dorpje over de Belgisch-Nederlandse grens gebracht waar de voormalige geïnterneerden werden overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Op 2 december 1918 kwam August De Block aan in zijn geboortestad. Hij was er meer dan vier jaar niet geweest.[141]  

 

Besluit

 

De Eerste Wereldoorlog, het verschrikkelijke conflict dat 10 miljoen doden eiste, beleefde August De Block vooral als toeschouwer mee. Door naar Nederland te vluchten redde hij weliswaar het vege lijf, maar toch waren de levensomstandigheden in de kampen niet bepaald bevorderlijk voor de mentale en fysieke gezondheid van de geïnterneerden. Het verblijf in het kamp van Zeist moet voor De Block een enorm frustrerende ervaring geweest zijn. Het betekende een gedwongen gevangenschap, een gedwongen beknotting van een jong leven.

 

De internering in Nederland had anderzijds ook zijn voordelen. De Block ontliep op die manier, hoe oneerbiedig het ook moge klinken, de onvoorstelbare ellende in de modder aan het Yzerfront. Bovendien  bood de internering ook nieuwe ontplooiingskansen op intellectueel en politiek vlak. De Block kwam er in contact met Camille Huysmans, was lokaal voorzitter van een socialistische vluchtelingenorganisatie en studeerde aan de beroepsschool die in het kamp was ingericht.

 

Terwijl een minderheid van de oorlogsveteranen aan de oorlog een bruut en redeloos superioriteitsgevoel ontleenden en daardoor in de naoorlogse periode in extreemrechts vaarwater terecht kwamen (met als bekendste voorbeeld Adolf Hitler), was het merendeel onder hen evenwel overtuigd pacifist geworden[142].

 

August De Block schreef zich, als BBANlid, in die laatste stroming in en het betekende een verdere uitdieping van de anti-militarische idealen die in SJW-middens werden nagestreefd. De Eerste Wereldoorlog bleef, ook omwille van De Blocks ervaringen op persoonlijk vlak, “een onuitwisbare herinnering”.[143]    

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[81] S. DE SCHAEPDRIJVER, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam en Antwerpen, 1997, blz. 67-92.

L. DE VOS, De Eerste Wereldoorlog, Leuven, 1996, blz. 25-35.

T. LUYCKX, Politieke geschiedenis van België, Amsterdam en Brussel, 1978, blz. 260-265.

[82] S. DE SCHAEPDRIJVER, o.c., blz.95-98.

L. DE VOS, o.c., blz. 46-47.

G. LAPORTE, Belgische geïnterneerden in Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog, 1914-1918. Onderzoek naar de levensomstandigheden, socio-culturele uitingen en politieke stromingen in de kampen, Gent, 1981 (RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling), blz. 13-15.

[83] Parlementaire Handelingen, Senaat, 10 februari 1965, blz. 516.

[84] CHDK, Persoonlijk Dossier August De Block, nr. 32129, nota 24 mei 1922.

[85] Parlementaire Handelingen, Senaat, 10 februari 1965, blz. 516.

[86] Ibidem.

[87] S. DE SCHAEPDRIJVER, o.c., blz.97

L. DE VOS, o.c., blz. 26-27

[88] Parlementaire Handelingen, Senaat, 10 februari 1965, blz. 516.

[89] L. DE VOS, o.c., blz. 47.

Parlementaire Handelingen, Senaat, 10 februari 1965, blz. 516.

[90] Parlementaire Handelingen, Senaat, 10 februari 1965, blz. 516.

[91] Ibidem, blz. 516.

[92] KMLK, Steekkaarten van krijgsgevangenen, 1914-1918.

[93] G. LAPORTE, o.c., blz.15-18.

[94] Parlementaire Handelingen, Senaat, 10 februari 1965, blz. 515 en 24 februari 1964, blz. 860.

[95] CHDK, Persoonlijk Dossier August De Block, nr. 32129, nota, hoofdkwartier 12de Regiment Genie, z.d.

[96] G. LAPORTE, o.c., blz. 5-10 en blz. 31.

[97] KMLK, Steekkaarten van krijgsgevangenen, 1914-1918.

[98] G. LAPORTE, o.c., blz. 31-35.

[99] J.B.C. KRUISHOOP (red.), Vluchten voor de Groote oorlog.Belgen in Nederland 1914-1918, Amsterdam, 1988, blz. 33-34.

[100] G. LAPORTE, o.c., blz. 43-48.

[101] J.B.C. KRUISHOOP (red.), o.c., blz. 49-50.

