De buitenlandse betrekkingen van Belgisch Congo aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog (1939-1940) (Benoît Van Maele) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
2.1 De Voorgeschiedenis van de Duitse aanspraken
Zowel in Europa als in Afrika werd het Belgisch grondgebied begrensd door de drie mogendheden, zijnde Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Als de Belgische politici zich vóór wereldoorlog II zelden inlieten met de kolonie, vormde het koloniale probleem, dat voortvloeide uit buitenlandse aanspraken, een uitzondering op de regel. Niet dat het op gelijke voet zou behandeld worden met de nationale politiek van de metropool, men had zelfs moeite om zijn bezorgdheid er omtrent in het openbaar toe te geven, maar men maakte zich zorgen eens het klimaat dat door woorden en plannen tot stand gekomen was, tot concrete gevolgen dreigde te leiden.
Bovenal ging het om een diplomatiek kat- en- muisspel die bedoeld was verdeling te zaaien, en eventueel de Duitsers enige compensatie te bieden voor het verlies dat zij geleden hadden na de eerste wereldoorlog, en de vernederende onderhandelingen van St-Germain-en-Laye , waarbij hun kolonies ontnomen werden.
De Conventie van Berlijn van 1885 en die van Brussel in 1890 waren akkoorden waarbij de internationale grootmogendheden de Kongo Vrijstaat en zijn grenzen erkenden.
Het open-deur-regime dat in Berlijn opgelegd was, gold als economisch-institutionele voorganger voor de latere mandaatgebieden die niet alleen onder controle stonden van het mandataire land, maar ook onder die van de Volkenbond.
Nauwelijks drie jaar nadat België het domein van Leopold II had overgenomen, opende de president van de Franse raad, Jean Caillaux, gesprekken met Duitsland rond een mogelijke herverdeling.
Tegelijkertijd plande men in het Foreign Office wanneer Kongo klaar zou zijn (economisch bankroet) om het onderwerp te kunnen vormen van een nieuwe conventie. De Frans-Duitse onderhandelingen bepaalde dat de naties die de Conventie van Berlijn ondertekend hadden , moesten samenkomen indien er sprake zou zijn van wijzigingen in het (economisch-juridisch) statuut van de kolonie.
Tijdens het interbellum wierp België zijn neutrale status af om een meer nationalistische koers te varen. Voor de kolonie vertaalde deze drang zich in een Belgiciseringspolitiek: koloniale propaganda, bevoordeling van Belgische belangen, een toename van Belgen in de kolonie in alle sectoren. De actie richtte zich in eerste plaats tegen de Zuid-Afrikaanse en Britse aanwezigheid in de koperprovincie[21]. De Belgiciseringspolitiek boekte resultaten, maar deze werden tenietgedaan door het uitbreken van de oorlog waar Kongo als reservoir voor de geallieerden meer dan ooit tevoren open stond voor het buitenland.
En dan was er nog het vergiftigde geschenk, Ruanda-Urundi, dat België in Versailles en St.-Germain–en-Laye verkregen had, nadat het er tijdens de eerste wereldoorlog slag had geleverd. Door het bezit van een mandaatgebied dat vroeger deel uitmaakte van het Duitse Rijk, kwam België op twee fronten in het vizier van Duitsland. Zijn eis om kolonies zou Duitsland door de regime wisselingen heen tot de tweede wereldoorlog herhalen. Eerst probeerde het dat op orthodoxe wijze door te trachten er mandaat over te krijgen via zijn lidmaatschap van de Volkenbond, later door in te spelen op zijn slechte economie en het onrecht dat men de Duitse natie aandeed.
De koloniale aanspraken zorgden er ook voor dat Buitenlandse Zaken zich moest inlaten met koloniale aangelegenheden en deze in Europa diplomatiek moest uitvechten opdat ze nooit op de Kongolese grond zouden beslecht worden. De koloniale keure legde de samenwerking van Buitenlandse Zaken en Koloniën op, maar verzekerde die niet.
Sommige organen droegen hiertoe bij, maar van een perfecte coördinatie was geen sprake. De achtergrond van de persoonlijkheden , het verschil tussen het koloniale milieu, waar men het niet zo nauw nam, en het diplomatieke konden niet anders dan leiden tot verschillende interpretaties van politiek-diplomatiek begrippen en de koloniale realiteit.
Al hadden de koloniale aanspraken niet geleid tot een herverdeling, hun invloed op de buitenlandse relaties van Kongo valt niet te ontkennen.
Ze tonen ook aan hoe België reageerde op de indirecte aanvallen op zijn kolonie : door te steunen op garanties en conventies en geen teken geven van vrees of bezorgdheid.
2.2 De koloniale aanspraken van Duitsland
2.2.1 Het kat en muisspel tussen de mogendheden
Duitsland heeft, vanaf het ogenblik waarop het opnieuw in staat was zijn militaire en economische macht te ontwikkelen, zijn recht opgeëist om deel te nemen aan de koloniale activiteit. Dit stelde de grootmachten voor een delicaat probleem.
De brief van 6 mei 1920 van Hymans, het departementshoofd, ter attentie van baron Moncheur, de toenmalige ambassadeur in Londen, was op de Duitse interesse. Hymans voorzag namelijk dat het gevaar van de Duitse aanspraken school in het krediet dat aan de makers ervan zou worden toegekend. Duitsland had reeds een deel van zijn prestige teruggewonnen, de andere grootmachten meenden een juiste politiek te voeren door concessies aan Duitsland toe te kennen. Deze toegevingen zouden kunnen leiden tot een teruggave van de vroegere Duitse kolonies of een herverdeling van het Afrikaanse continent , hetgeen in beide gevallen negatief was voor België en zijn kolonies.
Toen de Labourregering in 1919 gehoor gaf aan deze aanspraken, vond de Directie P van het ministerie van Buitenlandse Zaken, onder invloed van de gangbare ideeën en de publieke opinie, het nodig om documentatie bij te houden over deze potentiële bedreiging van de Belgische koloniale belangen.
De minister gaf de agenten in de buitendienst (ambassadeurs en hun staf) de opdracht zich te informeren omtrent de publieke opinie over het “koloniale probleem” in hun gastland. De nota die dit voorschreef was pas klaar of de Labourregering werd door een conservatieve vervangen, die er een ander standpunt op nahield, zodat de sfeer veranderde.
De nota werd toch behouden en rondgestuurd, omdat de aanspraken van Duitsland aanhielden en zelfs toenamen in het vooruitzicht van het Duitse lidmaatschap van de Volkenbond.
Zo werd het departement op de hoogte gebracht van een Duitse nota van 22 oktober 1924,die behelsde dat de Duitsers in hoofde van hun lidmaatschap wensten deel te nemen aan het systeem van mandaten dat binnen de Volkenbond bestond. Rond dezelfde periode (27 oktober 1924) hield de heer Marx een toespraak op het congres van de centrumpartij waarin hij het recht van Duitsland op “Lebensraum” erkende, dit wil zeggen, het recht om als natie vrij te zijn van militaire controle en bevoogding, en tevens om voor een groter Duitsland te ijveren, met teruggave van de ontnomen kolonies die voor Duitsland als afzetmarkten en toeleveringsgebieden levensnoodzakelijk waren.[22]
De stelling, die de Duitsers tot vervelens toe zullen herhalen om hun recht te verdedigen, kan als volgt worden omschreven:
Een natie met meer dan 60.000.000 inwoners en een beperkt territorium moet daarbuiten over gebieden beschikken die het de natie mogelijk maken zijn bevolkingsoverschot te kanaliseren en afzet te vinden voor zijn handel en industrie. De welvaart van Duitsland is ervan afhankelijk, en de welvaart van Duitsland is een voorwaarde om de verplichtingen inzake herstelbetalingen te kunnen nakomen. De vrede zal niet definitief teruggekeerd zijn zolang men geen recht zal gedaan hebben aan de Duitse koloniale aanspraken.
Wat dacht men in de Belgische departementen van deze stelling?
De Belgische functionarissen en juristen-politologen repliceerden dat een koloniaal domein voor geen enkele natie onontbeerlijk is, nergens heeft men te kampen met acute grondstoftekorten of demografische overlast.
Ze merken op dat de Duitse koloniale activiteit zeer bescheiden was en deze ondanks Duitslands opmerkelijke ontwikkeling van industriële en handelsactiviteiten. Vóór 1914 telde men slechts 6070 Duitsers in de tropische kolonies, waardoor hun demografische rechtvaardiging enigszins belachelijk overkomt. Dat Duitsland zonder kolonies het risico loopt economisch gewurgd te worden is evenzeer uit de lucht gegrepen: de handel met overzeese gebieden nam 0,5 % van de totale activiteit in beslag, en Duitsland importeerde slechts 3% van de producten die het nodig had uit die regio. Als afzetmarkt tekenden de vroegere koloniale gebieden één procent van de export terwijl Azië en de Verenigde Staten meer dan 50 % instonden. Dezelfde trend merken we bij de ex-Duits-Afrikaanse gebieden voor wat betreft de import van grondstoffen : Duitsland importeerde er 0,02% grondstoffen uit, terwijl de Verenigde Staten hun 85% van hun noden voorzag. Waar het Duitsland waarschijnlijk meer om te doen was, was om deze percentages te verhogen en een andere economie uit te bouwen. Ze stonden er ook op om hun grondstoffen en goederen met Duitse valuta te kunnen verhandelen.
Opmerkelijk is dat het de vroegere koloniale bedrijven zijn die de Duitse politici op het koloniale spoor zullen brengen. Organisaties als het Deutsch Kolonialgesellschaft en het latere Kolonial Reichsarbeitsgemeinschaft bestonden uit industriëlen en vroegere kolonialen die ervan droomden hun economische imperium terug te krijgen in de vorm van chartermaatschappijen waarbij gebieden in een soort concessie aan Duitsers verleend werden. Onder hen vond men mensen terug als Seitz, voormalig gouverneur van Kameroen, hooggeplaatste personen van bedrijven als Krupp en AEG. Zij zouden hun politici ertoe aanzetten om de Duitse kolonies terug te eisen op basis van allerlei drogredenen[23]. Vandaar dat de economische argumenten in de jaren twintig vooraan stonden. Hymans merkte van zijn kant op dat er een verschil is tussen nut en noodzakelijkheid van een koloniaal imperium. Duitsland kan zich perfect ontwikkelen en een belangrijke plaats innemen op de wereldmarkten zonder kolonies. Dit neemt niet weg dat het enig voordeel zouden kunnen halen uit het bezit van kolonies.[24]
Voor de Belgische betrokkenen is het duidelijk: de Duitse aanspraken zijn gericht op Afrika (en bv. niet op Oceanië), doch Duitsland in eer herstellen staat gelijk met het invoeren van een element van verdeeldheid en onrust. Duitsland is nergens een stabiliserende factor en de vrees dat de Duitse eisen zullen toenemen zodra Duitsland merkt dat zijn eisen kunnen ingewilligd worden, is reëel. Eerst zal het zijn kolonies terugeisen, dan zal het koloniale gebieden willen die in verhouding staan tot zijn bevolking.
De vrees in de Belgische koloniale kringen werd gevoed door het feit dat de Duitsers reeds vóór de eerste wereldoorlog op een verdelingsovereenkomst van Kongo aanstuurden bij Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
De Belgische kolonie was niet het enige mikpunt van onderhandelingen tussen grootmachten, ook Angola werd er het voorwerp van.
Deze precedenten waren voor de kleine koloniale naties een teken dat, als er kolonies afgestaan zouden worden, het niet de naties waren die over de meeste voormalige Duitse kolonies beschikten die het zouden doen, maar dat het een opoffering zou zijn ten koste van een kleine mogendheid, die zich zou moeten plooien naar de wensen van de grotere. De grote mogendheden zullen de door hen verworven gebieden niet teruggeven aan de verliezer van de “grande guerre”. In geval van toekenning zou Duitsland het er niet bij laten en opnieuw dromen van een Mittel-Afrika.
Hymans besluit dat het koloniale probleem niet enkel België betrof, maar dat het een belangrijke rol kon spelen door de grootmogendheden aan te moedigen om niet in te gaan op de Duitse eisen. Hiertoe moest men enkel het belang van de Afrikaanse vrede beklemtonen, waarmee de Europese vrede nauw verbonden was.
De nota van Hymans hieromtrent, die hij aan de minister van Koloniën (Franck) overhandigde, was niet enkel een teken van afwijzing van de Duitse aanspraken, maar tevens een weigering om de vroegere Duitse kolonies af te staan. Hymans vroeg de minister of hij deze nota als circulaire kon gebruiken voor de Belgische vertegenwoordiging in het buitenland. Tussen deze vraag en het opsturen van de nota vond een regeringswissel plaats, waardoor Vandervelde Hymans opvolgde aan het hoofd van het departement en Carton Franck als minister van Koloniën.
De nieuwe minister stemde volledig in met de nota die opgesteld werd door de sectie van Hymans, (waar we onder andere O. Louwers in terug vinden) maar Vandervelde gaf uiting aan zijn onenigheid met bepaalde punten.
… “Mais j’estime que nous commettrions une lourde faute en annonçant notre opposition à ce que l’Allemagne, une fois entrée dans la Société des nations, soit admise à participer au régime des mandats.”[25]
Deze toegeeflijke houding van Vandervelde is toe te schrijven aan zijn principieel afkeuren van de overdrachten die in Versailles plaatsvonden enerzijds -
… “La confiscation au profit d’autres puissances, des colonies allemandes est, à mon sens , une des dispositions territoriales les plus discutables, pour ne pas dire les plus critiquables, du Traité de Versailles.”[26] -
en in het gevaar dat school in een directe tegenstand van België tegen het toekennen van het mandaatsysteem aan Duitsland eens het lid zou zijn van de Volkenbond, anderzijds.
“Si la Belgique se mêlait de cette affaire, pour encourager d’autres puissances , telles que la France ou l’Angleterre , à maintenir cette exclusion, elle commettrait, à mon sens , une injustice et , en matières internationale comme en toute autre, les injustices se paient à intérêts composés.”[27]
In zijn brief van 22 augustus 1925,waarin deze bemerkingen voorkwamen, keurde Vandervelde de nota van Louwers-Hymans af. Hij wil er met Louwers een nieuwe opstellen.
Het najaar van 1925 werd getekend door Locarno en de intrede van Duitsland in de Volkenbond. Er heerste een bijzondere opwinding en verschillende persorganen lieten zich hierdoor meeslepen, in die mate dat men in Portugal dacht dat men binnen het kader van Locarno Portugese mandaatgebieden aan Duitsland zouden worden teruggeven. Het was geen geheim dat Streseman, onder lichte druk van koloniale groeperingen als het Deutsche Kolonialgesellschaft, het probleem zo vaak mogelijk aankaartte zonder er echter een eis van te maken aangezien zijn politiek gericht was op verzoening.
Dit werd de aanleiding voor het eerste bezoek van M. de Castro, ambassadeur van Portugal in Brussel, aan de minister van Buitenlandse Zaken op 9 december 1925. Deze verzekerde hem dat er noch te Locarno noch te Londen in die zin werd gepraat. De Duisters hadden uiteraard gevraagd hun ooit een kolonie in mandaat toe te kennen, maar er is nooit over de opoffering van een bestaande kolonie van Portugal gepraat.
Indien dit het geval zou zijn, verzekerde de minister, dan zou België er klacht tegen indienen. Het was tijd dat Portugal en België een nauwere band gingen onderhouden als metropolen van buurkolonies.
Opnieuw krijgt Louwers[28] de opdracht een nota in deze zin over een nauwere samenwerking tussen België en Portugal op te stellen. De nota was echter negatief:
“Je ne vois pas de base convenable pour un accord africain entre la Belgique et le Portugal seuls.”[29]
Louwers zag wel het nut in van een veralgemening van het debat. Koloniale belangen hebben te alle tijden gediend als voorwendsels voor conflicten tussen naties. Men zou de koloniale mogendheden ertoe moeten brengen om een gezamenlijke verklaring af te leggen waarin ze de soevereiniteit en integriteit van de Afrikaanse kolonies zouden erkennen. Zulk een verklaring zou de Duitse aanspraken volledig onmogelijk maken en dit zou de vrede zeer ten goede komen. Aangezien geen enkele grootmogendheid de kolonies die zij verkregen heeft wil afstaan en aangezien het opofferen van de bezittingen van kleinere naties als Portugal en België niet kan gedoogd worden, waarom zou men de Duitsers dan nog langer laten dromen? Louwers opteerde voor een duidelijke, categorieke houding waarbij we de wereld moeten laten weten dat we onze kolonie en mandaatgebieden niet zouden laten aantasten.
“Il est certain que le jour où les Puissances coloniales (ce serait le cas pour nous) seront assurées qu’en laissant pénétrer dans leurs colonies des sujets allemands, elles n’auront pas à redouter les intrigues et les manigances politiques de ceux-ci , elles pourront se montrer très libérales dans leur politique d’admission de ces étrangers.” [30]
Deze verklaring zou nog een ander voordeel met zich meebrengen:
“Le problème de la rive gauche du Congo tire son importance de la crainte que nous inspire l’éventualité de l’établissement sur cette rive d’une grande puissance.”[31]
Ook later zou blijken welk belang deze grensverdeling had. De grens van de Belgische kolonie bevindt zich in het midden van de Kongostroom, hetgeen problemen met zich meebracht[32] (cfr. infra, casus: Togo-motorboot).
“Le problème perdra donc de son importance le jour où la pérennité de la puissance portugaise sur l’Angola sera consacrée par un accord international.”[33]
Het voortbestaan en erkennen van de grens tussen de twee kolonies zou de druk reeds doen afnemen op deze gebieden.
Deze oplossing hield wel het risico in dat Duitsland in de onderhandelingen zou tussenkomen en, aangezien het geen territorium in de regio had, economische en andere voordelen ter vergoeding zou opeisen. Het was zeker niet de bedoeling om tot een tweede conferentie van Berlijn te komen of tot een herschikking van de mandaten.
Een koloniaal Locarno, zoals Vandervelde het noemde, zou echter voor vele complicaties gezorgd hebben.
Volgens het diensthoofd van het departement kan een dergelijk akkoord alleen betrekking hebben op kolonies waarover de onderhandelende naties soeverein beschikken, en niet op mandaten die onder de bevoegdheid vallen van de Volkenbond[34]. Vooraleer men tot zulke onderhandelingen kon komen, moest er een toenadering plaatsvinden tussen de Belgische en Portugese regeringen. Hiervoor zou men de kabinetschef van de koning raadplegen nadat men hem de nota overhandigd had. Laten we er hierbij even op wijzen dat de Koning in koloniale aangelegenheden duidelijk omschreven maar in hoofdzaak theoretische bevoegdheden heeft, maar dat hij sinds 1908 en vooral na de jaren 1920-30 niet veel gewicht meer in de schaal te werpen heeft.
Hieraan voegde de kabinetschef van Vandervelde, M. Rolin, nog toe:
“Je crois que même réduire dans les proportions indiquées par Monsieur le Ministre , toute suggestion tendant à stabiliser la carte de l’Afrique se heurtera à la plus violente opposition de l’Italie”
De agressieve houding van Italië en later van zijn propagandapers, zouden een negatieve invloed hebben op de diplomatieke relaties tussen de betrokken landen.[35]
Het is niet toevallig dat Gouverneur Generaal Ryckmans de Italianen anno ‘39 meer vreesde dan een mogelijke Duitse aanval. Nog vóór Italië zich aansloot bij de oorlog van Duitsland tegen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, zou de vertegenwoordiger van de koning in de kolonie zijn minister de toestemming vragen om dezelfde maatregelen te treffen tegen Italiaanse onderdanen als tegen Duitse.
Zoals wel eens vaker gebeurde in de Belgische politieke kringen, verslapte de aandacht voor de koloniale problematiek en werden er geen passende maatregelen genomen, totdat Amery[36], Brits minister van Koloniën, het nodig vond om de Duitse koloniale aanspraken af te wijzen, aangezien Duitsland, naar zijn mening, helemaal geen kolonies nodig had om zijn natie te herstellen. Toen werd de studie van Louwers weer bovengehaald en aangepast. Hoewel Vandervelde het in het algemeen eens was met Louwers’ these die hernomen werd door Amery, heeft hij het volgende over de laatstgenoemde te melden:
“M. Amery est un jungoe de la pire espèce et ce ne sont pas ses déclarations qui pourront jamais influencer en quoi que ce soit ma politique en ce qui concerne les colonies.”[37]
Amery zou dat zelfs niet kunnen, maar hier valt reeds op dat het de internationale sfeer was die de koloniale problemen weer ter sprake bracht, en deze sfeer werd grotendeels bepaald door de Europese grootmogendheden en niet door België.
Ondertussen heeft de onvermoeibare Louwers in Lissabon een gesprek gehad met de minister van Buitenlandse Zaken van Portugal, Betencourt.
De Portugese minister deelde de mening van Louwers en wenste er zelfs andere mogendheden bij te betrekken die de Duitse aanspraken met argwaan bekeken. Volgens zijn informatie vreesde Brazilië dat de Atlantische handel eronder zou lijden indien die voor Duitsland toegankelijk werd doordat het een territorium in Afrika kreeg. De minister drong erop aan dat deze bedenking doorgegeven zou worden aan zijn Belgische collega. Maar tegelijkertijd (maart-april1927) informeerde baron Cartier de Marchienne, toen ambassadeur in Washington, over campagnes die in de VS ten voordele van de Duitse eisen werd gevoerd. In zijn brief van 5 april 1927 verwoordt hij ze als volgt:
“l’Allemagne a besoin de colonies ; il faut lui donner satisfaction en reprenant à la Belgique et au Portugal une partie de leurs possessions coloniales.”[38]
Dertien dagen later ontving men op Buitenlandse Zaken een brief van de ambassadeur in Londen, Baron Mocheur, waarin gelijkaardige campagnes gemeld worden. Ditmaal liet het departement er geen gras over groeien: op respectievelijk 18, 19 en 20 mei werd een nota gestuurd naar de ambassadeurs in Washington en Londen en aan de Koning. In deze brief werd eindelijk het standpunt van de regering, ten opzichte van de Duitse aanspraken, duidelijk naar voor gebracht:
…“En ce qui vous concerne , je vous demanderais de faire entendre dans toutes les milieux où vous avez de l’influence une note qui serait inspirée de ces considérations:
1°) la suggestion de résoudre le problème soulevé par les revendications coloniales de l’ Allemagne par un remaniement de la carte d’Afrique, au détriment de la Belgique et du Portugal , est profondément injuste.”[39]
Om dit te accentueren wijst de nota het opmerkelijke koloniale werk dat België in Kongo gerealiseerd heeft en merkt op dat ten opzichte van zijn bevolking België geen disproportioneel imperium heeft als men het vergelijkt met het Engelse, Franse of Nederlandse imperium.
2°) L’expansion coloniale de l’Allemagne au dehors est un problème qui ne doit pas être envisagé exclusivement sous l’angle de l’octroi à l’Allemagne de possessions coloniales. Un grand nombre de Puissances, même Puissances très peuplées, n’ont pas non plus de colonies , et - sans parler de l’Italie dont on connaît aussi les aspirations- n’en revendiquent pas.
3°) En tout cas, on doit savoir partout qu’entretenir un état d’esprit qui pourrait pousser l’Allemagne à accentuer ses revendications coloniales, au détriment des Puissances comme la Belgique, n’est pas un bon moyen de favoriser la paix. On créerait, au contraire, un grave conflit si jamais on voulait passer aux actes.”[40]
De positie van België ten opzichte van de Duitse aanspraken was meer uitgesproken dan voordien. Tot dan sprak men beleefd tegen en moesten de ambassadeurs slechts informeren over de publieke opinie en de pers. Als oplossing voor het probleem van de mandaatgebieden was een unaniem akkoord nodig, en als het tot toegevingen moest komen, dat deze dan in verhouding zouden staan tot de verkregen gebieden. Hierdoor week het Belgische standpunt scherp af van dat van Frankrijk en Engeland, de grootmogendheden die door Duitsland benaderd werden en die beide ook Duitse gebieden verkregen hebben. Er werd aangedrongen op een unanieme stellingname waarbij rekening zou gehouden worden met het standpunt van België, opdat niets over het hoofd van de Belgen heen zou worden beslist.
“4°) la question des mandats doit être envisagée à part: elle ne peut être résolue que par l’accord unanime des Puissances intéressées; la Belgique en est.
…et si sacrifices dans ce domaine doivent être accomplis , ils doivent être proportionnels à la part que chacun a reçue.”[41]
De 20ste juli 1928, verving M. Hymans opnieuw Vandervelde op de post die hij in 1924 verlaten had. Hij bewerkte op zijn beurt de brief van Vandervelde daterende van 18 mei 1927. Zijn versie verschilde amper van hetgeen Vandervelde had opgesteld op het besluit na, waar men deze gedachte terugvindt:
… “le Congo Belge ne courra aucun danger si la Belgique manifeste sans équivoque sa volonté de ne pas se laisser dépouiller de ses possessions coloniales, dut-elle, à cet effet, défendre ses possessions par les armes et si corrélativement à cette volonté elle a soin de veiller de tenir toujours à la hauteur des besoins de la défense militaire de la colonie.”[42]
Dit bijhouden van de Force Publique in de nodige bewapening zal leiden tot de herbewapening van de FP die de zaak zozeer zou vooruithelpen, zodat men op de vooravond van de oorlog over erbarmelijke defensie beschikte voor de kolonie (cfr. infra : koloniale verdediging). Hymans drong erop aan dat de Belgische vertegenwoordigers deze wil tot het behoud van het koloniale werk onder Belgische voogdij telkenmale naar voor zouden brengen om de Duitse aanspraken te counteren. Deze gedachte tot een gekende en vertrouwde notie maken is voor hem de beste remedie tegen de Duitse opdringerigheid en de toegeeflijkheid van de andere mogendheden:
… “c’est la meilleure façon de couper court à toute velléité qu’on pourrait y avoir de remettre en question le statut de la Belgique en Afrique”[43]
Van Zeeland hernam zowel de brieven en aanpassingen van Vandervelde als die van Hymans, als illustratie in een brief die hij de 31 mei 1935 naar de ambassadeur in Berlijn opstuurde. Hiermee wou hij bevestigen dat de Belgische politiek betreffende de koloniale aangelegenheden steunde op de verdediging van het principe van de integriteit van onze overzeese bezittingen. Hij droeg de ambassadeur ook op niet te laten blijken dat de Belgische wil om deze integriteit te behouden, zou verminderen.
2.3 Mandataire aangelegenheden in 1925-27
Het mandaat over Ruanda-Urundi werd aan België toegekend door een beslissing van het Hooggerechtshof van de vredesconferentie op 22 augustus 1919. Het op punt stellen van de administratie die aan Kongo verbonden werd en zo onder gelijke wetgeving viel, nam heel wat tijd in beslag maar was van kapitaal belang voor het rendement van het mandaat. Ruanda-Urundi kreeg een eigen vice-gouverneur generaal, hoewel men rekening bleef houden met het speciaal statuut van de verkregen gebieden. De Duitse regering kwam dit te weten en protesteerden via hun ambassadeur in Brussel , de Keller.
Op 28 maart overhandigde deze een nota waarin Duitsland erop wees dat België, door deze wet, inbreuk zou plegen op het artikel 22 van het verdrag van Versailles[44]. België zag in deze abusieve Duitse interventie in onze interne aangelegenheden een gevaarlijk precedent dat Duitsland in de toekomst niet ongebruikt zou laten liggen. Op 27 april convoceerde Hymans de Duitse ambassadeur. Het onderhoud had meer weg van een berisping en bracht een ongenuanceerde, en strenge, houding van het departement naar voor.
Men had er geen voorstudies of eindeloze discussies voor nodig gehad om het standpunt tegenover Duitsland te bepalen. Het ministerie had eindelijk klare taal gesproken en zijn tanden getoond.
Ondanks hun terugtrekkende houding zouden de Duisters het daarbij niet laten : de 12de augustus werd het voorlopig commercieel akkoord tussen Duitsland en België, daterend van 4 april 1925, in de Reichstag besproken.
Een aantal sprekers, waaronder Dr. Schnee die de vroegere gouverneur was van het Duitse Oost-Afrika, brachten kritiek uit op het Belgische wetsvoorstel. De toenmalige minister van buitenlandse zaken , Streseman , duidde op hun demarche bij het Belgische minister van Buitenlandse Zaken en het antwoord van deze laatste ; namelijk dat de Volkenbond hier bevoegdheid over had. Streseman beloofde dat de Duitse overheid de nodige procedures en aanvragen zou verrichten om bij de Volkenbond te protesteren[45]. Dit kreeg vorm met het Duitse memorandum dat op 25 september werd ingediend bij de Volkenbond tegen de, ondertussen goedgekeurde en gestemde, Belgische wet van 21 augustus.
Het memorandum was scherper gesteld dan de nota van 28 maart, en wees op de Belgische weigering om het Duitse standpunt te onderzoeken of in acht te nemen. Duitsland beriep zich als contracterende partij om de wet aan te vechten die een verdekte aanhechting van het mandaat beoogde.
De samenkomst van de mandaten commissie van de Volkenbond de 25ste oktober stond in het teken van het onderzoek van het Belgische rapport over Ruanda-Urundi dat door Halewijck de Heusch, directeur generaal van het ministerie van Koloniën, uiteenzette en verdedigde. De wet van 21 augustus werd toegelicht maar op geen enkele moment en door geen enkel lid van de commissie werd het Duitse memorandum aangehaald. Hetgeen niet verwonderlijk is aangezien er geen Duitse vertegenwoordiging was in de mandatencommissie van de Volkenbond.
Ondertussen was er Locarno geweest en was Duitsland virtueel lid van de Volkenbond, men vermeed dus liever incidenten. De behandeling van het koloniaal vraagstuk in de Volkenbond hing af van de mandatencommissie waar Duitsland geen vertegenwoordiger maar vele tegenstanders had.
Niemand was er echt voor te vinden, zelfs Vandervelde voorzag zijn Franse en Britse collega’s van juridische en institutionele argumentatie om de Duitse aanwezigheid te beletten. Het zou dan ook pas twee jaar later zijn dat Duitsland, in mei 1927, een officieel aanvraag doet om een vertegenwoordiger aan te duiden in de mandaten commissie. Vooral van Belgische kant liet men zijn ongenoegen weten door de mond van Pierre Orts, lid van de commissie. Hij verdedigde eerst de stelling dat de commissie een technisch orgaan was, en niet over kwesties hoorde te debatteren met een politiek karakter, om daarna aan te tonen welke nefaste invloed een Duitse vertegenwoordiger binnen de commissie kon hebben.
Het protest van Orts viel niet in dovemans oren, maar kon de zaak enkel vertragen. In haar sessie van september 1927 duidde de raad van de Volkenbond dan eindelijk een Duitse vertegenwoordiger, Dr. Kalst, als lid van de mandaatcommissie. Zijn invloed was, tegen de verwachtingen in, gering en verstoorde de werkzaamheden niet.[46]
Hoewel Duitsland zijn vroegere kolonies terugwenste, werden deze nooit geviseerd. Men kon er niet één afstaan zonder de andere teug te geven.
Dit vormde juist de reden van de latere Britse inspanningen om een ander gebied te zoeken als compensatie. Dat ander gebied zou noch van hen , noch van Frankrijk zijn. Er bleven dus maar weinig mogelijkheden over.
