Het Davidsfonds tijdens het interbellum. (Wouter De Pooter) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Voorwoord
Toen ik bij het begin van de eerste licentie het onderwerp voor mijn verhandeling koos, had ik nooit verwacht met zoveel moeilijkheden geconfronteerd te worden. Het eerste boek dat ik ter hand nam was dat over de 125 jarige geschiedenis van het Davidsfonds van Edward De Maesschalck[1]. In zijn “Woord vooraf” las ik dat hij op minder dan een jaar tijd een volledige overzichtsgeschiedenis van het Davidsfonds moest in boekvorm gieten. De Maesschalck was geconfronteerd met het haast onmetelijke archief van de cultuurvereniging, waar hij zich met de moed der wanhoop en als een bezetene had moeten door worstelen. Maar uiteindelijk was hij in zijn opzet geslaagd en hij had het zich geen moment beklaagd. Vol goede moed ging ik aan het werk. In navolging van Lode Wils, Stefaan De Clercq en Annelies Mertens wilde ook ik graag een stukje van de geschiedenis van het Davidsfonds en de Vlaamse Beweging schrijven. In onderling overleg met mijn promotor Prof. Dr. L. Vos en copromotor Prof. Dr. F. Vanhemelryck werd besloten om de periode na deze van A. Mertens te onderzoeken. Om zoals E. De Maesschalck zeker niet in tijdsnood te komen met mijn licentieverhandeling met als onderwerp “Het Davidsfonds en de Vlaamse Beweging 1975-1990”, leek het mij cruciaal om zo snel mogelijk met het DF, de VB en de periode vertrouwd te geraken. Hoewel ik twee licenties tijd zou hebben, mocht ik niets aan het toeval overlaten. Op aanraden van mijn copromotor maakte ik zo snel mogelijk een afspraak met Clem De Ridder. Deze voormalige secretaris (1964-1973) en voorzitter (1977-1986) van het Davidsfonds was tijdens de periode tussen 1975 en 1990 een cruciale figuur geweest, die vooral een zeer belangrijke rol had gespeeld tijdens het Gemeenschapspact. Tijdens een interview en informele babbel van enkele uren mocht ik kennis maken met zijn gedrevenheid en dynamiek.
Het leek mij ook cruciaal om vertrouwd te geraken met het archief van het Davidsfonds. Dit zou het begin worden van heel wat problemen. Het archief is namelijk niet zo maar te raadplegen in het KADOC. Er moet eerst een aanvraagformulier ingevuld worden, waarna er al dan niet toestemming wordt gegeven door het Davidsfonds. Bij elke aanvraag die ik indiende, kwam het antwoord dat ik meer specifiek moest aangeven wat ik precies nodig had, anders kon de vereniging mij geen toestemming geven. De reden hiervoor was dat tussen het archiefmateriaal persoonlijke documenten zaten en deze konden niet zomaar ingekeken worden. Mappen waar geen brieven inzaten, zouden zonder probleem kunnen worden ingekeken, ware het niet dat in alle mappen persoonlijke documenten en briefwisseling zat.
Inmiddels was ik aan mijn tweede licentie begonnen en begon de tijd te dringen. Op het einde van het academiejaar moest mijn thesis namelijk ingediend worden en mijn archiefonderzoek stond nog nergens. In een wanhoopspoging ging ik naar het hoofdsecretariaat van het Davidsfonds om te vragen welke informatie ik misschien toch zou kunnen raadplegen. Daar werd mij verteld dat er op het archief van het Davidsfonds een embargo rust van 30 jaar, hetgeen tot gevolg had dat de archiefstukken van na 1974 niet meer mochten ingekeken worden. We waren inmiddels bijna november 2004 en ik moest dringend een ander onderwerp vinden.
Na overleg met mijn promotor kwamen we tot het besluit om het onderwerp te behouden, maar een andere tijdsperiode te behandelen. Er werd geopteerd om het Davidsfonds en de Vlaamse Beweging tijdens het interbellum te belichten. Het enige bezwaar was dat Lode Wils reeds deze periode had aan bod laten komen in zijn trilogie over honderd jaar Vlaamse Beweging en de geschiedenis van het Davidsfonds. Dit probleem werd verholpen doordat ik mij meer op het DF zou moeten focussen en iets minder op de VB. Het was de bedoeling om na te gaan hoe de cultuurvereniging zich in de Vlaamse Beweging profileerde en waar ze zich ergens positioneerde.
Zoals De Maesschalck het beschreven had zou ook ik mij begraven in het verleden en als een mol in het donker een weg graven door een berg van papier. Vol goede moed trok ik wekelijks naar Antwerpen voor een bezoek aan het AMVC of de stadsbibliotheek. Verder stonden ook de verschillende bibliotheken van de Katholieke Universiteit van Leuven en het KADOC op het menu. Maar mijn lijdensweg was nog niet achter de rug. Ik was na enige tijd tot de conclusie gekomen dat mijn onderzoek in de richting van de boeken van Wils neigde en toen ik na de paasvakantie mijn eerste deel inleverde, werd deze conclusie door mijn promotor bevestigd. Er zat niets anders op dan het nog maar eens over een andere boeg te gooien.
Uiteindelijk beslisten we om het aspect met betrekking tot de Vlaamse Beweging te laten vallen. De licentieverhandeling zou zich beperken tot een studie van het Davidsfonds tijdens het interbellum. Het zou een onderzoek worden naar de profilering van de Leuvense vereniging naar haar leden en de buitenwereld. Op basis van de tijdschriften voor de leden en de bestuursleden en het archiefonderzoek, zou ik een zo getrouw mogelijk beeld trachtten te schetsen. Aan de hand van cruciale gebeurtenissen die de geschiedenis tussen 1918 en 1940 van de vereniging bepaalden, trachtte ik ook een aantal breuklijnen te trekken. Na heel wat omzwervingen viel alles uiteindelijk nog in zijn plooi en slaagde ik in het voltooien van dit werk.
Tot slot van dit voorwoord zou ik graag nog een aantal mensen willen bedanken. In de eerste plaats zou ik graag mijn promotor Prof. Dr. L. Vos en copromotor Prof. Dr. F. Vanhemelryck willen bedanken voor de onontbeerlijke begeleiding. Ook het personeel van de bibliotheken van de K.U. Leuven, het KADOC, het AMVC, de Stadsbibliotheek van Antwerpen en het Davidsfonds verdienen een woord van dank. Verder ben ik ook Clem De Ridder zeer erkentelijk. Bij de mensen die moeten bedankt worden, mag ik familie en vrienden zeker niet vergeten. Zij steunden mij steeds tijdens moeilijke periodes, ook al waren zij vaak met hun eigen verhandeling druk in de weer. Als allerlaatste, maar zeker niet als minst belangrijke, moet ik in het bijzonder mijn ouders bedanken. Hoewel een woord van dank zeker niet voldoende is voor hetgeen zij mij gegeven hebben tijdens mijn studie in het algemeen en deze verhandeling in het bijzonder.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] DE MAESSCHALCK, E. Davidsfonds 1875-2000. Leuven, 2000.