Het Davidsfonds tijdens het interbellum
Wouter De Pooter
Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en
Wijsbegeerte,
voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis.
Academiejaar: 2004-2005
Katholieke Universiteit Leuven
Promotor: Prof. Dr. L. Vos
Verhandeling
Copromotor: Prof. Dr. F. Vanhemelryck
home | lijst scripties | inhoud | volgende |
Van het ontstaan tot de Eerste Wereldoorlog
Tijdens de Eerste Wereldoorlog
Het interbellum
Hoofdstuk I: Moeilijk herstel en stagnatie na WO I (1918-1925)
Moeilijk herstel
Stagnatie
Besluit
Hoofdstuk II: Nieuwe start en modernisering (1925-1930)
1925: een rouwjaar, jubeljaar en jaar van glorie
Bloei
Een tijd van professionalisering en modernisering
Davidsfonds en Vlaamse Beweging
Besluit
Hoofdstuk III: Crisis en verdere vernieuwingen (1930-1936)
Crisis
Verdere vernieuwingen
Radio
Boeken
Tijdschrift voor de leden
Centrale voor Projectie-Onderwijs
Reizen en uitstappen
Prijskampen
Besluit
Hoofdstuk IV: Herstel en continuïteit (1936-1940)
Herstel na de Crisis
Continuïteit
Tijdschriften
Boeken
Reizen en uitstappen
Prijskampen
Centrale voor Projectie-Onderwijs
Radio
Een nieuwe voorzitter
Besluit
Hoofdstuk V: Vlaamse Beweging en taalstrijd (1930-1940)
Profilering binnen de Vlaamse Beweging
Taalstrijd
Besluit
Lijst van gebruikte afkortingen
Samenvatting
In de onmiddellijke periode na de Eerste Wereldoorlog was het voor het verder bestaan van het Davidsfonds onontbeerlijk dat de werking zo snel mogelijk terug op gang werd gebracht. Op 10 juli 1919 kwam het hoofdbestuur van het Davidsfonds voor het eerst sinds het einde van de oorlog terug samen. De voornaamste doelstelling bestond eruit om het vooroorlogse ledenaantal terug te bereiken. Binnen het hoofdbestuur waren er een aantal mensen die een cruciale rol hebben gespeeld bij het herstel van het Davidsfonds. De voornaamste was voorzitter Emiel Vliebergh (Zoutleeuw 24 januari 1872 – Leuven 6 januari 1925), die naast het voorzitterschap van het DF ook hoogleraar in Leuven en ondervoorzitter van de Boerenbond was. In zijn moeilijke taak werd hij bijgestaan door de schrijver en penningmeester Floris Van der Mueren en de twee trouwe ondervoorzitters, Amaat Joos en Alfons Siffer. Ook de bijdrage van propagandisten zoals Eligius J. Ossenblok en Eugeen Leën was onmisbaar. Zij zorgden namelijk voor het contact tussen Leuven en de plaatselijke afdelingen, waar de ledenwerving terug op gang moest komen. De goede intenties en werkkracht zouden echter niet volstaan. Om de vereniging terug op de rails te krijgen waren financiële middelen nodig. Om de werkzaamheid in de afdelingen terug aan te zwengelen kende het hoofdbestuur steungelden toe aan de afdelingen.
Toen het vooroorlogse ledenaantal in 1925 opnieuw werd bereikt, begon voor de cultuurvereniging een periode van stagnatie. De dynamiek was namelijk volledig uit de organisatie verdwenen, hetgeen te wijten was aan de slechte gezondheidstoestand van voorzitter Vliebergh en aan de onafzetbaarheid van de verouderde en zieke Davidsfondstop.
Toen Emiel Vliebergh op 6 januari 1925 overleed, betekende dit een nieuwe start voor het Davidsfonds. Onder leiding van het dynamische duo Arthur Boon (Blaasveld 7 april 1883 – Jette 3 januari 1938) en Eduard Amter (Leuven 13 december 1898 – Leuven 2 juli 1969) zou het Davidsfonds een gouden tijd tegemoet gaan. Naast Boon als voorzitter en Amter als secretaris was er ook een belangrijke rol weggelegd voor Ferdinand Maertens als ondervoorzitter. Vanaf 1926 zette de vernieuwing en de daaraan gekoppelde bloei zich door. Ze was het duidelijkst zichtbaar aan de spectaculaire toename van het aantal leden en plaatselijke afdelingen. Tijdens de rest van de jaren ’20 zou het ene “wonderjaar” het andere opvolgen. Als secretaris zou Amter de professionalisering binnen het Davidsfonds doorvoeren en de feitelijke leiding van de vereniging naar zich toetrekken. De professionalisering was een gevolg van de spectaculaire groei van de organisatie en zou een aantal vernieuwingen met zich meebrengen. Het uitgeven van een tijdschriftje voor bestuursleden onder de naam Leiding, het invoeren van een keurreeks naast de gewone boeken en het aankopen van een secretariaatsgebouw, waren de voornaamste vernieuwingen op het einde van de jaren ’20.