2.4 Belgische pogingen om het koloniaal- en grondstoffenprobleem op te lossen
Tot hiertoe hebben we slechts het kat-en-muisspel van Duitsland en het defensieve België bekeken. Ten overstaan van de eisen en aanspraken werden allerlei defensieve argumenten naar voor gebracht.
Er werden echter ook constructieve oplossingen bedacht, die creatief waren en niet enkel defensief.
Er was een tijd waarin men met ruime economische toegevingen koloniale aanspraken kon sussen, of met andere woorden een verzoeningspolitiek kon voeren op basis van concessies. Maar sinds de conventie van Berlijn zouden verdere toekenningen enkel uitstel gebracht en geen afstel.
Eind 1925 werden er afspraken gemaakt waarbij de ontvangende naties verklaarden hun nieuwe territoria te willen behouden, maar beloofden zich zeer liberaal op te stellen ten opzichte van de vroegere vijandelijke staten. Deze laatste suggestie werd pas uitgewerkt in 1929.
De conventie van St.-Germain had voorzien dat men tien jaar na datum weer zou samenkomen om aanpassingen door te voeren die de ervaring als noodzakelijk zou hebben aangewezen.
De houding die België zou aannemen werd in een voorafgaande nota uiteengezet.[47]
De Belgen besloten om een veralgemening aan te vragen van het regime van de Conventie in plaats van een afschaffing ervan.
Tijdens de vredesconferenties in 1919 had de Belgische delegatie gevraagd om de principes van de conventie van Berlijn over heel Afrika uit te breiden, zij het met aanpassingen aan de toenmalige situatie. De delegatie maakte zich geen illusies over het lukken van dit voorstel en wilde met de afwijzing ervan over een extra argument en rechtvaardiging beschikken om deze principes te wijzigen voor de eigen gebieden.
… “ Mais il feraient spontanément et en commun une déclaration aux termes de laquelle ils s’engageraient à établir dans leurs territoires coloniaux le régime de l’égalité économique et à y appliquer les conventions conclues en matière d’établissement, etc. Corrélativement, les Puissances coloniales prendraient entre elles l’engagement de veiller au maintien de l’intégrité territoriale de leurs pays d’outre-mer et de s’assister mutuellement si on cherchait à y porter atteinte.”[48]
Dit soort “Locarno coloniale” zoals Vandervelde deze suggestie in 1925 noemde, kwam er nooit, maar het bracht wel een bestaande onenigheid naar boven tussen het ministerie van Koloniën en dat van Buitenlandse Zaken. Zoals we weten is hun samenwerking inzake de buitenlandse relaties van de kolonie bepaald in de koloniale keure van 1908.
Ook op andere vlakken bleek er onenigheid tussen beide departementen[49], dit is blijkbaar een gewoonte in de administratie, en zou een gezond teken kunnen zijn van onafhankelijk bestuur en individualiteit. Het wordt echter een probleem wanneer men in een crisissituatie ten opzichte van het buitenland een principiële positie moet innemen.
Hymans, toen chef van het departement, gaf de voorkeur aan het voorstel zoals Vandervelde het had gedaan in 1925, maar besloot evenwel, zonder een positie in te nemen, het advies te vragen van de diplomatieke commissie en dit advies vervolgens door te geven aan de minister van Koloniën.[50]
Deze laatste, Jaspar, antwoordde hem in een nota van de bevoegde dienst van zijn departement, waarin hij zich bij zijn standpunt aansloot.
Ze verwierpen de stelling die Buitenlandse Zaken verdedigde en beoogden een mogelijke wijziging van de conventie.
“à faire réduire dans toute la mesure du possible la Convention de St Germain, voire si possible à la faire disparaître.”[51]
Deze onenigheid stak weer de kop op in 1933, toen de sympathisanten van Duitsland ten alle koste vrede wensten, in die mate dat ze de Duitse aanspraken vóór waren. In Frankrijk ontstonden groeperingen die voor een gemeenschappelijke exploitatie van de kolonies waren onder de hoede van de Europese mogendheden. Deze groepering was verwant aan de “Pan Europe”-groep van graaf Coudenhove-Kalergi. De Franse minister van Koloniën, M. Sarraut, stond er niet afwijzend tegenover. Vrezend voor een Japanse hegemonie in het Aziatische continent, vond Sarraut dat Europa zich op Afrika moest concentreren.
Om dit te verwezenlijken wou hij een overeenkomst bereiken tussen de Europese mogendheden, Duitsland inbegrepen, om tot een rationele verdeling te komen van de exploitatie van Afrika. De Franse minister houdt deze ideeën niet geheim en komt er regelmatig mee naar buiten zoals op de ontwapeningsconferentie van 6 maart 1933.
Eind juli heeft Sarraut een onderhoud met Baron de Gaiffier, aan wie hij zijn ideeën voorlegt. De ambassadeur acht het zijn plicht om het voorstel volledig af te breken.[52]
Het ministerie van Buitenlandse Zaken, geïnformeerd door een brief van de ambassadeur zelf, besloot de Gaiffier te laten weten dat zijn standpunt niet helemaal conform was aan dat van het departement. Men droeg hem op om op de liberale tendens van de Franse minister in te spelen en hem tot de Belgische oplossing van het koloniale probleem te overtuigen.[53]
Deze brief kreeg op zijn beurt tegenkantingen: Le Tellier, toenmalig directeur generaal van de politieke dienst, keerde zich radicaal tegen de nota, net als de minister van Koloniën die zijn bezwaren kenbaar maakte twee dagen na het opstellen van de brief.
Al hebben deze verschillende projecten tot niets geleid, ze tonen wel dat er op essentiële punten meningsverschillen bestaan tussen de twee ministeries die moeten instaan voor de buitenlandse relaties van de kolonie.
Het is pas na de toespraak van Sr. Samuel Hoare[54] voor de Volkenbond (september 1935), die een onderzoek voorzag naar de verdeling van basisgrondstoffen, dat de Belgische regering de stelling van Buitenlandse Zaken officieel tot de zijne maakte. Dit gebeurde echter niet zonder een laatste weerstand van de ministerie van Koloniën. De vijfde oktober verwittigde Buitenlandse Zaken Koloniën omtrent het duidelijk koloniaal karakter van de toespraak van Hoare. Tegelijk meldde het ministerie dat het niet onwaarschijnlijk zou zijn dat er een discussie zou ontstaan, uitgelokt door de Franse regering, over het koloniaal probleem.
“Je crois , toutefois, qu’il n’y aurait pas d’inconvénient à ce qu’ils marquassent, au besoin, que le Gouvernement belge ne se refuserait pas à apporter son concours à la réalisation de toute solution du problème colonial international qui, tout en respectant l’intégrité des possessions territoriales de chacun des Etats coloniaux et leur complète souveraineté faciliterait les échanges commerciaux et, chez les tiers, une plus large activité coloniale.”[55]
Buitenlandse Zaken nam zijn oude stelling in, echter op een zeer voorzichtige en terughoudende wijze, hetgeen weer diametraal tegenover het standpunt van koloniën stond. De achttiende november, meer dan een maand na de nota van Buitenlandse Zaken, antwoordde de minister van koloniën:
…“Sir Samuel Hoare , m’écrivez vous, a , dans son discours , suggéré qu’il conviendrait de rechercher le moyen d’assurer aux Puissances, dépourvues de colonies, la garantie qu’elles pourraient toujours se procurer des matières premières. Cette suggestion doit évidemment être surveillée de près.
… A cet égard , je ne doute point que vous n’ayez alerté nos représentants diplomatiques sur l’importance et la gravité de la manifestation du Ministère britannique.”[56]
Tot hier duidde Koloniën enkel op het gevaar van de voorstellen van Hoare. Wat de ambassadeurs betreft kan men vaststellen dat ze, zoals het geval was bij baron de Gaiffier, hun eigen standpunt innemen en dat Buitenlandse Zaken hun visie moet bijsturen. Voorts is enkel Buitenlandse Zaken gemachtigd om de ambassadeurs opdrachten of beleidslijnen voor te leggen.
Al snel gaat de minister van Koloniën over tot kritiek:
“Mais , je pense qu’ils doivent se tenir sur la réserve et ne pas se hasarder à faire des déclarations , quelles qu’elles soient.”
De minister haalt de brief aan van Buitenlandse Zaken en verklaart dat het niet nodig is om te schrijven dat de Belgische regering gesprekken van die aard (m.b.t. het koloniaal probleem) niet zou weigeren.
“Je verrais à de telles déclarations, des inconvénients graves….Peut-être, en vérité, le Gouvernement britannique , comme vous le supposez, prépara-t-il son opinion publique à accepter certains sacrifices. Attendons, pour intervenir, que des solutions concrètes soient mises en avant… Pour un pays comme le nôtre, la position d’attente est la plus sûre. Je crains fort, si certaines paroles étaient prononcées dans le sens que vous indiquez, qu’elles puissent nous êtres opposées un jour.”
Wat Rubbens vreest is dat België een stap zou zetten, als eerste en enige, waarop de andere grootmogendheden niet zouden ingaan. Voor hem moet België zeker zijn dat de andere naties een tegenprestatie leveren die gelijkwaardig is aan onze opoffering, vooraleer zo een stap te zetten. Rubbens wil dat men de gebeurtenissen van dag tot dag volgt, dat men de gevolgen evalueert, maar boven al dat men geen initiatief zou nemen.
De koloniale raad werd gevraagd de zaak opnieuw te bestuderen en een nota op te stellen. Deze nota werd eind november 1935 overhandigd aan Van Langenhove en baron Van Zuylen. De nota wees erop dat koloniale naties de plicht hadden het probleem ontstaan door de Duitse aanspraken op te lossen. Deze idealistische houding kwam er ten gevolge van de oorlog in Ethiopië, waardoor er steeds meer princiepsverklaringen werden afgelegd waarin het recht op koloniaal bezit voor grote naties geëist werd. Men was op zoek naar een territoriale en politieke oplossingen om de vrede in Europa te behouden.
De nota bracht in haar conclusie een praktische oplossing; deze bestond uit een brief van de koning aan de betrokken regeringen, die het officiële standpunt van de regering naar voor zou brengen:
1) Het voorstel om het “open deur”- regime uit te breiden naar alle kolonies
2) Een gezamenlijke verklaring van de koloniale mogendheden waarin zij verklaren dat ze in hun kolonies een status-quo wensten te behouden op territoriaal en politiek vlak.
Van Zuylen en Van Langenhove waren het eens met de inhoud, maar gingen niet zo ver om de voorgestelde praktische oplossing uit te voeren.
Onder de aanhangers van die stelling vinden we ook van Zeeland terug.
Hij schreef op 27 december 1935 een brief naar baron de Cartier, ambassadeur in Londen, waarin hij zijn voorkeur uitdrukte en verdere informatie vroeg over de draagwijdte van de verklaringen van Sr Samuel Hoare. Maar vooraleer men tot een oplossing van het koloniale probleem zou komen moest men min of meer tot eensgezindheid komen tussen de ministeries van Koloniën en Buitenlandse Zaken.
Van Zeeland besloot daartoe op 28 maart 1936 een brief, geminuteerd door Van Langenhove, naar Koloniën te sturen, een brief waarin hij het standpunt (en dus de stelling) van Buitenlandse Zaken zou rechtvaardigen en aannemelijk maken voor Koloniën.
Eerst haalde van Zeeland de internationale situatie aan om zo de koloniale aanspraken en hun noodzakelijke oplossing te beklemtonen.
“Le conflit italo-éthiopien a eu pour effet de porter le problème colonial au premier plan de l’attention. Le Gouvernement britannique , tout en condamnant avec fermeté le recours à la guerre accompli en violation des dispositions du Pacte de la Société des Nations, a reconnu à l’Italie un droit à l’expansion économique. … L’Allemagne en a profité pour sortir de la réserve qu’elle avait observée jusqu’ici en matière coloniale ; elle a formulé, avec une force grandissante, ses revendications.”[57]
Van Zeeland vernoemt dit voorbeeld niet zomaar, ten eerste domineerde de Italo-Ethiopische kwestie het internationale (pacten) toneel.
Ook de inertie en de onmacht van de Volkenbond waren duidelijk geworden. Daarbij wees hij naar de houding van Engeland, dat sinds 1908 de vaste pleitbezorger is van Duitsland, en naar wie men in de betrokken Belgische milieus met argwaan kijkt, aangezien het Engelse standpunt bepalend was voor het gevaar dat uitging van de koloniale aanspraken van Duitsland. Zou Engeland toegeven aan de Duitse eisen om de vrede te behouden, dan zou België enkel nog kunnen protesteren.
Het Verenigd Koninkrijk speelde in feite een belangrijkere rol in het oplossen van het koloniale probleem dan de op sterven na dode Volkenbond.
Van Zeeland overliep vervolgens de voorgestelde initiatieven op internationaal niveau ter oplossing van het koloniale probleem.
“Parmi les solutions ou les revendications mises en avant , il en est qui présentent un caractère menaçant pour la paix en général en même temps que pour nos colonies intérêts particuliers. Je vise notamment celles qui tendent à une redistribution des colonies.”[58]
Van Zeeland verwijst hier onrechtstreeks naar zijn antwoord op een interpellatie in de Senaat, van de 25ste februari, die er gekomen was ten gevolge van een toespraak van Lloyd George. Deze laatste stelde een herverdeling van de primaire grondstoffen voor. Voor Van Zeeland was dit voorstel niet ontdaan van enig risico en door zijn onduidelijkheid een bron van nieuwe conflicten. Over de mandataire oplossingen is hij ook niet te spreken:
“La généralisation des mandats, formule qui a de nombreux adeptes, est aussi inacceptable pour nous. Et , quant à la redistribution au Reich de ses colonies , la Belgique ne pourrait l’envisager sans crainte, si cette mesure devait ramener l’Allemagne dans le voisinage de notre colonie.”[59]
Van Zeeland wil een nieuwe gemeenschappelijke grens met Duitsland vermijden en ziet in zijn aanwezigheid, net als zijn voorgangers een element van onenigheid. Mandaten en teruggave van gebieden wees hij af, maar hij stelde voor om binnen de Belgische mogelijkheden tot de actie over te gaan. Maar wat kon België doen?
Het enige dat het ministerie naar voor bracht was de stelling die ook door Van Zeeland werd overgenomen en die het object was van deze brief aan Koloniën.
… “Ce régime existe déjà dans plusieurs régions de l’Afrique, et particulièrement dans le Bassin conventionnel du Congo. Un progrès sensible serait réalisé s’il était étendu au Continent africain tout entier, sinon à l’ensemble des colonies.
… “Elle n’implique , d’autre part , pour notre colonie , aucun sacrifice ni aucune obligation nouvelle, puisqu’il s’agirait d’étendre à de nouveaux territoires un régime contractuel auquel notre Colonie est déjà soumise .. Défendre cette idée, c’est , il est vrai , renoncer à l’abrogation de la Convention de St. Germain, que nous nous étions autrefois assignée comme but.”[60]
Voor Van Zeeland had België niks te verliezen bij een uitbreiding van het “open deur”-regime aangezien dit België reeds jaren opgelegd was en het land er zich aan had aangepast. Door de internationale context kon België twee vliegen in één klap slaan. Het was een manier om de Duitse koloniale aanspraken , die de laatste jaren in alle hevigheid hernomen werden, de mond snoeren en tegelijkertijd hetzelfde economisch statuut opleggen aan de andere kolonies. Individueel van de Conventieprincipes afraken kon niet: met de ratificatie die door de Verenigde Staten, Italië en Japan getekend was, kon hierover geen twijfel laten bestaan.
Toch nam Van Zeeland enige voorzichtigheid in acht in zijn conclusie:
“Il n’entre pas dans mes intentions de prendre en ce moment aucune initiative officielle dans le sens que je viens d’indiquer. J’ai tenu , cependant, vous faire connaître la direction dans laquelle je compte orienter l’action de notre diplomatie, et qui me paraît sauvegarder le mieux au point de vue international l’avenir de notre colonie, en même temps que les intérêts généraux du pays.”[61]
Het was de bedoeling een brief met dezelfde inhoud te sturen naar alle ambassadeurs om misverstanden zoals die er waren tussen baron de Gaiffier en de Franse minister van koloniën Sarraut te vermijden.
De reactie van de minister van Koloniën komt er in zijn brief van
28 april 1936.
Deze was onverwacht positief, en legde eerst uit waarom het departement een
vorige nota die hetzelfde bepleitte minder positief benaderd had.
“Elle n’avait pas reçu au Ministère des Colonies un accueil favorable. On y avait crainte voir le Gouvernement s’engager dans une voie qui pouvait mener par étapes, après l’internationalisation politique des colonies africaines. Et on y avait estimé que la Belgique avait, moins que tout autre pays , à prendre l’initiative de proposer la consolidation et l’extension d’un régime auquel elle devait des entraves, parfois très gênantes, dont sa politique traditionnelle avait été de se dégager dans toute mesure du possible.”[62]
Dat dit niet meer het geval was, schreef Koloniën toe aan de situatie, die de laatste maanden aan snelle wijzigingen onderhevig was.
Ten eerste was het regime in het stroomgebied van de Kongo voor de mogendheden zo voordelig, dat zelfs landen die geen bezittingen hadden in Afrika, de conventies van St. Germain-en-Laye ratificeerden.
Hierdoor kon men alle hoop om deze conventies te herroepen, vergeten.
“Dès lors, en cherchant à étendre à d’autres colonies le système de cette Convention, nous ne le ferions plus en compromettant les intérêts futurs du Congo belge, et nous pourrions arriver à nous procurer à la métropole des débouchés dignes de retenir l’attention.”[63]
Niet alleen nam Koloniën de stelling over die Buitenlandse Zaken reeds lang verdedigde, maar ook de argumenten. Het idee dat België door de uitbreiding van het regime een nog belangrijkere rol zou kunnen spelen op het Afrikaanse continent is echter te hoog gegrepen. Het succesverhaal van de koloniale bedrijven en holdings, met de Société Général bovenaan de piramide, was te danken aan een efficiënte samenwerking van staat en administratie en, als we eerlijk willen zijn, aan uitbuiting van de inlanders.[64]
De S.G. zou van dit nieuwe regime kunnen profiteren via dochter –ondernemingen, maar deze zouden niet meer dezelfde winsten boeken als ze op gelijke voet stonden met buitenlandse holdings. Duitsland, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en vooral Japan bleken reeds geduchte concurrenten te zijn op de Kongolese markt. De koloniale administratie trof hierom, in de mate dat het haar toegestaan was, protectionistische maatregelen[65] (bv. taksen op de Japanse katoenhandel in de kolonie).
Door de gewijzigde omstandigheden zou België niet meer hetzelfde risico lopen als enig initiatiefnemer, hetgeen Koloniën tot hiertoe bijzonder stoorde.
“D’autre part, votre proposition ne se présenterait plus aujourd’hui comme l’initiative isolée et dangereuse d’un pays qui a tout intérêt à ne pas soulever le problème . Il ne dépend plus de nous que le monde international soit saisi de la question coloniale : celle-ci est à l’ordre du jour.”[66]
Vooral de laatste zin geeft de eigenlijke reden weer waarom Koloniën zich uiteindelijk aansloot bij de visie van Buitenlandse Zaken. Ethiopië en de inertie van de mogendheden en het herbewapenen van Duitsland, verplichtten het koloniale milieu om wakker te schieten en op zijn minst overeen te komen omtrent de te voeren koloniale politiek (tegenover het buitenland).
De stelling die een economische liberalisatie voorzag, bewaarde de soevereiniteit van de kolonie en de mandaatgebieden. Zij verschafte ruime concessies aan landen die geen kolonies in bezit hadden. Ook aan Duitse zijde stond men open voor een continentale vrije markt, zij het onder een andere bewoording. Van oudsher hadden de Duitse koloniaaleconomische milieus hun aanwezigheid verkregen op basis van ruime concessies ( bv. Peters in Kameroen) waarbij ze de steun van de overheid kregen om hun economisch imperium te beschermen. In de jaren dertig, onder het nazi-regime, kende dit systeem nog altijd zijn voorstanders. De belangrijkste onder hen was Schacht die zich voordeed als de koloniaaleconomische adviseur van de Führer, ondanks dat hij niet altijd zijn visie verdedigde. Schacht ging op eigen initiatief praten met Franse en Britse instanties om zijn idee van charter compagnies te verdedigen. Omdat Hitler zelf niet achter deze gedachte stond, kenden de plannen van Schacht wel gehoor maar geen gevolg.
Toch hadden de verklaringen van Sarraut en Lord Lugard de deur
geopend voor een gemeenschappelijke Afrikaanse markt, die, indien hij tot stand
gekomen was, de laatste megalomane imperiale realisatie van het Noorden zou
geweest zijn.
De minister van Koloniën besloot dat hij zich onder de gegeven omstandigheden
bij de stelling van Buitenlandse Zaken kon aansluiten. Na deze goedkeuring werd
de brief die Buitenlandse Zaken naar Koloniën had gestuurd, tekstueel
overgenomen als brief naar de ambassadeurs en consulaire vertegenwoordigers.
Helaas zou deze inspanning eens te meer tenietgedaan worden door de houding van
Duitsland.
Dit verwierp via officiële kanalen de oplossing van het koloniale probleem door
een uitbreiding van het opendeurregime dat de bedoeling had een eerlijkere
verdeling van de basisgrondstoffen met zich mee te brengen. Voor Duitsland was
er slechts één oplossing : de teruggave van haar vroegere kolonies. Voor
beide ministeries was dit een nederlaag.
Men kan uiteraard het voorstel van een “open” Afrikaanse markt als onrealiseerbaar beschrijven: men zou tot een overeenkomst moeten geraakt zijn tussen de Britse en Franse regeringen. De publieke opinie en de kolonialen (die altijd zeer chauvinistisch waren) moesten er dan nog hun stilzwijgend akkoord aan verlenen. Waarom zou zulk een overeenkomst trouwens stand houden als alle andere internationale akkoorden met (in legerlaarzen geschoeide) voeten werden getreden?
Toch was men er aan Franse zijde van overtuigd dat dit project kon worden verwezenlijkt, maar dan waren er de traagheid en het risicoloos optreden van vele naties zoals België. We blijken een sterke zin te hebben om zaken te laten aanslepen door uitvoerige studies rond principiële details, interne twisten en discussies te voeren binnen beperkte milieus, die nooit buiten het bureau raakten.
Daarbij zou Duitsland, ondanks vergaande economische toegevingen, vroeg of laat toch op zijn claim teruggekomen zijn. Desondanks vindt de directie P dat men de gedachte niet mag laten varen en dat de mensheid pas vrede en orde zal terugvinden wanneer de commerciële vrijheid hersteld zal zijn en de volkeren hun economische relaties zullen hernemen op basis van solidariteit die het ene volk aan het andere bindt.
2.5 De “Colonial Appeasement” diplomatie van 1936-38 : bedreiging van Britse zijde
De gelegenheid om de Belgische wil het koloniaal domein te verdedigen kenbaar te maken, kwam er in 1936. Landsburry, leider van de Labourpartij, interpelleerde de conservatieve regering over de internationale situatie en de wapenwedloop die door de meeste grootmogendheden gevoerd werd. Hij diende een motie in opdat de Britse regering een internationale conferentie zou organiseren die dit probleem zou bestuderen. Lloyd George kwam in deze discussie tussen en werd de meest ophefmakend spreker. Hij nam een duidelijk pro-Duits standpunt in, waarin hij voor een herverdeling van de kolonies pleitte.
Hij liet wel verstaan dat het landen waren als België, Portugal en Holland, die volgens hem een te groot koloniaal imperium hadden in vergelijking met hun metropool, die de kosten van de operatie zouden moeten dragen.[67]
Lloyd Georges woorden veroorzaakten onmiddellijk reactie in de Belgische pers, die unaniem was in het veroordelen van zijn discours.[68]
De politieke reactie werd kenbaar met de interpellatie van senator de Dorlodot aan het adres van van Zeeland :
“Quelles mesures il a prises ou compte prendre pour répondre aux inqualifiables proposition faites au Parlement anglais par un ancien Ministre et par un ancien chef du parti travailliste.”[69]
Het antwoord van van Zeeland volgde het standpunt dat reeds in 1927 werd geformuleerd , maar verkreeg ondertussen de status van een politiek principe waarvan men niet zou afwijken , zeker met de aangenomen neutrale koers.
“Une solution du problème colonial international, impliquant une redistribution des colonies où le Congo belge serait englobé de près ou de loin , a toujours été jugée inadmissible par le gouvernement belge et, j’ai à peine besoin de l’ajouter, jamais il ne l’admettra”[70]
Geen sprake meer van mogelijke mandaten of teruggave; de Belgische positie is duidelijk en steekt schril af tegen de Britse, zogezegd pacifistische, toegevingen. Toch gaf van Zeeland een diplomatieke wending aan zijn antwoord, waarin hij het vertrouwen in de betrokken regeringen bevestigde, maar tegelijkertijd herhaalde dat België met alle middelen zijn bezittingen zou beschermen.
Alle mogelijke middelen zouden aangewend worden om de Belgische belangen te verdedigen, hetgeen genuanceerder overkwam dan het verdedigen van de kolonie met de wapens uit de brief van Vandervelde uit mei 1927.
Van Zeeland eindigde met de bevestiging van de typische houding, naar buiten toe althans, van het departement Buitenlandse Zaken ten opzichte van het koloniale probleem:
“En voilà assez pour répondre à une interpellation qui invoque ici des paroles prononcés dans un autre Parlement et par des personnalités n’engageant qu’elles mêmes.”[71]
Buitenlandse Zaken hield het koloniale probleem altijd op de zijlijn; men moest vooral laten blijken dat men zich geen zorgen maakte omtrent aanspraken en eisen. Wanneer het echt te ver ging, drong men aan op principes aan als integriteit en soevereiniteit van de kolonie.
Zoals eerder werd aangehaald is het demonstreren van de Belgische “beschavende” missie in Afrika genoeg om het nut van het mandaatschap en de kolonie in Belgische handen te rechtvaardigen. België moest echter afrekenen met een andere Leopoldistische erfenis; een slechte reputatie. Kongo had de internationale reputatie, al dan niet terecht, van het minst beschaafde deel te zijn van Afrika.
Dit was te wijten aan het lage percentage blanken in de kolonie, maar ook aan de Leopoldistische structuren, van het vroegere “bloedrubber” tot de grote administratieve en juridische toegeeflijkheid ten aanzien van de koloniale maatschappijen. De vele conventies die België had moeten ondertekenen en die de mensenrechten verzekerden, werden dan ook als last beschouwd. Op deze feiten komen we later terug, maar keren we even weer naar de houding van de politieke kringen ten opzichte van de Duitse aanspraken en de toegeeflijke houding van Engeland. In zijn toespraken van 20 juli 1936 voor de verenigde buitenlandse pers haalde Spaak even de Belgische belangen in Afrika aan
“Nous n’avons aucune ambition autre que celle de rester ce que nous sommes. Au delà de nos frontières mêmes, nous n’avons pas de grands intérêts politique à faire valoir ou a défendre, sauf bien entendu ceux de notre colonie, auxquels nous ne permettront pas qu’on touche.”[72]
Laten we hierbij opmerken dat Belgisch Kongo quasi altijd, zij het formeel of informeel, het statuut van de metropool gevolgd heeft, en dat België zijn neutrale onschendbaarheid hoort te verdedigen zoals het zijn moederland verdedigde, hetgeen in de praktijk niet het geval was.
Op 2 december 1937, de dag na het bezoek van Lord Halifax aan Berlijn, en ten gevolge van geruchten die in de pers circuleerden rond Britse toegevingen aan Duitsland, werd Spaak in de senaat geïnterpelleerd door Van Overbergh en Godding die om verduidelijking vroegen.
…”J’ai à peine besoin de dire que semblable proposition ne saurait être un seul instant prise en considération par la Belgique, à supposer que nous en fussions un jour saisis par un Gouvernement quelconque.”[73]
Spaak zou ten alle tijden het probleem afdoen als onbestaande; hij vertrouwt alle betrokken regeringen en vindt het veel drukte voor een denkbeeldig probleem dat zich met persgeruchten voedt.
“ Faut-il rappeler la réponse qu’il y a un an environ le Ministre de la Propagande du Reich faisait à un journaliste belge qui l’interrogeait au sujet de prétendues revendications allemandes concernant le Congo Belge ? M Goebbels déclara textuellement : C’est stupide ; d’abord l’Allemagne n’aurait pas la force pour prendre le Congo Belge, et si nous l’avions nous ne voudrions pas l’employer.”[74]
Spaak weet in dezelfde toespraak de pers te beschuldigen van het verspreiden van valse geruchten en ze tegelijk aan te halen om zijn standpunt kracht bij te zetten. Maar ook een toespraak van de Führer zelf wordt aangehaald om de koloniale problematiek te relativeren.
“Nous avons aussi pris acte de celles du Chancelier Hitler que rappelait hier un communiqué du D.N.B.: “L’Allemagne , disait le Chancelier dans son discours du 30 janvier 1937, ne revendique rien de la part des pays qui ne lui ont pris de colonies” [75]
Letterlijk opgevat zou België hier geen deel van uitmaken, maar in het nazi Duitsland, waar het gevoel van het verraad van Versailles en het verlies van de eerste wereldoorlog dominant zijn, vindt men dat ieder land dat de verdragen van Versailles en St. Germain-en-Laye ondertekende, deel uitmaakte van de landen die Duitsland van zijn kolonies beroofd hadden.
De Britse uitspraken veegt Spaak evenzeer van tafel:
“A Londres , d’autres part, la presse affirmer que le point de vue officiel de l’Angleterre est qu’un accord ne saurait intervenir au détriment d’un pays tiers quelconque.
Dès lors, pour nous, l’affaire est réglée. ”[76]
Door de geruchten die in de pers verspreid werden ter gelegenheid van het bezoek van Lord Halifax aan Duitsland, had de Belgische regering de kans gegrepen om, voor de eerste keer, officieel aan de buitenlandse regeringen haar positie kenbaar te maken. De pers, die informeel ingelicht werd via kanseliers in Londen en Duitsland, beweerde dat Halifax het voorstel had gekregen om een grote maatschappij, die in hoofdzaak in Duitse handen zou zijn en zijn voornaamste activiteit zou uitoefenen over de meerderheid van de Kongolese en Angolese gebieden.
De Belgische regering richtte zich rechtstreeks tot de regering van het Reich om haar te vragen in welke mate deze geruchten met de waarheid strookten. Zou dit het geval zijn, dan zou deze zaak de wederzijdse Belgisch - Duitse verklaringen van 11 november 1937 verzwakken.
Het Duitse antwoord liet niet op zich wachten: het ontkende iedere bewering van de pers, en bood deze ontkenning aan de Belgische regering ter rechtzetting aan[77].
Men moet echter opmerken dat, als men de verklaringen letterlijk neemt, de Belgische regering en haar betrokken diensten, tot hiertoe enkel de Kongolese gebieden als bedreigd beschouwden, en nooit de mandaatgebieden die ze van Duitsland verkregen had. Misschien was Duitsland ook meer geïnteresseerd in de rijkdommen van Kongo dan die van de Ruandees-Urundese bodem. De Duitse propagandamachine viseerde ook de uitgestrektheid van Kongo ten opzichte van België en hield zelden rekening met de omvang van het mandaatgebied.