G. LAPORTE, o.c., blz. 45-46 en 95-98.

[102] Parlementaire Handelingen, Senaat, 10 februari 1965, blz. 516.

[103] G. LAPORTE, o.c., blz. 63-66.

[104] J.B.C. KRUISHOOP (red.), o.c., blz. 48.

[105] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

[106] G. LAPORTE, o.c., blz. 83-86.

[107] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

G. LAPORTE, o.c., blz. 140-145.

[108] G. LAPORTE, o.c., blz. 165-168

[109] J.B.C. KRUISHOOP (red.), o.c., blz. 54-55.

[110] G. LAPORTE, o.c., blz. 195.

[111] Van Cauwelaert, Frans (1880-1961), hoogleraar, journalist, katholiek gemeenteraadslid en burgemeester te Antwerpen, volksvertegenwoordiger, minister en minister van State, lid van de Raad van Europa, Kamervoorzitter.

[112] Huysmans, Camille (1871-1968), journalist, secretaris van de Tweede Internationale, socialistisch volksvertegenwoordiger, gemeenteraadslid te Brussel, schepen en burgemeester te Antwerpen, minister, eerste minister, Kamervoorzitter.

[113] W. GELDOLF, Stockholm 1917 : Camille Huysmans in de schaduw van de titanen, Antwerpen, 1996, blz. 26-33.

[114] D. DE WEERDT en W. GELDOLF, Camille Huysmans. Geschriften en documenten II. Camille Huysmans en België tijdens Wereldoorlog I, Antwerpen en Amsterdam, 1975, blz. 63-68.

[115] Terwagne, Modest (1864-1945), arts, socialistisch gemeenteraadslid te Antwerpen, volks-vertegenwoordiger.

[116] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar Belgisch Socialisme. Evolutie van de Belgische Werkliedenpartij tot de parlementaire democratie in België van 1914 tot 1940, Antwerpen, Brugge, Gent, Kortrijk en Leuven, 1967, blz. 78.

[117] IDEM, ibidem.

[118] M. LEROY, La presse belge en Belgique libre et à l’étranger en 1918, Leuven en Parijs, 1971, blz. 203-206.

[119] HUNIN, J., Onvrede in de Belgische Werkliedenpartij. Het Belgisch socialisme in de diaspora tijdens de Eerste Wereldoorlog, in : AMSAB-Tijdingen, 1995, nr. 25, blz. 19-21.

[120] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 104-106.

W. GELDOLF, o.c., blz. 177.

[121] G. LAPORTE, o.c., blz. 209-220.

[122] IDEM, o.c., blz. 202.

[123] De Belgische Socialist, 30 december 1916.

[124] De Belgische Socialist, 7 april 1917.

[125] Jamar, Urbain (1876-1940), journalist, socialistisch volksvertegenwoordiger.

[126] De Belgische Socialist, 12 mei 1917.

[127] Vandervelde, Emile (1866-1938), jurist, hoogleraar, medestichter en voorzitter van de BWP, minister, Minister van State.

[128] De Belgische Socialist, 5 januari 1918.

[129] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 81-83 en 108-109.

[130] De congresverslagen en berichten over de activiteiten van de BBAN-afdeling van Zeist werden vaak ondertekend met “A.” of “B.” Het bevestigt noch ontkracht De Blocks mogelijk auteurschap.

( De Belgische Socialist, 14 december 1916, 7 april en 12 mei 1917.)

[131] D. DE WEERDT en W. GELDOLF, o.c., blz. 87-88.

[132] De Brouckère Louis (1870-1951), socialistisch gemeenteraadslid te Brussel, provincieraadslid voor Brabant, senator, voorzitter van de Tweede Internationale, Belgisch afgevaardigde in de Volkerenbond.

De Man, Hendrik (1885-1953), hoogleraar, socialistisch senator, partijvoorzitter, minister.

[133] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 110-113.

[134] D. DE WEERDT en W. GELDOLF, o.c., blz. 87-88.

[135] August De Block (Onze galerij van beroemde en beruchte mannen), in : Koekoek. Humoristisch Weekblad van Vooruit, 16 maart 1933.

[136] MSASN, Intredingen (1919), nr. 1539.

G. SCHMOOK, Stap voor stap langs kronkelwegen, Amsterdam en Antwerpen, 1976, blz. 217.

[137] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

[138] W. GELDOLF, o.c., blz. 231.

[139] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

[140] G. LAPORTE, o.c., blz. 109-111.

[141] CHDK, Persoonlijk Dossier, August De Block.

[142] E. HOBSBAWM, o.c., blz. 142-151.

[143] P. ARIES en G. DUBY (red.), o.c., blz. 179.