De buitenlandse betrekkingen van Belgisch Congo aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog (1939-1940) (Benoît Van Maele) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
3.1 De relaties tussen de kolonie en de buitenlandse missionering
De (Belgische) katholieke missionarissen vormden de derde pilaar waarop de kolonisatie van Kongo steunde. De rol die zij sinds de Leopoldistische periode vervulden hoeft hier niet uiteengezet te worden en is algemeen gekend[201]. Met hun beschavende missie leverden ze naast spirituele indoctrinatie van westerse waarden, de vorming van een “goede” Kongolees via het onderwijs, sociale werken , ziekenhuizen…
Hun monopolie over het onderwijs was zo vanzelfsprekend dat privé-bedrijven in de kolonie beroep op hen deden om scholen op te richten
voor de kinderen van hun werknemers. Maar het Rooms-katholicisme was geen Belgische exclusiviteit en het hoofdkwartier van de beweging bevond zich in Rome.
Reeds in de Leopoldistische periode, meer bepaald in 1906, was men tot een overeenkomst gekomen met de H. Stoel in Rome. De Belgische overheid zou de missies gronden in concessie toekennen, die daartoe in de Bulletin Officiel du Congo gepubliceerd werden, en subsidies schenken.
De Kerk zou in ruil hiervoor haar “taak” verrichten. Deze bestond uit het oprichten van scholen voor inlanders, hen een vorming geven evenals het verrichten van aardrijkskundige, taalkundige en etnologische taken.
Ze moesten ook bereid zijn de blijde boodschap te verkondigen waar dat nodig bleek te zijn. Door deze conventie kregen katholieke missies subsidies zoals de Belgische missies. Tijdens het Interbellum zou men naar buiten toe meer het nationale aspect benadrukken in plaats van het confessionele.
“ Mais le Gouvernement belge, à l’exemple de l’Etat Indépendant du Congo, a réservé aux seuls missions nationales, quelles soit au reste leur confession, les subventions en espèces[202].”
Naast de nationale die niet confessioneel gebonden waren , kregen ook de katholieke missies die niet Belgisch subsidies aangezien de staat de verbintenissen van de Kongo Vrijstaat over had genomen. Maar zelfs al waren de nationale subsidies niet confessioneel gebonden, konden de protestantse missies niet op tegen het institutioneel gevormde monopolie van de katholiek missionering in de kolonie.
Als men daarbij rekening houdt met het verschil tussen de Belgische missies , bijna allemaal katholiek, en de buitenlandse, voornamelijk Angelsaksisch en dus protestants, ziet men snel in dat de Belgiciseringspolitiek tijdens het interbellum de privileges zou verderzetten.
In 1922 , bijvoorbeeld, weigerde de Consulaire vertegenwoordiger in Washington een visum te verlenen aan een zwarte religieuze van wie hij vermoedde dat ze een methodiste was en antikoloniale ideologieën steunde.
De ambassadeur meende dat zij deel uitmaakte van de beweging van Marcus Garvey die het pan-Afrikanisme voorstonden en daarom als een bedreiging voor de kolonie beschouwd werden. Misschien was het ook omdat hun “boodschap” niet de blanke superioriteit bevestigde, een hoeksteen van de koloniale ideologie[203].
De Protestanten begonnen zich echter te organiseren. In 1925 werd dominee Anet voltijds benoemd aan het hoofd van het “Bureau des Missions protestantes du Congo Belge” te Brussel. Om het Belgische karakter ervan te benadrukken werd een overkoepelend orgaan opgericht waar Anet tot algemeen secretaris wordt benoemd. Dit orgaan, de “Société Belge des Missions Protestantes au Congo” coördineerde de acties van 35 missies uitgaande van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen.
Vier jaar later benoemde de Heilige Stoel Mgr. delle Piane als afgevaardigde voor Kongo. Delle Piane’s benoeming werd omwille van zijn nationaliteit, Italiaan, matig tot negatief ontvangen bij de Belgische pers en zou naar het einde van de jaren dertig tot enige controverse leiden (cfr. infra).