Maar het gevaar kwam niet van Duitsland alleen: de andere grootmachten, Engeland op kop, waren maar al te bereid tot toegevingen. De Belgische overheid, althans het departement Buitenlandse Zaken en Handel, en in mindere mate het ministerie van Koloniën, waren niet bij machte de Britse en Franse regeringen te beïnvloeden. Ze besloten daarom hardnekkig aan hun kolonie vast te houden en de respectievelijke regeringen van argumentatie te voorzien, opdat er geen beslissingen “over hun hoofd” zouden getroffen worden. Hiertoe nam de uitwisseling van informatie tussen de ambassades en Buitenlandse Zaken toe. De ambassadeurs (bv. Baron de Borchgrave) informeerden zich in hun gastland over de publieke opinie, de pers, gingen te rade bij hun collega’s (bv. bij de ambassadeur van Portugal), gaven deze informatie door en vroegen tegelijkertijd om instructies aan het ministerie.
Op 4 december 1937 had de directie P een nota opgesteld waarin zij het onherroepelijke karakter van het mandaatgebied met argumenten onderbouwde. Hierdoor kon het gebied niet ontnomen worden tegen de wil van zijn titularis.
De nota besloot als volgt:
“Juridiquement, notre mandat est donc irrévocable. Tout au moins , c’est la thèse que la Belgique doit adopter et qu’elle doit se faire prévaloir.”[78]
Het is alsof men het eigen personeel moet indoctrineren met rechtsregels om weerstand te kunnen bieden aan de Duitse imperialistische aspiraties.
De teruggave van Ruanda-Urundi zou uiteraard nefast zijn voor Kongo wegens de reeds aangehaalde gemeenschappelijke grenzen met Duitsland, wegens Duitsland als element van instabiliteit en wegens de Duitse dromen van een Mittel-Afrika.
“L’Allemagne , réinstallé aux confins de notre Congo, c’est la fin certaine de celui-ci à une échéance plus ou moins éloignée.”[79]
De oplossing werd als “géographiquement irréalisable” beschouwd, ze werd daarom met nieuwe argumenten bestreden: naast de politieke zijn er nu ook morele en humane argumenten. Hiermee doelt men op de morele en materiële vooruitgang die geboekt werd sinds de overname van Ruanda -Urundi door de Belgische autoriteiten.
“Les populations des territoire coloniaux -…- se sont amalgamées à la Mère-Patrie. Elles en ont reçu une telle empreinte; elles sont entraînées si profondément dans le sillage de sa civilisation, qu’elles souffriraient cruellement de passer sous d’autres maîtres, surtout sous des maîtres tels que les Allemands, dont je n’ai pas à raconter les abominables théories raciques et anti-chrétiennes.”[80]
Dit is de eerste openlijke kritiek binnen het departement ten opzichte van de Duitse nazi-ideologie. Wel waren er reeds bemerkingen gemaakt door specialisten, maar tot dan toe had met een soort respectvolle vrees voor de grote natie Duitsland en beschouwde men de Duitse theorieën als bijkomstig. Het is wel een listige zet om de nazistische rassenhaat naar voor te schuiven als “niet-katholiek”; in Kongo is reeds 50% katholiek en in Ruanda -Urundi 20%, dit is het werk van Belgische missionarissen, hetgeen niet toevallig is aangezien het doel van de Belgische migratiepolitiek tijdens het interbellum erop gericht was het aantal Belgen in de kolonies te verhogen en de buitenlandse aanwezigheid te beperken.
België kan er dus niet van beticht worden dat het in zijn “beschavingsplicht” tekort zou schieten.
Hitler mocht Rome dan al buiten spel hebben gezet, door de nazistische ideologie als antikatholiek te omschrijven neemt men toch te kunnen aantonen dat Duitsland onbekwaam zou zijn die waarden bij te brengen die als “beschavend” golden. Bovendien zou de schok voor de (katholieke) inlanders te groot zijn, mochten ze onder het gezag van Nazi-Duitsland komen. Deze argumentatie kan echter enkel op de binnendienst gebruikt worden en informeel tussen de ambassadeurs.
Er openlijk mee naar buiten treden als argument tegen de Duitse aanspraken in Afrika, zou meer weg hebben van provocatie, of zou toch als zodanig geïnterpreteerd worden door de Duitsers en hun propaganda. Dus past men zijn terminologie aan en argumenteert men vanuit de beschavingsplicht en andere taken die mandaathouders moesten nakomen. Voor het geval het zover zou komen, bedacht de directie P welke de mogelijke voorwaarden zouden zijn om een natie te ontdoen van haar mandaat
1°) de toestemming van de mandataire mogendheid
2°) de onwaardigheid en onbekwaamheid van de mandataire mogendheid om de essentiële taken van haar mandaat te vervullen
3°) het feit dat de bevolking die onder het mandaatschap staat een politieke ontwikkelingsgraad bereikt heeft die voldoende is om zichzelf te besturen.
België meende aan geen enkele van deze voorwaarden te voldoen voor Ruanda-Urundi en ging zelfs verder door te beweren dat de het zijn plicht was om aan het mandaat vast te houden. Toegeven aan de Duitse druk zou gelijkstaan met het niet nakomen van de plichten van een mandaat houdende natie.
De laatste verdediging, voor het geval grootmogendheden als Frankrijk of Engeland volledig zouden toegeven aan de Duitsers, was vreemd genoeg een consultatie van de inboorlingen. België zou hieruit voordeel kunnen halen als organisator met, na haast twintig jaar bezetting, een stevige administratie en een via de kerk georganiseerde bevolking. Hierdoor zou België elke twijfel kunnen wegnemen.
“Pour l’hypothèse où la restitution à l’Allemagne de ses colonies , et spécialement de son ancien Est-Africain, serait admise par les principales puissances intéressées, la Belgique serait fondée à faire subordonner l’abandon du Ruanda -Urundi à une consultation des indigènes.”
Maar mocht men toch verplicht worden zijn mandaten op te geven, ondanks de juridische, morele en sociologische rechten, ondanks mogelijk materieel verzet, dan nog zou men met een ander probleem geconfronteerd worden: grenscorrecties en al wat deze ingrepen tot gevolg hebben. Niet toevallig betreft het de grenzen van de Grote Meren (zijnde Tanganyika en Malawi). Deze regio is omwille van zijn grenzen tot op vandaag het toneel van interterritoriale onlusten. De oorspronkelijke grenzen, die werden vastgelegd in 1910, bleken vier jaar later, bij het begin van de oorlog, reeds ondeugdelijk. De grens zou in het voordeel van België moeten verplaatst worden bij de splitsing van het stroomgebied van de Kongo en de Nijl.
Laten we even stilstaan bij de kritiek waaraan het Belgische koloniale beschavingswerk onderworpen werd met de bedoeling de positie van België als mandaathoudende natie aan te tasten [81]:
1°) het meest voorkomende argument is de disproportie van de kolonie ten opzichte van het moederland: België, bezet als klein land een uitgestrekt imperium terwijl een grote natie als Duitsland er geen bezit
ð België heeft, in verhouding tot zijn bevolking, een koloniaal domein dat minder uitgestrekt is dan dat van Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk.
ð De bekende parameter van 80 maal België klopt, maar voor bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk bereikt men haast 150.
2°) België is niet in staat zijn koloniaal domein voldoende te valoriseren
ð De Belgische koloniale administratie maakt zich sterk dat ze meer dan 26 miljard besteed heeft aan haar kolonie, een bedrag dat niemand, alle verhoudingen in acht genomen, besteed heeft. Men vergeet echter de miljarden die België op de rug van de inlanders heeft gewonnen en de samensmelting van privé- en staatsbelangen, die een samensmelting van privé- en staats investeringen tot gevolg had.
3°) Er zijn niet veel Belgen in Kongo
ð Niet meer of minder (nog altijd proportioneel) dan in andere kolonies. Daarbij is België geen bevolkingskolonie maar een kolonie van kaders, die in de eerste plaats de economie voortstuwen en niet op vakantie zijn.
Een ander argument vindt men in klimatologische en sociale factoren. Toch had België tijdens het interbellum zijn politiek gericht op een “purificatie” van de Europese inwoners en daarmee op een toename van het percentage Belgen in de koloniale kringen, of het nu economische, religieuze of filantropische sectoren betrof.
Aangezien de aanval de beste verdediging is, kon jurist Louwers niet nalaten enkele opmerkingen te maken ter attentie van de Duitse natie.
Ook hier wordt subtiel uitgehaald naar de Duitse economie: haar autarchie, die ze combineert met een industrieel gedreven oorlogseconomie, verhoogt haar behoefte aan basisgrondstoffen. Aangezien het NSDAP programma op spoed aandrong, moest de toevoer van grondstoffen sneller en goedkoper worden; een koloniaal gebied waar men koper, tin, kobalt, uranium en andere mineralen naar hartelust aantrof, zou een welkom geschenk zijn.[82]
En dan is er de volgende passage, die enigszins de sfeer weergeeft van de late jaren dertig, toen men wel angst had maar er niet openlijk voor uitkwam:
“Et puis, si l’Allemagne n’a plus de colonie, à qui la faute?
Demandons-nous toujours ce que nous serions devenus si l’Allemagne avait gagné la guerre et si, après qu’elle nous eut enlevé toutes nos colonies comme c’était dans ses projets, nous l’eussions apitoyée en lui présentant des considérations comme celle dont elle fait retentir à présent le monde.”[83]
2.6 1937-38 : Besprekingen over het hoofd van België heen
Het gevaar kwam niet exclusief van Duitsland, maar ook van de geallieerden, die aan de Duitse eisen gehoor gaven. In dit geval was de zwijgende en afwachtende houding verkeerd. Hitler, die niet echt een kolonialist was, maar wel grondstoffen nodig had voor zijn economie, wou de vroegere bezittingen terugkrijgen om zo totaal teniet te doen wat Versailles tegen Duitsland was overeengekomen.
Hitlers agressieve politiek zou zijn vroegere vijanden, en vooral Engeland met zijn gekende continentale politiek, ertoe aanzetten hem te sussen met koloniale toegevingen opdat hij zijn blik van Oost en Centraal Europa zou afwenden.
De Duitse aanspraken waren trouwens niet enkel op Kongo en Angola gericht, in tegendeel. Togo, Kameroen en Tanganyika waren aanspraken die Duitsland aan het adres van Frankrijk en Engeland maakt wegens hun strategische positie. Door de macht van hun metropolen werden deze eisen echter snel afgeschoven op kleinere landen met gebieden die voor hen buiten proporties zouden geweest zijn. Of zoals de Britse ambassadeur naar zijn Eden schreef op 28 maart 1936:
“Herr Hitler, as Germany grows stronger, will certainly point at small countries such as Portugal and Belgium with large and rich colonies”[84]
Men kan aan de houding van de Britten twijfelen die reeds voor de onderhandelingen waarop zij zullen aandringen, België en Portugal aanduidden als de slachtoffers van de Duitse eisen, zonder te weten hoe de onderhandelingen zouden verlopen. In het begin van de maand (maart) werd in Engeland een commissie opgericht onder leiding van lord Plymouth, de vice-minister van Koloniën. Het comité werd belast met het onderzoek naar mogelijke koloniale transfert ten voordele van Duitsland. Naast het gevaar dat Duitsland door het bezit van kolonies zuidelijke uitvalsbasissen zou hebben, vreesde men in het geval van oorlog voor zijn onderzeeërs die het internationale handelsverkeer konden saboteren.
Daarbij waren er ook nog de juridische complicaties die ontstaan bij het overdragen van een volk aan een ander.
Een gebiedsoverdracht zou de evolutie van de inheemse volkeren schaden, vooral nu de Duitse overheid haar raciale gedachten aan het uitvoeren was. Duitsland was het minst aangewezen land om inheemse volkeren aan een “self-government” te helpen. De enige mogelijke overdracht die het comité voorzag, was die van de Togolese en Kameroenese gebieden. Hiervoor zou Duitsland dan nog tot een overeenkomst moeten komen met Frankrijk, dat 90% van de betrokken gebieden bezat. Het 36 bladzijden tellende rapport concludeerde dat afstand van gebieden, zelfs van kleine percelen van Togo of Kameroen, nefast was voor de Britse overheid. Het comité liet zich hoofdzakelijk in met Brits Afrika, maar merkte toch op dat Hitler zich tekort gedaan zou voelen ten opzichte van landen als België en Portugal die wel een koloniaal imperium hadden.
De discussies rond het koloniale probleem kwamen vanuit een onverwachtse hoek, namelijk van Franse kant. In augustus vatte Léon Blum, toen eerste minister van Frankrijk, gesprekken aan met de leidende figuur in de Duitse koloniale kringen, Dr. Hjalmar Schacht. Schacht wees het gebrek aan kolonies aan als de oorzaak van de economische crisis die Duitsland had moeten doorstaan.
Hij stelde open gesprekken voor tussen Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Als men bij deze gesprekken tot een vergelijk zou komen, zou Duitsland bereid zijn toegevingen te doen betreffende ontwapening en andere Europese problemen. Na Blum ging Schacht praten met Leith-Ross, economisch adviseur van de Britse regering.
Ook bij hem haalde hij de slechte economie en het tekort aan olie, vetten en voedsel (dat voor het rapen lag in West Afrika) aan als argument voor een restitutie.
Op het lijstje van Schacht stonden Zuid-Afrika, Australië en Nieuw Zeeland bovenaan, hetgeen op onmiddellijk protest botste van de lokale regeringen. Het Britse kabinet zelf stond perplex van deze aanspraken ; mensen als Chamberlain hadden verwacht dat Duitsland reeds zou ontwapenen en de integriteit van Europese staten zou garanderen indien het economische concessies zou bekomen, en desnoods een minimale restitutie zou krijgen.
Ook over Tanganyika, Togo en Kameroen viel niet of nauwelijks te praten.
Ormsby Gore[85], minister van Koloniën, wees op de centrale positie van Tanganyika binnen het Brits-Afrikaans imperium, als voornaamste argument naast het gekende ethisch-etnische probleem dat bij een volksoverdracht ontstond. Door de negatieve conclusies van de commissie Plymouth, die het afstaan van Britse kolonies uitsloot, richtte men de blik naar Frankrijk om een inspanning te doen. Alsof de Britten het discours van de Duitsers naar hun hand hadden gezet, stelden ze nu een gemeenschappelijke overeenkomst voor tussen Frankrijk en Engeland om Duitsland een constante toevoer van grondstoffen te verzekeren en afzetmarkten voor de Duitsers te creëren. Duitsland zou op die wijze enkel de voordelen van de kolonisatie ervaren. Zo een overeenkomst, waartoe de Britse ambassadeur in Frankrijk ze de 27ste april 1937 een voorstel overhandigde aan de Franse regering, zou eenmalig zijn en het koloniale probleem voorgoed oplossen.
De Fransen gingen niet in op het Britse voorstel en de situatie bleef dezelfde tot aan het bezoek van Halifax aan Hitler in november ’37. [86]
Hitler besefte ondertussen dat hij zich geen illusies moest maken omtrent Tanganyika en zou er geen oorlog voor ontketenen.
Hij toonde ook geen interesse meer voor gebieden die geen vroegere kolonies waren geweest. Hitler en Goering lieten zich niet zozeer in met de koloniale problematiek, ze wachtten geduldig af welke gebieden ze eventueel konden terugkrijgen of wat men hen in de plaats wou bieden.
Dr. Schacht, die op hun gezag handelde, stelde Halifax echter een nieuw plan voor: men zou een gebied bestaande uit stukken van Belgisch Kongo en Angola onder mandaat geven aan Duitsland.
Toen Halifax Schacht vroeg hoe België en Portugal hier zouden op reageren, antwoordde de Duitser dat deze naties het voorstel zouden aanvaarden als een inspanning om de wereldvrede te behouden. Volgens de Duitser zou Engeland in diezelfde inspanning gebieden ter compensatie kunnen geven aan Portugal en België.
Eind november waren Fransen en Britten opnieuw samen om herverdelingsplannen voor Afrika te bespreken.
De Franse vertegenwoordigers verzetten zich met klem tegen de overdracht van volkeren als vee aan een regime dat ideologisch indruiste tegen de Franse idealen. Neville Chamberlain maakte zich van zijn kant zorgen om de mogelijke reactie van België en Portugal.
Zonder echt vooruitgang te boeken stelde het Foreign Office in december een eindrapport op waarin het zich onbevoegd verklaarde om over hun kolonies te beslissen. Naast de voor- en nadelen van de voorgestelde oplossingen voor het koloniale probleem, vermeldde het rapport ook de positie van landen als België:
“Belgium for example, has the important district of Ruanda-Urundi under mandate. Do the strategic reasons, which prevent us from giving Tanganyika to Germany, also apply to the possibility of Belgium giving back Ruanda-Urundi to Germany? Also if Belgium is to retain Ruanda-Urundi, will she not have to be asked to make some contribution to a colonial settlement with Germany ?”[87]
De Britse houding om boven het hoofd van België plannen te smeden komt hier duidelijk naar voor. De doorvoerpolitiek, waarbij men de problemen doorschuift naar kleinere staten, zou gelukkig falen.
België kon hetzelfde argument inroepen als het Verenigd Koninkrijk. Daarbij waren de verhoudingen metropool / kolonie voor Engeland nog buitensporiger dan die van het Belgische “imperium”. Maar Engeland zou niets in Afrika (laten) weggeven zonder er compensaties voor te krijgen.
Eind ’37 was het echter al te laat om ontwapening of grensgaranties af te dwingen.
Toch verloor Neville Chamberlain de moed niet en kwam hij de 24ste januari 1938 met een volledig nieuw plan naar voor. Op de vergadering van het kabinetscomité rond buitenlandse politiek stelde de eerste minister zijn nieuwe visie voor: in plaats van gebieden uit te kiezen, zou men het koloniale stelsel structureel herschikken. Na een gezamenlijk akkoord van de koloniserende mogendheden zou men twee lijnen trekken over het Afrikaanse continent. Een noordelijke lijn zou bezuiden de Sahara, door Egyptisch-Brits Soudan, Italiaans Somalië en Abessinië, en een tweede, zuidelijke, lijn Portugees West-Afrika, Belgisch Kongo en Tanganyika doorkruisen. Iedere natie zou gebieden toegewezen krijgen waarover volgende afspraken geëerbiedigd moesten worden:
1) Behoud van de inheemse rechten en privileges
2) Vrijheid van communicatie tussen de verschillende gebieden.
3) Economische en handelsvrijheid in de mate van het mogelijke
4) Inspanningen om inheemse legers evenals de bouw van lucht en maritieme basissen tot een minimum te beperken.
De derde voorwaarde is niets meer of minder dan het opendeurregime dat al zoveel besproken was als mogelijke oplossing, en dat in Belgisch Kongo reeds van kracht was. In het geval van Belgisch Kongo kan men trouwens zeggen dat aan de laatste voorwaarde reeds voldaan wordt, aangezien de FP in het interbellum steeds meer veroudert en er geen middelen genoeg zijn om het leger te moderniseren. Chamberlain had in feite niets uitgevonden; een halve eeuw na de conventie van Berlijn wenste hij als het ware een tweede conventie die het continent zou herverdelen.
Maar reeds in zijn eigen kabinet moest Chamberlain afrekenen met de kritiek van o.a. Sr Samuel Hoare, ondertussen Home Secretary.
Deze was tegen de aanpak van zijn premier en was een voorstaander van een geïsoleerde aanpak van het koloniaal probleem. Volgens hem zou Duitsland nooit tevreden zijn vooraleer het volle bezit van zijn vroegere kolonies had teruggekregen. Hoe kon men geloven dat Duitsland de koloniale regels zou naleven, het kon best een privé-legertje oprichten en de gebieden met haast geen verdediging binnenvallen.[88]
Chamberlain verdedigde zijn plan als zijnde een eerste stap naar een algemeen akkoord. Ook de secretaris van koloniën, Ormsby Gore, bleef niet achterwege met zijn kritiek. Ook hij beseft dat Belgisch Kongo en Portugees Afrika voor de bijl zouden gaan, maar voegde eraan toe
“ For example, the King of the belgians, who had given considerable thought to the matter, had told him that while Belgium could not possibly contemplate the return to Germany of Ruanda-Urundi, she might be prepared to make some contribution in West-Africa.” [89]
Laten we bij deze bewering van Ormsby Gore opmerken dat, toen hij met de Koning gepraat had, deze niet zoveel gewicht meer in de schaal te werpen had. Hij had nog vergaande machten, kon zijn vertegenwoordiger aan het hoofd van de kolonie aanduiden, het advies van zijn koloniale raad naast zich neerleggen en legislatief initiatief nemen, maar alles was in hoofdzaak theorie en op het gebied van humanitaire en filantropisch-ecologische inspanningen na had het koningshuis niet meer de zeggenschap over de kolonie die het voor 1908 had. Dit zou echter veranderen in 1939, wanneer men bij wet de Koning volmachten geeft.
Maar Leopold III zal er echter altijd bij blijven dat de kolonie niets mag overkomen, zelfs toen het land bezet was en het staatshoofd als collaborateur werd beschouwd.
Ormsby Gore vervolgde zijn kritiek en wees op de zeer bescheiden bijdrage van Engeland tot zijn eigen herverdelingsplannen, hetgeen door de andere inleverende naties niet zou aanvaard worden. Togo en Kameroen zouden gespaard blijven, maar het overige van Afrika zou op een internationale ruilmarkt ten voordele van de Europese vrede verhandeld worden.
Hoezeer men ook discussieerde rond het uitwisselen van gebieden en compensaties ervoor, men besefte dat het nieuwe gebied vooral uit stukken van Belgische en Portugese kolonies zou bestaan, zonder dat deze metropolen ook maar geïnformeerd waren over de gesprekken.
Voor Chamberlain had de Britse démarche niets onethisch; het was een experiment in koloniaal bestuur en administratie. Als dusdanig kon men geen bezwaren uiten in naam van de inboorlingen; zij werden nu niet meer als vee verhandeld maar als proefdieren uitgewisseld.
Chamberlain zag wel in dat België en Portugal vroeg of laat geïnformeerd moesten worden en dat de herverdeling voor die landen een klap zou betekenen.
De derde maart 1938 ontmoet de Britse ambassadeur in Berlijn, Neville Henderson, Von Ribbentrop en Hitler om hun de plannen van Chamberlain- voor te stellen. Henderson dringt eerst aan op de geheimhouding van de gesprekken; de Fransen, en nog minder de Belgen en Portugezen, mogen onder geen beding berichten ontvangen over het onderhoud. Men zou het officieel als een vervolg op het bezoek van Halifax beschouwen.
Henderson herhaalde de Britse verwachtingen: in geval van ontwapening en een effectieve Duitse bijdrage aan het Europese vredesbehoud, zou Duitsland beloond worden met een gebied dat overeenkwam met de Kongomonding en dat door de betrokken naties erkend zou worden. De Führer vroeg wat er met zijn oude kolonies ging gebeuren en merkte op dat het veel eenvoudiger zou zijn hem die terug te schenken. Hij stelde ook ironisch dat België en Portugal dat voorstel misschien niet zouden aanvaarden en het zouden beschouwen als een Duitse aanspraak op een gebied waar ze niet eens recht op hebben. Henderson ging niet in op de oude kwestie van kolonies en beweerde dat Frankrijk, Italië en uiteindelijk ook België en Portugal zouden bijdraaien.
Hoe kon Henderson zo bluffen. De geheimhouding van het gesprek zelf bewees maar al te goed het tegendeel. De betrokken landen moesten een beroep doen op (georganiseerde) perslekken om geïnformeerd te worden. In de voorbije 10 jaar hadden de opeenvolgende Belgische regeringen voet bij stuk gehouden om nooit hun gebieden af te staan of in te gaan op herverdelingsgesprekken. De Britse overheid wist dit maar al te goed en stond er zelfs garant voor. Indien het om een blufexperiment van Britse zijde ging, kunnen we ons afvragen welke uitleg ze België en Portugal zouden verschaft hebben. Hitler had beide plannen kunnen uitvoeren: een koloniaal domein in ontvangst nemen en Oostenrijk aan het Duitse Rijk binden. Maar het zou de oorlog te vroeg ontketend hebben, en het verwerven van een koloniaal domein zou zo veel tijd en institutioneel werk in beslag genomen hebben dat hij er toch niet voor de oorlog over had kunnen beschikken.
Hitler sloot het gesprek laconiek af door mee te delen dat de koloniale kwestie geen haast kende en dat Duitsland nog een zes- à achttal jaar kon wachten. Twee dagen later had Henderson een gesprek met Goering waarin deze laatste hem zei dat, zelfs al zouden de Britten Duitsland het volledige Afrikaanse continent schenken, ze het noch niet zouden omwisselen voor Oostenrijk.
De 10de maart 1938 vindt in Londen een gesprek plaats tussen Halifax en Von Ribbentrop. Halifax brengt hem het ongenoegen over van de Britse regering ten opzichte van de niet- coöperatieve houding van Duitsland en zijn weigering om inspanningen te leveren voor een Europese vrede.
De Britse overheid had zich de dag voordien in een nota verdedigd en de koloniale plannen omschreven als hypothetisch, iets dat ze slechts behandeld hadden om reactie van Duitse zijde uit te lokken.
Deze stap terug van de Britten toont aan hoezeer de sfeer veranderd was sinds het onderhoud van Henderson met Hitler op 3 maart.
Het kon niet om een misverstand of een verschillend standpunt gaan, aangezien beide teksten, net als de demarche naar Duitsland toe, door dezelfde instanties waren goedgekeurd. De koloniale toegevingen en herverdelingsplannen waren begraven; Duitsland hield zich bezig met andere zaken en had er geen oor meer voor. Twee dagen na het gesprek Von Ribbentrop-Halifax annexeerde Duitsland Oostenrijk.
De Engelse politiek om over het hoofd van zijn vroegere geallieerden heen te onderhandelen en de problemen op kleinere landen af te schuiven had gefaald en bracht de Engelse “vredesduif”-politiek in een slecht daglicht.
De zes à acht jaar die Hitler stelde waren realistisch, het was voor hem makkelijker geworden om de metropolen te annexeren of te veroveren en zo hun kolonies te erven. Met Oostenrijk als deel van het Duitse Rijk daalde de behoefte aan grondstoffen en kon het autarkisch regime doorgaan.
2.7 De rol van de pers in het koloniaal probleem
In België bleef men bij zijn standpunt: afwachten en wanneer nodig zijn ongenoegen laten horen. Over het algemeen maakte Buitenlandse Zaken zich geen zorgen en wachtte af tot de zoveelste besprekingen rond koloniale restitutie, waarbij Belgisch Kongo betrokken was, voorbij waren. Eind november sprak Spaak zijn ongenoegen uit over het klimaat dat de pers en de constante (loze) bedreigingen rond onze koloniale bezittingen schiepen.
“Et si du haut de cette tribune, je pouvais adresser un appel aux membres de cette Chambre et à la presse, je dirais : ne parlons pas tous les jours du Congo. Quand on est sûr de son droit , on le discute pas…
Dans ce cas, on se tient simplement et fermement sur sa position. Or, vous me demandez des garanties sans cesse répétées et des répétitions sans cesse renouvelées.[90]”
Hier moet wel opgemerkt worden dat koloniale aangelegenheden, op taal- en budgettaire kwestie na, zelden in de kamer ter sprake kwamen.
De “appeasement” politiek van Engeland, versterkt door het geheime karakter ervan en de perslekken er rond, zorgde voor een zekere angst dat België alweer het slachtoffer zou worden. Binnen de politieke kringen vreesde men dat België als klein land zijn bezittingen constant zou moeten gaan verdedigen tegen de Anglo-Duitse afspraken. Spaak laat zich echter niet afschrikken, eind ’38 waren de onderhandelingen tussen Engeland en Duitsland toch afgeblazen, en hij riposteerde:
“ Ne serait-il pas vraiment indigne de la part du gouvernement belge d’être - pardonnez-moi l’expression- constamment pendu à la sonnette de la Wilhelmstrasse, du Foreign Office et du Quai d’Orsay, pour demander à nos grands voisins si nous sommes d’accord, s’ils ne toucheront pas au Congo, et , ayant posé cette question, de recommencer à la poser en octobre et puis en novembre, et avoir l’air ainsi de douter de nos propres droits? Non, vraiment, nous ferions ainsi naître le doute dans l’esprit des autres.”[91]
Naar buiten toe wil men niet tussenkomen omdat men zeker is van zijn rechten en deze rechten door de verschillende mogendheden erkend wist. Maar vermits in tijden van onzekerheid waar allerlei akkoorden aan de militaire laars gelapt worden, kan men zich afvragen of dit wel de goede houding is. Spaak haalde garanties aan die door de mogendheden verleend waren om zijn positie te staven, en het gevaar van herverdeling achter de rug van België te relativeren:
“Et je puis vous déclarer que le ministre de Belgique à Berlin a eu l’occasion, dès le premier moment où la question fut soulevée, de recevoir du gouvernement allemand des assurances quant à l’inexactitude de visées sur le Congo belge, visées prêtées à l’Allemagne par certain journaux étrangers. Il lui a été affirmé, lors du voyage de Lord Halifax , qu’il n’était nullement question de la constitution d’une compagnie à charte, au sujet du Congo belge, charte dont l’Allemagne serait bénéficiaire. Cette déclaration a été faite par le gouvernement allemand à notre ministre de Belgique dès décembre 1937”[92]
Helaas hebben Duitse garanties een dubieus karakter; de geheimhouding die door de Britten gevraagd was maakt ze nog minder betrouwbaar.
Om de laatste twijfelaars op de banken van de volksvertegenwoordigers te overtuigen, meldde de minister van Buitenlandse Zaken dat er van het buitengewoon budget voor de kolonie voor het jaar 1939, dat 50 miljoen bedroeg, er elf miljoen zou gaan naar de verdediging van de kolonie.
Deze inspanning van de metropool om haar kolonie manu militari te verdedigen zou in de praktijk anders uitlopen[93].
Spaak beëindigde zijn toespraak met een zelfzekere politieke geruststelling dat de overheid zich met de kolonie bezighoudt :
“ le Congo est à nous, notre droit sur le Congo est certain, personne ne peut le contester et toutes les forces que le gouvernement a seront mises à la disposition de notre colonie.[94]”
Achter de stoere houding van Spaak schuilen een verdoken bezorgdheid en angst die hij absoluut niet wil laten blijken. In zijn brief aan de minister van Koloniën van 14 november schreef hij:
“ Il importe que nous ne donnions pas au dehors l’impression que nous regardons nos possessions coloniales comme menacées.”[95]
Spaak besloot niet in de eigenlijke val van de Duitsers te lopen en te doen alsof de Belgische regering het volste vertrouwen had in de partijen die de conventie van Berlijn ondertekend hadden, alhoewel dat ze maar al te goed besefte dat landen als het Verenigd Koninkrijk en Duitsland geen seconde zouden aarzelen om de kolonie te verscheuren.
