Cordon sanitaire of “besmetting”? Een onderzoek naar de invloed van regeringsdeelname op rechts-populistische en extreem-rechtse partijen. (Ellen Van Den Block)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Rechts‑extremisme is geen nieuw fenomeen in het West‑Europa van na de Tweede Wereldoorlog. Geruime tijd na deze oorlog bleef de steun voor extreem‑rechtse partijen, echter, steeds laag. Deze partijen bleven grotendeels uit de politieke arena, als ze al bestonden.[1] Sinds omstreeks het midden, maar vooral tegen het einde van de jaren’80 kwam de electorale doorbraak voor dit soort partijen. Het gaat om een extreem‑rechts dat populariteit nastreeft en beweert de woordvoerder te zijn van de gewone man in de straat. Dit populistisch extreem‑rechts speelt het volk uit tegen een zogenaamd corrupte politieke klasse. Hiertoe simplificeren ze de complexe hedendaagse maatschappij en gebruiken ze vooroordelen, stereotypen, onzekerheden, angsten en frustraties.[2]

Tot op heden is er vooral onderzoek gebeurd naar het ontstaan van deze partijen, naar hun electoraat en naar de redenen waarom het electoraat voor deze partijen kiest. Comparatief onderzoek is ondervertegenwoordigd en er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar de gevolgen die rechts‑populistische of extreem‑rechtse partijen op de samenleving hebben.

Er zijn echter gronden om aan te nemen dat deze opkomst betekenisvolle indirecte gevolgen heeft. Hoe groter de aanwezigheid van antisysteem partijen is, hoe groter de noodzaak wordt om met alle niet extreme partijen van het politieke spectrum samen te werken als men een pro-systeem meerderheidsregering wil vormen.[3] En zelfs zonder directe participatie in de nationale regering kunnen deze partijen een grote invloed uitoefenen op de conventionele politieke agenda.[4]

In West‑Europa is men deze partijen, door de vrees voor de gevolgen van extreem‑rechts , als paria’s gaan beschouwen. De oplossing van de politieke klasse was in vele gevallen een cordon sanitaire . Dit is een afspraak van de andere politieke partijen om niet samen te werken met de partijen die als extreem‑rechts beschouwd worden. Door zo een cordon sanitaire komen de betreffende partijen in een permanente oppositie terecht.[5] De centrale vraag in dit onderzoek is dan ook wat nu precies de invloed is van regeringsdeelname op rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen. We vragen ons ten eerste af of het effectief zo is dat zulke partijen gevaarlijk zijn voor de democratie met andere woorden of ze zich, eens ze erbij horen, gewoon aan de heersende klasse aanpassen of niet. Een tweede vraag die we ons stellen is of de vrees dat dit soort partijen steeds meer stemmen zal krijgen klopt of dat ze na regeringsdeelname simpelweg afgestraft worden door het electoraat.

Hiertoe zullen de verkiezingsuitslagen en de wijzingen in de verkiezingsprogramma ’s, van het Front National (FN), de Freiheitlichen Partei Österreichs (FPÖ) en de Lijst Pim Fortuyn (LPF), voor en na hun regeringsdeelname aan de plaatselijke gemeentebesturen in Frankrijk en de nationale regeringen in Oostenrijk en Nederland onderzocht worden.

We vangen aan met een theoretisch hoofdstuk waarin we alles in een theoretisch kader plaatsen en waarin de gebruikte werkwijzen uiteen gezet worden. Het onderzoek van de verkiezingsprogramma ’s zal gebeuren aan de hand van een inhoudsanalyse op basis van het codeboek van Budge, Klingemann, Volkens en Fording voor het coderen van partijprogramma’s. Voor het verkiezingsonderzoek zullen we ons baseren op de werkwijze die William Fraeys voor de Belgische verkiezingen gebruikt in zijn bijdragen in Res Publica.

Vervolgens zal de geschiedenis van de drie partijen het FN , de FPÖ en de LPF geschetst worden. Dit vooral om een globaal beeld te krijgen en om duidelijk te maken dat er wel degelijk verschillen zijn tussen de betrokken landen.

Daarna worden de verkiezingsprogramma ’s en de verkiezingsresultaten vergeleken. Voor Frankrijk zullen de verkiezingsprogramma’s en lokale verkiezingen van 1995 en 2001 bestudeerd worden in de steden Toulon , Orange , Marignane en Vitrolles . Deze laatste stad is een buitenbeentje, gezien het FN er pas in 1997 aan de macht kwam. We nemen de stad desondanks toch op in ons onderzoek, maar moeten ons bewust zijn van het verschil in termijn met de andere drie Franse steden. Voor Nederland zullen de gegevens van mei 2002 en januari 2003 op nationaal vlak gebruikt worden en voor Oostenrijk de gegevens van oktober 1999 en november 2002 eveneens op nationaal vlak. Verder zal uitgelegd worden waarom Karinthië zo een speciaal geval is en waarom men de resultaten die de partij daar haalt niet mag veralgemenen naar de rest van het land, we zullen de deelstaat met de nodige oplettendheid wel opnemen in ons onderzoek.

In een voorlaatste hoofdstuk zullen de analyses van de alternatieve variabelen , land per land, met elkaar vergeleken worden. Deze alternatieve variabelen zijn: economische toestand , immigratie , ontevredenheid met het politiek systeem en disproportionaliteit van het electoraal systeem .

Tenslotte zullen de resultaten van de verkiezingsprogramma -analyses , de verkiezingsanalyses en de analyses van de andere variabelen naast elkaar gelegd worden en zullen we trachten er voor de verschillende landen een lijn in te trekken. We hopen in dit hoofdstuk tot enkele significante conclusies te komen wanneer we onze hypothesen aan de bekomen resultaten zullen toetsen.

 

 

Hoofdstuk 1. Theoretische kadering

 

In dit eerste hoofdstuk wordt het algemene kader van ons onderzoek gegeven. Het is hier dat we onze theoretische concepten schetsen en schematisch voorstellen. Aan de hand van deze theoretische concepten zullen verschillende werkhypothesen naar voren geschoven worden en gaan we over tot de operationalisering van deze concepten. Als laatste zullen we de werkwijzen, die we in het verdere verloop van ons onderzoek zullen hanteren, schetsen.

 

 

§ 1. Theoretische concepten

 

Dit eerste deel bestaat uit een definiëring van de variabelen die we in dit onderzoek zullen gebruiken. In dit onderzoek zijn we, zoals eerder vermeld, geïnteresseerd in de invloed van regeringsdeelname op rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen. Om het onderzoek tot een goed einde te brengen is het van groot belang dat we de belangrijkste concepten op dezelfde manier interpreteren. We zullen aanvangen met de definiëring van de afhankelijke variabelen en daarna zullen we overgaan tot het definiëren van de onafhankelijke variabelen .

 

A. Afhankelijke variabelen

 

De afhankelijke variabelen vormen de basis van ons onderzoek Een goed begrip van deze variabelen is dus cruciaal. Om dit te bekomen zal achtereenvolgens duidelijk gemaakt worden wat verstaan wordt onder partijen, extreem‑rechts en rechts‑populistisch . Wat de laatste twee concepten betreft, zal eerst ingegaan worden op de literatuur daaromtrent en pas daarna zullen de concepten in het kader van dit onderzoek gedefinieerd worden.

 

a) Partijen

 

Volgens Stouthuysen is het concept partijen relatief makkelijk te definiëren . Het moet, volgens hem, gaan om politieke formaties die deelnemen aan de verkiezingen vooropstellen als hun doel.[6] Voor Witte is het echter wel een complex begrip dat moeilijk definieerbaar is. Ze stelt dat de auteurs het enkel eens zijn over twee basiscomponenten van de politieke partij. Ten eerste is er een ideologische component. De partij is een vereniging waarbij men zich op vrijwillige basis aansluit. De leden delen meestal ongeveer dezelfde politieke denkbeelden en staan hun individueel participatierecht af opdat de partij een coherent beleid zou kunnen voeren. Ten tweede is er de machtscomponent. Elke partij wil politieke macht verkrijgen binnen de instelling om op die manier te kunnen wegen op de besluitvorming.[7] De definitie van partij die wij vooropstellen is: een partij is een politieke vereniging met een eigen ideologie, die deelnemen aan de verkiezingen als haar doel voorop stelt.

 

b) Extreem‑rechts

 

Er is een gebrek aan een algemeen aanvaarde definitie voor extreem‑rechts . Dit is voor een deel veroorzaakt doordat de term niet alleen voor wetenschappelijke, maar ook voor politieke doeleinden gebruikt wordt. Dat de term extreem‑rechts voornamelijk gereserveerd is voor een bepaalde vorm van ideologie, is algemeen aanvaard binnen het veld. Wat deze ideologie inhoudt is echter onderwerp van uitvoerig wetenschappelijk debat.[8]

Verschillende factoren maken het moeilijk om rechts‑extremisme te definiëren . Ten eerste ontbreekt het aan een logisch en samenhangend geheel van grondbeginselen waarover de meeste andere ideologieën wel beschikken. Tot dit gedachtegoed behoren namelijk zaken die ook in de andere ideologische families terug te vinden zijn. Daarbovenop komt nog dat dit soort partijen hun basisbeginselen vaak aanpassen naargelang de situatie waarmee ze te maken krijgen. Deze overlappingen en dit pragmatisme bemoeilijken de afbakening van de kernideeën van extreem‑rechts aanzienlijk.

Ten tweede beantwoordt het etiket extreem‑rechts meestal niet aan het zelfbeeld van de personen die dit soort partijen en groeperingen steunen. De linksrechts-as is er zelfs heel moeilijk hanteerbaar. Leden van zo een partij weigeren vaak zich op een linksrechts-as te situeren en daarenboven profileren ze zich vaak sterk op linkse thema’s.

Ten derde is het per essentie een vaag en arbitrair begrip. Hoe men een partij inschat, hangt namelijk voor een groot deel samen met de persoonlijke ideeën van de persoon die de inschatting maakt. Wat men als extreem beschouwt kan variëren van persoon tot persoon en is in die zin dus subjectief. Een objectieve definitie zou hier soelaas kunnen brengen, maar tot op heden is men hierover nog niet tot eensgezindheid kunnen komen. Hoewel ieder het begrip grondig probeert te definiëren blijft de subjectieve inschatting eerder de regel dan de uitzondering.[9] Volgens Von Beyme vormt deze subjectieve inschatting van de definitie van extreem‑rechts geen groot obstakel voor het onderzoek ernaar, gezien er wel een vrij grote eensgezindheid bestaat over de geschikte cases.[10]

De definities van het extreem‑rechtse fenomeen kunnen grosso modo in drie groepen opgedeeld worden. Een eerste groep definities zijn deze die opsommend zijn. Macridis omschrijft rechts‑extremisme als “ideology (that) revolves around the same old staples: racism, xenophobia, and nationalism”. Falter en Schumann gebruiken niet minder dan 10criteria, namelijk “extreme‑nationalism, ethnocentrism, anti‑communism, anti-parliamentarism, anti‑pluralism, militarism, law‑and‑order thinking, a demand for a strong political leader and/or executive, anti‑Americanism and cultural pessimism”.[11] Husbands, op zijn beurt, spreekt over “a collective noun of a group of (already known) parties that share a particular commitment to some sort of ethnic exclusionism – a hostility to foreigners, immigrants, Third World asylum seekers, and similar out groups – as well as aggressive nationalism or localism”.[12]

Een tweede groep definities gebruiken niet de kenmerken van extreem‑rechts , maar hun positie op de linksrechts-as als referentiepunt. De definitie van Backes en Jesse die als volgt gaat “a collective term for anti-democratic dispositions and attempt, that are traditionally positioned at the extreme right of the left‑right spectre” is daar een goed voorbeeld van.[13] De definitie van Jackman en Volpert is een combinatie van opsommende elementen en een gebruik van de linksrechts-as: ”by the term extreme right, we refer to parties located at the right tail of left-right political orientations whose electoral policy programmes also indicate that they are either (neo)-fascist or anti‑system. While the populist and nationalist appeals of these parties vary slightly from one setting to another, they typically involve xenophobic stances that focus on immigrants and foreign workers, especially those not of European descent”.[14]

Een laatste groep definities zijn deze die erg breed geformuleerd worden. Voerman en Lucardie omschrijven rechts‑extremisme als “ideologische oppositie tegen het politieke systeem”.[15] Een gevaar bij dit soort definities is natuurlijk dat ze te breed kunnen zijn en daardoor zo alomvattend worden dat ze veel verder gaan dan alleen de definiëring van het extreem‑rechtse fenomeen. De definitie van Voerman en Lucardie kan immers even goed gebruikt worden om extreem‑linkse partijen te definiëren. Dit soort definities is dan ook zeldzaam.

Definities over extreem‑rechts veranderen vaak in boodschappenlijstjes. Mudde is op zijn zoektocht naar definities voor extreem‑rechts 26verschillende definities tegengekomen waarin niet minder dan 58 verschillende kenmerken minimaal een keer vernoemd werden. Slechts vijf criteria werden door minstens de helft van de auteurs vernoemd namelijk: nationalisme, racisme , xenofobie, antidemocratie en een sterke staat.[16] Perrineau oordeelt dat de meest voorkomende kenmerken nationalisme (al dan niet extreem), racisme/etnocentrisme, anticommunisme, de gedachte van law‑and‑order, antipluralisme en vijandigheid ten aanzien van de democratie zijn. Dekenmerken die extra worden toegevoegd, staan volgens hem in relatie tot de vorige of zijn erg specifiek.[17] Eatwell somt dan weer vier karakteristieken, als meest voorkomend in definities over extreem‑rechts, op. Deze zijn vijandigheid tegenover de democratie, racisme, steun voor de sterke staat en nationalisme.[18]

Met de drie groepen van definities zijn er problemen. Opsommende definities kunnen veel te specifiek worden, brede definities lopen vaak hun voorop gesteld onderwerp voorbij en definities volgens de linksrechts-as gaan ervan uit dat extreem‑rechtse partijen automatisch ook aan het uiteinde van de rechterkant van de linksrechts-as liggen, wat niet steeds het geval is. We zullen dus een compromis tussen de drie definities moeten zoeken.

 

c) Rechts-populistisch

 

Veel auteurs hebben problemen met de term extremisme en hebben die dan, meestal zonder veel succes en met de nodige problemen, proberen vervangen door varianten ervan zoals fundamentalisme, conservatisme, nationalisme, fascisme.[19] In de jaren negentig kwam de term populisme op de voorgrond. Men gebruikte deze term vooral om een specifieke vorm van politiek te beschrijven in plaats van een specifieke ideologie. Populisme wordt op twee manieren gebruikt. Ten eerste om een onderscheid te maken tussen de eerder gematigde partijen van extreem‑rechts en de eerder extreme. Ten tweede om een bepaalde politieke vorm, die door extreem‑rechts gebruikt wordt, te beschrijven.[20]

Wij zullen in dit werk de term populisme op de eerste manier gebruiken. Aangezien de eerste vergelijkende studies aangetoond hebben dat de meeste definities van extreem‑rechts te veeleisend zijn en dat zelfs basiskenmerken zoals racisme en een afkeer van de democratie, afwezig zijn in de ideologie van verschillende van de partijen, stelt Mudde voor om eerst het object zelf te bestuderen en het dan te definiëren.[21] Om dit niet te hoeven doen heb ik voor mijn verhandeling bewust gekozen om zowel over rechts‑populistische als over extreem‑rechtse partijen te spreken. Op die manier ben ik niet verplicht de partijen die ik onderzoek in een welbepaald hokje te duwen en kan ik proberen het extreem‑rechtse en het rechts‑populistische fenomeen zo duidelijk mogelijk te definiëren. Door de twee termen te gebruiken verbreed ik als het ware het gebied dat ik onderzoek.

Wat de meeste populistische bewegingen karakteriseert is dat hun oproepen niet speciaal programmatisch, coherent of consistent zijn, maar dat ze alles omvattend willen zijn. Een van de belangrijkste kenmerken van het populisme is dat het niet in de conventionele bepalingen van het links‑centrum‑rechts politieke spectrum past. Het centrale kenmerk van populisme, vooral in West‑Europa, blijft vijandigheid tegenover immigranten meer dan een uitdaging ten aanzien van de arm-rijk relaties die door het kapitalisme veroorzaakt zijn.

“Populisme verwerpt de grondbeginselen waarop een leefbare democratie steunt: pluralisme, vrijheid en rechtvaardigheid”[22], stelt Verbeeck in zijn definitie van het fenomeen. Berins‑Collier en Collier definiëren populisme dan weer als “A political movement characterised by mass support from the urban working class and/or peasantry; a strong element of mobilisation from above; a central role of leadership from the middle sector or elite, typically of a personalistic and/or charismatic character; and an anti‑status quo nationalist ideology and program”.[23] Voor onze opvatting van populisme voldoet geen van beide definities. Wat Verbeeck als definitie gebruikt voor het fenomeen beschouwen wij juist als het verschilpunt tussen extreem‑rechts en rechts‑populisme en de definitie van Berins‑Collier en Collier is te specifiek en kan eventueel ook voor extreem‑rechtse partijen gebruikt worden.

 

d) Definitie van extreem-rechts en rechts-populistisch

 

Een definitie van extreem‑rechts moet uit twee delen bestaan: ten eerste een serie karakteristieken die aantonen dat we met extremisme te maken hebben en ten tweede een karakteristiek die aantoont dat wat we onderzoeken rechts is en dus met andere woorden de fundamentele gelijkheid van de mens verwerpt.[24] Hierop voortgaand denk ik dat we ons voor een definitie van extreem‑rechts het best baseren op een aangepaste versie van de definitie van Jackman en Volpert. Met de term extreem‑rechts verwijzen we naar partijen die vijandig staan ten opzichte van de democratie. Ondanks de verschillen in de nationalistische oproepen van deze partijen houden ze er allen racistische overtuigingen op na.

Op deze manier zijn de drie meest voorkomende kenmerken uit definities van extreem‑rechts , namelijk vijandigheid ten opzichte van de democratie, nationalisme en racisme , in onze definitie vervat. In deze definitie wordt niet meer verwezen naar een eventuele positionering op de linksrechts-as omdat dit in het verleden reeds problematisch geweest is.

In onze definitie zitten zoals voorgeschreven elementen die verwijzen naar het extreme karakter, namelijk vijandigheid ten opzichte van de democratie en nationalisme, en een element dat refereert naar het rechtse karakter, namelijk racisme wat duidelijk inhoudt dat de gelijkheid van de mensen niet gerespecteerd wordt.

Rechts‑populisten verschillen van rechts‑extremisten, doordat de eersten niet vijandig staan ten opzichte van de democratie. Voor onze definitie van rechts‑populisme kunnen we dus een aangepaste versie van onze definitie van rechts‑extremisme gebruiken. Met de term rechts‑populistisch verwijzen we naar partijen die, ondanks hun verschillen in nationalistische oproepen er allen racistische overtuigingen op nahouden.

De term racisme , die in beide definities voorkomt, verdient nog een verdere uitwerking aangezien er grote begripsverwarring bestaat met betrekking tot deze term. Er bestaat een groot aantal definities voor racisme. Men spreekt onder andere over alledaags en collectief racisme, institutioneel racisme en ideologisch racisme. Daarnaast hanteert men termen als etnocentrisme en xenofobie die ongeveer hetzelfde verschijnsel beschrijven.[25] De Witte, Elchardus, Kavadias en Pelleriaux maken een onderscheid tussen attitudes en gedragingen. Wij zullen het verder hebben over racistische attitudes aangezien we racisme in dit onderzoek gebruiken om een extreem-rechtse ideologie te bepalen. De genoemde auteurs zien drie soorten racisme binnen de racistische denkbeelden. Namelijk het biologisch racisme, het cultureel racisme en het alledaagse racisme.[26]

Biologisch racisme houdt in dat men “ongunstige kenmerken, die men bij vreemdelingen meent te zien, toeschrijft aan (erfelijke) biologische verschillen tussen volkeren”[27]. Het is bij dit biologisch racisme dat we uitspraken zullen terug vinden over de superioriteit van een ras boven het andere. Fennema spreekt over oud racisme dat gebaseerd is op een hiërarchie tussen rassen. Dit oud, of biologisch, racisme zou gegroeid zijn uit de koloniale periode en zou mikken op ondergeschiktheid en minderwaardigheid.[28]

Bij cultureel racisme gaat het erom dat “volkeren de drager zijn van sterk onderscheiden culturen, die elkaar uitsluiten”[29]. Fennema spreekt hier over het nieuwe racisme, dit racisme stelt dat cultuur aangeboren is en dus niet veranderd kan worden. We kunnen bij cultureel racisme dus spreken over quasi-biologische kenmerken. Dit racisme gaat ervan uit dat sommige culturen niet samen gaan en is gericht op verdrijving en verbanning.[30]

Het alledaagse racisme omvat een geheel van negatieve houdingen ten aanzien van vreemdelingen. “Centraal in deze afwijzende houding staat de idee dat vreemdelingen er te afwijkende gewoonten op nahouden op cultureel vlak, of concurrenten zijn op economisch vlak”[31].

Bij extreem-rechtse en rechts-populistische partijen worden mijns inziens deze drie vormen van racisme , in mindere of meerdere mate, gebruikt. We baseren ons voor onze definitie van racisme dan ook op bovenstaande typologie van De Witte, Elchardus, Kavadias en Pelleriaux. Onder racisme verstaan we alle negatieve houdingen en alle uitingen van ongelijkheid of minderwaardigheid ten aanzien van de allochtone bevolking die gebaseerd zijn op of veroorzaakt door biologische of quasi-biologische kenmerken.

Uit voorgaande kunnen we concluderen dat extreem-rechtse en rechts-populistische partijen van elkaar verschillen in hun positie ten opzichte van de democratie. Extreem-rechtse partijen staan daar vijandig tegenover en rechts-populistische partijen niet. Voor het overige komen de kenmerken van beide soorten partijen volgens onze definitie volledig overeen.

 

B. Onafhankelijke variabelen

 

Nu we de afhankelijke variabelen hebben gedefinieerd kunnen we overgaan tot de definiëring van de onafhankelijke variabelen . Regeringsdeelname is hier voor ons de belangrijkste variabele. We moeten er echter rekening mee houden dat ook andere variabelen een invloed kunnen hebben op de steun voor rechts‑populistische of extreem‑rechtse partijen. In West‑Europa zijn de basisdeterminanten voor steun aan extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen: veranderingen in de economische toestand , immigratie en steun voor het politiek systeem.[32] Daarnaast zullen we ook de variabele disproportionaliteitvan het politiek systeem opnemen.[33] In dit onderzoek gaan we er eveneens van uit dat veranderingen in deze variabelen ook veranderingen in het partijprogramma teweeg zullen brengen.

 

a) Regeringsdeelname

 

Regeringsdeelname wordt gedefinieerd als het behoren tot de coalitie die het land leidt. Concreet betekent dit dat de partij vertegenwoordigd moet zijn in de uitvoerende macht. Meer zelfs, ze moeten deelnemen aan het ‘leiden’ van het land. In de oppositie zitten volstaat hier niet. Om te weten of aan deze voorwaarde voldaan is, volstaat het dus te kijken of de partij in de regeringscoalitie vertegenwoordigd is en over een of meerdere ministerportefeuilles beschikt.