De Heilige stoel kon ook profiteren van de koloniale overheid. Zo vroeg het België om in Ruanda-Urundi de Amerikaanse en protestantse aanwezigheid te beperken, vooral die van het African Inland Mission.[204]
De protestantse missies hadden het nochtans al moeilijk genoeg om tegen de katholieke institutionele dominantie te vechten. Een staat als Kongo, waar witte paters en jezuïeten-scheutisten reeds in de 19e eeuw hun aanwezigheid in de koloniale milieus van het moederland lieten vergelden met garanties en voordelen, kon zich niet zomaar ontdoen van de katholiek suprematie op alle niveaus.
Zo rekruteerde men de manschappen bestemd voor de koloniale administratie of bedrijven bij voorkeur uit “betrouwbare” instellingen die een koloniale ervaring hadden. Zoals de Leuvense universiteit waren de meeste katholiek. Zelfs Jean Jadot omringde zich het liefst met mensen die dezelfde opvoeding en opleiding als hijzelf genoten hadden.
In 1926 spitste de katholieke Leuvense universiteit zich als eerste toe op het ontwikkelen van een programma die haar afgestudeerden een plaats op de koloniale arbeidsmarkt verzekerde.
Ondertussen beklaagde men zich van katholieke zijde over de aanwezigheid van Angelsaksische missies (die er zelfs de meerderheid uitmaakten) in Katanga en hoog Luapula, provincies die door de nabijheid van Britse kolonies makkelijk beïnvloed werden. Dit toont aan hoe belangrijk het institutionele kader is. In de Britse kolonies had men een meerderheid Britten van Anglicaans geloof, zij konden er preken voor de werknemers van Britse bedrijven. Katanga stond altijd al onder Brits-Rhodesische invloed , had er economische banden mee en kon dus niet beletten dat, samen met de economie ook een deel cultuur zou meereizen.
De protestantse missies werden vaak het doelwit van anti-Engelse campagnes, waarin zij van politiek-religieuze onruststoking en antikolonialisme beschuldigd werden. Dit was het gevolg van de sociale onrust die in Katanga was uitgebroken en gekend was als de Kitalawa-beweging dat vermoedelijk buiten de kolonie zijn oorsprong kende.
Het Kimbanguisme was een gelijkaardige beweging en verspreidde zich over Neder Kongo. Beiden waren interpretaties van een “blijde boodschap” die niet strookte met de wil van de overheid en uiteraard niet met dat van de katholieke missionering. Het werd gemakshalve gecatalogiseerd als pan-Afrikanistisch en afkomstig uit de Verenigde Staten.
In een toelichtingnota van koloniën aan buitenlandse zaken, kauwde men zijn woorden niet :
“Les missions étrangères recrutent leur personnel en Grande Bretagne, aux Etats-Unis et dans les pays Scandinaves où les zélateurs sont nombreux et riches. A la différence des missionnaires catholiques, ce personnel ne doit pas recevoir une formation longue et coûteuse.[205]”
Men wees anderzijds op de confessionele gelijkheid en vrijheid zoals het ook het geval was voor de economische vrijheid. Tijdens het Interbellum wist België al zijn contractuele “open deuren[206]” op een kiertje te zetten door structurele en institutionele wijzigingen door te voeren. Een immigratiewetgeving die de immigratiebeweging onmogelijk maakte, anti-Aziatische en -Arabische clausules om het racistische karakter te onderstrepen, om nog te zwijgen over de economische kartelvorming en de administratieve protectionistische maatregelen tegen Japanse producten ; het waren allemaal maatregelen die beweerden de verbintenissen van Kongo na te leven maar in feite juist het omzeilen ervan bewerkstelligden[207].
Zo moest het ook gebeuren in de religieuze sfeer.
“Il n’eût pas été possible de traiter les missions étrangères sur un pied d’égalité en manière de subsides, sans compromettre l’influence nationale sur une population de 13 ½ millions d’indigènes dans une colonie ouverte en fait à tous , où non seulement la liberté économique , mais aussi la liberté de l’enseignement et des cultes placent sur le niveau des nationaux belges.[208]”
Belgisch Kongo stond open voor alle geloofsovertuigingen maar ze mochten geen aversieve invloed hebben op de bevolking. Men wou het liefst andere godsdiensten dezelfde “opvoedende” taak zien verrichten zoals de katholieke missies dit hadden gedaan door de inheemse bevolking tot goede Kongolezen maakt die graag op hun bedrijf werkten en de blanke superieur beschouwen zoals ze hun voorvaders als Galliërs zien strijden tegen de Romeinen.