De eerste december 1938 hield Pirow[96], minister van Handel en Nationale Defensie van de Zuid-Afrikaanse Unie halt in Brussel. Dit bezoek kaderde in zijn Europese toer langs grootmogendheden en zorgde voor een heropleving van de koloniale herverdelingsgedachte. Het was algemeen geweten dat Pirow enigszins toegeeflijk was ten opzichte van de Duitsers en voorstander van een appeasement-politiek, en dit des te meer omdat hij actief voorstander was van een toename van de blanke bevolking in Centraal Afrika.[97]
Zo had hij in ‘36 een project voorgesteld dat Duitsland een octrooi zou verlenen bestaande uit delen van Belgisch Kongo en Portugees Angola op voorwaarde dat de Duitsers zouden afzien van hun aanspraken op Tanganyika en zuidwest Afrika. Dezelfde plannen kon men rond die tijd lezen in de Times, waardoor ze meer weg hadden van proefballonnen die nooit tot ernstige gesprekken zouden leiden.[98]
Er was tevens sprake van besprekingen over gebieden waar men het “Joodse surplus” zou kunnen lozen. Hier kan men opmerken dat de vaak aangehaalde argumentatie van landen als Polen, Italië en Duitsland betreffende het zich ontdoen van een “demografisch surplus” perfect kon inhouden dat men er joden zou kunnen deporteren.
Pirow’s opdracht bestond erin om verschillende kwesties te regelen, voornamelijk gericht op de verdediging van Zuid-Afrika, en akkoorden te sluiten betreffende het luchtverkeer tussen de koloniale mogendheden in Afrika (België, Portugal en Engeland). Officieel ging het om een commerciële aangelegenheid, hoewel de minister in Berlijn ook onderhandelde over de behandeling van Duitsers op het Zuid-Afrikaanse grondgebied.
In België werd enkel onderhandeld over luchtvaartverbindingen die men tussen de Belgische kolonie en Zuid-Afrika wou tot stand brengen, met een principieel akkoord als resultaat[99].
Het bezoek van Pirow aan verschillende Europese mogendheden was een uitgelezen kans voor de “fantastische” pers om de koloniale kwestie weer naar voor te halen. Deze uitlatingen van de pers hadden op hun beurt het effect dat de verschillende betrokken regeringen verklaringen moesten afleggen om de pers tegen te spreken.[100]
Allen ontkenden dat er gebieden in ruil zouden gegeven worden.
Dit was evident aangezien de Britse onderhandelingspogingen van 1938 gefaald hadden en dat Engeland de kaart van de onschuld had getrokken. Duitsland had als eerste zijn handen in onschuld gewassen door de 21ste oktober 1938, via het Duitse agentschap DNB, een communiqué te publiceren waarin het de internationale pers informeerde dat het enkel nog geïnteresseerd was in het terug verkrijgen van zijn voormalige kolonies.
Het DNB herhaalde deze informatie de 25ste oktober, en de 8ste november was het Hitler zelf die ze in een toespraak bevestigde.
De dag voordien was het Verenigd Koninkrijk, dat de protagonist was van vele onderhandelingen, dat via de stem van zijn minister voor Koloniën, Malcolm Mc Donald, liet weten dat niemand binnen de Engelse politieke wereld er ook maar aan dacht om gebieden die onder Britse hoede stonden aan derden af te staan. Een week later, op 17 november, was het de beurt aan de Franse regering, om zich in een nota aan de pers uit te spreken tegen iedere aanspraak op haar imperium.
De dag nadien ontkenden Daladier en Bonnet nogmaals iedere mogelijke overdracht van gebieden.
De Portugese overheid, van wie de kolonies één van de mikpunten waren van de mogelijke aanspraken, kon niet achterwege blijven. Evenals België was Portugal neutraal en was zijn kolonie voornamelijk omringd door koloniale grootmogendheden.
De Portugese premier, Salazar, hierin gesteund door president Carmona, verklaarde dat Portugal geen discussies zou toestaan over zijn koloniale soevereiniteit. Gelijkaardige verklaringen hoorde men van Nederland (Pattijn) en Australië waar de eerste minister publiek bekendmaakte dat hij Nieuw-Guinea geenszins zou afstaan.
Deze internationale reacties tegen de Duitse aanspraken toonden aan dat de geheimhouding die Duitsland en vooral Engeland wensten in acht te nemen, niet lang had standgehouden. De reacties verklaren ook de houding van Spaak voor de kamer waar hij zich op nonchalante toon beriep op de verklaringen van verschillende mogendheden, waarin deze de soevereiniteit van België en haar kolonie garandeerden.
We kunnen ons echter de vraag stellen welke toon de verklaringen zouden gehad hebben indien Duitsland en Engeland, in alle geheim, wel tot een akkoord waren gekomen. Veel van deze verklaringen hadden tot doel de publieke opinie gerust te stellen en gezichtsverlies te vermijden.
De rol van de pers mag hier niet onderschat worden.
Vooral in de totalitaire regimes, maar ook in de zogenaamde democratische,[101] bestonden persorganen van extreme strekking die op subtiele wijze het vuur aan de schenen legden van de bestuurlijke instanties en ze zo in diskrediet brachten (cfr. infra).
Deze gecontroleerde pers kon verder geruchten verspreiden die, aangezien de delicate internationale context, makkelijk tot misverstanden konden leiden en regimes van voorwendsels voorzien.
De Duitse pers, die te allen tijde Duitsland steunde tegen het onrecht van Versailles, had succes in Polen, waar men de hete adem van de Duitsers voelde en ook economische problemen had, zodat men koloniale schenking wel zag zitten.
Op 5 januari ontmoette de Poolse minister Kolonel Beck Hitler in Brechtesgarden. Volgens de “Sunday Times” zou er, naast onderwerpen als Danzig en de Memel, vooral gepraat zijn over een koloniale herverdeling waaraan Polen mogelijk deel zou kunnen hebben gehad. Volgens de “Sunday Times” zou het een kwestie zijn die Hitler voor eind 1939 wou geklaard hebben.[102]
De Poolse ambassadeur in Londen, bezorgd om zijn versie van de feiten weer te geven, begaf zich bij zijn Belgische collega en ontkende dat zijn land enige koloniale aanspraak uitte. In tegenstelling tot wat de “Sunday Times” beweerde, was er niet zoveel gepraat over de koloniale herverdeling.
“D’après lui , le Chancelier aurait dit que son ambition pour 1939 serait d’arriver à un redistribution des territoires coloniaux, et il se serait élevé contre les puissances satisfaites qui ne veulent se séparer d’aucune de leurs possessions.”[103]
Het zou voornamelijk Hitler geweest zijn die het onderwerp had aangehaald, meer nog, hij zou Polen zelfs aangemoedigd hebben:
“Il aurait suggéré que la Pologne devrait formuler ses revendications coloniales en termes précis.[104]”
De Belgische ambassadeur, Cartier de Marchienne, dacht er echter anders over en schreef sceptisch naar zijn minister:
“Le fait que le Conseiller polonais se soit attaché à dire que cette partie de l’article n’était pas exacte, et que la Pologne, pour sa part, ne comptait pas formuler de revendications coloniales, me paraît pouvoir être interprété comme procédant du désir d’éveiller les méfiances générales des Puissances occidentales, tout en évitant de donner à des pays comme la Belgique l’impression que la Pologne pourrait faire le jeu de l’Allemagne dans la question coloniale.”[105]
De achterdocht van Cartier de Marchienne ten aanzien van de Poolse politiek was misschien overdreven, maar de berichten die men vanuit Polen ontving waren minstens even negatief. Aangemoedigd door een bepaalde pers geloofde men in Polen in het onrecht dat sommige kleine staten bevoordeligd waren door het bezit van een grote kolonie.
Ondertussen had een andere Britse krant, de “Daily Herald”, in zijn editie van 16 januari melding gemaakt van de komst van Kapitein Wiedeman naar Londen om er het koloniaal probleem opnieuw aan te kaarten, nu Duitsland zijn Oost-Europese intenties had duidelijk gemaakt.[106]
Perslekken bleven voor opschudding zorgen, hetgeen niet altijd goed uitkwam voor de afwachtende houding van Buitenlandse Zaken. Belgische ambassadeurs waren soms niet genoeg geïnformeerd om de uitlatingen van de pers omtrent het koloniale probleem recht te zetten.
2.8 Koloniale propaganda als wapen en de subtiele tegenaanval op de aanspraken
Eind december ’38 had de toenmalige ambassadeur in Luxemburg, Baron Kervyn de Meerendré, Buitenlandse Zaken reeds voorgesteld om voor de agenten van de buitendienst een soort circulaire te maken betreffende de kolonie. Deze koloniale nieuwsbrief kon tevens gebruikt worden om de pers van het gastland te informeren.
“Il est indispensable que nous ayons, au plutôt, pour nos postes, une courte notice mettant en relief les réalisations admirables que compte l’œuvre coloniale de la Belgique au Congo”[107]
De anti-Leopoldistische campagnes tegen de uitbuiting van de inheemse bevolking behoorden reeds tot de verleden tijd, maar België bleef zijn kwalijke reputatie behouden. Tijdens het interbellum had België verschillende koloniale verdragen ondertekend die de praktijken van vóór 1908 uitsloten. Toch bleef Belgisch Kongo bekend als een kolonie met weinig blanken waar de economische belangen op die van de bevolking primeerden. Een reputatie van “slechte kolonialist” kon nefast zijn, en kon aangehaald worden als terecht argument om mandaten die België verkregen had, terug te nemen. Maar Duitsland was niet de enige die het koloniale werk van België kritisch bekeek. De editie van 20 november van de Times verweet België onder de titel “Uncivilised Africa” een te lage bezettingsgraad in haar kolonie. In het Verenigd Koninkrijk had men altijd kritiek geuit op de koloniale verwezenlijkingen in Kongo, vroeger keerde men zich terecht tegen de uitbuiting van inheemse werkkrachten, nu was het de beurt aan de kolonisator zelf. België moest zijn blazoen weer opfleuren en de realiteit, of bepaalde delen ervan, onderstrepen.
Eens de Belgische inspanningen algemeen gekend zouden zijn in het buitenland, zou men inzien dat België met deze inspanningen indirect te kennen gaf dat zij haar koloniaal domein wenste te behouden.
De onderhandelingen die tussen Duitsland en Engeland plaatsvonden, hadden ondanks de zelfzekere toon die Spaak naar voor bracht in de kamers, enige invloed gehad op zijn departement. Buitenlandse Zaken wou dergelijke toestanden via zijn ambassadeurs voortaan vermijden.
De suggestie die door Kervyn de Meerendré naar voor gebracht werd, was niet de eerste in zijn genre. Reeds in ’34 had Hymans een dergelijk voorstel gedaan aan het adres van koloniën[108].
“ Mr Hymans préconisait l’idée que vos Services fassent publier, chaque année, un résumé du rapport sur l’administration de la Colonie, résumé qui pourrait être complété de renseignements permettant au lecteur de se faire une idée générale sur l’histoire et sur la situation géographique, économique, ethnographique, politique et administrative du Congo et des territoires à mandat, tout comme l’Empire britannique qui sous ce rapport parfaitement réalisé cette idée en publiant ses intéressants “Colonial Reports”.[109]
Deze jaarlijkse nieuwsbrief had er tevens kunnen toe bijdragen om de twee ministeries in hun politiek op een lijn te krijgen aangezien ze voortaan over dezelfde informatie zouden beschikken.
De eenentwintigste juni 1939 liet de minister van Koloniën zijn collega weten dat alles op punt staat om de informatieve koloniale berichten met regelmaat te publiceren. Deze zou voor exclusief gebruik zijn van de consulaire agenten in het buitenland. De brief zou verschijnen iedere keer dat het nodig bleek, maar minstens op trimestriële basis.[110]
Bij Buitenlandse Zaken zou men zolang niet wachten en men werkte tegelijkertijd aan een rondzendbrief voor de diplomatische agenten.
Deze werd opgesteld door de Directie P in overleg met minister Spaak.[111] De brief herhaalde eerst het standpunten rond het koloniaal probleem zoals deze zich eind ‘38 voordeden.
“L’agitation qui, dans les derniers temps, a secoué les milieux internationaux, au sujet du problème colonial, semble maintenant s’apaiser et le danger qu’on avait entrevu de ce côté serait moins menaçant.”[112]
De Brits-Duitse onderhandelingen waren voorbij maar men wenste hieruit zijn les te leren. Het was niet de eerste maal geweest dat Duitsland aanspraken uitte, het nieuwe gevaar kwam nu voort uit de pers die, in sommige gevallen gecontroleerd werd door de overheid, kon aanzetten tot diplomatische incidenten binnen een internationale sfeer die er maar al te makkelijk aanleiding toe kon geven.
“L’inquiétude que ces alertes ont suscités dans l’opinion a été chaque fois accrue considérablement par des nouvelles sensationnelles publiées par les journaux.”[113]
Deze woorden hadden een haast profetisch karakter, want een week later zouden de Duitse en Italiaanse persorganen het sensationele nieuws brengen van een antropofage sekte in de Belgische kolonie.
Een week voor de feiten duidde Spaak op het niet onschuldige karakter van de nieuwsvoering van sommige kranten.
“Quelques unes de ces informations trouvent leur origine dans l’imagination fantaisiste de journalistes ou de correspondants en mal de copie. Mais d’autres répondent certainement à des mots d’ordre et à des buts politiques dont le sens n’est pas toujours facile à déceler : ballons d’essai, tentatives de pression, action sur l’opinion publique etc…”[114]
Spaak vroeg daarom aan zijn ambassadeurs om zich niet onder de indruk te laten brengen door zulke krantenberichten. Buitenlandse Zaken vroeg zijn agenten om, zoals het van hen verwacht werd, de pers in hun gastland van nabij te volgen en iedere uiting betreffende de kolonie te melden aan hun ministerie. Buitenlandse Zaken ging zich tengevolge van de onderhandelingen van ‘38 en de reacties daarop in de pers, inlaten met koloniale aangelegenheden. Ook de bron die het nieuws had verspreid moest nagegaan worden : de krant, hun uitgevers, strekking van de krant, het bestuur en hun leden , het agentschap …
Er werd tevens van diplomatische vertegenwoordigers verwacht dat zij mede door hun invloed een persoonlijke band zouden onderhouden met de pers, opdat zij haar presentatie van sensationele informatie zou kunnen intomen. Deze band zouden de ambassadeurs kunnen bewerkstelligen en zelfs aanmoedigen door zelf als informatiebron te fungeren voor diverse kranten.
In tweede instantie komt de brief terug op de plannen voor een herverdeling van Afrika ten voordele van Duitsland. De kranten hadden ook over dit onderwerp bijzonder subjectieve informatie de wereld ingestuurd. Als reactie hierop hadden verschillende regeringen zich negatief uitgesproken, hetgeen de deur niet gesloten had voor nieuwe onderhandelingen.
Om zijn vertegenwoordigers te behoeden voor mogelijke aanspraken die in de pers zouden verschijnen, op indirecte wijze door bijvoorbeeld het koloniale oeuvre van België te bekritiseren, herhaalde Spaak het standpunt van de Belgische overheid, beginnend bij de nota van Vandervelde uit 1927 (cfr. supra).
De mogelijke restitutie van Ruanda-Urundi zou slechts ter sprake moeten komen indien het Verenigd Koninkrijk bereid zou zijn afstand te doen van haar (verkregen) Tanganyika Territory.
Door deze repliek zou de bal weer in het Britse kamp belanden en zou de internationale gemeenschap inzien dat de houding van het Verenigd Koninkrijk de verkeerde was. Spaak voorzag zijn agenten ook van argumentatie tegen de aanvallen aan het adres van de Belgische kolonisatie in het algemeen.
Zo zouden de ambassadeurs, zonder tijd te verliezen om hun departement om informatie te vragen, kunnen tussenkomen en de persberichten tegenspreken.
“ Vous pourrez prendre d’office l’initiative de ces démentis ; vous n’aurez pas à attendre, à cet égard, mes instructions ni la communication de démentis du Gouvernement du Roi. Celui-ci ne peut intervenir chaque fois qu’est propagée une information fantaisiste (sic.), quelque sensationnelle que soit la forme sous laquelle elle est présentée, quelle que soit même l’importance des personnes qui la cautionnent.”[115]
Met deze maatregel kon men de administratieve traagheid, die het constant overleggen van standpunten en het natrekken van informatie tussen twee ministeries (B.Z. & Kol.) veroorzaakte, vermijden. Merkwaardig is ook dat Spaak erop aandringt zelf in te grijpen en pas daarna het ministerie op de hoogte te brengen. Deze houding versterkte de “façade” die Spaak naar voor bracht, namelijk dat Buitenlandse Zaken niet wakker lag van de persuitlatingen en niet telkenmale zijn buurlanden ging raadplegen voor te zien of de informatie gerechtigd was. Buitenlandse Zaken ging zich via zijn ambassadeurs meer inlaten met de koloniale aangelegenheden en liet het bij voorkeur over aan zijn buitendienst. Er werd hen evenwel gevraagd enig voorbehoud in acht te nemen opdat ze hun krediet niet zouden verspelen, en zodoende hun actie tegen de aanspraken in de pers in het gedrang brengen.
Tenslotte vroeg Spaak zijn ambassadeurs de clichés rond het Belgisch kolonialisme zoveel en zo vaak mogelijk tegen te spreken.
Hiertoe hernam hij de argumentatie die in de jaren ’20 reeds van kracht was;
a) Als men meent dat dichtbevolkte landen een gebied nodig hebben om er hun demografisch surplus te kunnen lozen, heeft België, met een dichte bevolkingsgraad en uitgebreide exportactiviteiten, er als geen ander recht op een koloniaal domein.
b) België heeft in vergelijking met andere koloniserende landen geen kolonie dat buiten proporties staat ; ze bekleedt in dit verbande de vierde plaats, voorafgegaan door het Verenigd Koninkrijk, Portugal en Frankrijk.
c) België is een goede kolonisator, en heeft reeds (tot 1939 dus) 26 miljard gespendeerd aan zijn kolonie. Op dit gebied staat België op Zuid-Afrika na , op de eerste plaats in Afrika.
d) Er waren in 1939 20.000 Belgen in de kolonie, hetgeen, proportioneel vergeleken met andere kolonies, een normale hoeveelheid is.
e) Europa heeft alle baat bij een Belgische occupatie van Kongo en Ruanda-Urundi. Dit centraal gebied zou niet dezelfde liberale vrijheden kennen indien het in handen was van een grootmogendheid.
Op het laatste punt na bracht de rondzendbrief niet veel vernieuwing in de Belgische argumentatie tegen koloniale aanspraken. Het verschil is dat Buitenlandse Zaken van dan af bewust was van het algemeen belang van een kolonie. Vroeger waren koloniale belangen slechts in kleine kringen gekend. Gespecialiseerde raden en organen, zoals de koloniale raad of de directie P die zich inliet met koloniale aangelegenheden, liepen soms het risico zich blind te staren binnen hun discipline.
Zo was er de opmerkzaamheid van van Zuylen die de Portugese akkoorden gelukkig teniet had gedaan , terwijl noch Buitenlandse zaken, noch Koloniën bewust was van het belang van een doorvaart.[116]
Tengevolge van deze brief zullen ambassadeurs sneller kennis geven van plannen en geruchten betreffende de kolonie. Zoals de regels het voorschreven gaven zij deze informatie aan Buitenlandse Zaken door en niet aan Koloniën die de feiten meestal uit een andere bron vernam of het uit tweede hand verkreeg van Buitenlandse Zaken.
Rond dezelfde tijd, 17 januari meer bepaald, nam Carré, consulaire vertegenwoordiger van België in Tours, het initiatief om het embleem van de Belgische kolonisatie op te poetsen. Hij plande verschillende conferenties in zijn circonscriptie en vroeg aan zijn collega in Parijs, Le Tellier, om bij het ministerie een kaart van Kongo aan te vragen die zijn voordrachten zou illustreren[117].
De reactie van het ministerie was verdeeld. Uiteraard was men verheugd over het initiatief, maar tegelijkertijd weerhoudend.
Men stelde zich de vraag of Carré voldoende kennis ter zake had om het Belgisch koloniaal oeuvre te verdedigen tegen de gangbare beschuldigingen. Was het politiek verantwoord om de capaciteiten van Kongo te verkondigen terwijl er nog altijd Duitse aanspraken bestonden die het koloniaal bezit bedreigden. Zouden de conferenties deze niet opnieuw doen toenemen ? Zouden de voordrachten het gewenste effect hebben ? Het was bedoeling de inspanningen van België als goede kolonisator naar voor te brengen, maar kon het omgekeerde effect veroorzaken : de toeschouwer zou verleid kunnen zijn om zelf mee te genieten van de koloniale rijkdom en zo indirect aanleiding geven om tot een herverdeling te komen waar Frankrijk bij betrokken zou zijn.
De sceptische houding van Buitenlandse Zaken was te wijten aan de druk die Duitsland uitoefende ten gevolge van een andere conferentie.
Eind november ‘38 had Pierre Orts[118] in Brussel een conferentie gehouden waarin hij zich had uitgesproken over het koloniaal probleem.
Orts had openlijk naar voor gebracht hetgeen iedereen omwille van de internationale context niet had durven verkondigen.
Hij rechtvaardigde volledig de afname van de Duitse gebieden, zei dat de kolonie in Europa en niet in Afrika zou verloren worden en haalde scherp uit naar de Duitsers die hun vermeende rechten telkens met gewapende vuist opeisten. Daarbij verklaarde hij dat er teveel gepraat werd over het koloniaal probleem. Door het onderwerp constant voor de dag te halen, deed men hetgeen Duitsland wou, namelijk het in de aandacht werpen om er zo geloofwaardigheid aan te geven en het naar het volk toe als argument gebruiken;
“On parle beaucoup trop des revendications coloniales de l’Allemagne. On finira ainsi par les faire prendre au sérieux et on ne fait qu’encourager l’Allemagne à les formuler avec plus d’énergie.”[119]
Dit fragment uit de toespraak gaf het best weer wat Duitsland op dat ogenblik deed. De onderhandelingsmogelijkheden lagen achter de rug, en het actueel houden van het probleem was de laatste druk die ze op dat vlak konden uitoefenen. Door zich officieel afzijdig te houden van het probleem, maar het toch te vermelden in zijn eigen en buitenlandse pers, kon Duitsland de “koloniale onrechtvaardigheid” als argument gebruiken voor zijn hard discours en onenigheid zaaien binnen de vroegere geallieerden en de neutralen.
De nuchtere waarheid viel de nazi-propaganda zwaar en de dag na de toespraak reageerde de Duitse ambassade door haar beklag te doen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ze vroegen de minister om Orts op het matje te roepen en hem van zijn honoraire functies te ontdoen.
Buitenlandse Zaken antwoordde dat Orts een actief lid was van de Volkenbond (mandatencommissie) en niet voor de Belgische regering kon spreken, hetgeen impliceerde dat deze laatste ook niet verantwoordelijk kon zijn voor zijn uitspraken.
“M P. Orts, Ministre plénipotentiaire honoraire, n’est plus un agent de l’Etat en activité de service. Comme membre de la Commission des mandats à la SDN M. Orts ne dépend pas non plus du Gouvernement belge. Une des conditions, principales exigées pour la nomination des membres de cette commission est précisément l’indépendance des titulaires vis-avis de leur Gouvernement.”[120]
Buitenlandse Zaken ontliep alle verantwoordelijkheid maar de Duitsers bleven klagen en herhaalde hun eis ten aanzien van Orts. In een nota van de directie P aan de secretaris generaal van Buitenlandse Zaken van de 24ste januari lezen we waarom men de neiging had Orts te verdedigen en steeds bleef weigeren om de Duitse eis in te willigen.
“Enfin, la raison principale pour laquelle un désaveu ou un regret est difficile à formuler dans le cas de Orts, c’est qu’ à côté des choses désobligeantes que M Orts a dites au sujet de la politique et la bonne foi des allemands, il y a certaines vues très justes en ce qui concerne la façon de poser le problème colonial et d’établir les droits des alliées de la guerre sur les possessions allemandes.”[121]
Buitenlandse Zaken kon moeilijk de toespraak van Orts “en bloc” veroordelen, als deze ideeën omvatte waar Buitenlandse Zaken zelf ze zelf achterstond. Ook van Zuylen was van oordeel dat men geen gevolg moest geven aan de klachten die door von Bargen geuit werden.
Het was dus normaal dat het ministerie enige voorzichtigheid in acht nam voor wat betreft toespraken rond de kolonie, en zeker als deze door een agent van de buitendienst zoals Carré gehouden worden. Uiteindelijk mocht Carré toch zijn plannen uitvoeren en kreeg eind januari de goedkeuring van zijn ministerie :
“Je suis d’avis qu’il y a lieu d’encourager des initiatives de ce genre ; notre oeuvre coloniale est trop peu connue à l’étranger.”[122]
Carré zou de reeks conferenties in zijn circonscriptie van Tours de 8ste februari starten en alle koloniale verenigingen aandoen.
Om het scepticisme van Buitenlandse Zaken te pareren, stuurde hij telkenmale positieve krantenberichten uit de lokale pers, die het succes van zijn conferenties bevestigden. Terwijl Carré zich voorbereidde om het Belgische kolonialisme op te hemelen, publiceerde het Italiaanse “Messagero” en het Duitse “DNB”, de 28ste januari, berichten over kannibalisme in Kongo waarbij men honderden slachtoffers telde.
De dag nadien, stuurde Kerckhove de Denterghem een telegram naar zijn minister betreffende deze “fantaisistische” pers.
“Il s’agirait d’une secte qui aurait son siège dans la région de Watsa et qui organiserait les assassinats de nègres pour vendre leur chair sur les marchés publics”[123]
Het is opvallend dat het juist Duitse en Italiaanse persorganen waren die met het (sensationele) nieuws voor de dag kwamen. In België volgde
“Le Pays Réel”, de partijkrant van de Rexistische beweging, trouw hun politieke geloofsgenoten en gaven een beschrijving die aansloot bij het Duitse en Italiaanse discours.
“ On y a découvert des centaines de meurtres rituels commis par des nègres, par une secte nègre. Les victimes furent rôties dépecées et leur chair fut vendue par portions au marché public.”[124]
De Rexisten hadden er waarschijnlijk geen vermoeden van dat ze op die wijze hun bijdrage leverden aan de aanvallen tegen het Belgisch koloniaal imperium.
In het geval België een slechte kolonisator zou zijn, doordat het de inheemse bevolking niet kon beschaven zodat deze tot een self-government kon komen, zouden de Duitse koloniale aanspraken gerechtigd zijn en zelfs bijval kunnen kennen van andere naties.
Pas op 6 februari zou De Vleeschauwer zijn collega van Buitenlandse Zaken, Janson, toelichtende informatie zou verschaffen.
“ J’ai l’honneur de vous remettre une note concernant la découverte récente d’une secte anthropophage au Congo Belge, en vous priant de bien vouloir en donner connaissance à nos Ambassades à Berlin et à Rome, de manière à leur permettre de rectifier les informations fantaisistes publiées au sujet de cette affaire notamment par le Messagero et le DNB.D’après les derniers renseignements obtenus, une quarantaine de crimes s’échelonnant de 1932 à 1938, emputés aux membres de cette secte, ont été avoués par les prévenus.” [125]
Deze versie van de feiten is heel wat minder sensationeel dan die van de verschillende “gedirigeerde” kranten.
Het ging om de Mangwalu-sekte die vooral talrijk was in het Kibali-Itiru district. De slachtoffers, een veertigtal over zes jaar, waren hoofdzakelijk Kongolese vrouwen van wie de man voor een Europese firma werkte.
Het doel van de sekte was niet kannibalisme, maar het verzamelen van “Dawas”. De dawa was een preparaat op basis van mensenvlees dat in een lederen zakje als talisman voor de jacht werd klaargemaakt.
De zaak op zich stelde niet veel voor, maar het idee dat er nog steeds kannibalisme bestond in een kolonie was nefast voor haar metropool.
Het toont ook aan dat het minste incident genoeg was om door de
(totalitaire) persorganen geëxploiteerd te worden.
Met de bestaande druk werd het steeds moeilijker om de houding die Spaak voor de kamers had aangenomen. Alarmerende persberichten aan zich laten voorbijgaan en het vertrouwen op gegeven garanties vol te houden.
Naar de publieke opinie toe bereidde Buitenlandse Zaken de weg voor het idee dat indien men de kolonies wenste te behouden, men de verdediging ervan zou moeten opnemen en de kosten hiervoor moeten dragen.
In een toespraak die Louwers de 24ste januari hield voor de Société Economique et Politique de Belgique, herhaalde hij de stellingen van de omzendbrief. Hij weerlegde de gedachte die in het interbellum de koloniale politiek beheerste, als zou België zijn kolonie zou kwijtspelen indien het zijn aanwezigheid in Kongo niet zou opdrijven.
Hij voegde eraan toe :
“Pour conserver notre colonie nous devons essentiellement :
a) vouloir défendre au besoin par les armes
b) nous mettre à même au Congo comme en Belgique , d’exécuter cette volonté”[126]
De ministeries van Koloniën en vooral Buitenlandse Zaken moesten een dubbele propaganda voeren : enerzijds, als antwoord op de negatieve pers, het buitenland overtuigen van het goede koloniseringswerk dat België verricht had, en anderzijds, in het binnenland, de nood laten voelen aan budgetten voor de verdediging van de kolonie. En dit terwijl de vorige minister van Buitenlandse Zaken, twee maand eerder, iedereen verzekerde dat de kolonie niet bedreigd werd door aanspraken en herverdelingsplannen. Op de toespraak van Louwers was ook Orts aanwezig. Hij was het eens met de stelling van Louwers dat niet het aantal Belgen in de kolonie determinerend was voor het behoud ervan.
“Mr.P. Orts ne croît pas que le nombre plus au moins grand de Belges résidant au Congo puisse être un facteur déterminant dans la perte éventuelle de notre colonie. Si nous devons perdre le Congo , dit-il, ce n’est pas au Congo que nous le perdrons, c’est en Europe”[127]
Eind januari liet Hitler weer van zich horen en in zijn zog de Duitse pers die haar mediapolitieke taak perfect vervulde. Hiertegenover wou de Britse pers niet achterwege blijven en ze goot zodoende telkenmale olie op het vuur. Tengevolge van een gematigde maar bedrieglijke toespraak van de Führer had Davignon een vertrouwelijk gesprek met Von Ribbentrop. De 25ste januari ontving Janson op Buitenlandse Zaken een verslag van dit onderhoud. Over het koloniale probleem sprak de Duitse minister zich als volgt uit.
“Nous avons beaucoup à faire chez nous” m’a dit le Ministre des AE, “et dans la pensée du Führer il n’est pas de question qui ne puisse être résolue pacifiquement.”
“La question coloniales” a-t-il ajouté, “est depuis longtemps à l’ordre du jour .
Nos difficultés économiques actuelles ont obligé M Hitler à la rappeler. Nos demandes dans ce domaine sont justes . Elles n’ont pas été exprimées sous la menace ni sous forme d’ultimatum.”[128]
Aan economische moeilijkheden werden vele problemen toegeschreven. Deze economische situatie was uiteraard een gevolg van de status die Duitsland tegen zijn zin was opgelegd. Het verlies van zijn kolonies maakte daar zeker deel van uit en zou, indien opgelost, een herstel betekenen voor het Reich.
Twee dagen later (27/1) publiceerde de “Deutsche Allgemeine Zeitung” in haar economische bijlage een artikel betreffende het vroegere Ost-Afrika, toen beter bekend onder de naam Tanganyika Territory.
De krant weerlegde de het antwoord van Frankrijk, Engeland en hun bondgenoten, dat Duitsland zich dankzij het open-deur regime te allen tijden kon voorzien in grondstoffen.