In het kader van de Vlaamse Beweging koos het Davidsfonds er voor om een apolitieke houding aan te nemen, maar dit impliceerde niet dat de strijd om de Vlaamse zaak afnam. Als cultuurvereniging wilde het DF in de toekomst binnen de VB functioneren.
In het begin van de jaren 1930 doken de eerste tekenen op van een economische crisis die de hele maatschappij in haar greep hield. Ook het Davidsfonds ondervond gevolgen van deze crisis. Heel wat leden hernieuwden hun lidmaatschap niet meer, omdat zij nu andere prioriteiten hadden. In tegenstelling tot de daling van het aantal leden, schenen de afdelingen geen gevolgen te ondervinden van de moeilijke periode, het aantal afdelingen ging er zelfs op vooruit. Om de reeds aangesloten leden te kunnen behouden en om nieuwe leden aan te trekken, voerde het DF enkele vernieuwingen in, die vaak ook als propagandamiddel konden aangewend worden. De radio met radio-uitzendingen; het uitgeven van een jeugdreeks of vergeet-mij-nietjes en een muziekbundel, naast de volks- en keurreeks; de publicatie van een tijdschrift voor de leden met de titel De Belleman; de Centrale voor Projectie-Onderwijs (CPO); de reizen en uitstappen; en de prijskampen, waren de voornaamste vernieuwingen.
Na 1936 kwam er verandering in de situatie. Er scheen een einde te komen aan de economische crisis en het vertrouwen herstelde zich. Dit had voor het Davidsfonds tot gevolg dat er een einde kwam aan de daling en dat het ledenaantal terug begon toe te nemen. Ook de het aantal afdelingen, dat geen nadelige gevolgen had gekend door de crisis, bleef verder stijgen. Op het gebied van de vernieuwingen die in de eerste helft van de jaren ’30 waren tot stand gekomen, was er een duidelijke continuïteit waar te nemen. Hier en daar werd wel iets gewijzigd, maar over het algemeen was er weinig verandering, hetgeen zich ook vertaalde in de activiteiten. Op 3 januari 1938 stierf voorzitter Boon. Hij werd opgevolgd door Arthur Janssen, hetgeen geen grote veranderingen te weeg bracht.
Tijdens de jaren ’30 koos het Davidsfonds er resoluut voor om zich binnen de Vlaamse Beweging te profileren als een cultuurvereniging. De Vlaamse en katholieke vereniging nam een apolitieke houding aan, hetgeen niet wilde zeggen dat ze een aversie tegenover de politiek had. Het DF was er zich namelijk van bewust dat het de politiek nodig had in zaken zoals de taalstrijd. Een strijd waarvoor het zijn leden zoveel mogelijk wilde sensibiliseren. Na de problemen tijdens de volkstelling van 1930 was de taalstrijd in alle hevigheid losgebarsten. De aandacht ging voornamelijk naar het taalgrensgebied en Brussel. Het was dan ook daar dat het Davidsfonds en heel wat andere Vlaamsgezinde organisatie hun activiteiten ontplooiden. Vaak verenigden zij zich, om sterker te staan in een strijd die voor heel Vlaanderen belangrijk was. In het hele gebeuren van de taalstrijd was de rol van een figuur als Flor Grammens zeker niet te onderschatten. Binnen het Davidsfonds nam zijn prestige en werkzaamheid in deze periode enorm toe. Belangrijk in verband met de taalstrijd waren de verschillende taalwetten, die in de loop van de jaren ’30 van kracht werden. De Leuvense vereniging keek nauwlettend toe op de correcte toepassing van de wetten op het taalgebruik in de administratie, het onderwijs, het gerecht en het leger.
home | lijst scripties | inhoud | volgende |