 

b) Economische toestand

 

Veelvuldig onderzoek heeft aangetoond dat de economische toestand het stemgedrag van het electoraat beïnvloedt. Kiezers hebben een voorkeur voor stabiele prijzen en een lage werkloosheidsgraad. Indien dit het geval is, zal de uittredende partij of kandidaat beloond worden. Indien dit niet het geval is, kan het zijn dat de kiezer zijn ontevredenheid uit door op een andere partij te stemmen. Dit kan eventueel een rechts‑populistische of een extreem‑rechtse zijn.[34]

c) Immigratie

 

Wanneer de economische toestand achteruit gaat hoeven de kiezers dit niet noodzakelijk aan de aftredende partij te verwijten. Ze kunnen bijvoorbeeld ook een gemarginaliseerde sociale groep verantwoordelijk achten. Een goed voorbeeld hiervan zijn de niet-westerse immigranten. Daarbij komt nog dat de opkomst van rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen in Europa sterk in verband staat met de demografische veranderingen die er door de immigratie gekomen zijn.[35]

d) Ontevredenheid over het politiek systeem

 

Een stem voor rechts‑populistische of extreem‑rechtse partijen wordt vaak gezien als een proteststem. De meeste gematigde partijen hebben zich in de loop van de laatste jaren getransformeerd tot catch‑all partijen. Hierdoor bleven vele, niet modale, kiezers, in de kou staan. Daarenboven kwamen er steeds meer politieke schandalen en socio-economische problemen waardoor het vertrouwen in de dominante partijen bij de kiezer geschaad werd. Verschillende onderzoekers kwamen tot de conclusie dat rechts-populistische en extreem‑rechtse partijen ontevreden en vervreemde kiezers aantrekken.[36]

e) Disproportionaliteit van het electoraal systeem

 

In plaats van het electoraal syteem als variabele op te nemen kiezen wij hier uitdrukkelijk voor de opname van de variabele disproportionaliteit van het electoraal systeem . De variabele electoraal systeem is namelijk reeds geruime tijd onderwerp van debat. Duverger stelde dat niet-proportionele electorale systemen neigen naar een tweepartijsysteem en dat electorale systemen met proportionele representatie neigen naar een meerpartijsysteem.[37] De vermenigvuldigende tendens, die hij aan proportionele representatie toewees, zou niet zo zeer veroorzaakt worden door de splitsing van oude partijen, maar door de creatie van nieuwe, vooral kleine partijen.[38] Indien we deze redenering zouden volgen, moeten we de variabele electoraal systeem in ons theoretisch kader opnemen. Kleine partijen, waaronder extreem-rechtse en rechts-populistische , zouden dan immers makkelijker vertegenwoordigd worden in een proportioneel dan in een niet-proportioneel systeem.

We volgen deze redenering echter niet aangezien verscheidene auteurs, die Duvergers wetten gecontroleerd hebben, argumenten aanvoeren tegen de causale relatie tussen het electoraal systeem en het aantal partijen. Lakeman stelt vast dat in Europese landen die overgaan naar een proportioneel systeem slechts een kleine verhoging van het aantal partijen waar te nemen is.[39] Shamir stelt zich dan weer vragen bij het tellen van het ruwe aantal partijen om de vermenigvuldiging waar te nemen. Hij prefereert met de fragmentatie van het partijsysteem te werken. Zijn constatatie is dat de invoering van proportionele representatie het aantal partijen soms doet stijgen, maar dat het de fragmentatie van het systeem niet beïnvloedt. [40] Sartori, op zijn beurt, vind het meer aangewezen om alleen rekening te houden met het aantal relevante partijen. Dat zouden partijen zijn die ofwel coalitie- ofwel chantage-potentieel hebben.[41] Hij concludeert dat het verschijnen van nieuwe, relevante partijen geen oorzaak is van proportionele representatie, maar een indirect effect doordat vooraf bestaande obstakels erdoor weggenomen werden.[42] Ook Parodi komt tot die vaststelling.[43] Het vermenigvuldigend effect van proportionele representatie zou dan ten hoogste een indirect effect zijn en dus zeer onzeker. [44]

De dichotomische redenering van meerderheidssysteem versus proportioneel systeem is vrij simplistisch. Wij leunen dan ook meer aan bij de redenering van Taagepera en Shugart die stellen dat er een continue relatie is tussen het electoraal systeem en het partijsysteem. Volgens hen zou het aantal partijen dan ook stijgen naarmate de disproportionaliteit in een electoraal systeem daalt.[45] Deze stelling moet in het licht van ons onderzoek vernauwd worden aangezien Sartori stelt dat electorale systemen een dubbel effect hebben, namelijk een op de kiezer en een op het aantal partijen.[46] We kunnen dus stellen dat de disproportionaliteit van het electoraal systeem een invloed kan hebben op de kiezer en op het aantal partijen. We zullen ons toeleggen op het onderzoeken van deze eerste piste, aangezien van de tweede grotendeels bewezen is dat het over een indirect effect gaat.[47] Schematisch wordt dit voorgesteld zoals in het theoretisch kader op de volgende pagina.

We hebben hier dus te maken met vijf onafhankelijke variabelen die een invloed kunnen hebben op de hoeveelheid stemmen die extreem-rechtse en rechts-populistische partijen behalen tijdens een verkiezing . Daarnaast kunnen deze vijf variabelen ook een invloed uitoefenen op het aantal extreem-rechtse of rechts-populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s van de betreffende partijen.

 

Figuur 1: Theoretisch kader

 

 

§ 2. Werkhypothesen

 

Analoog met onze probleemstelling stellen we twee hypothesen op. Ten eerste gaan we ervan uit dat extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen zich zullen aanpassen aan de andere partijen eens ze in de coalitie zitten. Ze zullen compromissen moeten sluiten en kunnen zich dus niet even radicaal opstellen dan wanneer ze in de oppositie zouden zitten.

Hypothese 1: De verkiezingsprogramma ’s van rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen zullen na hun regeringsdeelname afgezwakt zijn. We zullen er met andere woorden minder extreem-rechtse en rechts-populistische kenmerken in terugvinden dan in de programma’s van voor hun regeringsdeelname.

Ten tweede gaan we ervan uit dat het electoraat deze partijen zal afstraffen omdat ze zullen merken dat de partijen in de coalitie niet kunnen uitvoeren wat ze beloofd hadden of omdat ze zien dat een proteststem op die partijen toch geen zin meer heeft.

Hypothese 2: Rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen zullen na hun regeringsdeelname electoraal verzwakt zijn. Er zullen met andere woorden minder mensen voor hen stemmen.

Ook voor de bijkomende variabelen hebben we hypothesen opgesteld. Zowel voor de economische toestand , de stijgende immigratie , de electorale ontevredenheid als de disproportionaliteit van het politiek systeem zullen we immers een verandering verwachten in de steun aan rechts-populistische en extreem-rechtse partijen en de hoeveelheid rechts-populistische en extreem-rechtse kenmerken in hun verkiezingsprogramma ’s.

Hypothese 3: Wanneer de economische toestand verslechtert, zal het electoraat meer geneigd zijn om voor rechts‑populistische of extreem‑rechtse partijen te stemmen en zullen er meer rechts-populistische of extreem-rechtse kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s van deze partijen te vinden zijn.

Hypothese 4: Stijgende immigratie van Afrikanen en Aziaten zal de steun voor rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen versterken en de hoeveelheid rechts-populistische en extreem-rechtse kenmerken in hun verkiezingsprogramma ’s vergroten.

Hypothese 5: Hoe groter de electorale ontevredenheid over politiek systeem is, hoe groter de kans wordt dat het electoraat op rechts‑populistische of extreem‑rechtse partijen zal stemmen en hoe groter de kans dat er meer rechts-populistische of extreem-rechtse kenmerken in hun verkiezingsprogramma ’s zullen opgenomen worden.

Hypothese 6: Hoe kleiner de disproportionaliteit van het electoraal systeem is, hoe groter de steun voor rechts-populistische en partijen extreem-rechtse zal zijn, en hoe meer rechts-popultistische of extreem-rechtse kenmerken we in hun verkiezingsprogramma ’s zullen terug vinden.

 

 

§ 3. Operationalisering

 

Nu we al onze variabelen gedefinieerd hebben en er hypothesen voor hebben opgesteld, moeten we nog aangeven hoe deze variabelen gaan meten. Voor elke variabele, zowel de onafhankelijke als de afhankelijke, opteren we hier voor een bepaalde manier waarop we deze variabele in dit onderzoek zullen meten.

  • Extreem‑rechtse of rechts‑populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s: aantal punten die in de categorieën “democratie: negatief”, “nationale manier van leven: positief” en “multiculturalisme: negatief”.

  • Steun voor rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen: percentage stemmen dat de partijen tijdens de verkiezingen vlak voor en vlak na hun regeringsdeelname gehaald hebben.

  • Economische toestand : werkloosheidscijfers en inflatie in de betrokken landen.

  • Immigratie : nationale immigratiecijfers voor Afrikanen en Aziaten. We moeten hierbij opmerken dat het gebruik van immigratiecijfers bij comparatief onderzoek problematisch kan zijn, gezien landen ze op verschillende manieren berekenen.[48] Daarnaast moet gezegd worden dat we de Latijns-Amerikaanse immigranten door deze operationalisering niet opnemen in ons onderzoek. Dit komt doordat de onderzochte landen de categorie Amerika gebruiken en we hierdoor dus geen onderscheid kunnen maken tussen mensen uit Noord-Amerika en mensen uit Latijns-Amerika.

  • Ontevredenheid over het politiek systeem : In het werk van Knigge wordt deze variabele gemeten met behulp van de Eurobarometer. Meer precies met de vraag naar de mate van tevredenheid, van de kiezers, over het werken van hun democratische instellingen.[49] Wij zullen haar daar in volgen en gebruiken dus “satisfaction with democracy in own country” voor 1995 en “satisfaction with national democracy” voor de andere jaren als operationalisering voor de ontevredenheid over het politiek systeem. We moeten ons in het onderzoek niet te veel vragen stellen omtrent over het kleine verschil in titel voor 1995 gezien de vraagstelling bijna volledig identiek is met de andere jaren.

  • Disproportionaliteit van het electoraal systeem : de Gallagher-index voor disproportionaliteit. Deze wordt bekomen door het kwadraat te nemen van de stemmen-zetels verschillen (in procenten) voor elke partij (zonder naar de andere partijen te kijken), je moet de som maken van deze resultaten, het totaal delen door twee en daarvan de vierkantswortel nemen. [50]

§ 4. Gebruikte werkwijzen

 

Wanneer we over al de gegevens beschikken die voorgaande operationalisering vereist, zullen we deze gegevens moeten analyseren. We geven hier weer op welke manier en eventueel volgens welke methodes dit zal gebeuren.

 

A. Analyse van de verkiezingsprogramma’s,

 

Wat betreft de analyse van de verkiezingsprogramma ’s, zullen we ons baseren op de inhoudsanalyse en meer bepaald in haar oudste vorm, de tekstanalyse[51]. De meeste inhoudsanalyses kunnen in vier soorten onderverdeeld worden. Namelijk de beschrijvende inhoudsanalyse, de gevolgtrekkende inhoudsanalyse, de psychometrische inhoudsanalyse en de voorspellende inhoudsanalyse.[52] Aangezien wij aan de hand van onze inhoudsanalyse eventuele verschillen wat betreft het extreem-rechtse en rechts-populistische karakter van partijen en de invloed van regeringsdeelname hierop willen waarnemen, kan gesteld worden dat onze inhoudsanalyse eerder bij de beschrijvende soort gecatalogeerd kan worden. Wewillen namelijk voorspellen dat na regeringsdeelname het extreem-rechtse of het rechts-populistische karakter van een partij zal afgenomen zijn.

Aangezien we ons op de volledige verkiezingsprogramma ’s zullen baseren is het niet nodig een steekproef te nemen wat de betrouwbaarheid van het onderzoek ten goede komt. Voor de analyse zelf baseren we ons, zoals eerder vermeld, op het codeboek van Budge, Klingemann, Volkens en Fording voor het coderen van partijprogramma’s. We zullen elke zin die in het verkiezingsprogramma staat – we laten de inleiding en het besluit buiten beschouwing en bestuderen enkel het feitelijke verkiezingsprogramma – in een categorie van het codeboek plaatsen. Wanneer het niet onmiddellijk duidelijk was in welke categorie een zin thuishoorde hebben we ons gebaseerd op de zinnen waartussen de desbetreffende zin stond en de titel van de rubriek waarin de zin stond. Op deze manier waren we in staat elke zin te plaatsen.

 

B. Analyse van de verkiezingsresultaten

 

Voor de analyse van de verkiezingsresultaten gaan we ons, zoals boven vermeld, baseren op de werkwijze die William Fraeys voor de Belgische verkiezingen volgt in Res Publica. Fraeys onderzoekt de verkiezingsresultaten eerst op nationaal niveau. Op dit nationaal niveau maakt hij een onderscheid tussen de resultaten op basis van de stemmen en de resultaten op basis van het aantal gewonnen zetels.[53] Nadat hij het nationaal niveau onderzocht heeft gaat Fraeys over naar het onderzoek van de verkiezingsresultaten op regionaal niveau.[54]

Wij gaan deze indeling grotendeels volgen. Op het nationaal niveau zullen we echter enkel analyses uitvoeren op basis van de uitgebrachte stemmen omdat de resultaten op basis van het aantal gewonnen zetels voor ons onderzoek, in dit stadium, niet relevant is. De analyse op basis van het aantal gewonnen zetels zit trouwens vervat in de Gallagher-index die we later in het kader van de disproportionaliteit van het electoraal systeem bespreken. Het lijkt ons ook nuttig de analyse op regionaal niveau uit te voeren omdat deze eventuele verschillen tussen bepaalde streken bloot legt, die belangrijk kunnen zijn voor ons onderzoek.

Voor Oostenrijk kunnen we de resultaten op nationaal en regionaal niveau onderzoeken, en we zullen dat dan ook doen. Voor Nederland zullen we ons echter beperken tot het onderzoeken van het nationaal niveau, omdat er in Nederland maar een enkele kieskring is voor nationale verkiezingen .[55] Wat betreft Frankrijk zullen we ons sowieso moeten beperken tot een regionale analyse aangezien we voor dit land gemeenteraadsverkiezingen bespreken.

 

C. Analyse van de alternatieve variabelen

 

De analyse van de alternatieve variabelen , namelijk economische toestand , immigratie , ontevredenheid over het politiek systeem en disproportionaliteit van het electoraal systeem , zullen we relatief simpel houden. We gaan per variabele en per land kijken wat de verschillen zijn in de betreffende variabele zo dicht mogelijk aansluitend bij de verkiezingen voor en na regeringsdeelname . Deze variabelen kunnen ofwel hetzelfde blijven, ofwel veranderen. Wanneer ze veranderen zullen we een stijging of een daling ten opzichte van de eerste meting kunnen vaststellen.

In dit eerste hoofdstuk hebben we de theoretische basis gelegd voor de rest van ons onderzoek. Dit is het fundament waarop het gehele onderzoek steunt. Voor we echter aan dit onderzoek beginnen willen we ons eerst een beeld vormen van de onderzochte partijen.

 

 

Hoofdstuk 2. Historische schets van de onderzochte politieke partijen

 

In dit tweede hoofdstuk schetsen we de geschiedenis van de onderzochte partijen. We vonden het in het kader van ons onderzoek belangrijk dat de onderzochte partijen niet enkel een naam, maar ook een gezicht kregen. Wat we hiermee beogen is aantonen dat deze partijen, hoewel ze volgens de literatuur tot de categorie extreem-rechts en rechts-populistisch behoren, toch een totaal verschillende ontstaansgeschiedenis hebben en daardoor ook verschillende karakteristieken.

 

 

§ 1. Historische schets van het Front National (FN)

 

De oprichting van het FN , in Parijs op 5oktober1972, was in de eerste plaats een initiatief van de leiders van OrdreNouveau(ON), een nationalistische beweging die in 1969 werd opgericht. De bedoeling van deze beweging was een vereniging van het versnipperde rechtse spectrum te bewerkstelligen. Ze slaagde daar voor een groot deel in, maar daar lag ook de moeilijkheid waarmee de beweging te maken kreeg. Ze verenigde namelijk twee tegenstrijdige ideologische stromingen, namelijk de nationaal-revolutionairen en de conservatieven. Deze eersten waren voornamelijk jongeren en studenten uit de grote steden en de tweeden waren voornamelijk mensen die achter de strijd voor het Frans houden van Algerije gestaan hadden. OrdreNouveau had twee objectieven. Ten eerste het bestaande democratische systeem omverwerpen, door middel van directe actie, met als doel een autoritair regime te installeren. Ten tweede wilde ON een Europees eenheidsgevoel creëren dat haar basis vond in de superioriteit van de Westerse beschaving.[56] OrdeNouveau zag dat haar strategieën tot dan toe niet effectief waren en wilde uit haar isolatie raken. De beweging besloot het over een andere boeg te gooien en het op een democratischere wijze te proberen via het FN. [57] Deze partij moest de versnippering in het extreem‑rechtse partijlandschap tegengaan en dus de vele groeperingen met vaak tegenstrijdige belangen samenbrengen. Naast de verenigende factor moest het FrontNational ook een politieke façade vormen waarachter ON verder zou kunnen gaan met haar meer traditionele, activistische aanpak.[58]

Jean‑Marie LePenwerd al snel aangeduid als de man die de partij zou moeten gaan leiden. Hij had aan vele extreem-rechtse campagnes deelgenomen maar had, in tegenstelling tot de leiders van ON , niet het imago van neofascist. Dit maakte van hem de perfecte kandidaat gezien hij aanvaardbaar was voor de radicale activisten en hij de partij een respectabel gezicht kon geven.[59] Door die keuze bestonden er in het FN van bij het begin reeds twee vleugels. De vleugel van LePen kan bestempeld worden als parlementair‑rechts en deze van Ordre Nouveau als revolutionair‑activistisch.[60] De nieuwe partij koos voor een derde manier, een weg tussen het communisme en het kapitalisme, maar moest een compromis zoeken tussen nationaal‑revolutionaire en‑conservatieve ideeën.[61]

Dat er twee vleugels waren binnen de partij werd pijnlijk duidelijk na de nederlaag bij de parlementaire verkiezingen van 1973, de eerste verkiezingen waaraan de nieuwe partij deelnam. OrdreNouveauwilde opnieuw de nadruk leggen op het activisme en de partij naar de achtergrond verwijzen, maar Jean-Marie Le Pen verkoos een versterking van de partij.[62] De militanten van ON kozen voor het overgrote deel opnieuw voor radicalere vormen van activisme waardoor het FrontNational haar belangrijkste steunpilaar, namelijk OrdreNouveau, verloor. LePen en zijn volgelingen moesten de partij grotendeels heropbouwen.[63] Daarenboven contesteerden de overgebleven ON‑figuren de positie van Le Pen. Na een gerechtelijke beslissing die Le Pen in het gelijk stelde, besloten deze personen een nieuwe partij op te richten namelijk de Parti des Forces Nouvelles(PFN).[64] Dezepartij viel reeds in 1981 uit elkaar[65] en vormde dus geen grote bedreiging. Het FN zelf voerde onder leiding van Le Pen een verandering in ideologie door. De partij liet haar economisch-interventionistische ideeën achter zich en koos voor een economisch programma waarin persoonlijk initiatief mogelijk was, waarin de kleinere ondernemingen bevoordeeld werden en waarin men de inkomstenbelastingen en de kosten voor sociale bescherming beperkte. Via dit nieuwe programma hoopte men zelfstandigen, kleine ondernemers en bedienden aan te trekken.[66]

Zoals elke nieuwe partij moest ook het Front National , tijdens een periode van electorale verankering, het electoraat overtuigen. De intrede van de Parti Socialiste (PS) in de regering maakte het iets makkelijker voor het FN . Deze intrede beëindigde een 23‑jarige periode van centrum‑rechtse regeringen. De PS kon vele van haar beloften niet waarmaken en zorgde er dus mede voor dat de publieke opinie opnieuw naar rechts verschoof. Daarbij kwam nog dat de gevestigde politieke partijen nu ook aandacht gingen besteden aan strijdpunten die Le Penal vele jaren aan de orde stelde. Dit verschafte de partij een zekere legitimiteit.[67]

De positieve electorale cirkel begon bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1983, Rassemblement pour la République (RPR) en Union pour la Démocratie Française (UDF) vormden een gelegenheidscoalitie met het FN bij de tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen van 1983 in Dreux om de communisten te kunnen verslaan. Eerst en vooral kreeg het FN grote electorale steun (16 procent), ten tweede werd de partij hier voor de eerste keer als gelijkwaardig aan de andere partijen beschouwd en ten derde had ze mee de meerderheid geleverd.[68] De lokale verkiezingen raakten gedurende de Vijfde Republiek steeds meer nationaal, partij gepolitiseerd, doordat men er op nationaal niveau belang aan begon te hechten. Dekiezers konden deze verkiezingen dan ook gebruiken om de regering af te straffen of konden een statement maken door hun locale voorkeur te laten blijken.[69] Na de invoering van een proportioneel systeem voor de parlementsverkiezingen van maart1986 kon het Front National zich bevrijden van het keurslijf van de ‘vote utile’, namelijk dat een stem op de partij een verloren stem zou zijn omdat de strijd zich toch tussen de grotere partijen afspeelde.[70] Het FN kwam hierdoor massaal in het parlement en in de raden, waarop RPR en UDF beslisten opnieuw het meerderheidsstelsel met twee rondes in te voeren. [71]

Aan het eind van de jaren ’80 leek het erop dat het FN stagneerde. De partij kwam meestal op een negatieve manier in het daglicht te staan. Er waren verscheidene schandalen, de RPR zei steeds halsstarriger neen tegen eventuele allianties met de partij en de kantonale verkiezingen waren slecht afgelopen. Le Pen besloot te reorganiseren. Naast het algemeen secretariaat creëerde hij een algemene delegatie onder leiding van Bruno Mégret , een voormalig RPR lid dat zich midden jaren’80 bij de partij gevoegd had. Het secretariaat bleef een grote rol spelen in de structurering van de partij en bij interne problemen. De delegatie werd het instrument voor de vernieuwing dat voor de politieke strategieën en communicatie van de partij moest zorgen.[72] De actualiteit, de sociale en politieke problemen en de blunders van hun tegenstanders brachten de partij terug in het centrum van de politieke belangstelling.[73]

Le Pen besliste mee te doen aan de presidentiële verkiezingen van 1995, waar hij 15,3 procent van de stemmen behaalde. Dit was de eerste maal dat het FN aan zo een hoog stemmenpercentage raakte. Dit succes werd nog eens bevestigd bij de gemeenteraadsverkiezingen, enkele weken later. In 108 steden met meer dan 30000inwoners ging het FN over de kiesdrempel van 10 procent en het won in drie grote Zuidelijke steden: Marignane , Orange en Toulon .[74] Ook tijdens de tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen van 1997 in Vitrolles werd winst geboekt. In Vitrolles was het de eerste keer dat een kandidaat van het Front National, Cathérine Mégret, echtgenote van FrontNational kopstuk Bruno Mégret , de overwinning behaalde op alle andere kandidaten. Deze overwinning werd behaald met een absolute meerderheid terwijl de partij deze in Marignane, Orange en Toulon telkens met een relatieve meerderheid gewonnen had. Daarnaast was de opkomst met 80 procent uitzonderlijk hoog[75]

Globaal gezien heeft het Front National gedurende tien jaar hoge electorale scores behaald in de verschillende soorten verkiezingen . De partij heeft dus zelf de hypothese dat een Frans extreem-rechtse partij niet in staat zou zijn zich electoraal vast te ankeren ontkracht.[76] Ondanks het politieke succes van het FN voor 1995, had de partij nog nooit deel uit gemaakt van een nationale coalitieregering, de partij had nog geen enkele grote stad of geen enkel departement onder haar hoede gehad. Welhadden er op het subnationale niveau, waarschijnlijk voor redenen van politieke opportuniteit, onderhandelingen plaatsgevonden met het Franse rechts. Dit zelfde Franse rechts, RPR en UDF , weigerde categoriek elke onderhandeling met Jean-Marie LePen op nationaal niveau. [77]