De krant fundeerde zijn stelling op basis van statistieken over de export en import van het Tanganyika Territory. Daaruit besloot hij dat Engeland als gemandateerde natie, samen met het Commonwealth, instond voor 40 % in het gebied van de verkochte goederen.
Daarbij importeerden ze 60 % van de geproduceerde grondstoffen uit Tanganyika. Het Reich, daarentegen, was slechts goed voor 14% van de invoer van Tanganyika, en had enkel beschikking over 8 % van de geëxporteerde grondstoffen uit het gebied. De conclusie lag voor de hand :
de mandataris beschikte, ondanks het open-deur regime, over de meerderheid van het potentieel van Tanganyika, als afzetmarkt en als reservoir. En dit terwijl Duitsland dat het land ontwikkeld had, er als vroegere eigenaar er slechts minimaal kon van genieten.
Voor de krant was het duidelijk dat Duitsland het paard was dat de haver niet kreeg, op het ogenblik dat het het economisch moeilijk had. Maar wat waren de echte belangen die Duitsland in Afrika had. We weten reeds dat de Duitse economische betrekkingen met hun kolonies vóór wereldoorlog één verwaarloosbaar waren in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Sindsdien hebben de nieuwe eigenaars sterk geïnvesteerd in hun mandaten. De waarde van de mijnbouw het vroegere Ost-Afrika (Ruanda-Urundi en Tanganyika) was sterk gestegen en men produceerde er goud, tinerts, diamant … Hetgeen de Duitse politieke en economische kringen misnoegde was dat zij deze grondstoffen nu van het buitenland moesten afkopen in een vreemde valuta. De teruggave van de mandaatgebieden zou de Duitse economie niet doen heropleven. Verschillende studies hadden uitgemaakt dat de kosten die eraan verbonden waren ervoor zorgden dat deze gebieden en hun industrie pas over een paar jaar zou renderen. Ook op dat gebied was Belgisch Kongo interessanter dan Ruanda-Urundi. Voor Duitsland was Kongo de vijfde leverancier van grondstoffen van Afrika, voorafgegaan door Zuid-Afrika, Egypte, Nigeria en Rhodesië. Het rapport dat Davignon in opdracht van Buitenlandse Zaken liet uitvoeren laat ons weten dat Duitsland in 1937 voor 37,8 miljoen mark terwijl ze er slechts 4 miljoen naartoe exporteerde. De import werd gedomineerd door het koper dat 20,07 miljoen Reichsmark bedroeg. Bij de non-ferro grondstoffen stonden olieproducten bovenaan; Duitsland importeerde er voor 8,45 miljoen Reichsmark. De export van Duiste producten naar de kolonie bedroeg 4 miljoen Reichsmark. Bovenaan vindt men katoenen stoffen en bier, met respectievelijk 641 en 544 duizend Reichsmark. Maar deze producten konden makkelijk vervangen worden door die van andere leveranciers (bvb. Japan). Belangrijker voor de kolonie waren de farmaceutische producten, goed voor een 205 duizend mark, de machines met motor (141.000) en kleur en verstoffen (133.000).[129]
Economische redenen waren achterhaald en menigmaal weerlegd. Onder het nazi-regime was het economische aspect één van de argumenten om het onrecht aan te klagen en het zoeken naar prestige van koloniaal bezit. Het politieke aspect dat zich in eerste plaats richtte tot de Britten en indirect tot hun mogelijke bondgenoten, was voor Hitler veel belangrijker dan het werkelijke bezit van kolonies die door zijn voorgangers op vreedzame wijze toch gefaald had.
De dertigste januari hield Hitler opnieuw een toespraak voor de Reichstag, wat op zich reeds volstond om het koloniaal probleem weer aan de orde van de dag te brengen. De vermelding van koloniale aanspraken naast onderwerpen als herbewapening, het Frans-Italiaanse conflict en de economische impasse waarin Duitsland verkeerde, wekten enige bezorgdheid in de koloniale kringen. Opnieuw maakte Davignon een verslag over aan zijn minister.
“Des colonies pour le Führer est une question de justice. L’idée d’une contrepartie à fournir dans un arrangement d’ordre général ne vient pas à l’esprit des dirigeants nationaux-socialistes. Cette divergence de mentalité est évidemment inquiétante et ne facilite pas la reprise de contact que M. Neville Chamberlain souhaite, paraît-il, et à laquelle on n’est guère enclin ici.”[130]
Opnieuw herkent men de politiek die Hitler inzake het koloniaal probleem voerde. Hij lette er goed op om het probleem nooit uit de actualiteit te laten verdwijnen en vermeldde het op een of andere manier in zijn toespraken, zonder er verder op in te gaan. De koloniale verdeling zoals die er was in ‘39, was volgens hem onrechtvaardig, maar hij gaf geen oplossingen of onderhandelingsvoorstellen ; Duitsland wou enkel in ontvangst nemen. We komen ook te weten dat Chamberlain, niet ontmoedigd door de frustrerende mislukking van de onderhandelingen van 38, nog altijd meende de vrede in Europa te kunnen behouden door middel van koloniale toegevingen aan het adres van, Duitsland.
Het hoofdthema van Hitler’s speech was de nefaste economische situatie waarin Duitsland toentertijd verkeerde. Aan dit reëel gegeven, dat door de Duitsers aan de lijve ondervonden werd, koppelde Hitler allerlei onderwerpen aan die hij klasseerde onder het onrecht dat de mogendheden het Duitse volk hadden aangedaan, en waartegen hij wenste in te gaan.
“Les difficultés économiques de l’Allemagne offraient une excellente occasion à M Hitler pour rapporter au monde qu’il a posé la question coloniale…. “L’Allemagne”, dit-il, “a besoin de colonies comme soulagement économique.”[131]
Toch bevestigden de kanselier en diens minister van Buitenlandse Zaken openlijk voor de tweede maal dat er geen dreiging uitging van Duitsland naar de mandatarissen van de Volkenbond. Het stelde ook geen ultimatum en het zou er geen oorlog voor voeren.
De “alles of niets”- houding van Hitler bemoeilijkte mogelijk diplomatiek overleg, daarbij drong hij telkenmale aan op het niet dringende aspect van de zaak. Duitsland had kolonies nodig, maar deze konden wel vier jaar wachten, Hitler zou er geen oorlog voor voeren, waarmee hij duidde op het bestaan van belangrijkere eisen. Daarmee hield hij de deur open voor potentiële onderhandelingen rond de kolonies, zonder er zich zelf mee in te laten, zodat het vooral Engeland en andere koloniale mogendheden zou bezighouden.
“Je vous ai déjà rapporté les déclarations que M.M. von Ribbentrop et von Weissäcker m’ont fait dans ce sens. Le Chancelier m’avait laissé entendre lors de notre entrevue le 21 novembre à Brechtesgarden, qu’il attendait une initiative des Puissances dans la question coloniale.”[132]
Toch toonde Davignon enige bezorgdheid omtrent de Duitse plannen betreffende het koloniaal probleem dat het zelf zolang in stand had gehouden.
“L’idée est ancrée ici que seul l’appui d’une grande force militaire fait prendre au sérieux une revendication. …
D’autre part, on ne peut jamais compter sur une longue patience de sa part et ceci peut s’appliquer à la manière d’envisager le problème colonial.”[133]
De reacties van de Britse kranten liet niet op zich wachten, en werden door Cartier de Marchienne, getrouw aan de rondzendbrief van Spaak, gerapporteerd. Wat weerhouden werd, was de steun die Hitler Italië zou verlenen, de economische situatie van Duitsland, die door Hitler als leidmotief gebruikt werd, en het koloniale vraagstuk. Over dit laatste onderwerp merkte hij op dat Hitler in feite niet veel nieuws had verkondigd, maar herbevestigde dat het koloniale probleem geen oorlog zou ontketenen.
“A ce sujet, le “Times” fait remarquer qu’aucune base de négociations n’existe sans l’assurance d’une collaboration en vue d’objectifs commun. Ainsi, toute approche à un règlement colonial est exclue, à moins qu’elle ne soit un moyen en vue d’une collaboration certaine pour la paix générale.”[134]
Historisch gezien had men echter kunnen argumenteren dat een herverdeling van de mandaatgebieden om een wankele vrede in Europa te behouden reeds in het verleden niet had overtuigd, en ze in de gespannen sfeer van 1939 geen schijn van kans had.
De “Times” steunde het standpunt van Chamberlain, die de vrede poogde te behouden door een koloniale regeling te zoeken, maar anderzijds bij zijn standpunt bleef dat hij nooit het Tanganyika Territory zou afstaan.
“Voilà plus de trois ans que le Gouvernement britannique a pris l’initiative de proposer une consultation internationale au sujet de l’accès au matières premières, dont les besoins ont servi à Hitler pour justifier sa défense de Plan de Quatre Ans, et pour renouveler ses revendications coloniales.”[135]
Besprekingen rond toegevingen aan Duitsland en het open-deur regime in de vroegere koloniale bezittingen zouden nooit de Duitse honger stillen. Deze besprekingen waren een antwoord op het Duitse argument dat de economische crisis verholpen kon worden door het terugschenken van de vroegere Duitse kolonies.
Het was dan ook normaal dat kranten als de “Deutsche Allgemeine Zeitung”, hoewel ze zich beriepen op statistieken, deze oplossing zouden afbreken, zodat Duitse overheid haar claims opnieuw kon uiten en die claim staafden met de onrechtvaardigheid waar het Duitse volk slachtoffer van was.
De eerste februari meldde de Lantsheere (Londen) aan zijn departement dat de diplomatieke correspondent van de “Daily Telegraph” opmerkelijk nieuws bracht over het Duitse standpunt in het koloniaal probleem. Duitsland zou niet zozeer zijn vroegere kolonies terugwensen, maar zou reeds tevreden zijn met een gebied in Afrika dat in verhouding stond tot de bezittingen waarover andere Europese landen beschikten.[136]
Dit zou ertoe kunnen leiden dat de Brits-Duitse plannen van ’36 tot ’38 gerealiseerd zouden worden (cfr. supra). Vertegenwoordigers zouden opnieuw kunnen samenkomen, maar ditmaal zou de geheimhouding niet meer mogelijk zijn. De geruchten rond een nieuw Duits standpunt in verband met de koloniale probleem werden snel verspreid, en Engeland zou het daarom niet wagen om boven eenieder hoofd besprekingen te voeren met de boeman van Europa.
Het nieuws werd de achtste februari reeds tegengesproken in de Duitse pers, ter gelegenheid van een artikel dat de Belgische pers aanviel.
De “Kölnische Zeitung” toonde enerzijds begrip voor de houding van België dat zijn kolonie wou verdedigen en daartoe een defensieplan had opgesteld. Anderzijds was de krant ontsteld dat de Belgische pers de Duitse koloniale aanspraken als voorwendsel gebruikte om de nood aan een koloniale defensie te rechtvaardigen.
Zoals Davignon rapporteerde :
“Elle estime qu’il est légitime que la Belgique s’occupe d’assurer la sécurité de sa colonie, mais elle s’insurge contre les arguments que certains journaux belges ont mis en avant pour justifier les mesures de défense projetées par le Gouvernement. Elle affirme notamment que la crainte d’une menace allemande contre le Congo dans le cas d’une restitution des colonies africaines à l’Allemagne est dénuée de tout fondement en ce sens que les revendications coloniales du Reich ne portent que sur ses anciennes possessions.”[137]
Om hun gelijk ten opzichte van de Belgische pers aan te tonen, citeerden ze de toespraak van minister Spaak voor de kamer, waarin hij het volste vertrouwen had gesteld in de verleende garanties.
Dat de Belgische kranten de nood aan een koloniale defensie naar voor brachten, was te wijten aan de bijzonder magere financiële inspanningen die België voor verdediging van haar kolonie deed. De budgetten die werden vrijgemaakt voor de kolonie, meer bepaald voor de Force Publique en zodoende ook voor de defensie, waren te gering om een serieuze defensie uit te bouwen voor een gebied dat tachtig maal de grootte van België had. Het waren dan ook koloniale persoonlijkheden als ex-minister Crokaert en majoor van de FP Hennequin die via hun koloniale relaties in België aanstuurden op een betere defensie.
Deze zou er pas komen indien er echt sprake was van een dreiging voor de kolonie.[138]
De vage uitspraken van de Führer gekoppeld aan een gespannen internationale situatie had andere landen er wel toe aangezet om hun kolonies op versterkte voet te brengen. De 11de februari vernam men van het agentschap HAVAS dat Amery, ex-minister van de Dominions, binnen het Britse House of Commons, een commissie had opgericht ter verdediging van de kolonies en bezig was contacten te leggen met Franse koloniale personaliteiten om met hen het koloniaal probleem te bespreken. Amery merkte op dat het niet meer ging om een koloniale redistributie, die al dan niet in het voordeel van Duitsland zou uitlopen, maar om de wereldhegemonie en een nieuwe wereldorde.
“Il importe donc que les gouvernemental britanniques et français s’entendent étroitement sur une réponse ferme, précise et négative et qu’une collaboration beaucoup plus étroite soit instaurée d’urgence entre les autorités coloniales, militaires , aériennes et navales des deux empires”[139]
Het koloniale probleem stond niet meer op zichzelf en maakte nu deel uit van machtsrelaties op wereldvlak. In de actie van Amery, die in tegenstelling tot Chamberlain niet bereid was tot vergaande toegevingen aan Duitsland, doorziet men makkelijk de voorbereiding op een Europees conflict dat zich tot de kolonies zou kunnen uitbreiden, aangezien Duitsland en Italië hun interesse hieromtrent in de loop van het interbellum duidelijk hadden gemaakt.
België kon zijn koloniale politiek van stilzwijgendheid niet verder voeren.
In de koloniale milieus voelde men aan dat, indien er een conflict zou komen de Belgische kolonie een dubbel gevaar zou lopen.
Alvorens het conflict uitbrak zouden er waarschijnlijk nog een paar pogingen gedaan worden om de kolonie aan te vallen in de pers, zoals met de Mangwalusekte gebeurd was. Tijdens het conflict zou er een fysieke dreiging kunnen ontstaan en bij een eventuele vredesonderhandeling kon de kolonie nog steeds opgeofferd worden om de vrede te herstellen. Men vertrouwde ook niet ten volle op de vroegere geallieerden, van wie men vreesde dat zij bij een overwinning aanspraak op vergoedingen konden maken in de vorm van koloniale toegevingen.
Eind april werkten het ministerie van Koloniën en de Directie P van Buitenlandse Zaken samen, in een ultieme poging de aanspraken en de geruchten in de pers tegen te werken door middel van koloniale propaganda. De directie P legde ellenlange lijsten aan van personen, universiteiten, verenigingen en groeperingen die ze via hun consulaire vertegenwoordigers, honoraire incluis, in het buitenland ontvangen hadden. Van Japan tot Noorwegen, van Bulgarije tot de Verenigde Staten, stuurde iedere Belgische vertegenwoordiger lijsten door met daarop adressen van individuen, bibliotheken, seminaries… die mogelijk geïnteresseerd waren in koloniale aangelegenheden. Uitzonderingen op deze charmeoperatie waren Duitsland, die reeds genoeg afwist van de Belgische kolonie, en Polen. Buitenlandse zaken had nochtans de wil getoond om ook Polen erbij te betrekken, doch de Belgische ambassadeur , Paternotte de la Vaillée raadde dit ten stelligste af. De Poolse opinie was namelijk niet favorabel ten opzichte van kleine naties met een groot imperium, hetgeen zij, zoals de Duitsers, onrechtvaardig vonden.
De overige landen , hoe klein en onbetekenend ze ook waren, ontvingen voortaan “L’Illustration Congolaise” en “ La Dépêche Coloniale”.
Andere tijdschriften en koloniale werken kon men op bestelling verkrijgen indien gewenst.
Deze late actie werd pas eind juni volledig gerealiseerd, hetgeen te kort voor de oorlog was, maar ze beoogde in feite het behoud van de mandaatgebieden vóór en na de oorlog. Eén van de voorwaarden om een verkregen mandaatgebied te ontnemen was namelijk dat men een kolonie slecht koloniseerde en niet tot de beschaving bracht, hetgeen moest tegengesproken worden door de Belgische koloniale pers.
Het was uiteraard niet de pers alleen die speculeerde, de informatie die door de internationale omstandigheden al haar objectiviteit verloren had, functioneerde steeds meer als indirect wapen om de spanning te verhogen.
De internationale context was dan ook wel ten zeerste gespannen en de geheimhouding van gesprekken zorgde voor speculatieruimte die door de gedirigeerde pers politiek benut kon worden. Ook in de landen die niet rechtstreeks betrokken waren met het koloniaal probleem moeide de pers zich met de aangelegenheid, en steeg het verlangen naar een koloniaal domein. Het tegenoffensief van Koloniën en Buitenlandse Zaken kwam dus niet te vroeg. Het versturen van koloniale tijdschriften die de Belgische inspanningen in Kongo ophemelden, was een zeker middel om de reputatie van België als goede kolonisator te verzekeren.
De keerzijde van de medaille was dat de kolonie tevens begeerd zou worden en dat dit aanleiding kon geven tot nog meer aanspraken op een plaatsje onder de zon.
De realisatie van deze operatie zou pas eind juni volledig doorgevoerd worden, hetgeen te laat was om vruchten af te werpen aangezien de internationale situatie in september opnieuw en voorgoed zou wijzigen.
De rondzendbrief van Spaak was daarentegen wel succesvol.
Hoewel hetgeen de brief vroeg sowieso al tot de taken behoorde van de ambassadeurs, legde men ditmaal de klemtoon op de kolonie en de houding van anderen ertegenover. Dit zou leiden tot informele gesprekken tussen vertegenwoordigers om extra informatie te verzamelen en door te sturen (cfr.supra). De brief van Spaak was er gekomen ten gevolge van de geheime gesprekken tussen Duitsland en Engeland in 1938. De op garanties berustende houding van België zou dan in het gedrang komen, het niet constant protesteren zou geïnterpreteerd kunnen worden als een gewillige opoffering voor de vrede in Europa.
De pers zou in de loop van 1939 blijven functioneren als “objectieve woordvoerder” van de overheid en aanleiding geven tot incidenten en diplomatieke interventies.
2.9 Polen en Italië in het zog van Duitsland voor een koloniale herverdeling
Hoewel beide landen niet rechtstreeks betrokken waren bij het koloniaal probleem en ze geen kolonies verloren hadden ten voordele van de winnaars van wereldoorlog I, maakten de pers en de politici er aanspraken op koloniaal bezit en trokken ze de kaart van de onrechtvaardigheid die de mandaatverdeling inhield.
Daarom worden ze hier afzonderlijk besproken.
2.9.1 Poolse aanspraken op koloniale rijkdom
Zoals reeds aangegeven werd stuurde men geen koloniale propaganda naar Polen. In zijn brief van 4 mei bevestigde ambassadeur de la Vaillée de Poolse houding:
“En réponse, je crois mon devoir , Mr. le Ministre, d’attirer votre attention sur le fait qu’a mon sens, une telle propagande serait en Pologne inopportune.
En effet il existe dans ce pays une tendance très marquée à critiquer, sans grand esprit d’objectivité, les puissances coloniales et particulièrement certains petits Etats comme la Belgique, représentés comme possédant des colonies disproportionnées à leur territoire métropolitain.”[140]
De Belgische vertegenwoordiger raadde het opsturen van koloniale propaganda vooral af omdat deze in eerste plaats het gevoel van onrechtvaardigheid zou vergroten, en tegen België gebruikt worden.
Ook in de relaties die België met Polen had, in verband met het koloniale probleem, eiste de pers haar rol op.
Zoals het uit de interventies van de Poolse vertegenwoordigers in Londen en Brussel bleek, wensten zij misvattingen in de pers onmiddellijk recht te zetten. Dit veroorzaakte soms het omgekeerde effect, waardoor de achterdocht ten aanzien van de Poolse politiek toenam.
De eerste februari 1939 gaf de la Vailée de informatie die hij onder geheimhouding verkregen had van Kol. Beck door aan zijn minister.
Het betrof Becks bezoek aan Hitler ; deze zou, in het bijzijn van Ribbentrop en de Poolse ambassadeur in Berlijn, verklaard hebben dat de aanspraken enkel betrekking hadden op de vroegere koloniale bezittingen en niet ten koste van Hollandse, Portugese of Belgische bezittingen zou gaan.
Anderzijds werden er steeds meer geruchten rond Poolse aanspraken gepubliceerd in kranten zoals “Le Soir” van 19 januari en de “Daily Telegraph” toen deze het bezoek van Ribbentrop aan Polen weergaf.
Er werd geschreven dat Polen de koloniale aanspraken van Italië en Duitsland diplomatiek en moreel zou steunen tegen Frankrijk en Engeland. In feite was men in Polen ten zeerste geïnteresseerd in een koloniaal domein dat zou opbrengen.
Grondstoffen reservoir en afzetgebieden voor producten en mensen waren de hoofdredenen voor de Poolse inmenging. Aangezien Frankrijk en Engeland de koloniale scepter zwaaiden (en hadden gezwaaid tijdens de conferenties na Wereldoorlog I) moest een wijziging in mandaatverdeling bij hun aangevraagd of aangeklaagd worden. Polen leefde mee in de zeer gespannen context en liet zich meevoeren door het klimaat dat Duitsland had geschapen.
“Depuis le discours de Hitler du 30 janvier, il ne fait plus l’ombre d’un doute que la question coloniale soit à l’ordre du jour de demain.” [141]
Polen toonde sinds eind ’38 zijn interesse voor kolonies. Deze interesse bleek uit krantenartikels die, zoals de Belgische ambassadeur aanstipte, van meer pretentie dan competentie getuigden.
De kolonie werd erin voorgesteld als het beloofde land :
“… ou coule le lait et le miel des matières premières en même temps que comme un dépotoir où l’on peut déverser à loisir le trop plein de population juive.”[142]
De ambassadeur wees op het onaangenaam aspect van sommige artikels die kleine landen als België, die als incompetent werden beschouwd omdat ze veel te klein waren om een koloniaal gebied naar waarde te kunnen benutten, in tegenstelling tot landen als Polen die er juist nood aan hadden. Indien andere kranten zoals de “Polska Brojna”, krant van de militairen, van 1 februari vond men een objectievere versie.
Om zijn lezers te behoeden voor koloniale dromen die hen ingefluisterd werd door Duitse aanspraken, merkte de krant op dat een kolonie, vooraleer rendabel te kunnen zijn, eerst heel wat investeringen opslorpten.
Over de houding van de overheid wou de la Vaillée het standpunt dat in de Belgische pers verschenen was, tegenspreken. Er was volgens de vertegenwoordiger geen sprake van Poolse plannen om de as-mogendheden bij te staan in hun koloniale aanspraken.
“Ce qui me paraît conforme à la vérité c’est que la Pologne profitera de toute occasion pour chercher à s’assurer certains avantages lui donnant d’une part un accès plus facile aux matières premières (en pratique la possibilité de ne pas devoir les payer en devise étrangères), d’autre part certaines possibilités d’émigration pour les juifs.”[143]
De joodse kwestie en het probleem van de vluchtelingenstroom die ontstaan was door Hitlers politiek oplossen door de joden en andere vluchtelingen als het ware te verbannen naar koloniale gebieden, kende zowel vóór, tijdens en na de oorlog enige belangstelling.
Franse kolonies als Madagaskar lagen voor de hand omdat Frankrijk als eerste de vluchtelingen uit Duitsland moest opvangen. Ook Kongo zou hierin betrokken worden. Tijdens hun verblijf in Londen werden de Belgische ministers hierover geraadpleegd. Pierlot schreef de 11ste september ‘42 een nota ter attentie van Spaak, en opmerkelijk genoeg niet van De Vleeschauwer, omtrent voorstellen die hem door zijn Britse collega’s gedaan waren.
“Il ne me paraît pas possible d’envisager l’envoi, au Congo, de plusieurs milliers d’Israélites se trouvant actuellement en France.”[144]
België beschikte over te weinig opvangmogelijkheden ter plekke en er waren tevens economische problemen naast andere risico’s die zulk een operatie met zich meebracht.
Laten we teruggaan naar de la Vaillées visie op de Poolse houding ten aanzien van de koloniale aanspraken. Voor de ambassadeur betekende het Poolse verlangen om de vruchten van koloniale rijkdommen te plukken niet noodzakelijk dat Polen over een gebied in volle soevereiniteit wenste te beschikken. Kolonel Beck had zich hierover reeds meermaals uitgesproken. Hij zou er herhaaldelijk op gewezen hebben dat Polen zijn doel zou bereiken door een samenwerking aan te gaan met landen die een kolonie hadden. De koloniale politiek van Polen, voor zover deze term hier kan gebruikt worden, was nog altijd zoals Beck die uiteengezet had in december 1937 :
“… obtenir que les Puissances qui possèdent des territoires encore incomplètement exploités, lui accordent des privilèges pour son approvisionnement et son émigration.”[145]
Dit standpunt werd de 17de februari bevestigd door Beck in een onderhoud met de Nederlandse ambassadeur en de 21ste februari door Rose, minister van Industrie, in zijn gesprek met de Belgische ambassadeur.[146] Rose had zich meermaals ingelaten met koloniale herverdeling binnen de Volkenbond. Hij had dezelfde motivatie als zijn regering, zij het iets subtieler en duidelijker. Polen wenste een gebied dat zijn nationaliteit en wetten zou behouden, maar waarvan exploitatie en productie zich op Polen zouden richten. Zo waren er reeds Poolse plantages als experiment opgestart in Zuid Amerika. Dit experiment wensten de Poolse overheid verder te zetten in een gebied waar men aan katoenteelt kon doen, en waar men reeds over enige infrastructuur kon beschikken, zoals een spoorlijn, om de productie te kunnen exporteren.
De gewenste oppervlakte zou om te beginnen 100.000 ha bedragen.
Toen de Belgische ambassadeur Rose vroeg waarom de persorganen van zijn land, die in hoofdzaak gepatroneerd werden door de overheid, een annexionistisch discours voorstonden,[147] antwoordde Rose dat het koloniale thema iets nieuws was voor het Poolse volk en dat men daarom sloganeske uitspraken gebruikte om de massa te raken. Daarbij vond Rose dat de koloniale aanspraken die Polen uitte noodzakelijk waren opdat men met hen rekening zou houden indien er een algemene herverdeling van de koloniale gebieden zou plaatsvinden.
De sloganeske uitspraken konden evengoed geïnterpreteerd worden als propaganda met een nationalistisch tintje, namelijk dat Polen als erkend Europees volk ook recht had om een zuidelijk gebied te exploiteren. In Polen verwachtte men dat er vroeg of laat een tweede Berlijnse conventie zou komen, waar men een nieuwe verdeling zou doorvoeren, en door aan de Duitse kant te staan, zou het minder kans lopen om buiten de prijzen te vallen. De herverdeling, indien ze zou plaatsvinden, zou een correctie zijn ten voordele van Duitsland. Door dezelfde onderhandelingspolitiek en argumentatie te voeren als Duitsland zou men op een gelijke behandeling kunnen azen.
Polen had echter geen kolonies gehad die men hen had ontnomen om aan andere landen in mandaat te schenken. Het was daarom beter op concessiegebieden te hopen zoals deze voorzien waren in de Brits-Duitse plannen van ‘36-’38. Polen zou dit alles vergeten eenmaal de Duitsers in september hun offensief hadden ingezet.
2.9.2 Italiaanse verbondenheid met Duitsland in het koloniaal probleem
De 20ste januari, in het midden van de koloniale ophitsing, informeerde de krant “Le Temps” zijn lezers over de houding van de Italiaanse pers:
“Plusieurs journaux l’ont déjà abordé. Aujourd’hui, c’est le tour de la Tribuna, qui l’expose et le commente sous l’angle juridique , avec une tendance très nette en faveur de l’Allemagne . Le point central de l’article consiste à soutenir que, depuis vingt ans, on a écrit et discuté sur le mandat et sur sa figure juridique, avec le seul résultat de rendre cette forme de gouvernement toujours plus nébuleuse, ambigue et précaire.”[148]
Dat de Italiaanse pers de kaart speelde van Duitsland is evident, in beide landen speelde de regering met het medium om haar politieke doeleinden te bereiken. Italië ging echter verder. Enerzijds was er de echte “fantaisistische pers” die zoals de Rivisita Informazioni Internazionali begin december ’38 deed, berichten de wereld instuurden die gewoon verzonnen waren[149] en anderzijds was er de pers die leugens verkocht volgens het boekje van de propaganda-diensten van de overheid. Mussolini zelf had in oktober ’37 en in een editoriaal van de Times opgeroepen om Duitsland zijn voormalige kolonies terug te geven.
Hoewel het incident rond de vertegenwoordiging in Rhodes niet rechtstreeks op de kolonie betrekking had, zorgde het voor enige wrevel in de Belgisch-Italiaanse verhouding, en stelde het de Italiaanse aanwezigheid in de kolonie in vraag.
In zijn brief aan de minister van Buitenlandse Zaken, Pierlot, van 26 april 1939 informeerde de Belgische vertegenwoordiger over een nakende diplomatieke crisis betreffende de vertegenwoordiging op het eiland Rhodes.
De vertegenwoordiging op het eiland werd in Rome geaccrediteerd, en de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken van Italië had zonder voorafgaande raadpleging besloten om de vertegenwoordiging van verscheidene kleine mogendheden op te schorten.
De Belgische vertegenwoordiger in Rome, de Kerchove de Denterghem, was geschokt door de Italiaanse pretentie die zich het recht toeeigende om te bepalen of de Belgische belangen al dan niet voldoende waren om een vertegenwoordiging te rechtvaardigen. De Belgische ambassadeur besloot zijn collega’s van twee landen, omdat beide landen een gelijkaardig positie in Europa bekleedden als België, te consulteren om uit te maken of zij aan dezelfde restricties waren onderworpen. De vertegenwoordiger van Nederland, Hubrecht, antwoordde dat Italië hem met het probleem nog niet had geconfronteerd. De vorige Nederlandse vertegenwoordiger in Rhodes, die net als zijn Belgische collega joods was, was twee maand voordien overleden. Het zou dus niet lang duren vooraleer het probleem ter sprake zou komen. De Zweedse vertegenwoordiger in Italië, Winsen, had wel hetzelfde bevel gekregen van de minister van Buitenlandse Zaken. Zo kwam het dat de drie vertegenwoordigers de hoofden bijeen staken om de redenen voor de Italiaanse houding te achterhalen.
Ze besloten dat het eiland Rhodes niets meer was dan een versterkt fort dat zijn kannonnen richtte op de Dardanellen, Egypte en vooral het Suezkanaal.
De Italianen wensten geen pottekijkers van vreemde mogendheden die in Rome geaccrediteerd waren. Door de vertegenwoordigers terug te roepen, trokken zij eveneens hun recht op geheime rapporteringen in.
In plaats van uitleg te vragen over de Italiaanse houding, uitleg die ze toch niet zouden krijgen, stelde de Kerchoven de Denterghem een nieuwe postulatie voor. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zou in dat geval verplicht zijn een officiële afwijzing uit te spreken.
Anderzijds stelde de ambassadeur dat de Belgische belangen inderdaad groot genoeg waren om de vertegenwoordiging van Alhadeff te behouden. De Zweedse collega had zich ondertussen neergelegd bij de beslissing van de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken.
De Belgische vertegenwoordiging vreesde echter voor een precedent, dat negatieve repercussies zou hebben op de consulaire posten in Tripoli, Albanië en vooral Ethiopië. Hij ging verder door te wijzen op het prestigeverlies dat België als neutraal land zou leiden als het in de klappen zou moeten delen die in feite aan het adres van Engeland en Frankrijk gericht waren.
De Kerchove de Denterghem was danig ontzet dat hij, meer dan de Italiaanse overheden, de kolonie bij het probleem zou betrekken. Gedreven door de spanning die er heerste stelde hij het volgende voor.
“ a moins que le Gouvernement belge ne se décide à user de représailles à l’égard du Gouvernement italien, en déclarant, notamment, que la présence d’agents consulaires italiens dans certains postes au Congo, où ils se livrent souvent à une propagande déplaisante pour la Belgique, ne se justifie pas et que, dès lors, tout exequatur demandé pour la représentation des intérêts italiens dans certains localités congolaises, sera refusé au même titre.”[150]
De tegenaanval die de Kerchove de Denterghem voorstelde betrof de kolonie en haar Italiaanse vertegenwoordiging in de kolonie als chantagemiddel. Maar was de propaganda die gevoerd werd ten nadele van België wel echt afkomstig van de consuls in Kongo ? De Italiaanse pers moest uiteraard haar informatie met betrekking tot de kolonie van een lokale bron vernomen hebben (cfr. Mangwalusekte).
Maar was dat genoeg om de kolonie te betrekken in chantage of diplomatieke vergelding, die de neutraliteit kolonie, die toch ver van Ethiopië af lag niet ten goede zou komen ? Bovendien verkoos ook de Directie P om de kolonie er niet bij te betrekken, zolang men niet zeker was van de feiten en de belangen van België op het eiland Rhodes.
Terwijl de verschillende diensten van Buitenlandse Zaken en Koloniën alles natrokken, veranderde eind juni de mening van de minister van Buitenlandse Zaken van Italië. Begin juli vroeg Pierlot de Kerchove de Denterghem uitleg over zijn beweringen. Deze had ondertussen stoom afgeblazen en had door de opinie wijziging van de Italiaanse minister, een minder hard discours aangenomen
“mon information n’est basée sur aucun fait précis…
Il s’agit, au contraire , d’une impression due au fait qu’au cours de l’hiver dernier, la presse italienne a, à plusieurs reprises, publié des articles, clairement inspirés par le Gouvernement italien, d’après lesquels la création et le développement de notre colonie auraient été étendues à une action prépondérante de l’Italie et que d’ailleurs, la coopération italienne est tellement importante dans notre Congo, qu’en réalité, notre colonie aujourd’hui est redevable d’une grande partie de son développement actuel.”[151]
De politiek van de Italiaanse kranten in de winter 1938-1939 was duidelijk door de Italiaanse overheid ingefluisterd en was het vergiftigde staartje van de onderhandelingen tussen Duitsland en het verenigd Koninkrijk in 1938. Omdat de Britten voet bij stuk hielden en nooit zelf gebieden zouden afstaan, probeerde men het koloniale werk van de mandaathouders zwart te maken, om zo, via de voorschriften van de Volkenbond, een wijziging van mandaathouders te bekomen.
Engeland zou dit nooit toestaan als het om zijn gebieden zou gaan, dus was het beter kleinere mogendheden in de pers te bekritiseren, wou men ooit een restitutie bekomen ten voordele van Duitsland, en indien dat niet zou lukken, kon Italië nog altijd zijn kans wagen. Aangezien de informatie die de Italiaanse pers naar voor bracht in kranten als “Popolo d’Italia” en “Critica Fascista”op lokaal vlak moest ingewonnen zijn, waren de consulaire vertegenwoordigers de eerste verdachten.
“J’ai déduit, logiquement , de ces articles de presse destinés à poser des jalons à d’éventuelles aspirations coloniales de l’Italie dans le centre de l’Afrique , que les Consuls d’Italies dans notre colonie qui, comme tous les agents du Service d’ Extérieur des pays totalitaires, sont les propagandistes nés pour tous les programmes d’expansion, ne devaient pas être restés étrangers à l’envoi d’une documentation.”[152]
In de marge vroeg Louwers nogmaals of men de drie Italiaanse consuls iets kon verwijten. Pierlot verkreeg de informatie pas eind juli en informeerde zich langs Koloniën om bij gouverneur generaal Ryckmans. Ryckmans die het niet echt voor de Italianen in de kolonie had, informeerde op zijn beurt bij de provinciehoofden over eventuele misstappen van die vertegenwoordigers.
Enkel het provinciehoofd van Léopoldville meldde hem het vermoeden dat het consulaat generaal over een TSF-radiozender beschikte.
Ondanks een nauwgezette bewaking, door de dienst van telecommunicatie, had men het vermoeden niet kunnen hardmaken.
De enige rechtvaardiging die men voor het vermoeden had, was niets meer dan de aanwezigheid van een radio-operator op het consulaat.
De chantage zou er hoe dan ook niet gekomen zijn, gezien de gewijzigde houding van de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken.
In België wou men ook de Italianen, die hadden bijgedragen tot de bloei van de kolonie, niet chanteren voor een kleinigheid die gelukkig reeds opgelost was. Ditmaal had de administratieve inertie verdere complicaties vermeden.
De vierentwintigste vergadering van het Internationaal Koloniaal Instituut vond de eerste dagen van juni plaats in Italië. België stuurde koloniale personaliteiten als Kolonel Bertrand, lid van de Koloniale Raad,
ex-commandant generaal van de FP, Moeller, Fontainas, Halewijck de Heusch, gouverneur géneraal Ryckmans en Octave Louwers. Frankrijk, wiens kolonies vaak een gemeenschappelijke grens hadden met Italiaanse gebieden, had zich onthouden. Duitsland was sowieso afwezig , aangezien het instituut enkel landen telde die een koloniaal gebied bezaten.
Het werd echter wel in zijn aanspraken gesteund door het organiserende land. Engeland en Portugal stuurden elk twee vertegenwoordigers en Nederland een zestal. De organisatie van het gebeuren, die in handen was van het Fascistisch Instituut voor Italiaans Afrika, werd door de overheid gesteund en getuigde van bijzondere luxe. Recepties, excursies (Libië) en het bijwonen van fascistische herdenkingen, moesten de gasten een indruk geven van de capaciteiten van Italië. Maar door de internationale omstandigheden zouden ook hier (geplande) incidenten plaatsvinden.
Deze hadden betrekking op de geprogrammeerde recepties. De eerste officiële receptie zou gevolgd worden door een audiëntie bij het hoofd van de regering. Er was daarbij nog een lunch met de koning gepland.
Van bij hun aankomst werden de vertegenwoordigers verwittigd dat Mussolini afwezig zou zijn de dag van de geplande audiëntie.
Later vernam men dat dit niet waar was, en dat de audiëntie omwille van politieke redenen niet was doorgegaan. De Duce had Rome gedurende de ganse vergadering niet verlaten, en zelfs officiële audiënties gehouden. Ondanks dit voorval bleef de lunch met de Koningskeizer op de agenda. De dag vóór de lunch werd deze dan toch afgelast. Er werd hiervoor geen verklaring gegeven, zodat men zich met hypothesen moest behelpen.
Een eerste, francofiele hypothese was dat de Koning , door teveel aandacht te besteden aan het Instituut, de Fransen zou gekwetst hebben en zich daarom had teruggetrokken.
Een tweede hypothese was dat er binnen het instituut vertegenwoordigers waren van landen waarmee Italië overhoop lag en dat het daarom wenselijk was dat de Koning zich onthield.[153]
Beide hypothesen waren niet gefundeerd, vooral omdat de vertegenwoordigers van het instituut afkomstig waren uit landen die het best konden vinden met Italië. Daarbij wist men vooraf reeds wie er zou komen en had men de audiëntie en het ontbijt maar niet op het programma moeten plaatsen. De ware reden zou wel best Duits geïnspireerd kunnen zijn, en in feite het Instituut tot doel hebben.
Volgens Louwers moest die gaan zoeken in de as Rome-Berlijn. Duitsland had geen kolonies en kon volgens de statuten niet deelnemen aan het instituut.
“Inviter à la table du Souverain les membres d’un organisme colonial dont les Allemands sont exclus, eut été admettre un état de choses qui froisse l’Allemagne et paraître, peut être, accorder peu d’importance aux revendications coloniales de la grande alliée.”[154]
Door een royaal programma voor te schotelen, en dit in laatste instantie af te gelasten, kon men zijn onenigheid met de koloniale politiek beter doen aanvoelen dan als men niets georganiseerd had. De tafels in de Quirinal al klaar toen men de Portugese vertegenwoordigers de officiële invitatiekaarten die ze ontvangen hadden, terugvroeg. Dat was ook een manier om duidelijk te maken dat men het instituut onbetekenend vond. Deze incidenten hadden de sfeer danig verziekt, dan de vertegenwoordigers besloten er niet tegen te protesteren, om zo de situatie niet te verergeren. Toch schreef Louwers, bij zijn terugkeer in Brussel, een brief naar de president Federezoni, waarin hij hem bedankte voor de gastvrijheid en de vriendelijkheid en tegelijkertijd uithaalde naar de incidenten. Daarbij vroeg hij dat de Italiaanse ambassadeur in Brussel, op gepaste wijze, de vreemde houding van de Italiaanse regering zou verklaren.
De activiteiten die wel hadden plaatsgevonden op de vergadering van het instituut, hadden meer weg van Italiaanse propaganda dan van koloniale besprekingen. Een goed voorbeeld hiervan was het bezoek aan het Italiaans koloniaal museum, georganiseerd door de minister van Italiaans Afrika. Centraal stond een vitrine waar men alle brieven van staatshoofden aan de Negus kon zien. Ook die van Albert I kon men er terugvinden. Het koloniaal instituut, dat nochtans een voorstaander was geweest van de uitbreiding van het open-deur-regime, had geen vruchten kunnen afwerpen en dit door toedoen van de Italiaanse overheid, die hoogstwaarschijnlijk geïnspireerd was door Duitsland, en de door internationale situatie waardoor Frankrijk niet aanwezig was.
Het aantal afgevaardigden was tevens tekenend voor de interesse die eraan gegeven werd. Landen als het Verenigd Koninkrijk hadden slechts twee vertegenwoordigers gestuurd , terwijl kleinere neutrale mogendheden als Nederland en België meer dan het driedubbele hadden afgevaardigd.
De Italiaanse pers zou het werk van de overheid verderzetten. Zoals in Duitsland stond de pers onder controle van de overheid, en bespeelde de publieke opinie in overeenstemming met de politieke visie van de regering. Daarom was het belangrijk de Italiaanse pers in de gaten te houden om het werkelijke standpunt van de Italiaanse overheid eruit te distilleren. Maar ook de Belgische pers werd in de gaten gehouden.
Door de escalatie van de negatieve relaties tussen de Italiaanse en Belgische pers, die in feite niet veel anders had gedaan dan het fantaisistische karakter van de Italiaanse te onderstrepen, nam de Italiaanse overheid, zonder voorafgaande raadpleging, het besluit om de Belgische pers in Italië te verbieden. Dit besluit ging trouwens in tegen het advies van de ambassadeur in België, Lejacons.
De Belgische pers werd hierover pas de zevende juli geïnformeerd.
Toen ze het besluit aan hun Belgische lezers de 24ste juli rapporteerden, was de situatie enigszins gewijzigd.
De Italiaanse overheid was op zijn stappen teruggekomen en had de verkoop van een aantal kranten ; “La Métropole”, “Le Pays Réel” (officiële krant van de Rexisten), “Le Rappel” en het “Handelsblad”(katholieke krant uit Antwerpen) weer toegelaten. Daarbij had men op aanvraag van de ambassadeur in Brussel ook alle sportkranten opnieuw toegelaten.
Graaf de Kerchove de Denterghem had zich bij zijn verlof in Brussel hierover onderhouden met de Italiaanse vertegenwoordiger en een Italiaanse hoge functionaris.
“Mon interlocuteur ne m’a pas tenu un langage visant aussi directement la politique de l’Axe à l’égard de l’occident de l’Europe, mais il m’a clairement laissé entendre, en insistant sur la proximité du danger, qu’il ne serait pas étonné de voir, très prochainement, la presse italienne déclencher une offensive de grand style contre la Belgique en l’attaquant sur son point sensible, c’est-à-dire sur la disproportion complète existant entre la Belgique métropolitaine et son domaine colonial, en rappelant la part prépondérante prise par l’Italie à la création et la mise en valeur du Congo et en réclamant une redistribution des territoires coloniaux africains dans lesquels l’Allemagne et l’Italie auraient, évidemment, une part particulièrement importante.”[155]
Zonder het volledig te beseffen had de ambassadeur van Italië er zelf op gewezen dat er in zijn land een nauwe band bestond tussen de pers en overheid. Er zou nu opnieuw ingespeeld worden op het feit dat het koloniale werk van België aan Italië te danken was. Italië zou bijgevolg, samen met Duitsland, recht hebben op een koloniale gebiedsherverdeling, en dit op grond van zijn bijdrage tot de ontwikkeling van de kolonie.
Deze propaganda toonde aan dat er wel degelijk sprake was van een Duits-Italiaanse samenwerking inzake koloniale aanspraken.
Daarbij probeerde de ambassadeur het vertrouwen in garanties , zoals Spaak naar voor had gebracht, te doen afnemen.
“Et mon interlocuteur a ajouté : “Vous pouvez être assuré que cette thèse ne rencontrera aucune opposition de la part de la France et de l’Angleterre qui, comme vous ne l’ignorez pas, n’ont jamais garanti l’intégrité de la colonie belge.” [156]
De Denterghem riposteerde dat het onschendbaar karakter van Kongo sacraal was en even dierbaar als het statuut van de metropool, en dat dit desnoods met de wapens afgedwongen zou worden.
“Le seul fait que l’Italie, qui s’était abstenue jusqu ’ à présent de toute revendication ouverte sur notre Empire colonial, changerait brusquement de politique, prouve à l’évidence le grand danger que font courir au développement normal de notre nation, les inconséquences , les incartades et les excès de langage de la presse belge.”[157]
De Belgisch pers was slechts een voorwendsel om de druk op de kleine koloniale mogendheden te verhogen. Italië had in zijn discours duidelijk gemaakt dat het de neutrale landen en hun kolonies onder druk van neutraliteitsvoorschriften wou loskoppelen van de Engelse en Franse invloedssfeer.
De Italiaanse pers zou haar “gedirigeerd” karakter behouden en kranten als de “Critica Fascista” en de “Popolo d’Italia” zouden in de loop van 1939 nog meermaals hun grieven uiten tegen België en zijn kolonie door hen te beschuldigen van een schijnbare en valse neutraliteit.
Hetgeen de Italiaanse pers in 1939 insinueerde zou in april ‘40 vervolgd en ongenuanceerd gepropageerd worden. Na de bezetting van Denemarken en Noorwegen, en het onverwachte verzet van dit laatste, was de aandacht van de Italiaanse leiders gericht op de rol van kleine neutrale landen en de rol die zij (en hun kolonie) konden spelen in een eventueel conflict. Ook de “Popolo d’Italia” zou ditmaal zwaar uithalen naar landen als België, door zijn kolonie aan te vallen.
“Cette fois-ci, c’est notre situation de petite puissance, possesseur colonial, qui a attiré l’attention du grand quotidien italien et, du coup, comme l’Italie ne cesse, depuis des années, de tourner des regards remplis de convoitises vers les empires coloniaux des Pays Bas en Insulinde et surtout de la Belgique, au Centre Africain, le “Popolo d’Italia” fait remarquer que la France et l’Angleterre exercent , sur nous, en ce moment, un véritable chantage pour nous obliger, ainsi que la Hollande, à nous ranger à leurs côtés sous peine de perdre, ultérieurement, nos Empires d’Outre-mer.”[158]
Van chantage te spreken was voor buitenstaanders niet zo irreëel, de Britse blokkade die ingesteld werd de derde september trof ook de neutrale landen en hun vrachtvervoer met overzeese gebieden, en werd in stand gehouden door de geallieerden Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk[159]. Het feit dat sommige geruchten tegelijkertijd in Polen en Italië ontstonden kon geen toeval zijn. De Duitsers wisten via hun propagandasysteem en ideologisch verwante persorganen in het buitenland bepaalde geruchten en standpunten te verspreiden van Gdansk tot Rome.
In Polen, net als in Italië, had het samenspel van regering, koloniale aanspraken en propaganda de vermoedens van een herverdeling van de koloniale bezittingen na een eventueel conflict versterkt.
In Polen had de regering in ‘39 dit voorwendsel, enigermate geïnspireerd door Duitsland, gebruikt om zijn aanspraken kenbaar te maken.
Het idee van een tweede Versaille en St-Germain-en-Laye zou volgens de Italiaanse propaganda bovendien van Franse en Britse zijde komen. Vanuit deze gedachtegang meende een Milanese krant dat België onder druk van de geallieerden delen van zijn metropool zou moeten opgeven om zijn koloniaal gebied te vrijwaren. De titel van het artikel luidde dan ook “Het huis in brand steken om de tuin te redden”.
De Belgische ambassadeur wist maar al te goed dat de Italiaanse kranten de directe spreekbuis waren van de overheid en vreesde het agressieve discours van de kranten.
“Dès lors, je ne vous cache pas, Monsieur le Ministre, que lorsqu’un pays, immensément orgueilleux et profondément dédaigneux des petites puissances, comme l’est l’Italie mussolonienne, s’en occupe au point de vue de la politique extérieure, surtout en matière coloniale, j’éprouve toujours un malaise plein d’anxiété et d’angoisse car, connaissant le sujetrin absolue de la presse aux ordres du Gouvernement, je n’ignore pas que tout article politique publié dans un journal de la péninsule, sort en ligne plus ou moins directe du Palais Chigi.”[160]
De collega’s van de Kerchove de Denterghem deelden zijn standpunt, in zulke mate zelfs, dat men de officiële verklaringen van de regering wantrouwde en haar ware bedoelingen in de pers ging zoeken.
“… mes collaborateurs et moi-même nous suivons la presse de ce pays, non pas pour y trouver des nouvelles inédites, mais bien pour y prendre le pouls gouvernemental.”[161]
De Belgische vertegenwoordiger had dan ook zijn bedenkingen over de Italiaanse intenties, door het belang dat in de pers gehecht werd aan het behoud van de Belgische neutraliteit, het risico dat België liep om - omwille van zijn neutrale status - te moeten strijden tegen de geallieerden die er inbreuk op zouden plegen, en het gevaar dat zijn koloniaal imperium na het conflict te wachten stond. Daarbij berichtten de Italiaanse kranten eind april dagelijks over schendingen van het Belgische luchtruim. De Italiaanse interesse voor Belgische aangelegenheden kon geen toeval zijn. Daarbij was het de Duitse ambassadeur geweest die met een artikel van de Belgische krant “Métropole” van 9 april naar de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken was gestapt om die bij hem aan te klagen.
“Cette collusion évidente, ou plutôt même cette collaboration de suzerain à vassal, peut nous inciter à croire que l’Allemagne dirige d’une façon plus effective que nous ne l’avions envisagé jusqu’a présent, le ton de la presse italienne.”[162]
De 7de mei gaf Spaak zijn antwoord op de Italiaanse pers. Eerst hernam hij kort het standpunt dat de Italiaanse kranten in de loop van het voorjaar 1940 hadden naar voor gebracht.
“Si je vous comprend bien, la presse italienne, et principalement la “presse inspirée”, et peut être même “inspirée” par Berlin, dites-vous, s’efforcerait de faire croire que , dès à présent , la Belgique a partie liée avec l’Angleterre et la France et que notre pays a adopté cette politique pour sauver le Congo , les Alliées lui ayant fait croire qu’en cas de victoire de l’Allemagne , il courrait le risque de perdre sa colonie”[163]
In een formeel ad rem antwoord verduidelijkte Spaak een aantal punten. België was op dat ogenblik niet meer dan vroeger verbonden met Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk. De regeringen van beide landen hebben in hun relaties met het onze nooit het koloniaal probleem naar voor gebracht.
Spaak was zeker niet onwetend en had het woord regeringen speciaal onderstreept omdat hij wist dat de pers in die landen minder terughoudend waren dan hun politici. Om zijn verklaring kracht bij te zetten voegde hij er het volgende aan toe
“Faut-il ajouter que l’intégrité de nos possessions coloniales est un principe fondamental de la politique belge et que notre pays entend défendre le Congo belge, contre toute tentative qui pourrait être faite de l’en dépouiller, avec le même esprit d’indépendance et la même énergie qu’il entend défendre la métropole.
Toutes les dispositions ont d’ailleurs été prises pour mettre la colonie en mesure de se défendre avec ses propres forces.”[164]
Alhoewel de integriteit en soevereiniteitsstatus van de kolonie en de metropool dezelfde waren, was dat niet het geval voor de verdediging ervan. Dat de kolonie zichzelf kon verdedigen had meer weg van contrapropaganda dan van realiteit. De defensie van de kolonie zou uiteindelijk niet nodig blijken, zodanig dat de Force Public zich bij de geallieerden kon voegen en Italiaanse bezittingen veroveren, als het ware de omgekeerde situatie.
De uitspraak van Spaak had waarschijnlijk tot doel de indruk te wekken dat België dezelfde voorzorgen had getroffen als Nederland om zijn kolonies te beschermen. Ook onze noorderburen stonden onder buitenlandse druk omwille van hun koloniale bezittingen.
De Japanse minister van Buitenlandse Zaken, Aria, had meermaals openlijk verklaard dat indien Nederland in het Europese conflict betrokken zou raken, Nederlands Indië het contact met het moederland zou verliezen en zich niet tegen aanvallen zou kunnen verdedigen.
De Japanners waren bereid deze bezittingen van Nederland te beschermen, maar Nederland dankte hen en zei dat de kolonie voorbereid was om zichzelf te verdedigen. Naar analogie met de koloniale bezittingen van Nederland vreesde men op Buitenlandse Zaken voor Kongo.
Tot de laatste dag voor de inval zou de Belgische overheid vertrouwen op de garanties die de mogendheden verleend hadden voor de kolonie, hoewel ze die steeds vaker moest inroepen tegen de landen die ze verleend hadden.
De Italiaanse pers had in de relaties met België in verband met zijn koloniale bezittingen, een dominante rol gespeeld.
Op dit vlak kunnen we voortgaan op de ervaring van iemand als Kerkhoven de Denterghem die, zoals zijn collega’s, scrupuleus de pers uitploos om er de mening van de overheid na te trekken.
De uitlatingen van de Italiaanse pers waren veelal speldenprikken die een reactie van de aangevallen landen moest veroorzaken. Indien er geen reactie op kwam, kon de overheid bijgevolg hetzelfde standpunt openlijk overnemen.
Dat de Italianen het Duitse koloniale standpunt verdedigden is logisch, maar de samenwerking ging verder.
Wanneer de Italiaanse overheid de verkoop van Belgische kranten in het voorjaar van 1939 verbiedt, gebeurt dit, evenals in 1940, nadat de Duitse ambassadeur in Rome de overheid ertoe aanspoorde.
De Duistgeïnspireerde pers van Italië, zoals de Belgische ambassadeur ze noemde, was een belangrijke pion voor de Duitse koloniale actie.
Naar gewoonte waren de Duitsers niet geïnteresseerd in een werkelijke oplossing van het koloniale probleem. Terwijl hun pers zich vooral bezighield met economische aspecten van het probleem, konden ze via Italië hun grieven uiten, zonder er zelf verantwoordelijk voor te zijn en zo een grotere tegenstand tegen de Frans-Britse invloed (op koloniaal gebied) doen vermoeden. Aspecten als de neutraliteit van kleine mogendheden die over koloniale bezittingen beschikten, en de verdediging van die bezittingen, werden plots belangrijke onderwerpen.
Ook de arrogantie van de hoge Italiaanse functionarissen voor de dag brachten, duidde op het feit dat de kranten hun visie weergaven zonder dat zij verantwoordelijk waren voor hun uitlatingen. In hetzelfde stramien kan men ook de houding tegenover het Internationaal Koloniaal Instituut verklaren. Door constant het koloniaal probleem aan te halen en er geen oplossing voor te willen zoeken, poogden de Italianen (en onrechtstreeks de Duitsers) verdeling en twijfel te zaaien bij de toekomstige geallieerden. Om dit te bereiken wikten ze hun woorden niet. De garanties die vastgelegd waren in akkoorden die tijdens het interbellum waren gesloten ( en die Duitsland steeds weer had overtreden ) trokken ze in twijfel door te verzekeren dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk deze niet zouden nakomen.
2.10 Het Britse standpunt vóór de inval in Polen
Na de mislukte onderhandelingen van 1938, die tot doel hadden een soort economische, en desnoods territoriale, toegeving ten koste van derden aan het adres van Duitsland te doen zonder dat deze derden ervan op de hoogte waren, had het Verenigd Koninkrijk, zoals alle andere landen, begin januari zijn bevolking gerustgesteld en zoals elke ander koloniale mogendheid geproclameerd dat er geen gebiedsoverdracht zou plaatsvinden en dit uit respect voor de inheemse bevolking. De toegevingen die Engeland nog effectief bereid was te doen, betroffen enkel economische aspecten. Het was de Britten ondertussen duidelijk geworden dat men de Duitse honger niet met koloniale toegevingen kon stillen. In de Britse houding kon men twee tegenpolen onderscheiden: de kolonialen, met aan hun hoofd Amery, ex-minister van Koloniën, die ervaring hadden opgedaan in koloniale milieus en op het terrein, en de onderhandelaars die een continentale politiek voerden, zoals Chamberlain en Halifax.
Op koloniaal vlak moesten deze laatste hun politiek bijdraaien na het fiasco van ‘38. Toch bleef men op zekere punten in het ongewisse.
Zo vernam men op het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken dat de Belgische en Britse vertegenwoordigers in Cairo informele gesprekken hadden gevoerd. De Belgische vertegenwoordiger, ridder Guy Schoutheete de Tervarent, meldde getrouw de informatie die hij vernomen had. Hij was geschokt dat de herverdelingskwestie weer was opgedoken bij de Britten. Of het hier om een Brits manoeuvre ging dat tot doel had de Belgische waakzaamheid te testen, is te betwijfelen aangezien de Britse vertegenwoordiger enkel over de Britse gebieden gepraat had.
Naar verluidt waren de motieven ditmaal economisch.
Door Duitsland opnieuw te voorzien van kolonies zou men het economisch bewuster maken, het integreren in de wereldmarkt en zo verzwakken. De ambassadeur had ook wel door dat dit slechts halve argumenten waren. Een Britse functionaris kon het zich ook niet veroorloven valse geruchten van zulk belang te verspreiden zonder precieze bedoeling te hebben. Dit kon slechts twee zaken betekenen; ofwel had de Brit de plannen van zijn regering verkeerd geïnterpreteerd, ofwel was zijn regering erop uit de reactie van België te testen om te kijken of ze voor hun kolonie vreesden, en daardoor tot een betere verstandhouding zouden komen met de Britse regering.
“Pour notre malheur la première colonie que l’Angleterre songe à rendre est le Tanganika. Comme je faisais valoir la crainte que doit normalement susciter chez nous l’établissement d’une force militaire allemande aux frontières du Congo, il me fut répondu que le meilleur moyen pour l’Allemagne de prendre le Congo serait d’occuper Bruxelles.”[165]
Wel waren er eind ‘38 gelijkaardige geruchten geweest over eventuele teruggave van Tanganyika. Deze werden gerapporteerd door Pierre Lamotte, ambassadeur in Naïrobi, maar werden snel teniet gedaan door de Britse en lokale oppositie.[166]
Dat het Verenigd Koninkrijk zou ingaan op de Duitse eisen door zelf gebieden terug te schenken, leek tot dan toe weinig waarschijnlijk.
Het zou dan ook wel kunnen dat de Britten erop aasden dat België (delen van) Ruanda-Urundi ter discussie zouden stellen. Als het Tanganyika Territory in Duitse handen zou vallen, was Ruanda-Urundi het volgende dat voor de bijl zou gaan. Indien België hierop zou ingaan, kon het Verenigd Koninkrijk zijn voorstel rond het Tanganyika Territory intrekken en met Ruanda-Urundi naar de onderhandelingstafel gaan. Misschien hadden de Britten verwacht dat België de verdediging van zijn mandaatgebieden zou overlaten aan Engeland, waardoor dit na het mogelijke conflict een grotere aanspraak zou kunnen maken op het mandaatgebied.
“Car si nous sommes convaincus que l’Angleterre mettrait en jeu toutes ses forces pour rendre la Belgique aux Belges nous sommes beaucoup moins sûrs qu’elle s’emploierait jusqu’au dernier homme pour empêcher qu’on ne lui prenne le Congo. Le cas des Südetes n’est pas fait pour nous rassurer”[167]
In Engeland had men ondertussen de Britse Koloniale Liga gesticht.
Dit zorgde voor wantrouwen aan Duitse zijde, zoals door het agentschap Havas op 11 februari gerapporteerd werd. In Duitsland volgde Davignon de reacties op het ontstaan van deze liga.
Door de samenstelling ervan verwachtte men niet veel positiefs van de liga en dacht men dat deze vooral tot doel had de koloniale aanspraken tegen te werken. Bij de stichtende leden vond men Lord Lugard, Amery[168], Lord Hailey, Sr Donald Cameron (ex-gouverneur van Tanganyika), Lord Rotschild en Noël Baker van de Labourpartij.
Met een vroegere minister van Koloniën en een ex-gouverneur van Tanganyika konden de Duitsers het fiat van de liga voor een restitutie van Tanganyika wel vergeten. De “Völkischer Beobachter”, die zich profileerde als het persorgaan van de nationaal-socialistische partij in Berlijn, merkte op dat het Britse orgaan niet de vrucht van plotse beslissing was, maar het werk van politici die sinds 1935 de Duitse aanspraken bot afwezen toen deze in het kader van Locarno en de Volkenbond geuit werden. Volgens de Duitse krant wou de liga in de eerste plaats het belang van het Britse imperium onderstrepen, en vóór alles aan de publieke opinie duidelijk maken dat het afstaan van gebieden omwille van politieke, ethische en humanitaire redenen onmogelijk was. Dit laatste punt was wellicht overdreven aangezien men de Britten niet moest overtuigen van het belang van hun Commonwealth en de eenheid ervan. De Duitsers repliceerden echter dat de gebieden die men door de eeuwen heen had verzameld onder de Union Jack zelden erg humanitair of ethisch verworven waren. In het kader van het Duitse offensief om de liga te doodverven als een Anglocentrische en inhumane instelling, herinnerde het “Hamburger Fremden Blatt” zijn lezers aan de opiumoorlogen, en het vond binnen de Britse koloniaal-antropologische literatuur teksten die concludeerden dat het nodig was om de gekleurde rassen uit te roeien. Waarom dan nog weigeren om Duitsland zijn deel toe te kennen?
“ Le “Völkischer Beobachter” laisse entendre en guise de conclusion qu’en cas d’intransigeance de la part de l’Angleterre à l’égard des revendications coloniales allemandes, le Reich pourrait bien être amené à modifier les principes de sa politique en cette matière.”[169]
Sommigen vonden in deze harde beweringen de bevestiging dat Duitsland andere middelen zou aanwenden om zijn koloniaal gelijk te verkrijgen. Zo dacht men dat Duitsland zijn maritiem verdrag met Engeland zou opzeggen indien er niet werd ingegaan op de koloniale eisen. De kranten bevestigden nogmaals de wil van Duitsland om dit probleem, ondanks alles, op vreedzame wijze op te lossen. Door deze niet agressieve handelswijze, meenden zij, zouden ze op constante weigeringen stoten omwille van de starre houding van de Britse politici. Voor het Verenigd Koninkrijk was de tijd waarin men zich intensief trachtte koloniaal probleem op te lossen door gebieden van anderen op te offeren echter voorbij.