Het Front National mocht in 1998 steviger verankerd lijken dan ooit, toch splitste de partij binnen het jaar op in twee aparte kampen, dat van Mégret en dat van LePen . Deze laatste was er al die tijd in geslaagd, mede door zijn persoonlijke populariteit, de diverse strekkingen binnen zijn partij bij elkaar te houden.[78] Dezeafscheiding ging echter niet zo zeer over beleid, maar wel over strategie, rivaliteit en ambitie. Le Pen werd door de jeugd meer en meer aanzien als een obstakel voor de vooruitgang. Mégret wilde akkoorden sluiten met de afbrokkelende RPR -UDF om de partij op die manier bij hun kiezers aanvaardbaar te maken en om politieke mandaten in de wacht te slepen. LePen was het niet eens met die strategie omdat het FN haar discours daarvoor zou moeten afzwakken en vond het beter te wachten tot de partij helemaal afgebrokkeld was. In december1998 kwam het tot een patstelling waarop LePen Mégret en zijn volgelingen uit de partij zette. Dezelaatste kon nog genoeg leden mobiliseren om een speciaal congres bijeen te roepen. Op dit congres werden Mégret als voorzitter en LePen als erevoorzitter gekozen. Ditcongres zorgde voor discussies tussen beide kopstukken. In 1999 oordeelde een Franse rechtbank dat het congres ongeldig was en dat enkel LePen de partijnaam, het logo en de fondsen mocht gebruiken. Mégret veranderde de naam van zijn partij in Mouvement National Républicain (MNR).[79]

Uit het geruzie en het wanbeleid binnen de partij zou men kunnen afleiden dat de partij grote verliezen zou lijden in de gemeenteraadsverkiezingen van 2001. Deverwachtte afstraffing is er echter niet gekomen in de steden waar het FN de burgemeesters geleverd had. In tegenstelling tot de burgemeester van Toulon , mochten deze in Orange , Marignane en Vitrolles hun sjerp behouden.[80]

Le Pen neemt in 2002 voor de vijfde keer deel aan de presidentsverkiezingen. Voor deze verkiezingen probeerde hij zijn extreem-rechtse imago kwijt te raken.[81] Ondanks het feit dat hij, een week voordat de officiële kandidaturen in gediend moesten zijn, de vereiste 500 handtekeningen nog niet in zijn bezit had, slaagde hij er toch in door te stoten naar de tweede ronde. Het resultaat dat hij in de eerste ronde behaalde kon niet spectaculair genoemd worden in het licht van de 14,4 procent die hij in 1988 behaalde en de 15 procent van 1995.[82] Het waren de verdeeldheid in het linkse kamp, dat met zes kandidaten opkwam en de erg lage opkomst van 72 procent die ervoor zorgden dat Le Pen naar de tweede ronde kon doorstoten.[83] Deverontwaardiging was groot in Frankrijk en er kwam massaal protest tegen LePen op gang. De tweede ronde werd opgevat als een keuze tussen het behoud of het verwerpen van de democratische waarden van Frankrijk. De democratische kandidaat Chirac werd dan ook door zijn linkse collega’s gesteund. Hij won de tweede ronde met 82 procent van de stemmen uitgebracht door iets meer dan 80 procent van de Franse bevolking. Het was de eerste keer in de Franse geschiedenis dat het verschil tussen de kandidaten in de tweede ronde zo groot was.[84]

 

 

§ 2. Historische schets van de Freiheitlichen Partei Österreichs (FPÖ)

 

De FPÖ komt niet uit een uitsluitend extreem‑rechtse omgeving. Ze is de rechtstreekse opvolger van het Verband der Unabhängigen (VdU).[85] Deze partij werd in 1949 opgericht met als voornaamste doelgroep de oorlogsveteranen en ongeveer een halfmiljoen voormalige Nazi’s, die in de loop van het jaar van de verkiezingen hun politieke rechten terugkregen.[86] Daarnaast wilde het Verbond liberalen aantrekken en eventueel personen die nog niet in de socialistische of katholieke zuilen ondergedompeld waren. Doordat socialisten en katholieken de voorkeur van de 4 machten uit de Tweede Wereldoorlog gekregen hadden en zich dus reeds gedurende vier jaar konden consolideren, was het potentieel van het Verbond op voorhand al beperkt. Toch was het resultaat van 11,7 procent in 1949 indrukwekkend.[87] Ondanks dit voortreffelijk resultaat, verviel de partij snel in interne conflicten tussen haar liberale en haar Duits‑nationale vleugels. Als antwoord op deze problemen ging het VdU in 1955 akkoord te fusioneren met andere politieke organisaties tot een nieuwe partij.[88]

In 1956 werd het Verbond vervangen door de FPÖ . Deze partij bevatte, in tegenstelling tot haar voorganger, slechts een kleine liberale tendens[89] en bestond voornamelijk uit Duits-nationalisten. De nieuwe leiders waren meer geneigd hun partij te zien als de vertegenwoordiger van de derde traditionele Oostenrijkse subcultuur: de nationalistisch-liberale ‘Lager’ of zuil. Wat betreft de ideologie van deze ‘Dritte Lager’ kan men spreken over een mix van liberale en
Duits-nationalistische waarden. De FPÖ neigde bewust naar de rechterkant van de positie die de oprichters van het Verbond hadden willen innemen. Gedurende de eerste dertig jaar van haar bestaan was de partij dan ook slechts in staat ongeveer de helft van de kiezers van het Verbond electoraal achter zich te krijgen.
[90]

De geschiedenis van de FPÖ kan, volgens Luther, in vier perioden ingedeeld worden[91]. Gedurende de eerste tien jaar van haar bestaan (1956-1966) kunnen we spreken over een ghetto-partij. De partij was gedurende deze jaren duidelijk een oppositiepartij en antisysteem.[92] Aangezien de ‘Dritte Lager’-partijen tijdens de Tweede Wereldoorlog nauw met de nazi’s hadden samengewerkt, werd ook de FPÖ door veel Oostenrijkers met het nationaal-socialisme in verband gebracht.[93] Hierdoor stond de partij helemaal geïsoleerd, aangezien haar verleden ervoor zorgde dat ze door de andere partijen als ongeschikt werd beschouwd om een coalitie mee te vormen.[94]

Vanaf het eind van de jaren ‘60 tot het midden van de jaren ‘70 kwam de partij in de normaliseringsfase terecht.[95] De koers van de partij was in deze periode gericht op regeringsdeelname . Vooral de gebeurtenissen tussen 1966‑1970 zorgden voor deze wijziging in koers. In 1966 ging de ÖVP namelijk voor de eerste keer zonder de SPÖ regeren nadat ze een meerderheid had in het parlement. Hiermee kwam een einde aan jarenlange coalitievorming tussen beide partijen, in de literatuur beter bekend als de ‘große Koalition’. Daarop liet de SPÖ uitschijnen dat ze eventueel wel geïnteresseerd zou kunnen zijn in een coalitie met de FPÖ . De FPÖ zou zo ‘op de wip’ kunnen komen te liggen, een niet-oninteressante positie voor een partij. Hiertoe zou ze wel aanvaardbaar moeten worden waarvoor ze haar nazistische verleden achter zich moest laten. De partij deed dit ook en ontwikkelde zich tot een centrumpartij met liberale grondslag.[96] Ze behaalde stabiele verkiezingsresultaten en er werd gewerkt aan de toevoer van academici waardoor ook de intellectuele grondslag van het programma versterkt werd.[97]

De periode van aanvaarding duurde van het einde van de jaren ‘70 tot in 1986.[98] Door het aantreden van een nieuwe generatie, die het liberalisme versterkte ten koste van de Duits-nationalistische vleugel, moderniseerde de partij. Deze liberale vleugel won nog aan macht bij het aantreden van Norbert Steger, de vertegenwoordiger van de jonge en progressieve partijleden, als partijvoorzitter in 1980.[99] De partij werd, in 1979, toegelaten tot de Liberale Internationale en werd na de verkiezingen van 1983 door de SPÖ gevraagd een coalitie te vormen. Deelname aan een socialistische regering ging echter voor veel FPÖ ‑ers te ver, tijdens de jaren ’70 hadden al veel traditionele kiezers en proteststemmers afgehaakt.[100] Daarbovenop kwamen verscheidene professionele fouten van Steger waardoor er ontevredenheid over zijn leiderschap bij de basis van de partij groeide. Deze ontevredenheid zorgde uiteindelijk voor een openlijk protest tegen de voorzitter.[101]

Met de komst van JörgHaider , aan het hoofd van de partij, begon in 1986 een periode van populistisch protest.[102] Haider was een jonge en energieke populist die in de extreem‑rechtse Karinthische groep carrière had gemaakt.[103] Als reactie op deze aanstelling werd een einde gemaakt aan de coalitie en werd de partij opnieuw uitgesloten van regeringsdeelname . Haider zorgde voor confrontatie, door bijvoorbeeld de terugtrekking van de partij uit de Liberale Internationale[104], en zorgde ervoor dat de partij zich weer expliciet als oppositiepartij profileerde.[105] Ditheeft tot grote electorale winsten geleid. Iets wat voor velen als een complete verrassing kwam aangezien een deel van de partij door interne spanningen reeds opgestapt was om hun eigen partij, het Liberale Forum, op te richten. Deverwachtingen waren dat deze nieuwe partij aanzienlijke schade zou berokkenen aan de FPÖ . Tegen alle verwachtingen in werd snel duidelijk dat het Liberale Forum ondanks haar succes niet opgewassen zou zijn tegen de FPÖ.[106]

Haider beoogde van bij het begin van zijn leiderschap meer dan enkel de deelname aan locale en provinciale overheden. Zijn hoofddoel was deelname aan de nationale regering. De SPÖ en ÖVP zijn er tot 1999 in geslaagd de boot af te houden, maar in dat jaar zorgden de verkiezingen voor grote verschuivingen in de machtsverhoudingen. De SPÖ behaalde geen meerderheid en de ÖVP en FPÖ lieten onmiddellijk verstaan dat ze geen minderheidsregering zouden dulden. Op dat moment bleven er nog twee opties open, het opnieuw beroep doen op de ‘großeKoalition’ van SPÖ en ÖVP of een coalitie tussen ÖVP en FPÖ. Eeneventueel derde optie, een coalitie SPÖ en FPÖ werd bij voorbaat uitgesloten door de SPÖ. Lange onderhandelingen tussen de twee grootste partijen draaiden op een mislukking uit nadat er twijfel rees over het engagement van de ÖVP. Deze partij onderhandelde al enige tijd met HaidersFPÖ, en het duurde dan ook niet lang voor een er regeerakkoord werd bereikt.[107]

De huidige FPÖ verschilt aanzienlijk van de partij die ze was in haar vier voorgaande fases. We kunnen zelfs spreken over een nieuwe vijfde fase, die inging op 4februari2000 met de intrede van de partij in de nationale regering. Gedurende deze periode moest de FPÖ zich institutionaliseren. De partij moest leren omgaan met de druk waarmee alle regeringspartijen te kampen hadden, namelijk haar politieke verantwoordelijkheid nemen en tegelijkertijd de electorale steun die ze heeft blijven behouden.[108] Dat is voor de FPÖ niet zonder slag of stoot gegaan. Deregeringsdeelname zorgde voor veel interne strubbelingen binnen de partij tussen de pragmatici en de radicalen. Haider , die zich in 2000 officieel uit de nationale politiek had teruggetrokken, trad in 2002 steeds vaker op de voorgrond om oppositie te voeren tegen het kabinet om op die manier de verzuchtingen van de radicale vleugel naar buiten te brengen. Wanneer de regering besliste de geplande belastingsverlaging met een jaar uit te stellen, om hulp te bieden aan de slachtoffers van de watersnood die Oostenrijk getroffen had, was het de voormalig partijleider die deze beslissing op de korrel nam. Vice-kanselier en partijleider Riess‑Passer [109] interpreteerde dit als een motie van wantrouwen vanuit de radicale vleugel en besliste op te stappen waarop de regering viel en de FPÖ zonder voorzitter zat. Ondanks een forse nederlaag van de FPÖ bij de nieuwe verkiezingen in 2002 werd de partij opnieuw opgenomen in de regering, ze speelt in de nieuwe coalitie echter een veel kleinere rol dan in de vorige.[110]

 

 

§ 3. Historische schets van de Lijst Pim Fortuyn (LPF)

 

De Lijst Pim Fortuyn is een vrij recente partij. Over deze partij bestaat nog niet veel wetenschappelijke literatuur. De voornaamste werken zijn: “Het fenomeen Fortuyn ”, “Fortuyn, de opkomst, de moord, de nasleep” en “In de ban van Fortuyn: reconstructie van een politieke aardschok”. Dit historisch deel is dan ook voor een groot stuk gebaseerd op dagbladartikels. Dit soort artikels zijn niet altijd even objectief en de bestaande wetenschappelijke literatuur werd veelal geschreven tijdens de emotionele periode vlak na de moord op Fortuyn. Daarom moeten we, ondanks onze pogingen de teksten zo objectief mogelijk te behandelen, waarschuwen voor een mogelijk vertekend beeld.

Lijst Pim Fortuyn , is een partij waarin de persoon van Wilhelmus S.P. ‘Pim’ Fortuyn centraal staat. We zullen deze historische schets dan ook beginnen met een schets van zijn profiel. Pim Fortuyn werd in 1978 geboren in een conservatief rooms-katholiek gezin in Velsen (Noord-Holland).[111] Als student was hij actief in een Marxistische studentenbeweging. Na zijn studententijd veranderde hij van politieke koers en sloot hij zich aan bij de socialistische Partij van de Arbeid (PvdA). Gedurende zijn klim in de partijhiërarchie werd hij tot twee maal toe afgewezen. PimFortuyn zocht toenadering tot andere partijen aangezien hij zijn lidmaatschap bij de PvdA opgezegd had. De liberale VVD en de christen-democratische CDA hielden echter de boot af.[112] Leefbaar Nederland , een collectief van nationale partijen, bood hem de kans zijn politieke droom waar te maken. Deze partij wilde bij de eerstkomende Tweede Kamerverkiezingen in 2002 ten minste tien zetels binnenhalen. Met Pim Fortuyn haalden zij een lijsttrekker en een verkiezingsprogramma , een uittreksel uit Fortuyn’s verscheidene publicaties, binnen.[113] Kritische uitspraken van Fortuyn inzake artikel 1[114] van de Nederlandse grondwet leidden tot zijn ontslag uit de partij.[115]

Samen met enkele vermogende vrienden stampte Fortuyn dan maar zijn eigen partij, de Lijst Pim Fortuyn , uit de grond. Via deze partij opende hij de aanval op de paarse coalitie.[116] Hij nam afstand van de geslotenheid die in het bestuur heerste en wilde naar een meer directe vorm van democratie[117], hij was uitgesproken
anti-establishment
[118] en opteerde voor oplossingen die hij op begrijpbare wijze formuleerde[119]. Zijn discours en zijn charisma spraken de kiezer aan en Fortuyn werd er erg populair door. Alles wees erop dat hij een enorme overwinning zou binnen halen bij de parlementsverkiezingen, tot hij op 6mei, enkele dagen voor de verkiezingen
, neergeschoten werd.[120]

De moord op Pim Fortuyn verbijsterde Nederland . Premier Kok riep op tot kalmte. Duizenden mensen verzamelden voor het huis van Pim Fortuyn om bloemen en brieven neer te leggen en tekenden het condoleanceregister. Aangezien de LijstPim Fortuyn haar lijsttrekker verloren had, was onmiddellijk sprake van een eventueel uitstel van de verkiezingen van 15mei.[121] De partijgenoten van Fortuyn verkozen echter dat de datum gehandhaafd zou blijven zodat Fortuyn zijn lijst postuum zou kunnen trekken. Premier Kok, die eerder reeds gezegd had sterk rekening te houden met de wensen van de partij[122], besloot dan ook dat de verkiezingen niet uitgesteld zouden worden.[123]De politieke moord had een effect op de verkiezingsopkomst, het was de eerste keer sinds 1996 dat er weer meer mensen naar de stembus gekomen waren (79,05 procent). De uitslag van de verkiezingen betekende een politieke aardverschuiving voor Nederland. Vanuit het niets haalde de LPF 26 zetels en werd daarmee de tweede partij. De paarse partijen werden afgestraft en het CDA , dat zich neutraal had opgesteld ten opzichte van Pim Fortuyn won de verkiezingen.[124] De kiezer had zich uitgesproken voor een regering met CDA, VVDen LPF. Deze regering werd dan ook vrij snel gevormd.[125]

Op 22 juli 2002 werd de conservatief‑rechtse regering met het LPF , onder leiding van Jan Peter Balkenende, beëdigd. Maar de LPF vertoonde zware scheuren. Reedsvoor de verkiezingen moest er bemiddeld worden om een crisis binnen de partij te beslechten. Er rees een conflict tussen het oude bestuur, gevormd door twee overgebleven oprichters van de partij, en het nieuwe interim‑bestuur, onder leiding van Tjeerd Sleeswijk Visser. Het nieuwe bestuur onder leiding van Tjeerd Sleeswijk Visser was door het oude bestuur begin juni gekozen, maar eind juni trok ditzelfde oude bestuur de mandaten weer in. Dit leidde tot een tweedeling binnen de partij. Detegenstanders van het nieuwe bestuur verweten dit nieuwe bestuur slechte communicatie met de achterban en het negeren van de geest van Pim Fortuyn . Devoorstanders van het nieuwe bestuur wilden dat het nieuwe bestuur zo snel mogelijk op haar plaats zou zitten. Bij deze voorstanders bevonden zich de 26 leden in de kamerfractie die gedreigd hadden uit de partij te stappen als het nieuwe bestuur binnen de week niet gekozen was,.[126] Uiteindelijk werd dan een nieuw interim‑bestuur onder leiding van Ed Maas geïnstalleerd. In augustus dook het nieuws op dat Mat Herben , de opvolger van Pim Fortuyn, het voor bekeken hield als voorzitter van de parlementsfractie van de Lijst Pim Fortuyn. Na ernstige kritiek tegenover hem binnen de partij en de politieke fractie zou hij het beter vinden naar de achtergrond te verdwijnen. In Nederland is de leider van de fractie in de TweedeKamer in feite de politieke leider.[127] In oktober besloten een deel van de Tweede Kamer, de regionale bestuurders en de interim‑voorzitter Ed Maas dan weer dat de positie van fractievoorzitter, en opvolger van Mat Herben, Harry Wijnschenk niet langer houdbaar was.[128]

Het was dit laatste conflict dat ervoor zorgde dat de regering zou vallen. HarryWijnschenk werd na het ongenoegen dat in de Tweede Kamer geuit was, vervangen door Mat Herben , die daarmee dus opnieuw zijn oude functie opnam. Daarop bood LPF minister en vice-premier Eduard Bomhof zijn ontslag aan waarop de fractievoorzitters van het CDAen de VVD het vertrouwen in de coalitie opzegden. Premier Balkenende kon hierdoor niet anders dan aankondigen dat zijn regering na 87dagen alweer demissionair was.[129]

Aangezien nieuwe verkiezingen in aantocht waren, moest gezocht worden naar een lijsttrekker. Herben schoof in eerste instantie minister Herman Heinsbroek naar voor, maar bedacht zich en vroeg het daarop aan minister Hilbrand Nawijn.[130] Op31oktober verklaarde Nawijn zich akkoord, maar begin december besloot hij zich wegens persoonlijke redenen terug te trekken. Verschillende potentiële lijsttrekkers bedankten voor de eer, en meer en meer dook de naam van Mat Herben op om de functie op te nemen.[131] Ondanks de aankondiging niet geïnteresseerd te zijn besloot hij het uiteindelijk toch te doen.[132] Zo had LPF een lijsttrekker gevonden voor de komende verkiezingen van 22januari2003.

De kiezer heeft de LPF tijdens deze verkiezingen afgestraft. Van de 26 zetels die ze in 2002 gewonnen hadden bleven er nog maar 8 over. Van de 1,6miljoen kiezers die in mei voor de partij gestemd hadden bleef er acht maanden later slechts een derde over. Toch bleef de partij positief bij de uitslag. Mat Herben vond dat de partij nu tot realistische proporties herleid was en geloofde er rotsvast in dat de partij nog steeds een machtsfactor was.[133] Daar zat wel iets in gezien de onderhandelingen tussen CDA en PvdA op een mislukking geëindigd waren. CDA moest dus met VVD gaan onderhandelen, maar deze partijen hadden samen maar 72 van de 150zetels. Programmatisch zou de voorkeur dan naar de Lijst Pim Fortuyn uitgaan. Maar gezien LPF nog steeds onvoorspelbaar en instabiel was, zou het best kunnen dat Balkenende voor een andere optie zou kiezen. Die andere opties waren ten eerste een coalitie met D66 , ten tweede een nooit eerder geziene coalitie met twee kleine christelijke partijen, de ChristenUnie en de Staatkundig Gereformeerde Partij, of ten laatste een minderheidsregering.[134] Uiteindelijk werd voor een coalitie tussen CDA, VVD en D66 geopteerd en viel de Lijst Pim Fortuyn voor deze regering dus uit de boot.[135]

Sinds de LPF niet meer in de regering zit, is de media‑aandacht rond de partij sterk afgezwakt. Daarbij komt nog dat Herben geen tweede Fortuyn is en de partij met haar acht zetels bijna geen invloed weet uit te oefenen.[136] Daarbij komt nog dat men er intern niet in slaagt iedereen op dezelfde lijn krijgt.

Bij deze is onze kennismaking met de onderzochte partijen beëindigd. We kunnen nu overgaan tot ons eigenlijke onderzoek. Dit onderzoek zal de rest van dit werkstuk in beslag nemen. We vangen aan met de analyse van de verkiezingsprogramma ’s en verkiezingsresultaten .

 

 

Hoofdstuk 3. Analyse van verkiezingsprogramma’s en verkiezingsresultaten

 

In dit derde hoofdstuk gaan we de twee afhankelijke variabelen in ons onderzoek, namelijk steun voor extreem-rechtse en rechts-populistische partijen en extreem-rechtse en rechts-populistische kenmerken in hun verkiezingsprogramma ’s, analyseren. We vangen hiervoor aan met enkele inleidende bemerkingen, vervolgens gaan we over tot het analyseren van de verkiezingsprogramma’s en tot slot analyseren we de verkiezingsresultaten .

 

 

§ 1. Inleidende bemerkingen

 

Zoals vermeld in de inleiding komt in dit hoofdstuk de analyse van de verkiezingsprogramma ’s en de verkiezingsresultaten aan bod. Vooraleer we daar aan beginnen moeten we toch enkele bedenkingen maken.

Een eerste bedenking betreft Frankrijk . We bespreken voor dat land de partijprogramma’s en lokale verkiezingen van 1995 en 2001 in de steden Toulon , Orange , Marignane en Vitrolles (kaart in bijlage 12) . Deze laatste stad kan echter als een buitenbeentje beschouwd worden, aangezien het FNer pas in 1997 aan de macht kwam. In Vitrolles werden er tijdens de verkiezingen van 1995 namelijk onregelmatigheden vastgesteld. Bruno Mégret , een kopstuk van de partij, had er meer geld voor zijn campagne uitgegeven dan toegelaten.[137] De verkiezingen werden daarop ongeldig verklaard en werden uitgesteld tot 1997.[138] Aangezien Bruno Mégret zijn burgerrechten voor een jaar verloor door het debacle en dus niet kon deelnemen aan deze partiële verkiezingen, zette hij zijn echtgenote Cathérine Mégret op de lijst. Zij was het die de stad voor het Front National binnenhaalde.[139] We nemen de stad desondanks toch op in ons onderzoek, maar moeten dus goed in het achterhoofd houden dat de termijn waarin het Front National er aan de macht geweest is verschilt ten opzichte van de drie andere Franse steden.

Daarnaast moeten we ook in het achterhoofd houden dat we voor dit land enkel de locale verkiezingen bespreken en dan wel nog in vier steden die in Zuid-Frankrijk gelegen zijn. Het is geen toeval dat het Front National juist in de streek Provence‑Alpes‑Côte d’Azur zo goed scoort. Dit is een regio met een hoge concentratie van pieds‑noirs en Noord‑Afrikaanse immigranten, waarvan het merendeel moslim is, en hoge graden van misdaad en werkloosheid .[140] Daarnaast zit in de politieke positie van dit electoraat een protestfunctie tegenover Parijs, de staat en de armoede van het Zuiden.[141] We mogen de resultaten die het Front National in deze streek haalt dus zeker niet veralgemenen naar de rest van Frankrijk.

Een tweede bemerking betreft Oostenrijk en meer bepaald de deelstaat Karinthië (kaart in bijlage 13) . De electorale kracht van de FPÖ ligt in Karinthië, een van de armste deelstaten van het land.[142] Dit Zuidelijk deel van Oostenrijk heeft een andere regionale dynamiek dan in de rest van het land. De redenen hiervoor zijn van geografische, historische, culturele en mentale aard. Eerst en vooral is Karinthië geïsoleerd door de bergen en is de toegang tot deze deelstaat steeds moeilijk geweest waardoor er minder invloeden van buitenaf doordrongen tot dit gebied. Ten tweede staat de oorlog van 1918‑1919 tegen de Slovenen nog steeds in het collectieve geheugen van de bevolking gegrift. De bevolking ziet deze als een strijd van en voor het germanisme en tegen het slavische gevaar en niet als een verdediging van het Oostenrijkse territorium. Het zou echter fout zijn te stellen dat Karinthië een natuurlijke biotoop was voor nationaal‑socialisme. In andere deelstaten lagen de percentages van de bevolking die lid was van de NSDAP soms hoger. Het grote verschil tussen Karinthië en de rest van het land is dat het geen relatief zachte overgang gekend heeft tussen het Derde Rijk en de naoorlogse periode. De nieuwe regering wilde er onmiddellijk komaf maken met het Nazi-verleden. Daarnaast was er ook de directe bedreiging van het Tito‑regime.[143] Zijn volgelingen waren in mei 1945 immers doorgestoten tot Klagenfurt (Karinthië) en hadden er 91 Karinthiërs vermoord.[144] Ten derde zijn de antiklerikale erfenis en het Duitsnationale gevoel er nog steeds aanwezig. Karinthië heeft de regerende Habsburgse familie steeds in verband gebracht met het katholicisme. Doordat de regio dominant protestants is, heeft ze zich steeds meer aangetrokken gevoeld tot het Duitse Rijk dan tot Oostenrijk zelf. Ten laatste blijkt uit enquêtes dat de Karinthiërs zich veel meer dan de rest van de Oostenrijkers als inwoner van hun deelstaat dan als inwoner van hun land beschouwen. Men heeft er een afkeer van Wenen en is er zeer trouw aan tradities.[145]

Dit alles maakt dat Karinthië een erg gesloten territorium is en dat de deelstaat een ideale voedingsboden vormt voor de ideeën van de FPÖ . We gaan deze deelstaat opnemen in ons onderzoek, maar bovenstaande toont aan dat we de deelstaat met grote voorzichtigheid zullen moeten behandelen en dat we de resultaten die de partij daar haalt niet mogen veralgemenen naar de rest van het land.

 

 

§ 2. Analyse van de verkiezingsprogramma’s

 

Vaak wordt gesteld dat het onderzoeken van verkiezingsprogramma ’s van extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen weinig zinvol is omdat deze meestal niet overeenstemmen met de echte meningen van de partijleiding.[146] We willen hier geen oordeel vellen over dit soort uitspraken, maar kunnen wel stellen dat dit weinig invloed zou hebben op ons onderzoek. We gebruiken de vergelijking van de verkiezingsprogramma’s immers niet om een oordeel te vellen over hoe extreem de partij in kwestie precies is, maar om een zicht te krijgen op het effect dat regeringsdeelname heeft op dit soort partijen.

Een andere kritiek is dat verkiezingsprogramma ’s van extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen analyseren weinig zinvol is omdat deze partijen over een uitzonderlijk hoge ideologische mobiliteit beschikken.[147] We moeten echter opmerken dat dit in ons onderzoek juist een positief aspect kan zijn. Aangezien zulke partijen misschien makkelijker van standpunt veranderen, zal daaruit de invloed van de regeringsdeelname , en dus het sluiten van compromissen, duidelijker naar voren komen dan bij andere partijen het geval was geweest.

Voor we aan de analyse beginnen, willen we er de aandacht op vestigen dat codering van de partijprogramma’s door de auteur en door de auteur alleen gebeurd is. We hebben de verkiezingsprogramma ’s dus niet door meerdere mensen laten coderen om er de afwijking van codeurs in op te sporen. Hoewel de auteur haar best gedaan heeft om zo objectief mogelijk te coderen kan hier geen uitsluitsel gegeven worden over eventuele afwijkingen. We kunnen met andere woorden de betrouwbaarheid van de coderingen niet garanderen. Daarnaast willen we vermelden dat we ons op de eigenlijke partijprogramma’s gebaseerd hebben en de inleidingen en eventuele financiële paragrafen buiten beschouwing gelaten hebben.

 

A. Front National (FN)

 

We hebben gezocht naar eventuele gemeentelijke verkiezingsprogramma ’s van 1995, 1997 en 2001 voor het Front National . Door de aankomende regionale‑ en presidentsverkiezingen konden we in dat kader niet op de gehoopte medewerking van de partij rekenen. La Documentation Française bevestigde ons per e-mail[148] geen weet te hebben van het bestaan van zulke partijprogramma’s. Aangezien we niet op de hoogte zijn van het al dan niet bestaan van zulke documenten besloten we ons, in het kader van dit onderzoek te baseren op eventuele paragrafen over de locale toestand in de nationale verkiezingsprogramma’s van 1993 en 2001. Aangezien in deze verkiezingsprogramma’s[149] geen paragraaf over de locale toestand terug te vinden was moeten we besluiten dat we niet konden beschikken over eventuele lokale verkiezingsprogramma’s. We gaan er in dit onderzoek dan van uit dat er geen verandering was in de lokale verkiezingsprogramma’s van het Front National tussen de verkiezingen van 1995 en deze van 2001 en tussen deze van 1997 en 2001.

We hebben vanwege twee redenen besloten ons voor dit onderzoek niet te baseren op de nationale partijprogramma’s. Vooraleerst omdat de locale verkiezingen niet als erg belangrijk ervaren worden door het Front National [150] en we er onze twijfels over hebben dat deze locale verkiezingen een invloed gehad hebben op het nationale verkiezingsprogramma . Indien dit vermoeden correct is, zou het niet opportuun zijn de nationale verkiezingsprogramma’s te onderzoeken aangezien eventuele verschillen in deze programma’s dan niet te wijten kunnen zijn aan locale invloeden. We zouden met andere woorden niet meten wat we willen meten.

Een tweede, meer gewichtige reden, voor ons besluit is dat we voor de verkiezingen van 1995 en 1997 niet de resultaten van de partij, maar van de burgemeesters, zullen meten. Twee van de vier burgemeesters die in 1995 verkozen waren in de steden trokken in 2001 immers met een andere partij, namelijk Mouvement National Républicain , naar de stembus. Aangezien we met de verkiezingsresultaten eigenlijk naar de mening van de burger over het gevoerde beleid peilen ligt de keuze van de burgemeester meer voor de hand dan deze van de partij. Deze keuze heeft ook invloed op de analyse van de verkiezingsprogramma ’s, in de zin dat het voor de helft van de burgemeesters geen zin heeft om de nationale verkiezingsprogramma’s voor de twee verkiezingen te vergelijken, aangezien ze van partij veranderd waren.

 

B. Freiheitlichen Partei Österreichs (FPÖ)

 

Voor de FPÖ baseren we ons op de nationale verkiezingsprogramma ’s van 1999 en 2002. Wanneer we de globale verkiezingsprogramma’s bekijken valt op dat de FPÖ in beide verkiezingsprogramma’s erg weinig aandacht besteed aan veiligheid en democratie. De belangrijkste thema’s zijn economie, welzijn en levenskwaliteit en inrichting van de maatschappij. Ze beslaan respectievelijk 59,83 procent in 1999 en 79,02 procent in 2002. In het verkiezingsprogramma van 1999 wordt daarnaast veel aandacht besteed aan het politiek systeem. Bij nadere analyse blijkt echter dat het groot aandeel van dit thema voornamelijk veroorzaakt wordt door het wijzen op de onbekwaamheid van de andere partijen om te regeren. In het verkiezingsprogramma van 2002 is de partij grotendeels afgestapt van deze tactiek. Dit uit zich in een daling van 26,78 procentpunten voor het thema politiek systeem.

Tabel 1: Oostenrijk, verkiezingsprogramma's 1999-2002, globaal

 

Bron: Codering van de verkiezingsprogramma’s van de FPÖ 1999-2002 (bijlagen 8&9)

 

Indien we de gedetailleerde resultaten bekijken (bijlage 1) moeten we opmerken dat “het negatief staan ten opzichte van de Europese Unie” een grote stijging kent tussen 1999 en 2002 en het in dit laatste jaar zelfs het enige punt uit het thema buitenlandse betrekkingen is waarover de FPÖ iets zegt. Daarnaast is de eerder vermelde daling van “politiek gezag” binnen het thema politiek systeem opvallend. Deze daling is dus te verklaren doordat de partij in 2002 de aandacht veel minder toespitst op de onbekwaamheid van andere partijen om te regeren. Binnen het grootste thema economie, zijn “prikkels” en “economische doelen” de belangrijkste onderdelen. In2002 worden deze aangevuld met “technologie en infrastructuur” en “economische rechtzinnigheid”. Binnen het thema welzijn en levenskwaliteit domineert in beide verkiezingsprogramma ’s duidelijk de “uitbereiding van de welvaarstaat”. Het thema inrichting van de maatschappij wordt in 1999 gedomineerd door “rechtshandhaving”. In 2002 is de procentuele aandacht van “rechtshandhaving” iets gedaald en komt “het negatief staan ten opzichte van multiculturalisme” erbij als belangrijke factor.

Aangezien we ons voor dit onderzoek baseren op drie onderdelen van de codering, hebben we deze afzonderlijk in een tabel geplaatst. Hieruit blijkt dat de FPÖ zowel in 1999 als in 2002 in haar verkiezingsprogramma geen aandacht besteed heeft aan de “negatieve aspecten van de democratie” en de “positieve aspecten van de nationale manier van leven”. Wel werd er aandacht besteed aan de “negatieve kanten van het multiculturalisme”. De aandacht hiervoor is tussen 1999 en 2002 meer dan verdubbeld. Ze ging van 2,56 procent in 1999 naar 6,17 procent in 2002. Dit is een stijging van 3,61 procentpunt.

Tabel 2: Oostenrijk, verkiezingsprogramma’s 1999-2002, specifieke kenmerken

 

Bron: Codering van de verkiezingsprogramma’s van de FPÖ 1999-2002 (bijlagen 8&9)

 

We kunnen dus besluiten dat de extreem-rechtse en rechts-populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s van de FPÖ toegenomen zijn in 2002 ten opzichte van 2003. Opvallend hierbij is dat deze toename uitsluitend veroorzaakt wordt door “hetnegatief staan ten opzichte van het multiculturalisme” en dat de andere twee onderdelen in geen van beide verkiezingsprogramma’s voorkomen.

 

C. Lijst Pim Fortuyn (LPF)

 

Het verkiezingsprogramma van 2002 is het boek “De puinhopen van acht jaar paars”[151]. Gezien de omvangrijkheid van dit boek en gezien het niet gestructureerd is zoals een partijprogramma, maakte de partij er een officiële samenvatting van. Wehebben dan ook beslist ons op deze samenvatting te baseren die qua omvang en structuur veel sterker aansluit bij het verkiezingsprogramma van 2003. Een blik op de globale verkiezingsprogramma’s leert ons dat economie, welzijn en levenskwaliteit en inrichting van de maatschappij ook voor de LPF de belangrijkste thema’s zijn. Deze drie thema’s zijn samen goed voor 67,55procent van het verkiezingsprogramma in 2002 en 63,87procent in 2003. Het verkiezingsprogramma van de LPF benadrukt het thema vrijheid en democratie het minst. We moeten ook opmerken dat de verschillen tussen de verkiezingsprogramma’s van 2002 en 2003 relatief klein zijn ten opzichte van deze die we in de verkiezingsprogramma’s van de FPÖ terug vonden.

Tabel 3: Nederland, verkiezingsprogramma’s 2002-2003, globaal

 

Bron: Codering van de verkiezingsprogramma’s van de LPF 2002-2003 (bijlagen 10&11)

 

Indien we de gedetailleerde resultaten bekijken (bijlage 2) kunnen we vaststellen dat binnen het thema buitenlandse betrekkingen “het positief staan ten opzichte van het militaire” in 2002 nog het belangrijkste was (de aanslagen van 11september2001 zouden hier eventueel iets mee te maken kunnen hebben, maar dat werd niet onderzocht). Een jaar later was dit al verschoven en waren “het negatief staan ten opzichte van landen waarmee men buitenlandse bijzondere relaties had”, de ex‑kolonies werden hier voornamelijk benadrukt door de LPF , en “het negatief staan ten opzichte van de Europese Unie” het belangrijkst geworden. Het aandeel van het thema vrijheid en democratie wordt bijna volledig bepaald door “het positief staan ten opzichte van de democratie”. Wanneer we het thema politiek systeem bestuderen, stellen we vast dat de LPF “overheids- en administratieve efficiëntie” erg belangrijk acht. Binnen het belangrijke thema economie zijn de “economische doelen” en de “technologie en infrastructuur” verruit het belangrijkst. Uit het thema welzijn en levenskwaliteit blijkt dat de LPF de “uitbereiding van het onderwijs” belangrijk vindt, daarnaast is de factor “uitbereiding van de welvaartstaat” relatief belangrijk, hoewel die in 2002 voor een deel geneutraliseerd wordt door de factor “beperking van de welvaartstaat”. Wat de inrichting van de maatschappij betreft stellen we vast dat “rechtshandhaving” en “het negatief staan ten opzichte van multiculturalisme” het belangrijkst zijn. Daarnaast werd er in 2002 binnen het thema sociale groeperingen veel aandacht besteed aan de “landbouw en de landbouwers”. In 2003 is deze aandacht reeds voor een groot deel weggeëbd en wordt de aandacht toegespitst op “niet‑economische demografische groeperingen”.

Ook voor de LPF gaan we kijken naar de drie onderdelen waar we ons voor dit onderzoek op toespitsen. In beide verkiezingsprogramma ’s komen geen zinnen voor die te maken hebben met het “negatief staan ten opzichte van de democratie” en het “positief staan ten opzichte van de nationale manier van leven”. Het derde onderdeel, het “negatief staan ten opzichte van multiculturalisme” komt wel voor in de verkiezingsprogramma’s. We kunnen hiervoor een stijging van 0,95procentpunten optekenen tussen 2002 en 2003. In dit eerste jaar bedroeg dit “negatief staan ten opzichte van multiculturalisme” immers 7,45procent van het verkiezingsprogramma en in 2003 was dit gestegen tot 8,40procent.

 

Tabel 4: Nederland, verkiezingsprogramma's 2002-2003, specifieke kenmerken

Bron: Codering van de verkiezingsprogramma’s van de LPF 2002-2003 (bijlagen 10&11)

 

We kunnen dus concluderen dat de extreem‑rechtse en de rechts‑populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s van de Lijst Pim Fortuyn gestegen zijn in 2002 ten opzichte van 2003. We moeten hierbij wel opmerken dat deze stijging er volledig komt door de stijging in het “negatief staan ten opzichte van het multiculturalisme”. De twee andere onderdelen kwamen immers in geen van beide onderzochte verkiezingsprogramma’s voor.

 

 

§ 3. Analyse van de verkiezingsresultaten

 

Via de analyse van de verkiezingsprogramma ’s konden we de onrechtstreekse invloed van regeringsdeelname op de partij waarnemen. De analyse van de verkiezingsresultaten stelt ons in staat te kijken naar wat de burgers van deze regeringsdeelname vonden. We bespreken de locale verkiezingsresultaten in Frankrijk , de nationale resultaten en de resultaten op het niveau van de Länder in Oostenrijk en tenslotte de nationale resultaten in Nederland .

Voor wat de analyse van de Franse resultaten betreft, moet vooraf een opmerking gemaakt worden. We hebben de bewuste keuze gemaakt om bij de verkiezingen van 2001 te onderzoeken wat met de verkozen FN ‑burgemeesters gebeurde. Dezeburgemeesters waren in bepaalde gevallen in 2001 kandidaat voor een andere partij. Aangezien we hier naar de reactie van de burgers op het beleid peilen en gemeenteraadsverkiezingen sterk verpersoonlijkt zijn in Frankrijk lijkt de keuze voor de burgemeester ons, in dit onderzoek, de meest voor de hand liggende.

 

A. Front National (FN)

 

Wat opvalt aan de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 11 en 18juni1995 en deze van 11 en 18maart2001 in Toulon , Orange en Marignane , is dat deze in de tweede ronde steeds hoger ligt dan in de eerste ronde. Ook het aantal blanco en ongeldige stemmen ligt in de tweede ronde meestal hoger. We zullen ons verder grotendeels beperken tot het bespreken van de beslissende rondes. Dit is over het algemeen de tweede ronde, maar voor Orange in 2001 zullen we de eerste ronde bespreken omdat deze beslissend was.

In Marignane brachten in 1995, 15190personen een stem uit, wat neer komt op 75,13procent van de bevolking tegenover 14048 of 68,53procent van de bevolking in 2001. Opvallend is dat het percentage blanco en ongeldige stemmen meer dan verdubbeld is op die 6jaar tijd. Van 3,05procent in 1995 naar 6,48procent in 2001. We mogen daar echter niet uit concluderen dat dit een proces is dat zich gedurende deze 6jaar voltrokken heeft. Wanneer we naar de eerste ronde van 2001 kijken merken we op dat het aantal blanco en ongeldige stemmen met 3,00procent wel op het niveau van de tweede ronde van 1995 lag. Het hoge percentage van 6,48procent is dus weldegelijk een fenomeen van de tweede ronde van 2001. Wat de stemmen voor het FN betreft nemen we onmiddellijk grote verschillen waar. In 1995 stemden 5489mensen of 37,27procent van de bevolking op Simonpieri en won hij met een relatieve meerderheid. Daarentegen kon de burgemeester in 2001 met 62,52procent van de uitgebrachte stemmen, equivalent aan 8214inwoners, de verkiezingen met een absolute meerderheid winnen.

In 1995 brachten 12162inwoners of 73,72procent van de bevolking in Orange zijn of haar stem uit tijdens de tweede ronde. Tijdens de eerste ronde van de gemeenteraadsverkiezingen van 2001 kwamen 12063mensen, een equivalent van 76,14procent van de populatie van de stad hun stem uit brengen. Dit opkomstcijfer is erg hoog voor een eerste ronde. 2,34procent stemde blanco of ongeldig in 1995 tegenover 3,70procent in 2001. Er gingen dus respectievelijk 284 en 466stemmen verloren. Het Front National behaalde de overwinning in 1995 met 4268stemmen of 35,95procent. Voor 2001 kan men spreken over een enorme overwinning. Bompard won de stad toen immers met een absolute meerderheid reeds binnen in de eerste ronde. 6967personen herkozen hun burgemeester wat overeenkomt met 59,97procent van de bevolking van het stadje.

67,79procent van de bevolking in Toulon of 74704mensen brachten in 1995 hun stem uit voor de gemeenteraadsverkiezingen. 57,54procent of 58791deed hetzelfde in de eerste ronde van de gemeenteraadsverkiezingen van 2001. 2100mensen stemden blanco of ongeldig in 1995, wat overeenkomt met 2,81procent van de bevolking. In de eerste ronde van de gemeenteraadsverkiezingen van 2001 liep dit percentage op tot 3,08procent wat overeenkomt met 1809burgers. Hoewel LeChevalier voor het Front National de stad wist binnen te rijven in 1995, met 37,02procent van de stemmen en dus 26789burgers achter zich, liep het in 2001 anders voor de burgemeester. Met een score van 7,78procent, die 4435personen vertegenwoordigt, kon hij niet doorstoten naar de tweede ronde. Het Front National verloor de stad Toulon met andere woorden in de eerste ronde van de gemeenteraadsverkiezingen van 2001.

 

Tabel 5: Frankrijk, gemeenteraadsverkiezingen van 1995

Legende: [1]: % van de ingeschrevenen

[2]: % van de ingediende stembrieven

[3]: % van de geldige stemmen

Bron: X, “Les résultats du premier tour des élections municipales” in Le Monde, 13/06/1995.

 X, “Les résultats du second tour des élections municipales” in Le Monde, 20/06/1995.

 D. VAN EUWEN, “Toulon, Orange, Marignane, le Front National au pouvoir: un maléfice méridional” in VIARD, J. (ed.), Aux sources du populisme nationaliste, La Tour D’Aigues, Editions de l’Aube, 1996, pp. 97-131.

 

 

Tabel 6: Frankrijk, gemeenteraadsverkiezingen van 2001

Legende: [1]: % van de ingeschrevenen

[2]: % van de ingediende stembrieven

[3]: % van de geldige stemmen

Bron: X, “Supplément: les résultats du premier tour des élections municipales” in Le Monde,

 13/03/2001.

 X, “Supplément: les résultats du second tour des élections municipales” in Le Monde, 20/03/2001.

 D. VAN EUWEN, “Toulon, Orange, Marignane, le Front National au pouvoir: un maléfice méridional” in VIARD, J. (ed.), Aux sources du populisme nationaliste, La Tour D’Aigues, Editions de l’Aube, 1996, pp. 97-131.

 

Voor Vitrolles bespreken we, zoals eerder vermeld de partiële verkiezingen van 2februari en 9februari van het jaar 1997 in plaats van deze van 1995, die ongeldig verklaard werden. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1997 en deze van 2001 kwamen ongeveer evenveel mensen hun stem uit brengen. Namelijk80,88procent of 16417kiezers in 1997 en 81,03procent of 16483kiezers in 2001. Op het aantal blanco en ongeldige stemmen zit wel een verschil. In 1997 vertegenwoordigden deze stemmen 5,24procent van het totaal. 861stemmen waren onbruikbaar. Dit is meer dan dubbel zoveel dan de 2,38procent van 2001. In dat jaar gingen er 393stemmen verloren. Wat het Front National betreft zien we geen erg grote verschillen tussen beide verkiezingen. In 1997 won het FN de stad met een absolute meerderheid van de stemmen in de tweede ronde. Mégret kreeg toen 8169inwoners of 52,48procent van het totaal achter zich. In 2001 won Mégret ook de verkiezingen, maar dit was met een relatieve meerderheid van 45,35procent wat overeenkomt met 7292burgers.

 

Tabel 7: Frankrijk, gemeenteraadsverkiezingen 1997

Legende: [1]: % van de ingeschrevenen

[2]: % van de ingediende stembrieven

[3]: % van de geldige stemmen

Bron: X, “Le Front National conquiert Vitrolles à l’issue d’un duel avec la gauche” in Le Monde, 11/02/1997,6.

 

Tabel 8: Frankrijk, gemeenteraadsverkiezingen 2001

Legende: [1]: % van de ingeschrevenen

[2]: % van de ingediende stembrieven

[3]: % van de geldige stemmen

Bron:X, “Supplément: les résultats du premier tour des élections municipales” in Le Monde, 13/03/2001.

 X, “Supplément: les résultats du second tour des élections municipales” in Le Monde, 20/03/2001.

 

Voor de Franse gemeenteraadsverkiezingen in Marignane , Orange , Toulon en Vitrolles moeten we dus een ambigu besluit trekken. De hoeveelheid ingediende stembrieven en de blanco en ongeldige stemmen bleven in de vier steden ongeveer gelijk. Er is enkel een groot verschil waar te nemen in de blanco en ongeldige stemmen van Vitrolles. Desalniettemin boekte het Front Nationalin de eerste twee steden een grote vooruitgang. In de laatste twee steden ging de partij achteruit. Deze achteruitgang was erg groot in Toulon, maar bleef beperkt in Vitrolles. We moeten dus concluderen dat de verkiezingsuitslagen van stad tot stad sterk verschillend kunnen zijn.