In de commissie had men leden uitgekozen die niet alleen ter zake competent, maar ook niet bijzonder germanofiel waren en in de eerste plaats begaan waren met de Dominions en niet met het continentale evenwicht of een andere “appeasement” politiek. Engeland zette nog andere stappen om zijn standpunt duidelijk te maken en de deur voor onderhandelingen over koloniale gebieden te sluiten. De 18de februari stuurde het Britse genootschap tegen slavenhandel een brief aan de eerste minister waarin het hem vroeg om, in het geval een gebiedsoverdracht zou plaatsvinden, in de eerste plaats het belang van de inheemse bevolking te overwegen. Het genootschap verduidelijkte dat zijn vraag er gekomen was ten gevolge van de Duitse aanspraken, waardoor het duidelijk was welke belangen van de inheemse bevolking in het gedrang kwamen. Een plebisciet organiseren bij de inheemse bevolking sloot de genootschap echter uit, en verkoos een impartiële commissie, die de voornaamste verlangens van de inheemse bevolking zou onderzoeken en een oplossing zou brengen.
Voor de Britse overheid hadden de onderhandelingen en de gedachte om kolonies op te offeren voor het behoud van een Europese vrede voorgoed afgedaan. Zorgwekkende berichten die men van vertegenwoordigers ontving berustten op verkeerde interpretaties van toespraken van politici of waren gewoon uit de lucht gegrepen. Halifax verklaarde namelijk begin juli dat Engeland, indien het tot een akkoord zou komen met andere koloniserende landen, het economisch statuut dat in de mandaatgebieden van kracht was, zou uitbreiden tot al zijn kolonies.
Dit plan was in de eerste plaats onderschikt aan het akkoord van de andere landen om hetzelfde te doen en tot een gelijkschakeling te komen van koloniale administratie. Dit standpunt werd de 4de juli nogmaals benadrukt door Chamberlain. Dezelfde dag besprak het Britse House of Commons een uitspraak van Pirow, de minister van defensie van Zuid Afrika die begaan was met het koloniale probleem.
Deze had nogmaals de restitutie van Z-W- Afrika en Tanganyika aan Duitsland als onmogelijk bestempeld. Hij voegde er evenwel aan toe dat Duitsland een eerlijke compensatie verdiende.[170]
De Britse overheid wenste Pirow hierover te interpelleren om uit te maken wat deze precies bedoelde met “een eerlijke compensatie”.
De verklaring ervan heeft men op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel niet ontvangen. Vermoedelijk doelde men op een preferentieel regime voor Duitsland in zijn vroegere bezittingen, zoals Halifax en Chamberlain reeds hadden voorgesteld. Zo kon Duitsland in alle kolonies genieten van economische gelijkberechtiging, hoewel het er niet in geloofde, zoals reeds bleek uit zijn propagandapers. België had dit reeds jaren geleden voorgesteld toen het tevergeefs poogde van het open-deur-regime af te raken. Het slaagde hier niet in en gooide het dan over een andere boeg door dat regime te willen doen aanvaarden door andere koloniale mogendheden, met even weinig succes overigens. Nu was het de beurt aan de Britten om met het voorstel voor de dag te komen. Economische toegevingen waren het maximum dat men Duitsland wou en kon geven. Daarbij vormden die een gepast antwoord op de aanhoudende klaagliederen van de Duitse politici en pers over het tekort aan grondstoffen dat het bezit van een kolonie had kunnen verhelpen. De pogingen die Engeland voor september ‘39 ondernam, waren niets meer dan het exterioriseren van een zekere “goodwill” om de effectieve problemen van de Duitse bevolking te verhelpen zonder de politiek van haar overheid te steunen. De Britten wisten maar al te goed dat landen als Frankrijk niet zouden instemmen met een uitbreiding van het open-deur-regime, en als er een gelijkschakeling van de koloniale administratie in deze gespannen tijden zou ontstaan, zou deze zeker niet ten gunste van Duitsland uitvallen maar van de vroegere en tevens toekomstige geallieerden. Het Britse standpunt stond vast: men zou niet meer aan de koloniën raken, tegenover een groeiend Duits Rijk op het continent had men wel andere problemen die de voorrang kregen. Zo kreeg men de 26ste juli een verslag van de Belgische ambassadeur in Lissabon, dat hij had opgesteld naar aanleiding van het bezoek van Churchill aan Portugal. In een interview had die het volgende gezegd over koloniale kwestie:
“C’est une affaire finie. Inutile d’insister, c’est inutile on ne lui donnera aucune.”[171]
Churchill, die reeds in 1937 gekant was tegen de eis van Duitsland om zijn kolonies terug te krijgen, teneinde er zijn zware industrie mee te voeden, had er zich duidelijk over uitgesproken. Zijn standpunt kwam tevens op het juiste ogenblik voor de Britse regering, die zodoende de economische toegeving als enige oplossing naar voor kon brengen.
“Cette nette affirmation ne pourra qu’avoir le meilleur effet sur les trop nombreux éléments portugais , influencés par la propagande allemande qui ne réclame ouvertement que la restitution des anciennes colonies du Reich, et par conséquent prétend être inoffensive pour le Portugal”[172]
Dit wijst erop dat de Duitse propaganda ook in Portugal voet aan de grond had. In Portugal, Polen, België, Spanje en Italië slaagde de Duitse propaganda erin via gelijkgezinden haar invloed en die van haar regering te laten gelden. De Belgische vertegenwoordiger in Portugal wees nogmaals op het gevaar dat een Duitse aanwezigheid op het Afrikaanse continent inhield voor zowel Portugal als België. Hij verwees tevens naar de toespraak van Pierre Orts van eind november ’38, die zo duidelijk had gemaakt welke gevaren een kleine neutrale mogendheid als België liep met een buur als Duitsland die zijn kolonies terugwenste.
Dit versterkte de positie van de regering die Orts niet zou of kon sanctioneren, aangezien hij, zij het op niet diplomatieke wijze, gezegd had wat iedereen in het koloniaal milieu op de maag lag.
De onderhandelingen van ‘38 hadden tot doel gehad het evenwicht in Europa te redden, maar door Hitlers Anschluss was het duidelijk dat hij zijn plannen niet zou laten varen in ruil voor afgelegen compensaties.
Het enige voorstel dat de Britten in ‘39 uitbrachten, was van economische aard: vanaf september beantwoordden ze de inval van Duitsland in Polen met een economische blokkade.
2.11 De laatste Duitse aanspraken voor de oorlog
Alhoewel het Verenigd Koninkrijk op zijn positie was teruggekomen en iedere gebiedsoverdracht als onmogelijk beschouwde, bleef men van Duitse kant zijn eis om gerechtigheid formuleren, zonder veel nadruk evenwel. De propaganda bleef haar opdracht vervullen, de pers wijzigde lichtjes van discours, maar het was vooral de internationale spanning die de hoofdrol speelde.
De eerste maart berichtte Davignon over stappen die hij bij het Auswärtiges Amt had ondernomen ten gevolge van een artikel dat in het tijdschrift “Kolonie und Heimat” verschenen was. Dit tijdschrift was het officieel persorgaan van de Koloniale Liga van het Reich, dat door de Beierse stadhouder generaal von Epp[173] bestuurd werd. Zijn tijdschrift zinspeelde op de ongelijke verhoudingen tussen kolonie en metropool bij verschillende koloniale mogendheden. Engeland en België werden met de vinger gewezen door het bezit van een koloniaal domein dat respectievelijk 160 en 84 maal de metropool was, terwijl dat voor Italië slechts 10,5 was. Vanuit dit perspectief voorzag het tijdschrift zijn lezers van commentaar die de rechten van de koloniale mogendheden in twijfel trok.
“Est-ce que la petite Belgique, se demande-t-elle, est seulement en mesure d’exploiter cette possession coloniale qui est une des parties de l’Afrique les plus riches en matières premières ?”[174]
Het tijdschrift veronderstelde uiteraard dat Duitsland, indien het een grondgebied zou krijgen, dit meteen naar waarde zou gebruiken en het onmiddellijk laten renderen. Het artikel vervolgde zijn gedachtegang en viel de koloniale landen aan omwille van hun agressieve politiek tijdens Wereldoorlog I.
“La Revue “Kolonie und Heimat”, écrit d’autre part que l’Allemagne n’oublie pas que la guerre qui a été menée par l’Angleterre, la France, la Belgique, le Portugal et l’Afrique du Sud contre les colonies allemandes, dont la défense n’était assurée que par de minces forces de police, constitue un agissement en contradiction avec les règles du droit des gens qui résultaient des Actes du Congo auxquels toutes les Puissances coloniales africaines avaient souscrit.”[175]
Davignon nam, zoals het hem voorgeschreven was in de omzendbrief van Spaak, zelf het initiatief om uitleg te vragen bij gevolmachtigde minister Erckhardt, hoofd van de dienst Belgische Zaken van de persdirectie van het Auswärtige Amt.
Davignon was verbaasd dat een tijdschrift dat onder direct toezicht stond van en bestuurd werd door de overheid, een discours hield dat strijdig was met dat van diezelfde overheid. Het officiële standpunt van het Reich was toen dat Duitsland enkel zijn vroegere kolonies terugwenste. Kongo was er dus niet bij betrokken. Erckhardt bood zijn verontschuldigingen aan en enkele dagen later verscheen in de “Deutsche Allgemeine Zeitung” een artikel dat de Belgische kolonie en haar verwezenlijkingen bejubelde.
Van dan af zou de propaganda haar discours wijzigen; België was geen slechte kolonisator meer, in tegendeel, de kolonie werd bewonderd omwille van zijn rijkdommen en kreeg steeds meer de trekken van een toekomstig reservoir voor de geallieerden. Ondanks de verslechtering van het politieke klimaat in Europa ten gevolge van Tsjechische crisis, bleef men zich in Duitse kringen bezighouden met koloniale aangelegenheden en de propaganda errond.
Generaal von Epp dook weer op ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de Duitse koloniale troepen, die evenwel geen kolonies hadden om over te waken. Von Epp opende als voorzitter van de Imperiale Koloniale Unie het congres dat in Wenen plaatsvond van de 16de tot de 18de mei. De Führer had von Epp officieel belast met het voorbereiden en organiseren van de Koloniale Unie met het oog op de restitutie van de vroegere kolonies. Von Epp vond dat het de taak was van de Koloniale Unie om de interesse van het Duitse volk voor de kolonies te stimuleren en te ontwikkelen. Daarom vonden ze het belangrijk dat het congres in Wenen zou plaatsvinden, opdat de aanspraken van de Duitse overheid als die van het hele Germaans-Teutoonse volk zouden beschouwd worden. Dat volk moest doordrenkt worden met de gedachte dat koloniale bezittingen een natuurlijk recht waren dat de inwoners van het Reich als grootste volk van Europa toekwam. Daarbij moest het congres ervoor zorgen om de Koloniale Unie en de deelnemende organisaties, die toen één miljoen leden telden, in die zin te organiseren.[176]
Ook de technische aspecten werden op het congres bestudeerd: welke kolonies had Duitsland het meest nodig om zijn industrie van grondstoffen te voorzien en hoe kon men de toevoer ervan vergemakkelijken? Het congres was in de eerste plaats een propagandistisch hoogstandje naar goede totalitaire gewoonte, en moest op die wijze de aanspraken van het Reich rechtvaardigen en zelfs de buitenstaander ervan overtuigen. Op bevel van de autoriteiten was de stad volledig versierd met vlaggen; borden toonden welke recepties en voordrachten waar plaatsvonden. In de straten van Wenen kon men geografische kaarten zien die de vroegere kolonies aanduidden met daaronder inscripties in nationalistische stijl: “Hoe lang nog zal Duitsland zonder kolonies blijven?” Ook de gigantische kaart voor het stadhuis kon de toeschouwer niet onverschillig laten. Alle vroegere kolonies van het Reich waren er in het rood op aangeduid met als ondertitel : “De Duitse kolonies zijn een recht dat Duitsland toebehoort”.[177] De bioscopen waren eveneens ten dienste gesteld van de propaganda. De pers hield zich van zijn kant bezig met de politiek-juridische argumentatie van de aanspraken, en benadrukte de vooroorlogse Duitse inspanningen om de kolonies te beschaven.
Bijna alle kranten haalden de toespraak aan die Hitler eind april gehouden had, en waarin hij, zoals in de meeste van zijn toespraken, het koloniale onrecht aanklaagde. Ook de aanwezigheid en de uitspraken van Maregazzi, vice-gouverneur van de Italiaanse kolonies in Afrika, werd voortdurend aangehaald als bewijs dat de totalitaire regimes gelijk hadden en dat het de democratische leden van de Volkenbond de onrechtvaardigheid voor stonden. Maregazzi bevestigde de Italo-Duitse eensgezindheid die ook op koloniaal gebied gold.
Hij beweerde verder dat het Italiaanse en Duitse doel hetzelfde waren en dat zijn land bereid was aan de zijde van de Duitsers te marcheren in de koloniale kwestie. [178]
De aanwezigheid van Maregazzi was gepland en men kan er haast zeker van zijn dat hij met von Epp voorbereidingen trof om de vergadering van het Internationaal Koloniaal Instituut, dat twee weken later in Italië zou plaatsvinden, diplomatiek te saboteren, hetgeen ook gebeurde (cfr. supra).
Een toespraak die opnieuw de Duitse harde taal naar boven haalde was die van von Epp, gerapporteerd door de Belgische vertegenwoordiger, baron Van der Elst:
“Vous avez constaté que les drapeaux des différentes formations coloniales qui ont défilé devant vous portaient un crêpe de deuil. Il en sera ainsi, tant que ses possessions coloniales ne seront pas restituées à l’Allemagne. Mais je crois pouvoir vous dire, que nos drapeaux ne porteront plus longtemps le deuil.”[179]
Een maand later werd er langs de Duitse overheid om een voorstel gedaan tot het oprichten van een Belgisch-Duits bedrijf in Kongo, waarbij de Duitsers technici en materiaal zouden leveren in ruil voor de helft van de productie. In feite wou Duitsland gewoon zijn toevoer van grondstoffen verzekeren en wist het dat het niet zomaar een concessie zou krijgen. Vooraleer er concessies verleend werden, moest de zaak volledig bestudeerd worden door de koloniale raad, die ze dan aan de legislatieve instanties doorgaf. Eind juni stelde Louwers, in zijn functie van koloniaal raadgever en lid van de Koloniale Raad, een negatief advies op.
Dat advies werd aanvaard en het Duitse initiatief verworpen.
De nota van Louwers belichtte vooral de internationale bezwaren tegen de Duitse aanvraag. Hoewel dit redelijk voorspelbaar was, is het interessant de argumentatie in beschouwing te nemen om te zien hoe de Belgische politici tegenover het Duitse initiatief stonden.
Louwers vond dat men binnen het koloniaal milieu te lang had aangedrongen op economisch liberalisme als oplossing voor de koloniale eisen van Duitsland, om een Duitse aanvraag tot deelname aan de koloniale economische activiteit zonder meer af te wijzen. Daartegenover stond het gespannen internationaal klimaat, en kwam de praktische realisatie van de oplossing ongelegen.
“ On sait quel jeu l’Allemagne joue un peu partout. Elle tend a dissocier les forces nationales de certains pays et a y créer des noyaux d’action et de propagande naziste. Qu’elle cherche à étendre cette action dans les pays coloniaux, qui pourrait en douter. Avec l’Allemagne, il faut toujours craindre d’introduire le loup dans la bergerie. Il n’y a que le premier pas qui coûte.”[180]
Na Tsjechië en de stijgende spanning die ontstaan was rond Danzig had Duitsland quasi alle krediet verloren. Het Duitse voorstel was op zich een gevaar voor de neutraliteitsstatus van België. Bij een Belgische weigering zou Duitsland opnieuw de kaart van de onrechtvaardigheid kunnen spelen. Daarbij was de aanwezigheid van Duitsers in de kolonie alleen al voldoende om een militaire actie te vrezen.
“Il ne faudrait pas beaucoup d’Allemands au Congo, pour qu’ils deviennent une source de graves difficultés ; tout au moins il existe un risque à cet égard.”[181]
Louwers wees ook op het risico dat een buitenlandse aanwezigheid inhield op het vlak van aanspraken. De Italiaanse kranten waren rond dezelfde tijd de Belgische kolonie aan het bestoken met kritiek en beweerden dat Kongo zich slechts had ontwikkeld dankzij hun deelname. Duitsland zou, na de vestiging van één bedrijf, er opnieuw op kunnen wijzen dat België niet in staat was zijn kolonie naar waarde te exploiteren en eisen dat Duitsland een grotere inspraak zou hebben en zelfs meer grond. Daarbij leverde België reeds grote hoeveelheden koper en hout.
“Si on lui fournit encore du bois qui, si je ne m’abuse, est utilisé dans les industries de guerre, on pourra dire que le Congo alimente pour une trop large part ces industries. Notre opinion publique finirait par se cabrer devant cette constatation.”[182]
De concessie werd afgewezen en Duitsland werd in zijn gedachtegang van onrechtvaardigheid versterkt. Het economische open-deur-regime kon niet losstaan van politieke visies, noch in Kongo, dat het statuut in 1885 opgelegd gekregen had, noch in de vroegere Duitse kolonies zoals het Tanganyika Territory of Ruanda -Urundi.
Duitsland was echter meer bekommerd om de Poolse kwestie en zijn onderhandelingen met de Sovjet Unie. Begin juli vatte Hitler zijn doel samen: de terugkeer van Danzig en de vroegere kolonies. Von Ribbentrop liet van zijn kant weten dat Duitsland geen oorlog wenste maar er ook geen vreesde. Het is merkwaardig dat de Duitse politici en vertegenwoordigers, alhoewel ze er geen seconde aan twijfelden om ooit nog hun kolonies terug te krijgen, steeds weer hun aanspraken in de marge formuleerden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat landen die zich rechtstreeks bedreigd voelden, zouden bijdraaien en tot toegevingen komen in ruil voor garanties. Het opnieuw aanhalen van koloniale eisen zou bezittende landen er tevens kunnen toe aanzetten om te vrezen voor Britse vredesinitiatieven, en zo verdeeldheid te zaaien. Anderzijds was het voor Hitler veiliger blijk te geven van koloniale interesse opdat hij zijn plannen voor Oost-Europa zou kunnen doorvoeren. De Britten zouden geloof hechten aan het belang dat Hitler in kolonies veinsde, en niet toevallig gevoed werden door mensen als Schacht, Goering en Von Epp, van wie de Britten telkens signalen ontvingen die hen aanmoedigden om te onderhandelen. Wat zou Hitler gedaan hebben indien men hem de oude kolonies had teruggeschonken met een rekening van de geïnstalleerde industrie en doorgevoerde investeringen ? Hij zou dan op zijn beurt toegevingen moeten doen, en de aandacht van het Duitse volk en politiek zou van het Oosten afwijken. Daarom hield Hitler het bij de mandaatgebieden, omdat hij wist dat de geallieerden niet zouden bijdraaien en hun eigen mandaten teruggeven.
In geval van een conflict konden de betrokken landen zouden, na verlies in een mogelijke oorlog, zelf op de proppen kunnen komen met kolonies als ruilwaar voor vrede.
In het midden van de crisis die aan de inval in Polen voorafging, vermelde Von Ribbentrop de koloniale kwestie nogmaals tegen de Britse ambassadeur Henderson. Op het eerste zicht hoorde Henderson niet veel nieuws: de Duitsers konden wachten (4 à 5 jaar), ze zouden er geen oorlog voor ontketenen, maar Hitler had zijn standpunt licht gewijzigd en was nu (26/8/’39) bereid genoegen te nemen met een gebied dat even groot was als het vroegere domein. Het moesten dus niet absoluut de vroegere kolonies zijn.
Henderson uitte zich als volgt over de Duitse opening voor gesprekken rond het koloniale probleem.
“His colonial demands, which are limited, and can be negotiated by peaceful methods are fulfilled and in this case he is prepared to fix the longest time limit.”[183]
Neville bracht eveneens zijn Franse collega op de hoogte van Hitler’s gewijzigd standpunt. Coulondre informeerde op zijn beurt de Franse minister van Buitenlandse Zaken.
België werd niet geïnformeerd en kwam pas iets te weten wanneer het Franse diplomatiek boek, de Livre Jaune, in december gepubliceerd werd. Polen was dan al Duits, het conflict had zich uitgebreid tot passieve oorlogsverklaring en een economische blokkade. Het feit alleen al dat België niet op de hoogte werd gebracht van dit voorstel, te midden van de Poolse crisis, zorgde voor een groeiende achterdocht binnen de diplomatieke en koloniale milieus, die in de klappen van de Frans-Britse economische blokkade deelden.
Men besloot de ambassadeur in Parijs, en niet die in Londen, om verduidelijking te sturen bij het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken. Men wou te weten komen of er sprake was geweest van een vooropgesteld en uitgewerkt plan van Duitse kant, en of er op enig ogenblik intenties waren om dit plan te bespreken. Hoppenot verzekerde dat het voorstel in geen geval een onderdeel kon geweest zijn van een schema dat door de partijen besproken was. Het ganse project had namelijk slechts zes tot acht uur bestaan.
Het bericht dat Henderson aan zijn minister doorgestuurd had, werd door Le Tellier als volgt geïnterpreteerd:
“Cependant, on peut concevoir que sur le plan pratique et pour faciliter les opérations le Reich se contenterait d’un domaine colonial égal à celui qui lui a été enlevé et qui lui serait offert à titre de compensation de ses anciennes colonies.”[184]
Omdat de Franse ambassadeur in Berlijn, Coulondre, vreesde voor een Britse toegeving, had hij zijn minister onmiddellijk op de hoogte gebracht van de inhoud van de geheime gesprekken. Het antwoord van de Britse regering aan haar vertegenwoordiger in Berlijn kwam er de 28ste augustus
“His majesty’s Government observe that the German Chancellor has indicated certain proposals which, subject to one condition, he would be prepared to make to the British Government for a general understanding. These proposals are, of course, stated in very general form and would require closer definition, but His Majesty’s Government are fully prepared to take them, with some additions, as subjects for discussion.”[185]
Een formeel antwoord, dat het koloniaal probleem tot zijn ware dimensies reduceerde. Eind augustus was Polen het centrale probleem en was het koloniaal probleem slechts een kanttekening.
Ook Le Tellier schonk, toen Polen van de kaart geveegd was, weinig krediet aan het Duitse voorstel. Hij beschouwde het als een laatste Duitse poging om roet in het eten van de geallieerden te gooien. Daarbij werd het voorstel enkel mondeling overgebracht. Ze werd niet bekrachtigd in de achteraf neergeschreven samenvattingen van het onderhoud.
“Voulant esquisser à grands traits un problème de réconciliation définitive avec l’Angleterre, le Chancelier n’a pas voulu passer la question coloniale sous silence, mais il a tenu à la mentionner de telle façon qu’elle ne constitue pas un obstacle à une négociation tendant à un règlement général des questions de litige.”[186]
Voor zijn laatste koloniale aanspraak aan het adres van de toekomstige geallieerden had Hitler enige wijziging doorgevoerd. Hij verwachtte dat Engeland, eens het zou merken dat noch dat land, noch Frankrijk opgewassen waren tegen het Reich, bereid zou zijn om gebieden van neutrale mogendheden op te offeren in ruil voor zijn veiligheid.
Dit voorstel bevestigde de geruchten en de vrees die bij de koloniale neutrale mogendheden bestond met betrekking tot een herverdeling na het conflict.
De argwaan ten opzichte van de geallieerden zou tot mei 1940 aanhouden en toenemen ten gevolge van de geheimhouding van plannen die het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk rond de tafel brachten en betrekking hadden op de kolonies (cfr. infra).
Na de inval in Polen had het uiteraard nog weinig zin om koloniale eisen te uiten aangezien geen enkele instantie, zij het de neutrale landen, er nog rekening mee zou houden.
De 10de oktober poogde de rijkskanselier in een van zijn toespraken de kleine, koloniale mogendheden gerust te stellen. Ondanks de geringe belangstelling die het koloniaal probleem op nationaal en internationaal vlak wekte, bevestigde het de tweeslachtige politiek van de Duitse regering. Enerzijds had haar voorstel om andere gebieden over te dragen dan de vroegere kolonies de niet-geallieerde koloniale mogendheden rechtstreeks bedreigd, anderzijds wenste zij die landen gerust te stellen opdat zij zich niet bedreigd zouden voelen, en daardoor de hulp van de geallieerden inroepen. Deze landen zouden hun statuut kunnen opgeven en de verdediging van hun koloniaal domein door een derde laten verzekeren. De Japanse minister van Buitenlandse Zaken wist hierop handig in te spelen toen hij Nederland voorstelde om zijn kolonies manu militari door Japan te laten beschermen.[187]
Zover zou het niet komen, omdat de koloniale bezittingen van die landen niet rechtstreeks bedreigd werden door Duitsland en omdat Duitsland zelf argwaan ten opzichte van de geallieerden had gewekt.
Door allerlei geheime gesprekken en diplomatieke intriges, versterkt door de immer actieve propaganda, voerde Duitsland de druk op tegen mogelijke samenwerking van neutrale kolonialen met de geallieerden.
Vanaf september zou de propagandapers haar werk verderzetten en bijzonder veel belang hechten aan het feit dat de kolonies en mandaatgebieden niet betrokken zouden raken in de Europese oorlog. Begin december richtte de DNB., en in zijn spoor de meeste Duitse kranten, zijn pijlen op de geallieerden die de kolonies gebruikten tegen Duitsland.
“En Allemagne, on semble suivre avec beaucoup d’attention la destination que prennent les exportations de matières premières congolaises et notamment celles de cuivre. Hier la presse nationale-socialiste signalait que l’Angleterre et la France viennent d’acheter une mine des Etats Unis et à l’Union Minière du Haut Katanga 150.000 tonnes de cuivre à fournir pendant les six mois à venir.”[188]
De propaganda concentreerde zich nu meer op de economische oorlogvoering aangezien deze de neutralen evenzeer trof als de asmogendheden. Duitsland was sinds de vijfde september onderworpen aan een economische blokkade en was op dat ogenblik de tweede grootste afnemer van Kongolese producten. Koloniale bedrijven ergerden zich aan de Britse voorschriften voor de export van goederen over zee. Omdat in Kongo de economie op zijn minst even hoog aangeschreven stond als de politiek, en er vaak op primeerde, wisten vele bedrijven de blokkade te omzeilen en gaven zo blijk van een weinig patriottisch gedrag.[189] Voor sommigen was de Britse arrogantie om een neutraal land als België in de blokkade te betrekken reeds voldoende om aan de Duitsers te leveren.[190]
De Duitsers poogden de ontevredenheid in de economische milieus aan te wakkeren en tegen de geallieerden uit te spelen. Zo konden ze de druk op neutrale landen om hun politieke status in acht te nemen, opvoeren. De Duitse overheid trachtte op die wijze de “ neutralen” buiten de invloedssfeer van de geallieerden te houden.
“La presse allemande ajoute que les ennemis du Reich sont obligé de s’adresser à des pays neutres pour couvrir leurs besoins en cuivre et que leur production des mines de la Rhodésie et du Canada est insuffisante pour satisfaire la consommation des industries de guerre anglaise et française.” [191]
Volgens de Duitse overheid en haar propaganda zouden de geallieerden naast de blokkade ook nog druk uitoefenen op koloniale mogendheden om hun grondstoffen te leveren. De pers, die de “neutralen” niet voor het hoofd wou stoten, legde daarom de nadruk op de bijzonder hoge prijs die de geallieerden voor het koper hadden betaald. Deze lag 50% hoger dan de maximumprijs die door de Britse regering was vastgelegd.
Een ander voorbeeld van de gewijzigde propaganda, die nu een charmeoffensief voerde ten aanzien van landen die vroeger in de vuurlinie stonden van de kritiek, was het verslag dat de “Westdeutsche Beobachter” dat een week eerder verschenen was, over voordracht die minister De Vleeschauwer aan de Société d’Etudes et d’Expansion had gehouden.
“En me transmettant cet article, le consul Général de Belgique m’écrit que les tendances de cet organe nazi n’étant d’ordinaire guère favorable aux intérêts des petits pays, on ne peut qu’être surpris d’y lire en première page un article aussi propre à faire ressortir l’effort colonial. Peut-être le but de se long exposé objectif est-il, m’écrit M. Van Schendel, d’attirer l’attention des lecteurs de ce journal sur les richesses incalculables du Congo, sur les nombreuses possibilités d’activité coloniales encore inexplorées et enfin sur le fait que le Congo est quatre-vingt fois plus étendu que la mère patrie.”[192]
Van Schendel vermoedde echter niet dat de nog niet geëxploreerde rijkdommen van Kongo, zoals het uranium van de Union Minière, beslissend zouden zijn voor het conflict dat zou uitlopen in de tweede wereldoorlog. Dat Kongo over rijkdommen beschikte, hadden de Duitse kranten destijds reeds tot vervelends toe duidelijk gemaakt toen ze België verweten zijn koloniaal domein niet naar waarde te exploiteren. Dat ze tegen dezelfde overheid nu, eind 1939, vleiend stonden was niet toevallig. De neutralen moesten zo lang mogelijk neutraal blijven opdat de koloniale grondstoffen niet in handen van de geallieerden zouden vallen. Ondertussen stelde men zich bij de Directie P op Buitenlandse Zaken vragen bij de beweringen van de Duitse pers betreffende het verkochte koper.
Elf dagen na het bericht van de DNB vroeg de Directie P de minister van Koloniën om uitleg, opdat ze Davignon hieromtrent kon inlichten. Deze vraag zou De Vleeschauwer in een moeilijke situatie brengen en eens te meer aantonen dat men bij Koloniën en Buitenlandse Zaken niet op één lijn zat.
“Je ne sais pas quelles quantités de cuivre l’Union Minière a pu vendre à la Grande Bretagne et à la France et n’ai pas à m’en informer. La société dont il s’agit dispose comme elle l’entend sur cuivre qu’elle produit.”[193]
Zowel Louwers als Van Langenhove en van Zuylen stonden versteld van het antwoord van de minister van Koloniën, die deed alsof er niets aan de hand was en geen rekening hield met de delicate positie van België als neutrale mogendheid. Dit toont aan dat men bij Koloniën niet zozeer aan neutraliteitsprincipes gebonden was; koloniale bedrijven voerden nog altijd handel met Duitsland en Italië, en dit ondanks de economische blokkade en het feit dat Buitenlandse Zaken, de regering en de Koning zich inspanden om een strikt neutrale politiek te voeren. In de kolonie hadden de belangen van de privé-ondernemingen altijd een voorname plaats ingenomen, waarnaar de koloniale administratie en politiek zich maar al te vaak schikten. Men mag natuurlijk niet overdrijven de blokkade zou privé-organisaties ertoe aanzetten om samen te werken met de overheid, hoewel ze hierdoor in de eerste plaats hun belangen trachtten te dienen.