 

B. Freiheitlichen Partei Österreichs (FPÖ)

 

Van de 5838373burgers die ingeschreven waren voor de parlementsverkiezingen van 3oktober1999 op nationaal niveau kwamen er 80,42procent oftewel 4695225 ook effectief hun stem uitbrengen. Tijdens de verkiezingen van 24november2002 lag de electorale participatie iets hoger. Van de 5912592 ingeschrevenen kwamen toen 4982261burgers naar de stembus, goed voor 84,27procent van de ingeschrevenen. Dit opkomstpercentage is relatief hoog te noemen. In 1999 lag het aantal blanco en ongeldige stemmen met 1,55procent iets hoger dan de 1,46procent van 2002. Het waren respectievelijk 72871 en 72616 stemmen die verloren gingen.

Tot nu toe zijn er dus niet echt grote verschillen op te merken tussen beide verkiezingen . Indien we naar de resultaten van de FPÖ kijken, bemerken we wel dat die er voor beide verkiezingen anders uitzien. In 1999 stonden 1244087 achter de partij. Dit is 26,91procent van de geldige stemmen. Drie jaar later, in 2002 is dat percentage naar 10,01procent geslonken. Slechts 491328Oostenrijkers besloten in dat jaar hun stem op de FPÖ uit te brengen.

Tabel 9: Oostenrijk, parlementsverkiezigen van 1999-2002

 

Legende: [1]: % van de ingeschrevenen

[2]: % van de ingediende stembrieven

[3]: % van de geldige stemmen

Bron: BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 1999, Wahltag, Stichtag, Gesamtergebnis, Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

 BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 2002, Wahltag, Stichtag, Gesamtergebnis, Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

 

Op het deelstaatniveau (bijlage 3) ligt de opkomst tussen 73,70procent en 87,64procent in 1999. Drie jaar later ligt ze tussen 77,60procent en 90,50procent. Opvallend daarbij is dat het voor beide verkiezingen dezelfde Länder zijn die het laagst en het hoogst scoren wat betreft opkomst. De opkomst is het laagst in Wenen en het hoogst in Burgenland . Daarnaast kunnen we opmerken dat de opkomst in 2002 voor alle Länder gestegen is ten opzichte van de opkomst in 1999. Het aantal blanco en ongeldige stemmen ligt tussen 0,85procent en 1,85procent in 1999 en tussen 0,97procent en 2,10procent in 2002. In deze percentages valt dan weer geen lijn te trekken. In sommige Länder stijgen ze, in andere Länder dalen ze. Wat onmiddellijk in het oog springt is het extreem hoge percentage van blanco en ongeldige stemmen in Karinthië . Met 2,10procent komen zij ver boven het gemiddelde uit. Het verschil met het op een na hoogste percentage van blanco en ongeldige stemmen 1,72procent in Oberösterreich is niet gering.

Wat de FPÖ betreft, zien we een algemene tendens van een grote procentuele daling van stemmen in 2002 ten opzichte van 1999. Gemiddeld is er een terugval van 16,90procentpunten ten opzichte van de vorige verkiezing . Deze terugval bereikt haar pieken in de Länder Steiermark en Salzburg en is het geringst in de Länder Burgenland en Karinthië . De hoge scores die de FPÖ in Karinthië en Voralberg haalde in 1999 vallen onmiddellijk op. Wat extra in het oog springt is dat de FPÖ in 2002 in Karinthië een relatief hoge score behoud ten opzichte van de andere Länder.

Over de Oostenrijkse verkiezingsresultaten kan dus gesteld worden dan de FPÖ een algemene verzwakking gekend heeft in het land, aangezien de resultaten van de partij een sterke achteruitgang kenden maar het aantal ingediende stembrieven en de blanco en ongeldige stemmen op ongeveer hetzelfde niveau bleven. Wanneer we dit op het niveau van de Länder verifiëren, moeten we vaststellen dat de daling in de ene deelstaat groter is dan in de andere. Er is echter geen enkele deelstaat waar de FPÖ meer stemmen kreeg in de verkiezingen van 2002 dan in deze van 1999.

 

C. Lijst Pim Fortuyn (LPF)

 

Voor de parlementsverkiezigen van 15mei2002 telde men voor het gehele land 12035935ingeschrevenen, waarvan er 9515226 mensen ook effectief zouden komen stemmen. Dat komt neer op een electorale participatie van 79,05procent. Deparlementsverkiezigen van 22 januari 2003 telde een iets hoger aantal ingeschrevenen, namelijk 12076711. Tijdens deze verkiezingen lag de opkomst iets hoger met 9666602 of 80,05procent. Bij beide verkiezingen was er dus sprake van een relatief hoog opkomstpercentage. Wat het aantal blanco en ongeldige stemmen betreft, kunnen we zeggen dat dit bij beide verkiezingen vrij laag lag. Respectievelijk 14074 of 0,15procent tijdens de verkiezingen van 2002 en 12127 of 0,13procent in 2003.

Wanneer we naar het aantal stemmen voor de Lijst Pim Fortuyn kijken, merken we wel grote verschillen op tussen beide verkiezingsjaren. In 2002 had de partij nog 1614801 kiezers achter zich en behaalde daarmee 17,00procent van de stemmen. De partij werd daardoor de op een na grootste partij in Nederland . In 2003 gaven slechts 549975Nederlanders hun stem aan de Lijst Pim Fortuyn , dit was goed voor 5,70procent van de stemmen en een vijfde plaats in de lijst van de grootste partijen.

 

Tabel 10: Nederland, parlementsverkiezigen van 2002-2003

Legende: [1]: % van de ingeschrevenen

[2]: % van de ingediende stembrieven

[3]: % van de geldige stemmen

Bron: CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Verkiezingsuitslag en zetelverdeling Tweede Kamer, 2002, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

 CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Verkiezingsuitslag en zetelverdeling Tweede Kamer, 2003, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

 CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Verkiezingsuitslag van de Tweede Kamerverkiezingen, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

 

Voor Nederlandkunnen we ook vaststellen dat de verkiezingsresultaten van de LPF sterk achteruit gegaan zijn na de regeringsdeelname van de partij. Ook hier bleef het aantal ingediende stemmen en het aantal blanco en ongeldige stemmen nochtans ongeveer gelijk aan het aantal bij de verkiezingen van 2002.

 

 

§ 4. Besluit

 

Wat de afhankelijke variabelen betreft, kunnen we concluderen dat de extreem‑rechtse en rechts‑populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s voor Frankrijk hetzelfde gebleven zijn en dat deze voor Oostenrijk en Nederlandgestegen zijn na regeringsdeelname . De steun voor extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen op haar beurt is iets ingewikkelder. In Frankrijk moeten we een onderscheid maken tussen Marignane en Orange aan de ene kant en Toulon en Vitrolles aan de andere kant. In de eerste twee steden steeg de steun voor extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen en in de laatste twee steden daalde deze steun. Zowel in Nederland als in Oostenrijk kende de steun voor de onderzochte partijen een achteruitgang.

 

 

Hoofdstuk 4. Analyse van de alternatieve variabelen

 

Dit vierde hoofdstuk is gewijd aan de analyse van de alternatieve variabelen . Dezezijn belangrijk omdat ze eventueel een andere verklaringsgrond kunnen bieden voor eventuele veranderingen in de afhankelijke variabelen . We gaan hier achtereenvolgens de verschillende alternatieve variabelen bespreken die we in dit onderzoek opgenomen hebben. Om het geheel overzichtelijk te houden worden deze variabelen land per land besproken en zullen we in een volgend hoofdstuk eventuele verbanden leggen.

 

 

§ 1. Analyse van de economische toestand

 

De analyse van de economische toestand gebeurt in dit werk aan de hand van de inflatie en de werkloosheidscijfers in de landen tussen de twee verkiezingen . Deinflatie hebben wij berekend aan de hand van de consumentenprijsindexcijfers op basis van de definitie van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Deze definitie luidt: inflatie geeft de procentuele stijging weer van het indexcijfer van een bepaalde maand ten opzichte van de waarde van het indexcijfer van dezelfde maand het jaar ervoor.[152]

De werkloosheidscijfers zijn de cijfers die de respectievelijke landen vrijgaven betreffende de werkloze beroepsbevolking. Frankrijk en Oostenrijk hanteren daarbij de internationale ILO‑definitie voor werkloosheid die stelt dat werklozen mensen zijn die geen werk hebben, een job willen, gedurende de laatste vier weken actief gezocht hebben en die vrij zijn om tijdens de volgende twee weken te beginnen werken of mensen zijn die geen werk hebben, een job gevonden hebben en aan het wachten zijn om tijdens de volgende twee weken te beginnen werken.[153] De definitie die de Nederlanders hanteren wijkt op twee punten van de ILO‑definitie af. Ten eerste wordt er een drempelwaarde van 12 uur voor het aantal uren per week dat iemand wil werken ingevoerd en ten tweede wordt de werkloze beroepsbevolking anders afgebakend. In de Nederlandse definitie wordt in bepaalde gevallen een termijn van drie maanden aangehouden wat betreft de termijn waarop iemand kan beginnen werken of zoekactiviteiten ontplooid heeft.[154] Deze twee afwijkingen lijden vanzelfsprekend tot andere cijfers dan wanneer men met de ILO‑definitie zou gewerkt hebben.

 

A. Frankrijk

 

Wanneer we de inflatiecijfers van 1995 vergelijken met deze van 2001, stellen we vast dat de Fransen in 1995 te maken hadden met een inflatie van 2,3procent. In 2001 bedroeg de inflatie slechts 1,6procent. De inflatie lag met andere woorden 0,7procentpunten lager in 2001 ten opzichte van 1995. Bij een vergelijking van 1997 met 2001 stellen we vast dat de inflatie voor dit eerste jaar 1,1procent bedroeg ten opzichte van het jaar ervoor. In 2001 was dit, zoals eerder vermeld 1,6procent. De inflatie lag dus 0,5procentpunten hoger in 2001 ten opzichte van 1997. Tussen de totale maandpercentages zijn relatief grote verschillen waar te nemen. In 1995 schommelt de inflatie tussen 1,5 en 2,9procent, in 1997 tussen 0,7 en 1,6procent en in 2001 tussen 1,2 en 2,3procent.

 

Tabel 11: Frankrijk, jaarinflatie 1995-1997-2001 (%)

Bron: INSTITUT NATIONAL DE LA STATISTIQUE ET DES ETUDES ECONOMIQUES, Indice mensuel des prix à la consommation Base 100 en 1990, Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques (INSEE), s.d., http://www.insee.fr (WWW).

 INSTITUT NATIONAL DE LA STATISTIQUE ET DES ETUDES ECONOMIQUES, Tableau des valeurs de l’indice des prix à la consommation, base 100 en 1998, Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques (INSEE), s.d., http://www.insee.fr (WWW).

 

Wat de Franse werkloosheidscijfers betreft, constateren we een duidelijke daling tussen 1995 en 2001. In 1995 bedraagt het aantal werklozen 11,4procent. 9,6procent van de mannen en 13,5procent van de vrouwen zijn werkloos. In 2001 is dat werkloosheidscijfer tot 8,7procent gedaald. Dit is een daling van 2,7procentpunten. Het aandeel mannen dat werkloos is bedraagt in 2001 7,3procent, een daling van 2,3procentpunten. Het vrouwelijke aandeel in de werkloosheid is met 3,1procentpunten gedaald naar 10,4procent. Voor de werkloosheidscijfers liggen de totale maandpercentages vrij kort bij elkaar. Voor het jaar 1995 zijn er schommelingen tussen 11,2 en 11,6procent en voor 2001 tussen 8,6 en 8,8procent.

 

Tabel 12: Frankrijk, werkloze beroepsbevolking 1995-2001

Bron: INSTITUT NATIONAL DE LA STATISTIQUE ET DES ETUDES ECONOMIQUES, Taux

 de chômage mensuel au sens du BIT par sexe et âge (en %), Institut National de la Statistique et

 des Etudes Economiques (INSEE), s.d., http://www.insee.fr (WWW).

 

Ook wanneer we de werkloosheidscijfers van 1997 en 2001 bestuderen kunnen we een algemene daling van de werkloosheid vaststellen. In 1997 bedraagt de totale werkloosheid 12,1procent. Dit houdt in dat 10,6procent van de mannelijke bevolking en 14,0procent van de vrouwelijke bevolking werkloos is. In 2001 is de totale werkloosheid tot 8,7procent gedaald. Een daling van 3,4procentpunten. Indatzelfde jaar zijn nog 7,3procent van de mannen en 10,4procent van de vrouwen werkloos. Dit zijn dalingen van respectievelijk 3,3 en 3,6procentpunten. Opnieuwliggen de totale maandpercentages vrij dicht bij elkaar. Voor 1997 nemen we fluctuaties waar tussen 11,8 en 12,2procent en voor 2001, zoals eerder vermeld, tussen 8,6 en 8,8procent. In 1997 is er een duidelijke daling die over het gehele jaar loopt.

 

Tabel 13: Frankrijk, werkloze beroepsbevolking 1997-2001

Bron: INSTITUT NATIONAL DE LA STATISTIQUE ET DES ETUDES ECONOMIQUES, Taux

 de chômage mensuel au sens du BIT par sexe et âge (en %), Institut National de la Statistique et

 des Etudes Economiques (INSEE), s.d., http://www.insee.fr (WWW).

 

Globaal gezien kunnen we stellen dat de economische toestand er in Frankrijk op vooruit gegaan is tussen 1995 en 2001, maar we kunnen echter geen uitspraken doen over de periode 1997 en 2001. De inflatie daalde in 2001 ten opzichte van 1995, maar kende een stijging ten opzichte van 1997. Daarnaast stellen we in beide periodes een algemene daling van de werkloosheid vast.

 

B. Oostenrijk

 

Voor Oostenrijkbekijken we de cijfers van 1999 en 2002. De jaarinflatie bedroeg 0,6procent in 1999 en 1,8procent in 2002. Er was dus een positief verschil in inflatievan 1,2procentpunten. De maandpercentages liggen vrij ver uit elkaar. Voor1999 liggen de waarnemingen tussen 0,4 en 1,4procent, met een uitschieter van 1,4procent in december die het hele jaargemiddelde omhoog doet gaan. Voor2002 zijn er waarnemingen tussen 1,6 en 2,1procent.

 

Tabel 14: Oostenrijk, jaarinflatie 1999-2002 (%)

Bron: STATISTIK AUSTRIA, Verbraucherpreisindizes, Statistik Austria, s.d., http://www.statistik.at

 (WWW).

 

De Oostenrijkse werkloosheid stijgt tussen 1999 en 2002. In 1999 bedraagt de totale werkloosheid 5,9procent. Drie jaar later is ze met 1procentpunt gestegen tot 6,9procent. Ook het mannelijke aandeel in de werkloosheid vergroot. In 1999 is 6,5procent van de mannelijke bevolking werkloos. In 2002 bedraagt dit aantal 7.1procent. Er is dus een stijging van 0,6procentpunten tussen beide jaren. Hetvrouwelijke aandeel in de werkloze beroepsbevolking volgt deze trend vreemd genoeg niet. Hoewel in 1999 6,9procent van de vrouwen werkloos zijn, is dat aandeel in 2001 gedaald met 0,5procentpunten tot 6,4procent. Demaandpercentages liggen ook hier vrij ver uit elkaar. Tussen 5,3 en 9,1procent in 1999 en tussen 5,6 en 8,8procent in 2002.

 

Tabel 15: Oostenrijk, werkloze beroepsbevolking 1999-2002

Bron: STATISTIK AUSTRIA, Arbeidslosenquoten, Statistik Austria, s.d., http://www.statistik.at

 (WWW).

 

Wanneer we de Oostenrijkse werkloosheid op het niveau van de Länder bekijken (bijlage 4), stellen we vast dat het werkloosheidscijfer in de meeste Länder ongeveer hetzelfde blijft. Tirol (‑0,6procentpunten) en in veel mindere mate Karinthië (‑0,2procentpunten) zijn de enige Länder waar de werkloosheidsgraad daalt. InWenen (+0,8procentpunten) en in mindere mate in Salzburg (+0,3procentpunten) stijgt de werkloosheid. Bij de andere Länder is er een status‑quo of een lichte stijging.

De conclusie voor Oostenrijk is dat de economische toestand er op achteruit is gegaan in 2002 ten opzichte van 1999. Hoewel we de nuance moeten maken dat de werkloosheid in de meeste deelstaten ongeveer status-quo bleef, kunnen we zeggen dat zowel de inflatie als de werkloosheid voor het gehele land gestegen zijn.

 

C. Nederland

 

DeNederlandseinflatie vertoonteennegatievetrendtussen2002en2003.Wanneerdeze in 2002 nog 3,3 procent bedroeg, was de inflatie in 2003 gezakt naar 2,1procent.Er is dus sprake van een inflatievermindering van 1,2procentpunten tussen beide jaren. De maandpercentages liggen met fluctuaties tussen 2,8 en 4,0procent in 2002 en tussen 1,7 en 2,4procent in 2003 opnieuw relatief ver uit elkaar. Voor beide jaren is er een duidelijke daling merkbaar naarmate het jaar vorderde.

 

Tabel 16: Nederland, jaarinflatie 2002-2003 (%)

Bron: CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Consumentenprijsindexcijfers, reeks: alle

 huishoudens, totaal, 2000=100 , Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

 

De Nederlandse werkloosheidscijfers kenden een stijging tussen 2002 en 2003. In2002 bedroeg het totaal aantal werklozen 4,2procent van de beroepsbevolking. Tegen 2003 was dit gestegen met 1,2procentpunten om op die manier 5,4procent van de totale beroepsbevolking te bedragen. Het mannelijke en vrouwelijke aandeel in de werkloosheid volgde dezelfde tred. Het mannelijke aandeel steeg met 1,3procentpunten, van 3,5procent naar 4,8procent en het vrouwelijke aandeel steeg met 1,1procentpunten van 5,1procent naar 6,2procent. De maandpercentages liggen relatief ver uit elkaar. In 2002 variëren ze tussen 3,7 en 4,6procent en in 2003 tussen 5,0 en 5,9procent.

 

Tabel 17: Nederland, werkloze beroepsbevolking 2002-2003

Legende: - : gegevens waren nog niet beschikbaar

 * : driemaandgemiddelden

Bron: CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Maandelijkse cijfers werkzame-, werkloze

 en niet-beroepsbevolking, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl

 (WWW).

 

De economische toestand is ambigu voor Nederland . De inflatie daalt evenveel, tussen 2002 en 2003, dan de werkloosheid stijgt. We zijn hier dus niet in staat te oordelen over een eventuele verbetering of verslechtering van de economische toestand.

 

 

§ 2. Analyse van de immigratie

 

Het bekomen van immigratiecijfers voor de verschillende jaren en landen was een hachelijke zaak. Voor Frankrijk hebben we voor de departementen de cijfers van 2001 moeten vervangen door de laatst beschikbare, namelijk deze van 1999. Ookvoor Oostenrijk en Nederland waren er problemen met de beschikbaarheid van de cijfers. Wat Oostenrijk betreft, komt het erop neer dat we de cijfers van 2001 moesten gebruiken in plaats van deze van 2002. De Nederlandse immigratiecijfers van 2003 zouden pas beschikbaar zijn in juli 2004. Aangezien tussen de Nederlandse verkiezingen die we bestuderen slechts een jaar ligt, konden we de cijfers van 2003 niet vervangen door cijfers van een jaar eerder. Voor dit land hebben we geopteerd om te werken met de cijfers over het aantal allochtonen dat in het land woonde naar herkomstgroepering voor de jaren 2002 en 2003. De documenten van het Nationaal Instituut voor de Statistiek in Oostenrijk bevatten geen definitie van immigratie. Frankrijk ziet immigranten als: het geheel van personen die geboren zijn in het buitenland en een buitenlandse nationaliteit hebben en die toegelaten worden voor een legaal verblijf in Frankrijk voor een tijdsspanne van een jaar of meer, wat ook hun nationaliteit, leeftijd, familiale- of beroepssituatie moge zijn.[155] De Nederlanders spreken over allochtonen wanneer ten minste een van de ouders van de persoon in kwestie in het buitenland geboren is. Deherkomstgroepering wordt dan bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf of, indien de persoon in Nederland is geboren, in eerste instantie dat van de moeder en in tweede instantie dat van de vader.[156]

A. Frankrijk

 

Frankrijk in zijn geheel kreeg in 1995 106178immigranten te verwerken, in 1997 kwamen er 127430immigranten aan in het land en in 2001 waren het er 182695. Het gros van de immigranten in deze drie jaren bestond uit Europeanen en Afrikanen. Zowel tussen 1995 en 2001 als tussen 1997 en 2001 stellen we een stijging van het aantal immigranten vast. De stijging tussen 1995 en 2001 bedroeg 2,14procentpunten, deze tussen 1997 en 2001 was met 15,04procentpunten echter veel groter. Wanneer we naar het aandeel van de niet‑westerse immigranten kijken, stellen we voor beide periodes een stijging vast. In de periode 1995‑2001 stijgt het aantal niet‑westerse immigranten met 19,44procentpunten. Deze stijging is met 8,59procentpunten minder uitgesproken in de periode 1997‑2001.

 

Tabel 18: Frankrijk, immigratiecijfers 1995-2000

Bron: X. THIERRY, “Immigration totale par grande zone géographique” moet nog verschijnen in Population.

 

Tabel 19: Frankrijk, immigratiecijfers 1997-2001

Bron: X. THIERRY, “Immigration totale par grande zone géographique” moet nog verschijnen in Population.

 

De vier steden die we voor Frankrijk onderzoeken liggen allemaal in de regio Provence‑Alpes‑Côted’Azur. We gaan daarom eveneens naar de immigratiecijfers per regio (bijlage 5) kijken om te verifiëren of deze niet toevallig hoger liggen in die regio dan in de andere Franse regio’s. Wat de immigratie per regio betreft stellen we vast dat deze in de periode 1995‑2001 het sterkst stijgt in IlesdeFrance namelijk met 2,4procentpunten en dat Lorraine de minst aantrekkelijke regio is voor immigranten want daar neemt hun aantal in dezelfde periode met 1,4procentpunten af. Voor de regio Provence‑Alpes‑Côted’Azur moeten we constateren dat het immigratiesaldo er vrij hoog ligt, maar dat het tijdens deze periode onveranderd blijft. Voor de periode 1997‑2001 is IlesdeFrance de minst aantrekkelijke regio met een vermindering van het aantal immigranten met 2,5procentpunt en Rhône‑Alpes de meest aantrekkelijke met een stijging van het aantal immigranten met 0,9procentpunt. In Provence‑Alpes‑Côted’Azur is er voor deze periode zelfs een daling van 1,3procentpunt.

We moeten echter wel opmerken dat deze cijfers niet uitgesplitst zijn naar de verschillende bevolkingsgroepen en we dus niet kunnen zien naar welke regio’s de niet‑westerse immigranten trekken. Daarnaast moet er de aandacht op gevestigd worden dat ondanks het feit dat uit bovenstaande analyse blijkt dat het aantal immigranten niet vergroot in Provence‑Alpes‑Côted’Azur de aanwezigheid van immigranten erg groot is. Deze regio is immers samen met de naburige regio Rhône‑Alpes, naast de hoofdstad, veruit de meest aantrekkelijke voor immigranten.

We kunnen dus besluiten dat het aantal niet‑westerse immigraten een sterke stijging gekend heeft in Frankrijk gedurende de periodes 1995‑2001 en 1997‑2001. Wat een analyse per regio betreft, moeten we stellen dat de immigratiecijfers van niet‑westerlingen niet significant stijgen in Provence‑Alpes‑Côted’Azur, maar dat het percentage niet‑westerse immigranten dat in de regio aanwezig is erg hoog ligt ten opzichte van de andere regio’s.

 

B. Oostenrijk

 

In Oostenrijk leefden 72380immigranten in 1999 en 74786 in 2001. Quapercentages zien we dat in beide jaren het gros van deze immigranten Europeanen waren. DeAziatische groep is ook sterk vertegenwoordigd. Globaalgezien vond er een stijging van 0,1 procentpunt plaats tussen beide jaren. Deze stijging is echter niet veroorzaakt, zoals men zou kunnen vermoeden, door niet‑westerse immigranten. Hun aantal daalde in de onderzochte periode met 0,08procentpunt. De stijging werd door immigratie van Europeanen veroorzaakt. Deze immigratie steeg immers met 0,13procentpunt. Naast dat percentage zijn er kleinere stijgingen van immigratie wat betreft de Amerikanen, de Oceaniërs en de Onbekenden.