De toon van de brief die Louwers de 18de januari naar de Vleeschauwer stuurde had dan ook veel weg van die van een leraar die zijn leerling de les spelt.
“Dans les circonstances présentés, aucun gouvernement ne peut rester indifférent aux transactions commerciales de ses habitants avec l’étranger. Il est obligé d’en suivre le déroulement général sous peine d’engager gravement ses responsabilités ; et cette règle est d’autant plus d’application quand il s’agit comme en l’espèce , d’un pays particulièrement surveillé par les belligérants et d’une matière considérée par ceux-ci comme un élément capital dans la conduite de la guerre.”[194]
De twee departementen waren nochtans gedwongen om samen te werken voor de buitenlandse aangelegenheden die betrekking hadden op de kolonie. Het was alsof Koloniën zich niet bewust was van de intens gespannen sfeer en nauwelijks inzat met de voorgeschreven neutraliteit aangezien de kolonie ver van ieder gevaar verwijderd was en in de eerste plaats haar economische taak moest vervullen. Maar ook voor wat de economie betrof had De Vleeschauwer onder druk gestaan.[195]
In de uiterst gespannen sfeer waren de nonchalance en deels de onwetendheid, van De Vleeschauwer niet in goede aarde gevallen.
“Au surplus, vous connaissez les difficultés que rencontre la Belgique pour faire régler ses relations commerciales avec les Etats voisins ; pour les mener à bien, il est indispensable que le ministère des affaires étrangères soit informé exactement de tous les éléments du commerce belge ; le cuivre en ce moment est parmi les plus importants.”[196]
Louwers sloot zijn brief af met dezelfde vraag om inlichtingen rond de koperkwestie, in de overtuiging dat de minister ditmaal zijn medewerking zou verlenen. Deze informatie zou hem uiteindelijk door zijn eigen ministerie verstrekt worden. De vierentwintigste januari ontving hij volgende nota die de zaak afsloot.
“La question dont il s’agit n’a plus, à l’heure actuelle, qu’une importance historique”[197]
België had een principieel akkoord gesloten met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk over het koper. Directeur- generaal Suétens stelde dus voor om niet in te gaan tegen de uitlatingen van de Duitse pers.
Deze laatste vervolgde haar propagandakruistocht tegen de geallieerden. De Duitse regering van het Reich liet langs het DNB weten dat geallieerden de gebieden waarover zij het mandaat hadden verkregen in de oorlog aan het betrekken waren. Ze verweten de geallieerden maatregelen getroffen te hebben in gebieden die zij enkel in mandaat hadden en niet in volle soevereiniteit, zodat zij die gebieden niet op voet van oorlog konden stellen. Deze maatregelen waren zogezegd arbitrair en gericht tegen het Duitse Rijk, zijn inwoners en hun belangen. Het was waar dat men in de mandaatgebieden, zoals in de kolonies, Duitse inwoners in de gaten hield en men ze liever kwijt was om geen enkel risico te lopen. Frankrijk lichtte zelfs soldaten uit zijn kolonies, hetgeen inging tegen verdragen, maar het had toch een clausule gevonden om dit te verdedigen. Waar men op Buitenlandse Zaken meer mee inzat, waren de economische maatregelen die beide landen in hun mandaatgebieden hadden getroffen, omdat die in strijd waren met het economisch regime dat eigen was aan de mandaatgebieden van de Volkenbond. Hierover mocht Duitsland zich echter niet uitspreken aangezien ze geen deel meer uitmaakte van de Volkenbond.
Daarbij waren het vooral de neutralen die belangen hadden in die landen, die het slachtoffer waren.
De dertiende januari hield Reichsminister Frick een toespraak waar hij de restitutiegedachte opnieuw op de voorgrond poogde te brengen.
Hij eiste een eerlijke verdeling van de rijkdommen in de wereld en de teruggave van de Duitse kolonies. Hij voegde eraan toe dat woorden geen oplossing brachten en dat het voortaan de wapens waren die zouden beslissen. In deze strijd, vervolgde hij, zou Duitsland al zijn kracht aanwenden om alles zo snel mogelijk te beëindigen.
Men kan zich afvragen voor wie de dreiging bedoeld was.
Als de politici zwegen, nam de pers de fakkel van hen over.
De 29ste januari 1940 definieerde de Berlijnse krant, “Nachtausgabe”, als volgt de doelstellingen van de economische oorlog die de geallieerden voerden.
“1) confiscation par la force , dans les colonies belges , néerlandaises et portugaises, de toutes les matières premières nécessaires à la guerre . Au cours des prochaines semaines , l’Angleterre emploiera des mesures plus fortes allant d’admonitions amicales à la pression brutales contre ces Etats pour se servir des forces économiques de ce pays, sous forme de crédits qui sont payés plus tard, mais en réalité contre aucun équivalent.”[198]
Dezelfde dag ving Buitenlandse Zaken weer geruchten op over een herverdeling die mogelijk zou plaatsvinden na de oorlog.
De bron die hun dit te kennen gaf was Gerard, vertegenwoordiger van het agentschap Belga in Parijs. Eind januari belichte de Directie P van Buitenlandse Zaken het koloniaal aspect van de nota van Gerard.
“L’auteur de cette note a fait allusion au désir qu’auraient la France et sans doute la Grande-Bretagne de résoudre au moment du règlement général du conflit européen, le problème colonial aux dépens des petites puissances.”[199]
Deze geruchten waren in het verleden reeds verspreid en zouden enkel kracht putten uit de gespannen context die aan de Duitse inval in België voorafging. De eenentwintigste maart ging de Britse minister Mac Donald zijn collega Mandel in Parijs bezoeken, met het oog op het sluiten van overeenkomsten, in het kader van de algemene akkoorden die beide landen in november hadden gesloten en die de koloniale actie tussen beide landen moest vergemakkelijken. Het was echter een actie op lange termijn. Men had het voornemen om, zowel in Londen als Parijs, een orgaan op te richten dat de contacten en de samenwerking van beide landen zou verzekeren. Een agent van het Colonial Office zou gedetacheerd worden en als verbindingsagent functioneren.
Deze verbintenis was niet exclusief voor Frankrijk en Engeland bedoeld, men hoopte andere koloniale mogendheden ertoe te brengen zich bij de twee landen aan te sluiten.[200]
Dat men dit initiatief als een bedreiging voor koloniale mogendheden kan beschouwen is weinig waarschijnlijk, maar het verklaart wel de aantijgingen die de Duitse pers uitbracht tegen de geallieerden en hun koloniale bezittingen.
2.12 Besluit Koloniale aanspraken
Tot de tweede Wereldoorlog heeft de Duitse overheid, rechtstreeks of onrechtstreeks haar koloniale aanspraken geuit. Over de regeringen heen zijn dezelfde eisen gebleven, het krediet dat men eraan schonk evolueerde mee met de internationale situatie. Telkenmale steunden de aanspraken op dezelfde argumentatie. De motor ervan was ogenschijnlijk de nefaste economische situatie en het tekort aan grondstoffen voor de zware industrie. Het is niet toevallig dat reeds onder Streseman de koloniale industriëlen de aanzet gaven om terug te kunnen deelnemen aan de koloniale activiteit. Deze groepeerden zich in verschillende organisaties die onder het nazi-regime gefusioneerd zouden worden. De economische motivatie moest echter snel onderdoen voor de politieke en prestigieuze aspecten. Wel bleef men, ondanks verscheidene studies die het tegendeel bewezen, aandringen op de nood van kolonies voor de Duitse economie. Toch bleef men er in Duitsland in geloven dankzij de propaganda van de pers en tentoonstellingen, de inzet van bankiers als Schacht en de koloniale interesses van mensen als Goering en von Epp.
Een tweede argument was het demografisch surplus, dat naar het einde van de jaren dertig steeds meer de vorm aannam van een joodse bevolking die men wou lozen. Ook dit blijkt weinig realistisch hoewel werkkampen in kopermijnen Duitsland goed zou uitkomen.
Duitsland had geprobeerd om via de Volkenbond het mandaat over zijn vroegere bezittingen terug te krijgen, en slaagde er zelfs in om, ondanks hevig protest van Orts, een plaats te krijgen in de mandatencommissie. Het lukte niet , maar reeds in dat stadium kon men merken dat er geen eenduidig standpunt was ten opzichte van de Duitse aanspraken en het gevaar dat deze inhielden voor de kolonies en mandaatgebieden.
De kleine koloniale mogendheden werden hier reeds bedreigd door de gewillige houding van het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van Duitsland. Toen Duitsland onder het nazi-regime het ene verdrag na het andere verbrak, was het duidelijk dat Versailles ook op koloniaal gebied door het Duitse volk als een onrecht ervaren werd. De aanspraken werden van dan af als bedreiging geformuleerd en door de propagandapers van totalitaire regimes georchestreerd. Duitsland wist die gedachte van onrechtvaardigheid internationaal te verspreiden, wijzend op de wanverhouding tussen metropolen en kolonies, en concludeerde daaruit dat het als om het even welk ander volk recht had op koloniale rijkdom. Een andere constante was het dubbele gevaar waaraan België blootgesteld werd: de Duitse aanspraken en de Britse diplomatie. Deze laatste was in feite het ware gevaar, want zelfs al zou Duitsland zich tevreden stellen met 1km², het zou geen Britse grond zijn die opgeofferd werd. 1938 kan hier als hoogtepunt beschouwd worden. Het Verenigd Koninkrijk wou de Anschluss afkopen met herverdelingsplannen, maar Hitler zou kolonies niet laten voorgaan op zijn strijd tegen het Jodendom en het Bolsjewisme.
De kolonies waren voor hem geen doel op zich, maar een manier om zijn doel te bereiken. Door de geheimhouding van deze onderhandelingen speelden de propaganda en de kranten die haar vorm gaven een belangrijke rol. Men kan men zeggen dat Duitsland officieel de vlam aanwakkerde zonder zich met het vuur bezig te houden.
Het is merkwaardig dat Hitler, alhoewel hij vier à vijf jaar op een oplossing ervan kon wachten, het probleem telkens vermeldde als bewijs van onrechtvaardigheid. Hitler had duidelijk door dat zijn Europese buren er verschillende standpunten op na hielden voor wat betreft koloniale compensatie en Europese veiligheid. Frankrijk deelde een grens met Duitsland, terwijl het Verenigd Koninkrijk de zee en zijn legervloot had die de metropool beschermde. België was het schaap tussen de wolven, niet alleen bezat het een deel van het vroegere Ost-Afrika, dat het in de eerste wereldoorlog veroverd had, het had daarnaast één van de rijkste kolonies van Afrika die dan nog leverancier was van Duitsland. De Belgische neutraliteit, die door Duitsland verzekerd werd in oktober ’37,kon wel een prijskaartje krijgen dat zou overeenkomen met Ruanda-Urundi of een deel van Kongo. Alsof dit niet genoeg was, hadden de geallieerden in de loop van het interbellum een dubieuze houding aangenomen waarbij het niet meer duidelijk was wie men kon vertrouwen. Duitsland sloeg zo een bres tussen de geallieerden waardoor het onveiligheidsgevoel verder toenam.
Ook merkwaardig is de attitude van de democratische regimes, meer bepaald die van de Franse en Britse regeringen, die bereid waren om het Afrikaanse continent in stukken te snijden en de bevolking te verhandelen alsof het dieren waren die men als extraatje kreeg bij de grond en grondstoffen. Het terugeisen van vroegere kolonies kwam van Duitse zijde over als een zaak van gerechtigheid, de andere opgelegde sancties waren toch vervallen en door de nazi’s zelf afgeschaft, en het Duitse volk was perfect in staat een ander te koloniseren zoals de Britten , Portugezen en Fransen dat deden.
Ook kon Hitler erop rekenen dat de Fransen en Britten nooit hun verkregen domein zouden teruggeven. Daarbij kon hij, in geval van minimale toegeving in ruil voor vrede in Europa, het argument bovenhalen dat één geen is en dat Duitsland al zijn vroegere kolonies terugwenste, iets dat onrealiseerbaar zou zijn. Daarom kwamen de Britten met alternatieven over de brug. Dat deze alternatieven ten koste van de neutrale landen zou gebeuren speelde nog meer in de kaart van de Führer, die in alle eerlijkheid weinig echte koloniale interesses had, en het Afrikaanse continent niet zou inruilen voor Oostenrijk. Maar om dit niet te laten blijken liet hij deze zaken over aan mensen als Schacht, von Epp en Goering. Wanneer deze te ver gingen, bijvoorbeeld door te laten weten dat Duitsland ook tevreden zou zijn met andere gebieden dan hun oude kolonies, liet het Auswärtiges Amt prompt weten dat daar niets van waar was, waardoor de verwarring nog toenam.
De aanspraken hadden de ministeries van Koloniën en Buitenlandse Zaken ertoe aangezet samen te werken. Dit verliep echter niet altijd zoals het hoorde. De verschillende aanpak van beide departementen zorgde voor bijkomende moeilijkheden en een tot vertraagd handelen. Meer dan het ministerie van Koloniën heeft dat van Buitenlandse Zaken zich ingelaten met de koloniale aanspraken. De omzendbrief van Spaak in januari ’39 duidt op het feit dat vele Belgische vertegenwoordigers over weinig of geen koloniale kennis beschikten. Ook de nood aan een koloniale nieuwsbrief, die veertien jaar op zijn realisatie moest wachten, bevestigt dit. Al hebben de koloniale aanspraken niet geleid tot een werkelijke bedreiging van de kolonie, ze hebben ze wel op de oorlog voorbereid. Of toch niet, want ondanks de hoogdravende woorden die Spaak sprak in de Kamer, was de kolonie niet bij machte zich fatsoenlijk te verdedigen. De aanspraken hebben het gevoel gewekt dat de kolonie niet enkel een economische entiteit was, maar door haar economische capaciteit (en vooral haar grondstoffen), ook als politieke kon functioneren, hetgeen na 10 mei 1940 wel duidelijk zou worden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[21] FOUTRY (Vita) . Belgisch Kongo tijdens het interbellum : een immigratiebeleid gericht op sociale controle
[22] AMBZ .AE . AF-1-1 . Rapport Louwers over het standpunt van Buitenlandse Zaken in de koloniale problematiek: 20/10/1929.
[23] GANN (L) . Economic Development in Germany’s African Empire, 1884-1914. In: Colonialism in Africa 1870-1960.
[24] Ibid.
Later zou deze argumentatie ook door Pierre Orts (lid van de mandatencommissie van de Volkenbond),en de Brit Leith Ross naar voor gebracht worden.
[25] AMBZ .AE . AF-1-1 . Nota van de minister : 22/8/25
[26] ibid.
[27] ibid.
[28] Toen reeds koloniaal raadgever van het ministerie van Buitenlandse Zaken
[29] AMBZ . AE . AF-1-1 . nota van Louwers : 19/12/25
[30] AMBZ .AE . AF-1-1 . Rapport Louwers over het standpunt van Buitenlandse Zaken in de koloniale problematiek : 20/10/1929
[31] ibid.
[32] Cfr. het hoofdstuk besteed aan de Belgisch-Portugese relaties rond de Kongostroom Verdragen van 1885, 1891, 1927, 1935./ en het voorval met de Duitse motorboot Togo hfst. FP
[33] Ibid.
[34] Cfr. “Mandataire aangelegenheden 1925-27”
[35] Cfr. Italiaanse consuls in Kongo evenals de vertegenwoordiger van de H. Stoel, della Piane
[36] Minister van Koloniën van 1924-29 en tegenstander van koloniale toegevingen t.a.v. Duitsland
[37] AMBZ. A.E. AF-2-1 . nota van Vandervelde/ Dir P : 14/1/27
[38] AMBZ. A.E. AF-2-1 . correspondentie vertegenwoordiging Washington/BZ : 5/4/27
[39] AMBZ .AE . AF-1-1 . Rapport Louwers over het standpunt van Buitenlandse Zaken in de koloniale problematiek/ nota van Vandervelde:18/5/27 (rapport Louwers : 20/10/1929)
[40] AMBZ. A.E. AF-2-1. Op cit. Vandervelde 18/5/1927
[41] AMBZ. A.E. AF-2-1. Op cit. Vandervelde 18/5/1927
[42] AMBZ. A.E. AF-1-1. Brief van de Minister van BZ/ Kol(Jaspar) : 7/7/28
[43] ibid.
[44] AMBZ. A.E. AF-1-1. Nota Duitse ambassade/ Dir P : 28/3/25
[45] Nota Van langenhove 6/10/1925
[46] AMBZ. A.E. AF-1-1 : Rapport Louwers : 21/3/38
[47] AMBZ. A.E. AF-1-1.Convention de St Germain : 19/12/29
[48] ibid.
[49] Cfr. de maritieme blokkade van de Britten waarbij men tussen de departementen een verschillende invulling had van “neutraliteit”, cfr. nota betreffende de motorboot TOGO en de nota van 22 maart 1940 in de bijlage
[50] AMBZ . AE . AF-1-1 . nota van de Dir. P/ Kol. : 26/2/30 . N° 1004
[51] AMBZ . AE . AF-1-1 . nota van Kol./ BZ : 8/4/30
[52] AMBZ . AE . AF-1-1 . correspondentie ambassade Parijs/ BZ : 4/8/33
[53] AMBZ . AE . AF-1-1 . Correspondentie BZ/ ambassade Parijs : 29/9/33
[54] Hoare (1180-1959) was conservatief lid van het Lagerhuis, minister van Buitenlandse Zaken in 1935, en zou moeten af treden wegens het akkoord dat hij met Laval (Fr.) sloot waarbij Abessijns grondgebied werd afgestaan aan Italië.
[55] AMBZ . AE . AF-1-1 . nota van BZ/ Kol. : 5/10/35 . N° 9135
[56] AMBZ . AE . AF-1-1 . brief van Min. Rubbens/BZ : 18/11/35
[57] AMBZ . AE . AF-1-1 . brief van Kol/BZ : 28/3/36
[58] AMBZ . AE . AF-1-1 . brief van Kol/BZ : 28/3/36
[59] ibid.
[60] AMBZ . AE . AF-1-1 . brief van Kol/BZ : 28/3/36
[61] ibid.
[62] AMBZ . AE . AF-1-1 . brief van BZ/Kol : 28/4/36
[63] ibid.
[64] Ook de buitenlandse betrekkingen werden hierdoor beïnvloed ; cfr. Potrugees-Belgisch akkoord van 21/7/1927 rond de spoorlijn Léopoldstad-Matadi.
[65] Cfr. economische situatie in de kolonie en de douane verhoging tegen de verwerkte Japanse goederen
[66] AMBZ . AE . AF-1-1 . brief van BZ/Kol : 28/4/36
[67] Over de appeasement politiek zijn verscheidene werken gepubliceerd :
door tijdgenoten en betrokkenen als Louwers, Henderson, Pirow, Orts en zelfs Churchill
latere studies : Vellut (JL) , Louis (W.R.), Kum’A N DUMBE…
[68] Le Soir 9/2/’36
[69] Verslagen van de Senaatskamer : 25/2/36
[70] Verslagen van de Senaatskamer : 25/2/36
[71] ibid.
[72] AMBZ. AE . AF-1-1 . extract uit de toespraak van Spaak : 20/7/36
[73] Verslagen van de Senaatskamer : 2/12/37
[74] Verslagen van de Senaatskamer : 2/12/37
[75] ibid.
[76] Verslagen van de Senaatskamer : 2/12/37
[77] AMBZ . AE . AF-1-1. nota Dir P : 5/1/38
[78] AMBZ . AE . AF-1-1. nota Dir P : 4/12/37
[79] ibid.
[80] AMBZ . AE . AF-1-1. nota Dir P : 4/12/37
[81] Louwers (Octave) . Le problème colonial du point de vue international .
[82] Henderson (Neville) . Germany and raw materials .
[83] AMBZ . AE . AF-1-1 . Nota van Louwers voor de minister BZ : 15/7/38
[84] Op cit. : LOUIS (W.R.) Colonial Appeasement(1936-38). p.1176
[85] minister van kolonies van 1935-37, tegenstander van koloniale toegevingen
[86] LOUIS (W.R.). Colonial Appeasement(1936-38).
CROZIER (A.J.) Appeasement and Germany’s Last Bid for Colonies.
KUM ‘A ‘ N’ DUMBE : Hitler voulait l’Afrique. Les plans secrets pour une Afrique fasciste.
[87] Op cit. : LOUIS (W.R.) Colonial appeasement . p.1185
[88] In 1938-39 zijn geruchten dat Duitsers in Angola arbeiders aannemen hen een beperkte militaire opleiding gaven en zo een militie vormden totdat de Portugese overheid de zaak stopzette.
[89] Op cit. LOUIS (W.R.). Colonial appeasement(1936-1938). p.1187-88.
[90] Kamer der Volksvertegenwoordigers, Parlementaire handelingen ; 3/11/1938 ; p.44
[91] ibid.
[92] ibid.
[93] cfr. FP dossiers : herbewapening van de kolonie.
[94] Kamer der Volksvertegenwoordigers, Parlementaire handelingen ; 3/11/1938 ; p.44
[95] AMBZ . AE . AF-2-1. Brief aan de minister van koloniën, 14/11/38
[96] Pirow (O.) 1890-1959, had in 1936 reeds toenaderingen gemaakt naar Duitsland in ’36 door hen andere dan de Duitse gebieden aan te bieden.
[97]VELLUT (Jean Luc) La question du Congo et les premiers mois de l’invasion allemande, in : Le Congo Belge durant la seconde Guerre Mondiale, ARSOM, 1983.
De reputatie van België als slechte kolonisator omwille van haar lage blanke bevolking, werd in dezelfde tijd versterkt in verschillende Duitse kranten maar ook vanuit Britse hoek zoals de Times en de Time and Tide.
[98] AMBZ. A.E. A-F-2-1. Corr. Amb. Londen (Cartier de Marchienne) / Spaak : 16/11/38
[99] AMBZ . A.E. AF-1-1. Corr. Spaak / ambassade van Portugal 19/1/39
[100] AMBZ . A.E. AF-1-1. Rondzendbrief van Dir. P & Spaak t.a.v. de buitendienst van B.Z.19/1/1939 opgesteld de 27-28 / 12 / 1938
[101] België lag regelmatig overhoop met Italiaanse kranten, maar de Britse kranten namen van hun kant, voor de koloniale aangelegenheden, evenzeer hetzelfde standpunt in als hun regering
[102] AMBZ. A.E. A-F-2-1. Corr. Anbassade Londen (Cartier de Marchienne) / Spaak : 16/1/39
[103] ibid
[104] ibid
[105] AMBZ. A.E. A-F-2-1. Corr. Anbassade Londen (Cartier de Marchienne) / Spaak : 16/1/39
[106] ibid
[107] AMBZ . A.E. AF-2-1 . Corr. Anbassade Londen (Cartier de Marchienne) / Spaak : 16/1/39
[108] AMBZ . A.E. AF-1-1 . Corr. BZ / Kol N° 70 : 20/3/1934
[109] AMBZ . A.E. AF-1-39 . DirP / Aff. Col. 8783/13082 : 30/12/’38 - 5/1/’39
[110] AMBZ . AE . AF-1-1 . Corr. Kol / BZ : 21/6/1939
[111] AMBZ . AE . AF-2-1 . rondzendbrief N° 800 /12.951 : 23 / 12 / 1938
[112] AMBZ . A.E. AF-1-1. rondzendbrief van Dir. P & Spaak t.a.v. de buitendienst van B.Z. N° 800/19.951 : 19/1/1939, opgesteld de 27-28 / 12 / 1938
[113] ibid
[114]AMBZ . A.E. AF-1-1. rondzendbrief van Dir. P & Spaak t.a.v. de buitendienst van B.Z. N° 800/19.951 : 19/1/1939, opgesteld de 27-28 / 12 / 1938
[115] ibid
[116] cfr. “België en Portugal : koloniale buren na de conferentie van Berlijn.”
[117] AMBZ . AF-2-1 . N° 862-307 Corr. Le Tellier/ BZ : 17/1/39
[118] lid van de mandaten-commissie van de Volkenbond die zich ook in betrekking met zijn commissie in 1927 fel tegen een Duitse deelname had uitgesproken
[119] Orts (Pierre). “Le problème coloniale internationale” .La Dépêche Coloniale et l’Essor Maritieme et Colonial
[120] AMBZ . A.E. AF-2-1 nota Dir P voor de Duitse ambassade :19/1/39
[121] AMBZ . A.E. AF-2-1 nota dir P voor de secretaris generaal : 24/1/39
[122] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr Kol/BZ 27/1/39
[123] AMBZ . A.E. AF-1-1 telegram van de ambassadeur in Rome : 29/1/39
[124] AMBZ . A.E. AF-1-1 Le Pays Réel : 30/1/39
[125] AMBZ . A.E. AF-1-1 Note du ministre 6/2/39
[126] AMBZ . A.E. AF-2-1 verslag uit “La Nation Belge” en “L’Echo de la Bourse” : 25/1/39
[127] AMBZ . A.E. AF-2-1 verslag uit “La Nation Belge” en “L’Echo de la Bourse” : 25/1/39
[128] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. amb. Berlijn/ BZ : 25/1/39
[129] cfr. De economische blokkade en haar invloed op de kolonie
[130] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Berlijn/ BZ (Janson) : 3/2/39
[131] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Berlijn/ BZ (Janson) : 3/2/39.
[132] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Berlijn/ BZ (Janson) : 3/2/39
[133] ibid
[134] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Londen/BZ (Janson) : 31/1/39
[135] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Londen/BZ (Janson) : 31/1/39
[136] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Londen/B.Z. : 1/2/’39
[137] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Berlijn (Davignon)/B.Z.: 8/2/39
[138] cfr. De koloniale verdediging.
[139] AMBZ . A.E. AF-2-1 HAVAS 11/2/’39
[140] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Warschau/BZ : 6/5/39
[141] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Warschau/BZ : 17/2/39
[142] ibid.
[143] AMBZ . A.E. AF-2-1 Corr. Amb. Warschau/BZ : 17/2/39
[144] AMBZ . A.E. AF-1-1 . nota van Pierlot t.a.v. Spaak
[145] AMBZ . A.E. AF-2-1 . bericht van de ambassade in Warschau : 11/12/’37
[146] AMBZ . A.E. AF-2-1 . rapport van de vertegenwoordiger in Polen : 21/2/’39
[147] zoals het het geval was bij de ”Poolse koloniale en Maritime Liga”
[148] AMBZ . A.E. AF-2-1 . “Le Temps” 19/1/1939
[149] de krant meldde dat België besloten had Ruanda Urundi terug te geven.
AMBZ . A.E. AF-2-1 . Corr. Amb. Rome / BZ : 1/12/38
[150] AMBZ . A.E. AF-2-1 . 1791-350 / Corr. Amb. Rome / BZ : 26/4/39
[151] AMBZ . A.E. AF-2-1 . Corr. Amb. Rome / BZ : 26/7/39
[152] AMBZ . A.E. AF-2-1 . Corr. Amb. Rome / BZ : 26/7/39
[153] AMBZ . A.E. AF-1-1 . rapport van Louwers voor de minister : 12/6/39
[154] AMBZ . A.E. AF-1-1 . rapport van Louwers voor de minister : 12/6/39
[155] AMBZ . A.E. AF-2-1 . N° 3043-593 correspondentie ambassade Rome/BZ :27/7/’39
[156] ibid.
[157] ibid.
[158] AMBZ . A.E. AF-2-1 . N° 1594-299 Corr. Amb. Rome/BZ : 25/4/’40
[159] cfr. hfst. De economische blokkade en haar invloed op de kolonie
[160] AMBZ . A.E. AF-2-1 . N° 1594-299 Corr. Amb. Rome/BZ : 25/4/’40
[161] AMBZ . A.E. AF-2-1 . N° 1594-299 Corr. Amb. Rome/BZ : 25/4/’40
[162] ibid.
[163] AMBZ . A.E. AF-2-1 .brief van de minister aan de ambassade in Rome : 7/5/’40
[164] ibid.
[165] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Caïro/BZ (Janson) : 8/2/39
[166] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Naïrobi/BZ (Spaak) : 24/11/38
[167] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Caïro/BZ (Janson) : 8/2/39
[168] ex-minister van koloniën die geen blad voor de mond hield en gemeenzaam “germanophobe rabique” genoemd werd
[169] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Berlijn/BZ (Janson) : 14/2/1939 . N° 50227 / 1783 / 482.
[170] Deze compensatiegedachte werd reeds naar voor gebracht door Leopold III en aangehaald door Ormsby Gore in ‘37
[171] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Lissabon/BZ (Pierlot) : 26/7/1939
[172] ibid.
[173] Ritter von Epp was een oudstrijder van de Oostafrikaanse campagne en werd in mei 1934 de leider van het Kolonialpolitische Amt dat een onderdeel vormde van het Auswärtiges Amt.
[174] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Berlijn, rapport Davignon / BZ (Soudan) : 1/3/39 . N° 5027/ 2377/ 566
[175] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Berlijn, rapport Davignon / BZ (Soudan) : 1/3/39 . N° 5027/ 2377/ 566
[176] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Wenen/ BZ : 22/5/39 . N° 501/761/308
[177] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Wenen/ BZ : 22/5/39 . N° 501/761/308
[178] ibid.
[179] AMBZ . A.E. AF-2-1. Corr. Amb. Wenen/ BZ : 22/5/’39 . N° 501/761/308
[180] AMBZ . A.E. AF-1-1 . Nota van Louwers voor de kolonial raad : 28/6/’39
[181] ibid.
[182] ibid.
[183]AMBZ . AE . AF-2-1 Corr. BZ (directie P) / Kol. : 25/1/40
[184] ibid.
[185] Blue Book N° 74
[186] AMBZ . AE . AF-2-1 Corr. BZ (directie P) / Kol. : 25/1/40
[187] cfr. infra : relaties met derde landen, en het onrustige klimaat dat de oorlog vooraf ging
[188] AMBZ . AE . AF-1-1 Corr. Amb. Berlijn / BZ(Spaak) : 8/12/39
[189] cfr. De economische blokkade en haar invloed op de kolonie
[190] VELLUT (J.L.) . La question du Congo et les premiers mois de l’invasion allemande, in : Le Congo Belge durant la seconde Guerre Mondiale.
[191] AMBZ . AE . AF-1-1 Corr. Amb. Berlijn/BZ(Spaak) : 8/12/39
[192] AMBZ . AE . AF-1-1 nota van het ministerie van BZ (directie P) / Kol : 9/12/39
[193] AMBZ . AE . AF-1-1 brief van de minister aan de minister van BZ : 5/1 /’40 ; N°2/50925/2867
[194] AMBZ . AE . AF-1-1 nota van het ministerie van BZ (Louwers) /Minister van Kol : 18/1/40
[195] cfr. De economische blokkade en haar invloed op de kolonie
[196] AMBZ . AE . AF-1-1 nota van het ministerie van BZ (Louwers) /Minister van Kol : 18/1/40
[197] AMBZ . AE . AF-1-1. Nota van de directie buitenlandse handel (Suetens)t.a.v. DirP : 24/1/’40
[198] AMBZ . AE . AF-2-1. La Libre Belgique die de “Nachtausgabe” citeerde
[199] AMBZ . AE . AF-2-1 . nota voor Louwers / opgestyeld door Boseret: 30/1/40
[200] AMBZ . AE . AF-2-1 . Belga - Reuter / Londen : 21/3/40