 

Tabel 20: Oostenrijk, immigratiecijfers 1999-2001

Bron: STATISTIK AUSTRIA, Statistisches Jahrbuch Österreichs, 2002.

 

Voor Oostenrijk kunnen we dus stellen dat de immigratie van niet‑westerlingen gedaald is in de periode 1999-2001 hoewel er globaal gezien een stijging van de immigratie plaats vond.

 

C. Nederland

 

Wat Nederland betreft kunnen we een procentuele daling van 0,01procentpunt in het aantal allochtonen waarnemen. In 2002 waren er 62515 en in 2003 63869. Het gros van de allochtonen waren Europeanen en Amerikanen. Daarnaast maakten de Aziaten ook een aanzienlijk deel uit van de allochtone bevolking. Alhoewel er globaal een kleine daling waar te nemen was, moet toch opgemerkt worden dat het aantal Afrikanen en het aantal Amerikanen een relatief sterke stijging kende tussen 2002 en 2003. Het aantal Europeanen en Aziaten nam in dezelfde orde van grootte af. Vandaar de lichte daling.

 

Tabel 21: Nederland, aantal allochtonen naar herkomstgroepering 2002-2003

Bron: CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Allochtonen per regio naar

 herkomstgroepering en geslacht, 1 januari, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d.,
http://statline.cbs.nl (WWW).

 

Nederland kende een lichte stijging wat betreft de hoeveelheid niet‑westerse allochtonen. Het waren de Afrikanen die verantwoordelijk waren voor deze stijging.

 

 

§ 3. Analyse van de ontevredenheid over het politiek systeem

 

Op basis van de Eurobarometer konden we de tevredenheid over het politiek systeem in Nederland , Frankrijk en Oostenrijk voor de onderzochte jaren nagaan. De vraag die aan de respondenten gesteld werd was de volgende: “Ben je in het algemeen heel tevreden, redelijk tevreden, niet erg tevreden of helemaal niet tevreden met de manier waarop de democratie werkt in (ons land)?”.[157]

A. Frankrijk

 

Voor de verkiezingen 1995 en 2001 zien we een duidelijke verschuiving naar een grotere tevredenheid met de democratie. Er is 10procentpunt bijgekomen in de positieve categorieën en 13procentpunt afgegaan in de negatieve categorieën.

 

Tabel 22: Frankrijk, tevredenheid met de nationale democratie 1995-2001 (%)

Bron: EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 43, Public opinion in the European Union, 1995, 222 p.

 EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 56, Public opinion in the European Union, 2001, 256 p.

 

Wanneer we het verschil bekijken in ontevredenheid over het politiek systeem tussen de verkiezingen van 1997 en 2001 stellen we een zelfde patroon vast. Met andere woorden een verschuiving naar een minder grote ontevredenheid. In 2001 vinden 10procentpunt meer mensen zich terug in de positieve categorieën en 11procentpunt minder in de negatieve.

 

Tabel 23: Frankrijk, tevredenheid met de nationale democratie 1997-2001 (%)

Bron: EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 48, Public opinion in the European Union, 1997, 194 p.

 EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 56, Public opinion in the European Union, 2001, 256 p.

 

We kunnen dus stellen dat de Fransen tussen de verkiezingen van 1995 of deze van 1997 en deze van 2001 minder ontevreden waren over hun politiek systeem.

 

B. Oostenrijk

 

Ook in Oostenrijk is er een algemene tendens naar een grotere tevredenheid ten opzichte van de nationale democratie tussen de verkiezingsjaren 1999 en 2002. Dezetrend is weliswaar veel minder uitgesproken dan in Frankrijk . De positieve categorieën winnen 3procentpunt in 2002. In datzelfde jaar verliezen de negatieve categorieën 2procentpunt ten opzichte van 1999.

 

Tabel 24: Oostenrijk, tevredenheid met de nationale democratie 1999-2002 (%)

Bron: EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 52, Public opinion in the European Union, 1999, 236 p.

 EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 58, Public opinion in the European Union, 2002, 301 p.

 

De Oostenrijkse burgers kenden dezelfde evolutie als de Franse, ook zij waren minder ontevreden over het politiek systeem in hun land na de regeringsdeelname van de FPÖ .

 

C. Nederland

 

Ten opzichte van de andere twee landen zien we in Nederland een omgekeerde evolutie. Tussen de verkiezingen van 2002 en 2003 stellen we vast dat 7procentpunt minder mensen zich thuis voelen in de positieve categorieën. De negatieve categorieën winnen dan ook 8procentpunt in deze periode. In dit land is de tevredenheid met de nationale democratie dus afgenomen tussen de twee verkiezingen.

 

Tabel 25: Nederland, tevredenheid met de nationale democratie 2002-2003 (%)

Bron: EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 58, Public opinion in the

 European Union, 2002, 301 p.

 EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 60, Public opinion in the

 European Union, 2003, 282 p.

 

We kunnen concluderen dat de Nederlandse burgers in 2002 een grotere ontevredenheid hadden met betrekking tot hun politiek systeem dan in 2003.

 

 

§ 4. Analyse van de disproportionaliteit van het electoraal systeem

 

De analyse van de disproportionaliteit van het electoraal systeem gebeurt in dit onderzoek aan de hand van de Gallagher‑index . Deze index bekom je als je het kwadraat neemt van de stemmen‑zetelsverschillen (in procenten) voor elke partij (zonder naar de andere partijen te kijken), je moet de som maken van deze resultaten, het totaal delen door twee en daarvan de vierkantswortel nemen.[158] Het voordeel aan deze index is dat hij de disproportionaliteit per verkiezing meet en niet per partij, en dat de index daarnaast enkele grote afwijkingen sterker doet meetellen dan vele kleintjes.[159] (tabellen in bijlage 6)

 

A. Frankrijk

 

In Frankrijk hebben we per stad de Gallagher‑index voor disproportionaliteit berekend. Voor Marignane neemt de proportionaliteit toe. In 1995 was er nog een index van 27,67procent, zes jaar later is die gedaald tot 19,53procent. Dit is een vermindering van de disproportionaliteit met 8,14procentpunten. Dezelfde evolutie zien we in Orange en Toulon . In Orange daalt de Gallagher‑index van 28,32procent in 1995 naar 21,00procent in 2001 en in Toulon van 28,17procent naar 16,02procent. Dit zijn verminderingen van de disproportionaliteit met respectievelijk 7,32 en 12,15procentpunten.

In de stad Vitrolles nemen we echter een omgekeerde evolutie waar. Dedisproportionaliteit is daar vergroot tussen de gemeenteraadsverkiezingen van 1997 en 2001. In dit eerste jaar bedroeg de Gallagher-index nog 24,44procent, maar in 2001 was die opgeklommen naar 26,72procent. Een stijging van 2,28procentpunten.

We kunnen dus stellen dat de disproportionaliteit globaal gezien gedaald is in Frankrijk . Vitrolles is de uitzondering. De daling is daar echter zeer klein ten opzichte van de stijgingen in de andere steden.

 

B. Oostenrijk

 

In Oostenrijk is er een daling van de disproportionaliteit van de verkiezingen in 2002 ten opzichte van 1999. De Gallagher-index voor disproportionaliteit gaat er van 3,53procent naar 1,33procent. Dat is een daling van 2,20procentpunten.

 

C. Nederland

 

De disproportionaliteit stijgt in de verkiezingen van 2003 ten opzichte van de verkiezingen van 2002. In deze eerste bedroeg de disproportionaliteit slechts 0,73procent. Een jaar later, in 2003, was deze gestegen tot 1,10procent. Dit is een stijging van 0,3procentpunten.

 

 

§ 5. Besluit

 

We kunnen besluiten dat de economische toestand er in Frankrijk op is vooruit gegaan, in Oostenrijk ging dit achteruit en voor Nederland kunnen we geen uitspraken doen. Daarnaast kende de immigratie een stijging in Frankrijk en Nederland en een daling in Oostenrijk. De ontevredenheid over het politiek systeem verminderde zowel in Frankrijk als in Oostenrijk, maar vermeerderde in Nederland. Als laatste daalde de disproportionaliteit in Frankrijk en Oostenrijk, maar vond er in Nederland een stijging van de disproportionaliteit plaats.

 

 

Hoofdstuk 5. Conclusies uit de analyses

 

Dit vijfde en laatste hoofdstuk is bedoeld om eventuele verbanden te leggen tussen de verschillende landen en om onze bevindingen uit de vorige twee hoofdstukken (zie tabel 26) te toetsen aan onze vooropgestelde hypotheses. We gaan hier achtereenvolgens conclusies trekken per hypothese en daarna per land.

 

 

§ 1. Conclusies per hypothese

 

Onze eerste hypothese stelt dat de verkiezingsprogramma ’s van rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen zullen afgezwakt zijn na hun regeringsdeelname . Onzebevindingen spreken deze hypothese tegen. Zowel in Oostenrijk als in Nederland is er na regeringsdeelname een stijging waar te nemen van de hoeveelheid rechts‑populistische en extreem‑rechtse kenmerken in de betreffende verkiezingsprogramma’s. In Frankrijk bleef de hoeveelheid extreem‑rechtse en rechts‑populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma’s gelijk. We moeten dus concluderen dat onze eerste hypothese ontkracht is binnen het kader van dit onderzoek. Regeringsdeelname heeft dus geen invloed gehad op de hoeveelheid extreem‑rechtse en rechts‑populistische kenmerken in de onderzochte verkiezingsprogramma’s.

Bij onze tweede hypothese gingen we er van uit dat rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen na hun regeringsdeelname verzwakt zouden zijn omdat het electoraat hen zou afstraffen. Onze bevindingen in zowel Nederland als Oostenrijk bevestigen deze hypothese, maar voor Frankrijk krijgen we een ander beeld. Deresultaten in Toulon en Vitrolles bevestigen de hypothese ook, maar de resultaten van Marignane en Orange ontkrachten ze. Zou het eventueel kunnen dat de lokale verkiezingen in Frankrijk een andere dynamiek kennen dan nationale verkiezingen en we daardoor een ander resultaat bekomen? Of zijn de resultaten in Marignane en Orange gewoon de bevestiging dat onze hypothese verkeerd was? Onder voorbehoud van Frankrijk kunnen we dus stellen dat deze hypothese eerder naar bevestiging neigt.

Met de derde hypothese belanden we in de alternatieve hypotheses. Deze derde hypothese stelt dat wanneer de economische toestand verslechtert, het electoraat meer geneigd zal zijn te stemmen voor rechts‑populistische of extreem‑rechtse partijen en er dan meer rechts‑populistische of extreem‑rechtse kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s zullen staan. Voor beide delen kunnen op basis van dit onderzoek geen uitspraken gedaan worden. Zowel voor Nederland als voor Vitrolles kunnen geen uitspraken gedaan worden over een verbetering of verslechtering van de economische toestand. Wanneer we focussen op het eerste deel van de hypothese, namelijk de invloed van de economische toestand op de hoeveelheid stemmen die deze partijen behaalden, krijgen we uiteenlopende resultaten. Voor Toulon klopt het eerste deel van de hypothese, maar de resultaten in Oostenrijk , Marignane en Orange ontkrachten ze. Spitsen we ons toe op het tweede deel van de hypothese, namelijk de invloed van de economische toestand op de hoeveelheid extreem‑rechtse en rechts‑populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma’s bekomen we nog andere resultaten. Het tweede deel van de hypothese wordt ontkracht door de resultaten in Orange, Marignane en Toulon en wordt bevestigd door de resultaten in Oostenrijk. Het spreekt voor zich dat we op basis van zulke uiteenlopende resultaten geen uitspraken kunnen doen over de invloed van de economische toestand op de steun voor extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen en de hoeveelheid extreem‑rechtse en rechts‑populistische kenmerken in de betreffende partijprogramma’s.

De vierde hypothese stelt dat stijgende immigratie van Afrikanen en Aziaten de steun voor rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen zal versterken en de hoeveelheid rechts‑populistische en extreem‑rechtse kenmerken in hun verkiezingsprogramma ’s zal doen vergroten. Zowel in Oostenrijk als in Orange en Marignane klopt het eerste deel van deze hypothese, namelijk dat stijgende immigratie van Afrikanen en Aziaten de steun voor extreem‑rechtse en rechts‑populitische partijen versterkt. In Nederland , Toulon en Vitrolles gaat deze stelling echter niet op. Ook met betrekking tot het tweede deel van de hypothese vinden we geen eenduidige resultaten. Voor Oostenrijk gaat dit tweede deel op, maar Nederland en Frankrijk ontkrachten het dan weer. We moeten dus besluiten dat we ook hier geen uitspraak kunnen doen over de betrokken hypothese gezien onze resultaten te ver uit elkaar liggen.

De vijfde vooropgestelde hypothese stelt dat electorale ontevredenheid over het politiek systeem de kans groter maakt dat het electoraat op rechts‑populitische of extreem‑rechtse partijen zal stemmen en er meer extreem‑rechtse of rechts‑populistische kenmerken in verkiezingsprogramma ’s terug gevonden worden. Het eerste deel van deze vijfde hypothese, namelijk dat met betrekking tot de hoeveelheid stemmen, wordt door evenveel gevallen bevestigd dan het ontkracht wordt. Het wordt bevestigd in Oostenrijk , Toulon en Vitrolles en het wordt ontkracht in Nederland , Orange en Marignane . Het tweede deel van de hypothese, over de kenmerken, wordt bevestigd in Nederland maar ontkracht in zowel Frankrijk als Oostenrijk. Opnieuw komen we tot de conclusie dat we geen uitspraken kunnen doen over de geldigheid van deze hypothese doordat de gevonden resultaten te ver uit elkaar liggen.

Onze zesde en laatste hypothese stelt dat hoe kleiner de disproportionaliteit van het electoraal systeem is, hoe groter de steun voor rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen zal zijn en hoe meer rechts‑populistische of extreem‑rechtse kenmerken we zullen terugvinden in de verkiezingsprogramma ’s. Deze hypothese volgt een zelfde lijn als de vorige. Het eerste deel, met betrekking tot de stemmen, wordt ook hier bevestigd door evenveel gevallen dan het ontkracht wordt, maar de combinaties verschillen hier. Het eerste deel wordt bevestigd door Nederland , Orange en Marignane en wordt ontkracht door Oostenrijk , Toulon en Vitrolles . Voor het tweede deel van deze zesde hypothese, over de kenmerken in de verkiezingsprogramma’s, zien we een bevestiging in de Oostenrijkse resultaten, maar de Nederlandse en Franse resultaten ontkrachten ze. Opnieuw hetzelfde besluit, we kunnen geen oordeel vellen over de geldigheid van deze hypothese omdat de resultaten niet voldoende op een zelfde lijn liggen.

 

 

§ 2. Conclusies per land

 

Nu de analyse per hypothese achter de rug is, kunnen we aanvangen met de analyse per land. We vangen aan met Frankrijk . Voor dit land geldt hypothese 1, namelijk dat de verkiezingsprogramma ’s van extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen zullen afgezwakt zijn na regeringsdeelname , niet. De verkiezingsprogramma’s zijn er immers gelijk gebleven. Wanneer we kijken naar de tweede hypothese, namelijk dat extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen verzwakt zullen zijn, krijgen we een vreemd beeld voor Frankrijk. Voor Orange en Marignane geldt deze hypothese niet, maar voor Toulon en Vitrolles wel. Wanneer we kijken naar de alternatieve hypotheses om een eventueel verband met de afhankelijke variabelen te vinden, zien we dat dat in dit geval niet mogelijk is. Doordat de resultaten van hypothese twee niet in alle steden dezelfde zijn, zouden we de alternatieve variabelen op lokaal niveau moeten meten om uitspraken te kunnen doen. We hebben echter slechts resultaten voor deze alternatieve variabelen op nationaal niveau omdat deze op het lokale niveau niet beschikbaar waren. Op basis van deze nationale gegevens kunnen we in dit geval geen geldige uitspraken doen over het lokale niveau.

Bekijken we Oostenrijk onder de eerste hypothese, dan stellen we vast dat deze ook hier niet geldt. De tweede hypothese gaat echter wel op voor Oostenrijk. Wanneer we alle alternatieve hypotheses naast elkaar leggen, moeten we vaststellen dat de enige die in aanmerking komt om een alternatieve verklaring te bieden, hypothese 4 is, deze stelt dat stijgende immigratie van Afrikanen en Aziaten de steun voor rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen zal versterken en de hoeveelheid rechts‑populistische en extreem‑rechtse kenmerken in hun verkiezingsprogramma ”s zal vergroten.

Ook voor Nederland is de eerste hypothese niet van toepassing. De tweede echter wel. Voor dit land hebben we eveneens de alternatieve hypotheses naast elkaar gelegd. Geen enkele van deze hypotheses was in staat om een verklaring te bieden voor de steun van rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen of voor de hoeveelheid rechts‑populistische en extreem‑rechtse kenmerken in hun verkiezingsprogramma ’s.

 

 

§ 3. Algemene conclusies

 

We kunnen dus concluderen dat dit onderzoek de invloed van regeringsdeelname op de hoeveelheid extreem‑rechtse of rechts‑populistische kenmerken in de verkiezingsprogramma ’s van FN , FPÖ en LPF verworpen heeft. Voor deze partijen bestond er geen relatie tussen de regeringsdeelname en hun onderzochte verkiezingsprogramma’s. De invloed van regeringsdeelname op de steun voor rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen ging eerder in de richting van een bevestiging, maar kon door de uitzonderingen van Marignane en Orange niet volledig bevestigd worden. Daarnaast was er geen enkele alternatieve hypothese die voor alle drie de landen geldig was. We waren niet in staat uitspraken te doen over deze hypotheses doordat de resultaten vaak ver uit elkaar lagen. We konden geen enkele van deze hypotheses bevestigen noch ontkrachten.

 

Tabel 26: Samenvattingstabel

Legende: -: niet beschikbaar: we gaan er van uit dat er geen verandering was

 ~: Front National was uitgeschakeld in de tweede ronde van de gemeenteraadsverkiezingen van 2001 in Toulon.

 


 

Besluit

 

Het opzet van dit onderzoek was de invloed van regeringsdeelname op rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen te onderzoeken en op die manier een antwoord te bieden op de veel gestelde vraag of het nuttig is deze partijen uit de besluitvorming te houden via een cordon sanitaire of we dit soort partijen beter toelaten tot deze besluitvorming.

We stelden ons hierover twee vragen. Allereerst vroegen we ons af of extreem‑rechtse en rechts‑populistische partijen zich gewoon aanpassen aan de heersende klasse wanneer ze opgenomen worden in de besluitvorming of niet. Vervolgens stelden we ons de vraag of de vrees dat dit soort partijen steeds meer stemmen zal krijgen bij regeringsdeelname gegrond is of dit soort partijen na regeringsdeelname afgestraft wordt.

Dat het antwoord op deze vraag niet eenvoudig zou zijn, bleek bij de eerste pogingen tot gegevensverzameling. Het was niet altijd even makkelijk om de juiste data te bekome. We hebben het dan ook in bepaalde gevallen moeten stellen met de data die beschikbaar waren en deze waren minder geldig dan we initieel verhoopt hadden. Hiermee hebben we toch gepoogd een antwoord te vinden op onze vragen.

Dit onderzoek heeft uitgewezen dat er geen verband bestaat tussen de regeringsdeelname van het Front National , de Freiheitlichen Partei Österreichs en de Lijst Pim Fortuyn en de hoeveelheid extreem‑rechtse en rechts‑populistische kenmerken in hun verkiezingsprogramma ’s voor de onderzochte jaren. Over al de andere hypotheses kon geen uitsluitsel gegeven worden. Dit is een vrij teleurstellende conclusie, maar ook een conclusie die vragen oproept.

Vragen zoals zouden we andere resultaten bekomen hebben indien we andere landen in ons onderzoek opgenomen hadden, moesten we ook “rechtshandhaving” opnemen in de analyse van de verkiezingsprogramma ’s en kan het dat er in de Franse steden een aparte dynamiek bestaat waardoor deze steden uitzonderingen zijn en we wel een verband tussen regeringsdeelname en de steun voor rechts‑populistische en extreem‑rechtse partijen kunnen vaststellen wanneer we alleen op nationaal niveau gaan kijken? Dit zijn allemaal vragen die eventueel kunnen beantwoord worden in verder onderzoek.

 

 

Referenties

 

§ 1. Theoretische werken

 

  • CARTER, E.L., “Proportional representation and the fortunes of right-wing extremist parties” in West European Politics, 25, (2002), 3, pp. 125-146.

  • FARRELL, D.M., Electoral systems. A comparative introduction, Basingstoke, Palgrave, 2001, 241 p.

  • FENNEMA, M., Some theoretical problems and issues in the comparison of anti‑immigrant parties in Western Europe, Barcelona, Insititut de Ciències Politiques i Socials, 1996, 45 p.

  • GALLAGHER, M., “Proportionality, disproportionality and electoral systems” in Electoral Studies, 10, (1991), 1, pp. 33-51.

  • GREENSTEIN, F.I. en POLSBY, N.W., Strategies of inquiry, Reading,
    Addison-Wesley, 1975, 458 p.

  • HOLSTI, O.R., Content analysis for the social sciences and humanities, Reading, Addison-Wesley, 1969, 235 p.

  • IGNAZI, P., “The silent counter-revolution. Hypothesis on the emergence of extreme right-wing parties in Europe” in European Journal of Political Research, 22, (1992), 1, pp. 3-34.

  • JACKMAN, R.W. en VOLPERT, K., “Conditions favouring parties of the extreme right in Western Europe” in British Journal of Political Science, 26, (1996), 4, pp. 501-521.

  • KING, G., KEOHANE, R.O. en VERBA, S., Designing social inquiry. Scientific inference in qualitative research, New Jersey, Princeton University Press, 1994, 247 p.

  • KNIGGE, P., “The ecological correlates of right-wing extremism in Western Europe” in European Journal of Political Research, 34, (1998), 2, pp. 249-279.

  • KRIPPENDORFF, K., Content analysis an introduction to its methodology, Newbury Park, Sage, 1980, 191 p.

  • MUDDE, C., “The war of words defining the extreme right party family in Western Europe” in West European Politics, 19, (1996), 2, pp. 225-248.

  • NEUENDORF, K.A., The content analysis guidebook, Thousand Oaks, Sage, 2002, 301 p.

  • PARODI, J.L., “La proportionnalisation du système institutionnel ou les effets pervers d’un système sans contrainte” in Pouvoirs, 32, (1995), pp. 43-50.

  • REEVE, A. en WARE, A., Electoral systems. A comparative and theoretical introduction, London, Routledge, 2001, 190 p.

  • ROKKAN, S. en MEYRIAT, J., International guide to electoral statistics. Guide international des statistiques électorales, Den Haag, Mouton, 1969, 351 p.

  • SARTORI, G., Comparative constitutional engineering. An inquiry into structures, incentives and outcomes, Basingstoke, Macmillan, 1997, 217 p.

  • SHAMIR, M., “Changes in electoral systems as ‘interventions’: another test of Duverger’s hypothesis” in European Journal of Political Research, 13, (1985), 1, pp. 1-10.

  • TEGENBOS, G., “Overeenkomst en tegenstelling in de verkiezingsplatformen. Een analyse van de verkiezingsprogramma’s via de techniek van het programmogram” in Res Publica, 16, (1974), 3-4, pp. 425-449.

  • VAN DER HEYDEN, P., “Een analyse van verkiezingsuitslagen met behulp van correspondentieanalyse” in Kwantitatieve Methoden, 8, (1982), p. 19-34.

  • VERBEECK, G. “’Schaduwen uit het verleden’. Extremisme van rechts: definitie, ideologie en geschiedenis” in De Gids op Maatschappelijk Gebied, 85, (1994), 3, pp. 217-242.

 

§ 2. Bibliografisch materiaal voor de eigen studie

 

A. Bronnen

  • X, De indexcijfers beter begrijpen, FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, KMO, MIDDENSTAND EN ENERGIE, 10/10/2003, http://mineco.fgov.be/informations/indexes/indexes_nl_001.htm (WWW).

  • X, Landkaart Frankrijk, Europese Unie, s.d., http://europa.eu.int/abc/maps/members/france_nl.htm (WWW).

  • X, Landkaart Nederland, Europese Unie, s.d., http://europa.eu.int/abc/maps/members/neth_nl.htm (WWW).

  • X, Landkaart Oostenrijk, Europese Unie, s.d., http://europa.eu.int/abc/maps/members/austria_nl.htm (WWW).

  • X, “Le Front National conquiert Vitrolles à l’issue d’un duel avec la gauche” in LeMonde, 11/02/1997,6.

  • X, “Les résultats du premier tour des élections municipales” in Le Monde, 13/06/1995.

  • X, “Les résultats du second tour des élections municipales” in Le Monde, 20/06/1995.

  • X, “ L’ombre portée du Front National à Vitrolles” in Le Figaro, 11/02/1997, 6.

  • X, “Municipales 2001. Les résultats du premier tour” in Le Figaro, 13/03/2001.

  • X, Regiokaart Karinthië, Europese Unie, s.d.,

  • http://europa.eu.int/abc/maps/regions/austria/karnten_nl.htm (WWW).

  • X, Regiokaart Provence-Alpes-Côte d’Azur, Europese Unie, s.d.,

  • http://europa.eu.int/abc/maps/regions/france/provence_nl.htm (WWW).

  • X, “Supplément: les résultats du premier tour des élections municipales” in LeMonde, 13/03/2001.

  • X, “Supplément: les résultats du second tour des élections municipales” in LeMonde, 20/03/2001.

  • X, The real unemployment :Rotherham Economic Bulletin, http://www.rotherham.gov.uk/NR/rdonlyres/E83F7C76-5A11-4EA5-86B9-033A3DA3EFE9/0/Dec2002.pdf (WWW)

  • BUDGE, I., KLINGEMANN, H.D., VOLKENS, A., BARA, J. en TANNENBAUM, E., Manifesto Research Group: Standard coding categories used to code party election programmes, 2001, http://academic.csuohio.edu/kneuendorf (WWW).

  • BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 1999, Wahltag, Stichtag, Gesamtergebnis, Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

  • BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 1999, Länderergebnisse , Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

  • BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 1999, Download, Wählerstromanalyse, d’Hondt, Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

  • BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 2002, Wahltag, Stichtag, Gesamtergebnis, Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

  • BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 2002, Länderergebnisse , Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

  • BUNDESMINISTERIUM FÜR INNERES, Nationalratswahl 2002, Gesamtergebnis und Berechnungen nach d’Hondt-Download , Bundesministerium für Inneres (BMI), s.d., http://www.bmi.gv.at/wahlen/ (WWW).

  • CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Allochtonen per regio naar herkomstgroepering en geslacht, 1 januari, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

  • CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Consumentenprijsindexcijfers, reeks: alle huishoudens, totaal, 2000=100 , Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

  • CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Maandelijkse cijfers werkzame-, werkloze- en niet-beroepsbevolking, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

  • CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Verkiezingsuitslag en zetelverdeling Tweede Kamer, 2002, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

  • CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Verkiezingsuitslag en zetelverdeling Tweede Kamer, 2003, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

  • CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Verkiezingsuitslag van de Tweede Kamerverkiezingen, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

  • EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 43, Public opinion in the European Union, 1995, 222 p.

  • EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 48, Public opinion in the European Union, 1997, 194 p.

  • EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 52, Public opinion in the European Union, 1999, 236 p.

  • EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 56, Public opinion in the European Union, 2001, 256 p.

  • EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 58, Public opinion in the European Union, 2002, 301 p.

  • EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 60, Public opinion in the European Union, 2003, 282 p.

  • FREIHEITLICHE PARTEI ÖSTERREICHS, Einfach menschlich, 1999, 3 p.

  • FREIHEITLICHE PARTEI ÖSTERREICHS, 10-Punkte Programm, 2001, 4 p.

  • FRONT NATIONAL, 300 mesures pour la renaissance de la France: programme de gouvernement, Paris, Editions Nationales, 1993, 426 p.

  • FRONT NATIONAL, Programme du Front National, s.d., http://www.frontnational.com/pdf/programme.pdf (WWW).

  • GIRARDI, P., De zetelverdeling in Orange voor de verkiezingen van 1995, 09/03/2004 (Email).

  • INSTITUT NATIONAL DE LA STATISTIQUE ET DES ETUDES ECONOMIQUES, Indice mensuel des prix à la consommation Base 100 en 1990, Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques (INSEE), s.d., http://www.insee.fr (WWW).

  • INSTITUT NATIONAL DE LA STATISTIQUE ET DES ETUDES ECONOMIQUES, Tableau des valeurs de l’indice des prix à la consommation, base 100 en 1998, Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques (INSEE), s.d., http://www.insee.fr (WWW).

  • INSTITUT NATIONAL DE LA STATISTIQUE ET DES ETUDES ECONOMIQUES, Taux de chômage mensuel au sens du BIT par sexe et âge (en%), Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques (INSEE), s.d., http://www.insee.fr (WWW).

  • INSTITUT NATIONAL D’ETUDES DEMOGRAPHIQUES, Statistiques des flux d’immigration en France. Année 1995, Institut National d’Etudes Démographiques (INED), http://www.ined.fr/population-en-chiffres/France/fluxmigration/ immigration95.pdf (WWW).

  • INSTITUT NATIONAL D’ETUDES DEMOGRAPHIQUES, Statistiques des flux d’immigration en France. Année 1997, Institut National d’Etudes Démographiques (INED), http://www.ined.fr/population-en-chiffres/France/fluxmigration/ immigration97.pdf (WWW).

  • INSTITUT NATIONAL D’ETUDES DEMOGRAPHIQUES, Statistiques des flux d’immigration en France. Année 1999, Institut National d’Etudes Démographiques (INED), http://www.ined.fr/population-en-chiffres/France/fluxmigration/ immigration99.pdf (WWW).

  • LIJST PIM FORTUYN, Zakelijk met een hart, 2002, 7 p.

  • LIJST PIM FORTUYN, Politiek is passie, 2003, 34 p.

  • MARTINI, F., Onderzoek van La Documentation Française naar de lokale verkiezingsprogramma’s voor 1995 en 2001 van het Front National, 19/03/2004 (Email).

  • STATISTIK AUSTRIA, Arbeidslosenquoten, Statistik Austria, s.d., http://www.statistik.at (WWW).

  • STATISTIK AUSTRIA, Verbraucherpreisindizes, Statistik Austria, s.d., http://www.statistik.at (WWW).

  • STATISTIK AUSTRIA, Vorgemerkte Arbeitslose nach Ländern , Statistik Austria, s.d., http://www.statistik.at (WWW).

  • STATISTIK AUSTRIA, Statistisches Jahrbuch Österreichs, 2002.

  • THIERRY, X., “Immigration totale par grande zone géographique” moet nog verschijnen in Population.

B. Wetenschappelijke werken

 

  • X, Fortuyn: de opkomst, de moord, de nasleep, onuitg., 2002, 95 p.

  • X, Het fenomeen Fortuyn, Amsterdam, Meulenhof, 2002, 182 p.

  • ABELL, J.P., Racisme, vooroordeel en discriminatie. Bestrijding door beïnvloeding van de meerderheid met niet-juridische middelen, Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, 1991, 192 p.

  • ALBICHT, L., BILLIET, J. en HERMANS, P., Racisme: drie bijdragen rond de oorsprong, typologie, achtergronden en beleving van racisme, Brussel, Cultuur en Migratie vzw., 1991, 96 p.

  • BETZ, H.G., Radical right-wing populism in Western Europe, Basingstoke, Macmillan, 1994, 226 p.

  • BETZ, H.G. en IMMERFALL, S., The new politics of the right: neo-Populist parties and movements in established democracies, New York, St. Martin’s Press, 1998,
    268 p.

  • BIRENBAUM, G., Le Front National en politique, Paris, Balland, 1992, 358 p.

  • CAMUS, J.Y. en MONZAT, R., Les droites nationales et radicales en France: répertoire critique, Lyon, Presses universitaires de Lyon, 1992, 526 p.

  • CAMUS, J.Y. en CASTLETON, E., Extremism in Europe, La Tour d’Aigues, Editons de l’Aube, 1996, 397 p.

  • CAMUS, J.Y., L’extrême droite aujourd’hui, Toulouse, Milan Toulouse, 1997, 63 p.

  • CAMUS, J.Y., Le Front National: histoire et analyse, Paris, Laurens, 1997, 287 p.

  • CASTLES, F.G. en MAIR, P., “Left-right political scales: some expert judgements” in European Journal of Political Research, 12, (1984), 1, pp. 73-88.

  • CHEBEL D’APPOLLONIA, A., L’extrême droite en France: de Maurras à Le Pen, Brussel, Complexe, 1996, 519 p.

  • CHIANTERA-STUTTE, P., Das Europa der Antieuropäer: ein Vergleich von Lega Nord und FPÖ, Florence, European university institute. Department of political and social sciences, 2002, 27 p.

  • CHORUS, J., In de ban van Fortuyn: reconstuctie van een politieke aardschok, Amsterdam, Mets en Schilt, 2002, 343 p.

  • DAMEN, S., “Strategieën tegen extreem-rechts. Het cordon sanitaire onder de loep” in Tijdschrift voor Sociologie, 22, (2001), 1, pp. 89-110.

  • DEBRUYNE, E., Hitler, Haider: même combat?, Brussel, Labor, 2000, 85 p.

  • DE SCHAMPHELEIRE, H. en THANASSEKOS, Y., Extreem rechts in West-Europa. L’extrême droite en Europe de l’ouest, Brussel, VUB-Press, 1991, 407 p.

  • DEWACHTER, W., Het referentie-instrumentarium van de politologie, Leuven, Acco, 1983, ongepag.

  • DEWACHTER, W., Verkiezingstechnieken en machtsverwerving, Leuven, Acco, 2000, 204 p.

  • DEWACHTER, W., De mythe van de parlementaire democratie: een Belgische analyse, Leuven, Acco, 2001, 475 p.

  • DEWACHTER, W., Politieke Sociologie, Leuven, Acco, 2002.

  • DE WITTE, H., ELCHARDUS, M., KAVADIAS, D. en PELLERIAUX, K., Hoe racisme en rechts-extremisme bestrijden? Literatuurstudie naar strategieën en empirische analyse van gevoeligheden in de populatie, Brussel, Hoger Instituut voor de Arbeid van de KU Leuven en Centrum voor Sociologie van de Vrije Universiteit Brussel, 1996, 196 p.

  • DE WITTE, H. en KLANDERMANS, B., “Political racism in Flanders and the Netherlands: explaining differences in the electoral success of extreme right-wing parties” in Journal of Ethnic and Migration Studies, 26, (2000), 4, pp. 669-717.

  • DUMONT, S. Les brigades noires, l’extrême droite en France et en Belgique francophone de 1944 à nos jours, EPO, Berchem, 1983, 246 p.

  • DURANTON-CRABOL, A.M., L’Europe de l’extrême droite, Brussel, Complexe, 1991, 221 p.

  • EATWELL, R., en O’SULLIVAN, N., The nature of the right, European and American politics and political thought since 1789, London, Printer, 1989, 203 p.

  • EATWELL, R., “The rebirth of the ‘extreme right’ in Western Europe?” in Parliamentary Affairs, 53, (2000), 3, pp. 407-425.

  • EATWELL, R., Themes in right-wing ideology and politics series, London, Printer, s.d.

  • ELBERS, F. en FENNEMA, M., Racistische partijen in West-Europa: tussen nationale traditie en Europese samenwerking, Leiden, Stichting Burgerschapskunde, 1993, 176 p.

  • ELBERS, F., FENNEMA, M. en BALAI, L., Politiek racisme: oorzaken, denkbeelden en bestrijding, Leiden, Stichting Burgerschapskunde, 1994, 55 p.

  • FAUX, E., La main droite de Dieu: enquête sur François Mitterand et l’extrême droite, Paris, Seuil, 1994, 261 p.

  • FORTUYN, P., De puinhopen van acht jaar Paars, Uithoorn, Karakter, 2002, 186 p.

  • FORTUYN, P., Droomkabinet: hoe Nederland geregeerd moet worden, Amsterdam, Van Gennep, 2001, 221 p.

  • FRAEYS, W., “Les élections législatives du 17 décembre 1978. Analyse des résultats” in Res Publica, 21, (1979), pp. 309-328.

  • FRAEYS, W., “Les élections législatives du 13 octobre 1985. Analyse des résultats” in Res Publica, 28, (1986), pp. 213-233.

  • GRESS, F., JASCHKE, H.G. en SCHÖNEKÄS, K., Neue Rechte und Rechtsextremismus in Europa: Bundesrepublik, Frankreich, Grossbritannien, Wiesbaden, Westdeutscher Verl., 1990, 360 p.

  • HAINSWORTH, P., The extreme right in Europe and the USA, London, Printer, 1992, 320 p.

  • HAINSWORTH, P., The politics of the extreme right: from the margins to the mainstream, London, Printer, 2000, 322 p.

  • HAINSWORTH, P. en LOUGHLIN, J., “Coalitions in the new French regions” in MELLORS, L. en PIJNENBURG, B., Political parties and coalitions in European local government, London, Routledge, 1989, pp. 149-171.

  • HAINSWORTH, P. en MITCHELL, P., “France: the Front National from crossroads to crossroads?” in Parliamentary Affairs, 53, (2000), 3, pp. 443-456.

  • HARRIS, G., The dark side of Europe: the extreme right today, Edinburgh, Edinburgh university press, 1994, 265 p.

  • HOFFMAN, S., DES ACCORDS, M. en MEYNAUD, J., Le mouvement Poujade, Paris, Colin, 1956, 417 p.

  • HOWARD, M.M., “Can populism be suppressed in a democracy? Austria, Germany and the European Union” in East European Politics and Societies, 15, (2001), 1,
    pp. 18-32.

  • HUBERT, L., Jörg Haider, le successeur?, Brussel, Pire, 2000, 111 p.

  • KITSCHELT, H. en MCGANN, A., The radical right in Western Europe: a comparative analysis, Ann Arbor, The University of Michigan Press, 1997, 332 p.

  • KNIGHT, R., “Haider, the Freedom Party and the extreme right in Austria” in Parliamentary Affairs, 45, (1992), 3, pp. 285-299.

  • KUHN, R., “The threat of fascism in Austria” in Monthly Review, 52, (2000), 2,
    pp. 21-35.

  • LAKEMAN, E., “The case for proportional representation” in LIJPHART, A. en GROFMAN, B., Choosing an electoral system. Issues and alternatives, New York, Praeger, pp. 41-52.

  • LE PEN, J.M., Les Français d’abord, Paris, Carrère, 1984, 246 p.

  • LE PEN, J.M., La France est de retour, Paris, Carrère, 1985, 303 p.

  • LUTHER, R.K., Austria’s future and Waldheim’s past: the significance of the 1986 elections” in West European Politics, 10, (1987), 3, pp. 376-399.

  • LUTHER, R.K., “ Die Freiheitlichen” in DACHS, H., Handbuch des politischen Systems Österreichs. Die zweite Republik, Wien, Manz, 1997, pp. 286-303.

  • LUTHER, R.K., “The Freiheitliche Partei Österreichs: protest party or governing party?” in KIRCHNER, E.J., Liberal parties in Western Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1988, pp. 213-251.

  • LUTHER, R.K., “Austria: a democracy under threat from the Freedom Party” in Parliamentary Affairs, 53, (2000), 3, pp. 426-442.

  • MARCUS, J., The National Front and French politics. The resistible rise of Jean-Marie Le Pen, Basingstoke, Macmillan, 1995, 212 p.

  • MARICOURT, T., Les nouvelles passerelles de l’extrême droite: idées et mouvements passerelles entre la gauche et l’extrême droite, Levallois-Perret, Manya, 1993, 260 p.

  • MAYER, N., “Vote, Front National et malaise urbain” in Res Publica, 37, (1995), 2, pp. 189-195.

  • MAYER, N. en PERRINEAU, P., Le Front National à découvert, Paris, Presses de sciences politiques, 1996, 413 p.

  • MILZA, P., Fascisme français: passé et present, Paris, Flammarion, 1991, 465 p.

  • MONZAT, R., Enquêtes sur la droite extrême, Paris, Le Monde, 1992, 247 p.

  • MOUREAU, P., “’L’Autriche n’est pas une nation de nazis!’ Réflexion sur l’association au pouvoir du FPÖ. ” in PERRINEAU, P., Les croisés de la société fermée: l’Europe des extrêmes droites, La Tour d’Aigues, Editions de l’Aube, 2001, pp. 227-260.

  • ORFALI, B., L’adhésion au Front National: la minorité active au mouvement sociale, Paris, Kimé, 1990, 301 p.

  • PERRINEAU, P., Les croisés de la société fermée: l’Europe des extrêmes droites, La Tour d’Aigues, Editions de l’Aube, 2001, 425 p.

  • PERRINEAU, P., “Les étapes de l’implantation du Front National” in DELWIT, P., DE WAELE, J.M. en REA, A., L’ extrême droite en France et en Belgique, Brussel, Complexe, 1998, pp. 29-56.

  • PETITFILS, J.C., L’extrême-droite en France, Paris, PUF, 1983, 128 p.

  • PLENEL, E. en ROLLAT, A., La République menacée: dix ans d’effet Le Pen, Paris, Le Monde, 1992, 387 p.

  • ROSE, R., “The end of consensus in Austria and Switzerland” in Journal of Democracy, 11, (2000), 2, pp. 26-40.

  • STOUTHUYSEN, P., Extreem-rechts in na-oorlogs Europa, Brussel, VUB press, 1993, 176 p.

  • STOUTHUYSEN, P. “Het cordon sanitaire is een blok aan het been” in Samenleving en Politiek, 31, (1996), 3, pp. 15-17.

  • VAN EUWEN, D., “Toulon, Orange, Marignane, le Front National au pouvoir: un maléfice méridional” in VIARD, J. (ed.), Aux sources du populisme nationaliste, La Tour D’Aigues, Editions de l’Aube, 1996, pp. 97-131.

  • VERBEECK, G. en DE WITTE, H., “Culturele racisten, neo-nazi’s of papieren tijgers? Bespreking van recente Nederlandstalige literatuur over extreem-rechtse partijen in Europa” in Res Publica, 37, (1995), 2, pp. 263-270.

  • VIARD, J., “Dire l’extrême droite aux affaires. Toulon, Orange, Marignane et Vitrolles – France. ” in DELWIT, P., DE WAELE, J.M. en REA, A., L’ extrême droite en France et en Belgique, Brussel, Complexe, 1998, pp. 267-282.

  • VOERMAN, G. en LUCARDIE, P., “The extreme right in the Netherlands. The Centrists and their radical rivals” in European Journal of Political Research, 22, (1992), 1, pp. 35-54.

  • VON BEYME, K., “Right-wing extremism in Western Europe” in West European Politics, 11, (1988), 2, pp. 1-19.

  • WINOCK, M. (ed.), Histoire de l’extrême droite en France, Paris, Seuil, 1993, 323 p.

  • WITTE, E., Politiek en democratie: omtrent de werking van de Westerse democratieën in de 19de en de 20ste eeuw, Brussel, VUB-Press, 1996, 366 p.

C. Dagbladartikels

  • X., “Balkenende II kan naar koningin” in De Morgen, 24/05/2003, 12.

  • X., “CDA stuurt aan op kabinet met VVD” in De Financieel-Economische Tijd, 15/04/2003, 6.

  • X., “De lang gekoesterde droom van Jean-Marie le Pen” in De Financieel-Economische Tijd, 24/04/2002, 2.

  • X, “Extreem-rechts verovert vierde Franse stad” in De Financieel‑Economische Tijd, 11/02/1997.

  • X, “’FPÖ bewijst zichzelf als goede regeringspartij’” in De Standaard, 03/02/2001, 6.

  • X, “FPÖ-ministers dreigen met regeringscrisis” in De Financieel‑Economische Tijd¸ 5/09/2002, 5.

  • X, “FPÖ staat afwijzend tegenover Europees voorstel” in De Standaard, 30/06/2000, 5.

  • X, “FPÖ wil zonder Haider normale partij worden” in De Standaard, 03/05/2000, 6.

  • X, “Fractievoorzitter Lijst Pim fortuyn Mat HERBEN” in De Standaard, 17/05/2002, 7.

  • X, “Franse democratische partijen werpen dam op tegen extreem-rechts” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 04/02/1997.

  • X, “Haider opnieuw FPÖ-voorzitter” in De Standaard, 12/09/2002, 6.

  • X, “Haider ziet toch af van leiderschap FPÖ” in De Standaard, 19/09/2002, 5.

  • X, “Kandidaten van Lijst Pim Fortuyn” in De Standaard, 15/05/2002, 6.

  • X, “Klestil beëdigt ÖVP-FPÖ-regering” in De Financieel‑Economische Tijd, 05/02/2000.

  • X, “Le Pen blijft voorzitter Front National” in De Financieel‑Economische Tijd, 01/04/1997.

  • X, “Lijst Pim Fortuyn kiest geen opvolger” in De Standaard, 08/05/2002, 7.

  • X, “LPF sukkelde van crisis naar crisis” in De Standaard, 17/10/2002, 6.

  • X, “LPF vraagt koningin om kabinet te lijmen” in De Standaard, 21/10/2002, 6.

  • X, “ÖVP en FPÖ vormen weer coalitie” in De Standaard, 01/03/2003, 1.

  • X, “Programma van de Lijst Pim Fortuyn” in De Standaard, 08/05/2002, 7.

  • X, “Reportage: honderd dagen FPÖ-regering hebben de angst niet weggenomen” in DeStandaard, 19/05/2000, 6.

  • X., “Ruim 1,3 miljoen Fransen op straat tegen Jean-Marie le Pen” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 02/05/2002, 1.

  • X, “Thriller naar spannende ontknoping” in De Standaard, 15/05/2002, 1.

  • X, “Vier Franse steden vallen in extreem-rechtse handen” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 20/06/1995.

  • X, “Weer FPÖ-minister weg” in De Financieel‑Economische Tijd, 07/11/2002.

  • X, “Wijzen zijn kritisch voor FPÖ” in De Standaard, 09/09/2000, 7.

  • BRINCKMAN, B., “’FPÖ heeft het zelf verknoeid’” in De Standaard, 26/11/2002, 5.

  • COCHEZ, T., “Het politieke parcours van Pim Fortuyn” in De Morgen, 07/05/2002, 2.

  • DE COCK, J., “Oostenrijkse regering in problemen door succes FPÖ-referendum” in De Standaard, 22/01/2002, 7.

  • DE COCK, J., “Nederlanders vernederen paars” in De Standaard, 16/05/2002, 1.

  • DE COCK, J., “FPÖ-ministers dreigen met ontslag, Haider wil Sisyphus worden” in DeStandaard, 05/09/2002, 6.

  • DE COCK, J., “FPÖ-crisis wordt Oostenrijkse regering fataal” in De Standaard, 09/09/2002, 8.

  • DE COCK, J., “FPÖ maakt opnieuw kans op regeringsdeelname” in De Standaard, 18/02/2003, 5.

  • DE COCK, J., De Standaard, 18/01/2003, 1.

  • DE COCK, J., “Partijen positioneren zich in ijltempo voor verkiezingen” in De Standaard, 18/10/2002, 5.

  • DE COCK, J., “Balkenende laat niet in kaarten kijken” in De Standaard, 24/01/2003, 1.

  • DE COCK, J., “Kans op plaatsje in regering toch niet uitgesloten” in De Standaard, 24/01/2003, 8.

  • DE COCK, J., “Klein D66 helpt CDA en VVD uit de brand” in De Standaard, 08/05/2003, 8.

  • DELPUTTE, L., “De metamorfose van het FPÖ-programma” in De Morgen, 03/02/2000, 9.

  • DELPUTTE, L., “Tweeënhalfjaar FPÖ-regeringsdeelname” in De Morgen, 10/09/2002, 18.

  • DIERCKX, L., “Pim Fortuyn zet Nederlandse politiek op stelten” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 12/02/2002, 2.

  • DIERCKX, L. “Chirac verplettert Le Pen in tweede ronde verkiezingen” in DeFinancieel-Economische Tijd, 07/05/2002,8.

  • DIERCKX, L., “LPF lonkt naar regeringsdeelname” in De Financieel‑Economische Tijd, 17/05/2002, 7.

  • DIERCKX, L., “Nederlands regeerakkoord is zo goed als rond” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 29/06/2002, 6.

  • DIERCKX, L., “Oostenrijkse extreem rechtse FPÖ zoekt uitweg uit crisis” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 21/09/2002, 5.

  • DIERCKX, L., “Regiobestuurders Lijst Pim Fortuyn zeggen vertrouwen in fractieleider op” in De Financieel‑Economische Tijd, 08/10/2002, 6.

  • DIERCKX, L., “LPF-voorzitter eist vertrek van fractieleider” in De Financieel-Economische Tijd, 10/10/2002, 6.

  • DIERCKX, L., “CDA en PvdA op koers voor regeringsvorming” in De Financieel-Economische Tijd, 13/03/2003, 6.

  • DIERCKX, L., “LPF onstuitbaar op weg naar ondergang” in De Financieel-Economische Tijd, 12/07/2003, 5.

  • EECKHOUT, B., “Uit Franse verkiezingen zijn geen Belgische lessen te trekken” in DeMorgen, 13/03/2001, 9.

  • ERKUL, A., “Crisis bij LPF bereikt hoogtepunt” in De Morgen, 04/10/2002, 11.

  • JANSSENS, V., “FPÖ kondigt referendum aan over belastingsplan” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 28/08/2002, 4.

  • JANSSENS, V., “Voorzitter Oostenrijkse FPÖ neemt ontslag” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 02/11/2002, 11.

  • KONGS, W., “Riess-Passer pleit voor Haider als FPÖ-leider” in DeFinancieel‑Economische Tijd, 11/09/2002, 5.

  • KONGS, W., “Oostenrijkse FPÖ kiest Reichhold tot voorzitter” in
    De Financieel- Economische Tijd, 29/09/2002, 7.

  • KONGS, W., “Twee kandidaten voor partijvoorzitterschap LPF” in De Financieel-Economische Tijd, 11/10/2002, 6.

  • KURSTJENS, B., “Partijleider Lijst Pim Fortuyn stapt op” in
    De Financieel‑Economische Tijd, 09/08/2002, 5.

  • LEFEVERE, F., “Zes jaar lang met de nek aangekeken: Toulon” in De Morgen, 09/03/2001, 12.

  • LEFEVERE, F., “Als extreem-rechts verliest, kunnen we weer lachen” in DeMorgen, 10/03/2001, 9.

  • LEFEVERE, F., “Extreem-rechts boert slecht in Vitrolles” in De Morgen, 10/03/2001, 12.

  • LEFEVERE, F., “Kok:’Verkiezingen blijven op 15 mei’” in De Morgen, 08/05/2002, 4.

  • LEFEVERE, F. “Jean-Marie Le Pen dankt overwinning aan de gebeurtenissen en aan zichzelf” in De Morgen, 23/04/2002, 5.

  • LEFEVERE, F., “LPF afgeschreven als regeringspartner in Nederland” in DeMorgen, 23/04/2003, 11.

  • PANSAERTS, C., “Wie stopt Pim Fortuyn?” in De Financieel‑Economische Tijd, 26/03/2002, 2.

  • PANSAERTS, C., “Nederlandse LPF op zoek naar nieuwe lijsttrekker” in DeFinancieel-Economische Tijd, 06/12/2002, 5.

  • RABAEY, M., “Haiders FPÖ verliest” in De Morgen, 26/03/2001, 10.

  • RABAEY, M., “FPÖ-leiders willen Haider terug” in De Morgen, 19/09/2002, 15.

  • RABAEY, M., “Heisa bij Lijst Pim Fortuyn neemt toe” in De Morgen, 07/10/2002, 11.

  • SABBE, H., “De negen levens van Jean-Marie Le Pen” in De Morgen, 22/04/2002, 8.

  • SCHREURS, D., “Herben bereid tot lijsttrekkerschap LPF” in De Financieel-Economische Tijd, 07/12/2002, 4.

  • SOMERS, S., “Front National niet uitgeteld” in De Morgen, 13/03/2001, 9.

  • SONCK, S., “Haider wil niet deelnemen aan campagne FPÖ” in
    De Financieel‑Economische Tijd, 01/08/2002, 4.

  • SONCK, S., “Haupt nieuwe voorzitter Oostenrijkse FPÖ” in
    De Financieel‑Economische Tijd, 10/12/2002, 5.

  • SONCK, S., “Opnieuw crisis bij Lijst Pim Fortuyn” in De Financieel-Economische Tijd, 28/06/2003, 6.

  • VANEMPTEN, J., “Van links via populisme naar rechts” in
    De Financieel‑Economische Tijd, 18/12/2002, 12.

  • VANEMPTEN, J., “Nederlandse informateurs willen snel knopen doorhakken” in DeFinancieel-Economische Tijd, 23/04/2003,5.

  • VAN MUNSTER, R., “Een jaar van onrust” in De Morgen, 17/10/2002, 9.

  • WILLEMS, B., “Frankrijk stemt Le Pen weg” in De Morgen, 06/05/2002, 1.

  • WILLEMS, B., “’LPF zonder Pim Fortuyn is een recept voor chaos’” in De Morgen, 08/05/2002, 4.

  • WILLEMS, B., “Lijst Pim Fortuyn gaat voor de absolute macht” in
    De Morgen¸10/05/2002, 11.

 

 

Lijst van afkortingen

 

CDA

Christen Democratisch Appel

CPI

Consumentenprijsindexcijfers

D66

Democraten 66

FN

Front National

FPÖ

Freiheitlichen Partei Österreichs

ILO

International Labour Organisation

LN

Leefbaar Nederland

LPF

Lijst Pim Fortuyn

MNR

Mouvement National Républicain

NSDAP

Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei

ON

Ordre Nouveau

ÖVP

Österreichische Volkspartei

PFN

Parti des Forces Nouvelles

PS

Parti Socialiste

PvdA

Partij van de Arbeid

RPR

Rassemblement pour la République

SPÖ

Sozialdemokratische Partei Österreichs

UDF

Union pour la Démocratie Française

VdU

Verband der Unabhängigen

VVD

Volkspartij voor Vrijheid en Democratie

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] P. KNIGGE, “The ecological correlates of right-wing extremism in Western Europe” in European Journal of Political Research, 34, (1998), 2, p. 249.

[2] H. DE SCHAMPHELEIRE en Y. THANASSEKOS, Extreem rechts in West-Europa. L’extrême droite en Europe de l’ouest, Brussel, VUB-Press, 1991, 31.

[3] W. DEWACHTER, De mythe van de parlementaire democratie: een Belgische analyse, Leuven, Acco, 2001, 440.

[4] R.W. JACKMAN en K. VOLPERT, “Conditions favouring parties of the extreme right in Western Europe” in British Journal of Political Science, 26, (1996), 4, pp. 503-504.

[5] W. DEWACHTER, o.c., 442.

[6] P. STOUTHUYSEN, Extreem-rechts in na-oorlogs Europa, Brussel, VUB press, 1993, 8.

[7] E. WITTE, Politiek en democratie: omtrent de werking van de Westerse democratieën in de 19de en de 20ste eeuw, Brussel, VUB-Press, 1996, 149.

[8] C. MUDDE, “The war of words defining the extreme right party family in Western Europe” in West European Politics, 19, (1996), 2, p. 229.

[9] G. VERBEECK, “’Schaduwen uit het verleden’. Extremisme van rechts: definitie, ideologie en geschiedenis” in De Gids op Maatschappelijk Gebied, 85, (1994), 3, p. 218.

[10] K. VON BEYME in C. MUDDE, “The war of words defining the extreme right party family in Western Europe” in West European Politics, 19, (1996), 2, p. 232.

[11] C. MUDDE, l.c., pp. 228-229.

[12] ibid, p. 239.

[13] ibid, p. 228.

[14] R.W. JACKMAN en K. VOLPERT, l.c., p. 502.

[15] G. VOERMAN en P. LUCARDIE, “The extreme right in the Netherlands. The Centrists and their radical rivals” in European Journal of Political Research, 22, (1992), 1, p. 35.

[16] C. MUDDE, l.c., p. 229.

[17] P., PERRINEAU, Les croisés de la société fermée: l’Europe des extrêmes droites, La Tour d’Aigues, Editions de l’Aube, 2001, 16.

[18] R. EATWELL, “The rebirth of the ‘extreme right’ in Western Europe?” in Parliamentary Affairs, 53, (2000), 3, p. 411.

[19] P. PERRINEAU, Les croisés de la société fermée: l’Europe des extrêmes droites , o.c., 18.

[20] C. MUDDE, l.c., p. 231-232.

[21] ibid, p. 244.

[22] G. VERBEECK, l.c., p. 239.

[23] M.M. HOWARD, “Can populism be suppressed in a democracy? Austria, Germany and the European Union” in East European Politics and Societies, 15, (2001), 1, p. 19.

[24] P. PERRINEAU, Les croisés de la société fermée: l’Europe des extrêmes droites, o.c., 23.

[25] J.P. ABELL, Racisme , vooroordeel en discriminatie. Bestrijding door beïnvloeding van de meerderheid met niet-juridische middelen, Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, 1991, 8.

[26] H. DE WITTE, M. ELCHARDUS, D. KAVADIAS en K. PELLERIAUX, Hoe racisme en rechts extremisme bestrijden? Literatuurstudie naar strategieën en empirische analyse van gevoeligheden in de populatie, Brussel, Hoger Instituut voor de Arbeid van de KU Leuven en Centrum voor Sociologie van de Vrije Universiteit Brussel, 1996, 2.

[27] L. ALBICHT, J. BILLIET en P. HERMANS, Racisme: drie bijdragen rond de oorsprong, typologie, achtergronden en beleving van racisme, Brussel, Cultuur en Migratie vzw., 1991, 26.

[28] M. FENNEMA, Some theoretical problems and issues in the comparison of anti-immigrant parties in Western Europe, Barcelona, Institut de Ciències Politiques i Socials, 1996, 24.

[29] H. DE WITTE, M. ELCHARDUS, D. KAVADIAS en K. PELLERIAUX, o.c., 2.

[30] M. FENNEMA, o.c., 24.

[31] H. DE WITTE, M. ELCHARDUS, D. KAVADIAS en K. PELLERIAUX, o.c., 2.

[32] P. KNIGGE, l.c., p. 255.

[33] D.M. FARRELL, Electoral systems. A comparative introduction, Basingstoke, Palgrave, 2001, 163.

[34] P. KNIGGE, l.c., p. 256.

[35] P. KNIGGE, l.c., pp. 257-258.

[36] ibid., pp. 258-259.

[37] D.M. FARRELL, o.c., 162.

[38] M. SHAMIR, “Changes in electoral systems as ‘interventions’ another test of Duverger’s hypothesis” in European Journal of Political Research, 13, (1985), 1, p. 7.

[39] E. LAKEMAN, “The case for proportional representation” in A., LIJPHART en B., GROFMAN, Choosing an electoral system. Issues and alternatives, New York, Praeger, p. 46.

[40] M. SHAMIR, l.c., p. 8.

[41] G. SARTORI, Comparative constitutional engineering. An inquiry into structures, incentives and outcomes, Basingstoke, Macmillan, 1997, 34.

[42] ibid, 46.

[43] J.L. PARODI, “La proportionnalisation du système institutionnel ou les effets pervers d’un système sans contrainte” in Pouvoirs, 32, (1995), p. 44.

[44] G. SARTORI, o.c., 46.

[45] D.M. FARRELL, o.c., 163.

[46] G. SARTORI, o.c., 32.

[47] ibid, 32.

[48] P. KNIGGE, l.c., p. 260.

[49] P. KNIGGE, l.c., p. 260.

[50]
M. GALLAGHER, “Proportionality, disproportionality and electoral systems” in Electoral Studies,10, (1991), 1, p. 40.

[51] K.A. NEUENDORF, The content analysis guidebook, Thousand Oaks, Sage, 2002, p.25.

[52] ibid, p.55.

[53] W. FRAEYS, “Les elections legislatives du 17 décembre 1978. Analyse des résultats” in ResPublica, 21, (1979), pp. 312-316.

[54] W. FRAEYS, “Les elections legislatives du 13 octobre 1985. Analyse des résultats” in ResPublica, 28, (1986), p. 222.

[55] D.M. FARRELL, o.c., 157.

[56] H.G. BETZ, Radical right-wing populism in Western Europe, Basingstoke, Macmillan, 1994, 13‑14.

[57] N. MAYER en P. PERRINEAU, Le Front National à découvert, Paris, Presses de sciences politiques, 1996, 18.

[58] J. MARCUS, The National Front and French politics. The resistible rise of Jean-Marie Le Pen, Basingstoke, Macmillan, 1995, 12.

[59] P.STOUTHUYSEN, o.c., 31.

[60] P. PERRINEAU, “ Les étapes de l’implantation du Front National” in P. DELWIT, J.M. DE WAELE,. en A. REA, L’extrême droite en France et en Belgique, Brussel, Complexe, 1998, 29.

[61] H. KITSCHELT en A. MCGANN, The radical right in Western Europe: a comparative analysis, Ann Arbor, The University of Michigan Press, 1997, 94.

[62] N. MAYER en P. PERRINEAU, o.c., 21.

[63] P. PERRINEAU, “ Les étapes de l’implantation du Front National”, l.c., 30.

[64] P. STOUTHUYSEN, o.c., 32.

[65] F. ELBERS en M. FENNEMA, Racistische partijen in West-Europa: tussen nationale traditie en Europese samenwerking, Leiden, Stichting Burgerschapskunde, 1993, 52.

[66] N. MAYER en P. PERRINEAU, o.c., 29.

[67] F. ELBERS en M. FENNEMA, o.c., 51.

[68] P. PERRINEAU, “ Les étapes de l’implantation du Front National”, l.c., 35.

[69] J. MARCUS, o.c., 52-53.

[70] ibid, 59.

[71] P. PERRINEAU, “Les étapes de l’implantation du Front National”, l.c., 36-38.

[72] ibid, 39-40.

[73] ibid, 43.

[74] ibid, 47.

[75] J.Y. CAMUS, en E. CASTLETON, Extremism in Europe, La Tour d’Aigues, Editons de l’Aube, 1996, 124.

[76] H. DE SCHAMPHELEIRE. en Y. THANASSEKOS, o.c., 69.

[77] P. HAINSWORTH en P. MITCHELL, “France: the Front National from crossroads to crossroads?” in Parliamentary Affairs, 53, (2000), 3, p. 448.

[78] F. ELBERS en M. FENNEMA, o.c., 56.

[79] P.,HAINSWORTH en P. MITCHELL, l.c., pp. 450-451.

[80] B. EECKHOUT, “Uit Franse verkiezingen zijn geen Belgische lessen te trekken” in De Morgen, 13/03/2001, 9.

[81] X., “De lang gekoesterde droom van Jean-Marie le Pen” in De Financieel-Economische Tijd, 24/04/2002, 2.

[82] H. SABBE, “De negen levens van Jean-Marie Le Pen” in De Morgen, 22/04/2002, 8.

[83] B. WILLEMS, “Frankrijk stemt Le Pen weg” in De Morgen, 06/05/2002, 1.

[84] ibid, 1.

[85] C. MUDDE, l.c., p. 236.

[86] F. ELBERS en M. FENNEMA, o.c., 68.

[87] R.K. LUTHER, “Austria: a democracy under threat from the Freedom Party” in Parliamentary Affairs, 53, (2000), 3, p. 427.

[88] H.G. BETZ, o.c., 11.

[89] J.Y. CAMUS, en E. CASTLETON, o.c., 27.

[90] R.K. LUTHER, “Austria: a democracy under threat from the Freedom Party”, l.c., p. 428.

[91] ibid, p. 428.

[92] R.K. LUTHER, “The Freiheitliche Partei Österreichs: protest party or governing party?” in E.J. KIRCHNER, Liberal parties in Western Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1988, p.238.

[93] F. ELBERS en M. FENNEMA, o.c., 68.

[94] R.K. LUTHER, “The Freiheitliche Partei Österreichs: protest party or governing party?”, l.c., p. 238.

[95] R.K. LUTHER, “Austria: a democracy under threat from the Freedom Party”, l.c., p. 428.

[96] F. ELBERS en M. FENNEMA, o.c., 71.

[97] R.K. LUTHER, “ Die Freiheitlichen”, l.c., p. 286.

[98] R.K. LUTHER, “Austria: a democracy under threat from the Freedom Party”, l.c., p. 429.

[99] H.G. BETZ, o.c., 11.

[100] F. ELBERS en M. FENNEMA, o.c., 71.

[101] H.G. BETZ, o.c., 12.

[102] R.K. LUTHER, “Austria: a democracy under threat from the Freedom Party”, l.c., p. 429.

[103] C. MUDDE, l.c., p. 236.

[104] ibid, p. 236.

[105] F. ELBERS en M. FENNEMA, o.c., 72.

[106] H.G. BETZ, o.c., 13.

[107] R.K. LUTHER, “Austria: a democracy under threat from the Freedom Party”, l.c., p. 432.

[108] ibid, p. 441.

[109] L. DIERCKX, “Oostenrijkse extreem rechtse FPÖ zoekt uitweg uit crisis” in De
Financieel‑Economische Tijd
, 21/09/2002, 5.

[110] ibid, 5.

[111] X, Het fenomeen Fortuyn, Amsterdam, Meulenhof, 2002, 48.

[112] L. DIERCKX, “Pim Fortuyn zet Nederlandse politiek op stelten” in De Financieel-Economische
Tijd,
12/02/2002, 2.

[113] X, Fortuyn: de opkomst, de moord, de nasleep, onuitg., 2002, 11.

[114] Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie
wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan
ook, is niet toegestaan.

[115] L. DIERCKX, “Pim Fortuyn zet Nederlandse politiek op stelten”, l.c., 2.

[116] X, Het fenomeen Fortuyn, o.c., 83.

[117] ibid, 110.

[118] ibid, 50.

[119] ibid, 82.

[120] J. VANEMPTEN, “Van links via populisme naar rechts” in De Financieel-Economische Tijd,
18/12/2002, 12.

[121] X, Het fenomeen Fortuyn, o.c., 113-114.

[122] ibid, 113.

[123] F. LEFEVERE, “Kok: ‘Verkiezingen blijven op 15 mei’” in De Morgen, 08/05/2002,4.

[124] J. VANEMPTEN, “Van links via populisme naar rechts”, l.c., 12.

[125] J. DE COCK, “Nederlanders vernederen paars” in De Standaard, 16/05/2002, 1.

[126] L. DIERCKX, “Nederlands regeerakkoord is zo goed als rond” in De Financieel-Economische
Tijd,
29/06/2002, 6.

[127] B. KURSTJENS, “Partijleider Lijst Pim Fortuyn stapt op” in De Financieel‑Economische Tijd,
09/08/2002, 5.

[128] M. RABAEY, “Heisa bij Lijst Pim Fortuyn neemt toe” in De Morgen, 07/10/2002, 11.

[129] R. VAN MUNSTER, “Een jaar van onrust” in De Morgen, 17/10/2002, 9.

[130] J. DE COCK, “Partijen positioneren zich in ijltempo voor verkiezingen” in De Standaard,
18/10/2002, 5.

[131] C. PANSAERTS, “Nederlandse LPF op zoek naar nieuwe lijsttrekker” in
De Financieel-Economische Tijd, 06/12/2002, 5.

[132] D. SCHREURS, “Herben bereid tot lijsttrekkerschap LPF” in De Financieel-Economische Tijd,
07/12/2002, 4.

[133] J. DE COCK, “Kans op plaatsje in regering toch niet uitgesloten” in De Standaard, 24/01/2003, 8.

[134] J. VANEMPTEN, “Nederlandse informateurs willen snel knopen doorhakken” in
De Financieel-Economische Tijd, 23/04/2003, 5.

[135] J. DE COCK, “Klein D66 helpt CDA en VVD uit de brand” in De Standaard, 08/05/2003, 8.

[136] L. DIERCKX, “LPF onstuitbaar op weg naar ondergang” in De Financieel-Economische Tijd,
12/07/2003, 5.

[137] X, “Franse democratische partijen werpen dam op tegen extreem-rechts” in
De Financieel-Economische Tijd, 04/02/1997.

[138] J. VIARD, “Dire l’extrême droite aux affaires. Toulon, Orange, Marignane et Vitrolles – France”
in P. DELWIT, J.M. DE WAELE en A REA L’extrême droite en France et en Belgique, Brussel,
Complexe, 1998, 276.

[139] X, “Extreem-rechts verovert vierde Franse stad” in De Financieel‑Economische Tijd, 11/02/1997.

[140] P. HAINSWORTH en P. MITCHELL, l.c., p. 449.

[141] J. VIARD, l.c., 276.

[142] J.Y. CAMUS, en E. CASTLETON, o.c., 27.

[143] P. MOREAU,“’L’Autriche n’est pas une nation de Nazis!’ Réflexion sur l’association au pouvoir
du FPÖ. ” in P. PERRINEAU, Les croisés de la société fermée: l’Europe des extrêmes droites,
La Tour d’Aigues, Editions de l’Aube, 2001, 232.

[144] ibid, 233.

[145] P. MOREAU, l.c., 233.

[146] H. DE SCHAMPHELEIRE en Y. THANASSEKOS, o.c., 35.

[147] P. MOUREAU l.c., p. 253.

[148] F. MARTINI, Onderzoek van La Documentation Française naar de lokale
verkiezingsprogramma’s voor 1995 en 2001 van het Front National
, 19/03/2004 (Email).

[149] FRONT NATIONAL, 300 mesures pour la renaissance de la France: programme de
gouvernement
, Paris, Editions Nationales, 1993, 426 p.

 FRONT NATIONAL, Programme du Front National, s.d.,
http://www.frontnational.com/pdf/programme.pdf (WWW).

[150] P. HAINSWORTH en J. LOUGHLIN “Coalitions in the new French regions” in L. MELLORS,
en B. PIJNENBURG, Political parties and coalitions in European local government, London,
Routledge, 1989, p.169.

[151] P. FORTUYN, De puinhopen van acht jaar Paars, Uithoorn, Karakter, 2002, 186 p.

[152] X, De indexcijfers beter begrijpen, FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, KMO,
MIDDENSTAND EN ENERGIE, 10/10/2003,
http://mineco.fgov.be/informations/indexes/indexes_nl_001.htm.

[153] X, The real unemployment :Rotherham Economic Bulletin,
http://www.rotherham.gov.uk/NR/rdonlyres/E83F7C76-5A11-4EA5-86B9-
033A3DA3EFE9/0/Dec2002.pdf (WWW)

[154] CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Maandelijkse cijfers werkzame-, werkloze- en
niet-beroepsbevolking
, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d., http://statline.cbs.nl (WWW).

[155] INSTITUT NATIONAL D’ETUDES DEMOGRAPHIQUES, Statistiques des flux d’immigration
en France. Année 1995
, Institut National d’Etudes Démographiques (INED),
http://www.ined.fr/population-en-chiffres/France/fluxmigration/ immigration95.pdf (WWW).

[156] CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, Allochtonen per regio naar
herkomstgroepering en geslacht, 1 januari,
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), s.d.,
http://statline.cbs.nl (WWW).

[157] EUROPEAN OPINION RESEARCH GROUP, Eurobarometer 43, Public opinion in the
European Union
, 1995, 222 p.

[158] M. GALLAGHER, l.c., p. 40.

[159] ibid., p. 40.