De kolonie wil haar Belgisch karakter behouden en schenkt daartoe subsidies aan zijn nationale missies. In haar gulheid en ten gevolge van het akkoord van 1906 schonk ze ook subsidies aan de Rooms-katholieke missioneringswerken. De vraag is waarom ze niet ingegaan is op voorstellen van andere geloofsovertuigingen om met hen akkoorden te sluiten.
Men moet echter ook rekening houden dat quasi alle Belgische missioneringposten in Kongo , op één na , katholiek waren.
In feite steunde de overheid de nationale missies en de Rooms katholieke missies. Daarbij vond een natuurlijke schifting plaats aan de basis waarbij de protestantse missies haast geen voet aan de grond kregen in de Belgische koloniale milieus, en dus nog minder in Kongo.
Dit was een historisch gegroeide suprematie in handen van de katholieke kerk , zelfs de niet-gelovige koloniale persoonlijkheden verkiezen katholieke missies of personeel omdat zij de meeste ervaring hadden,
het terrein kenden en perfect konden samenwerken met de koloniale administratie en privé-bedrijven.
Toch mag men de situatie niet karikaturiseren ; er waren protestantse missioneringposten in Kongo, waaronder zelfs Belgische.
Door hun aanwezigheid verwierven ze ook recht op vertegenwoordiging in meerdere adviseringsraden en filantropische organismen.
Soms werden buitenlandse missies toch gesubsidieerd, als ze zich met weldadigheid bezighielden zoals verpleging en verzorging.
Toch verweten buitenlandse missies de Belgische partialiteit.
Misschien was dat niet het geval, maar de context van de Belgicisering tijdens het interbellum en de medeplichtigheid die er altijd heeft bestaan tussen de katholieke missies en de koloniale overheid was te ver gedreven om over wezenlijke gelijke kansen en rechten te kunnen spreken.
Deze gelijke behandeling werd er door het “Conseil Protestant du Congo” , waar Rev. Emory Ross zichzelf in 1933 als woordvoerder had aangesteld, aanspraak gemaakt.
“A celle-ci le Gouvernement belge n’a pas entendu et n’entend pas souscrire. Le 6 juillet 1938, à la Chambre des Représentants, le Ministre des Colonies a confirmé : “Cette question est résolue sur la base nationale, car le Congo doit rester belge[209].”
Deze uiteenzetting van het Ministerie van Koloniën aan Buitenlandse zaken kwam er ten gevolge van een aanvraag van de Verenigde Staten over de Missioneringpolitiek van België in Kongo en Ruanda-Urundi.
Het toont aan hoe België zijn politiek doorvoert, om ondanks de bestaand verdragen en verbintenissen, de buitenlandse invloed op de kolonie te minimaliseren.
Eind 1939, ondertussen was de “drôle de guerre” reeds begonnen en men maakte zich geen illusies meer over de rol dat Italië zou spelen in een eventueel conflict, wordt de apostolische vertegenwoordiging in de kolonie in vraag gesteld[210]. Tien jaar voordien had de H. Stoel Mgr. delle Piane aangesteld als gedelegeerde voor de Belgische kolonies. Deze gedelegeerde vervulde taken die quasi dezelfde waren als die van een consulair agent. Hij moest zich soms inlaten met zaken die van politieke aard waren of werd geroepen om bij de overheid tussen te komen.
Het Officium van propaganda van de H. Stoel benoemde zijn vertegenwoordigers zonder instemming van het gastland, die hiertegen wel indirect kon protesteren. Dit indirect protesteren kon overeenkomen met het intrekken van het paspoort of in het geval van vertegenwoordiging van Belgische nationaliteit het ontnemen van zijn materiële voorzieningen. België deed dit niet maar was toch onaangenaam verrast met de plotse benoeming als voldongen feit.
Toch werd delle Piane ontvangen en behandelt zoals een consulaire vertegenwoordiger. Hij werd vrijgesteld van belasting, maar toen men dit octrooi langs legislatieve weg wou verzilveren en daartoe de Koloniale Raad consulteerde gaf deze laatste een negatief advies.
Onder meer Octave Louwers verzette zich ertegen. Hij vond dat men niet zomaar gunsten hoefde weg te geven en dat de wettelijke erkenning en bezoldiging van de kerkelijke vertegenwoordiging voor de kolonie een kans bood om te onderhandelen met de H. Stoel om zo tot wederzijdse toegevingen te komen[211]. Met zijn argumentatie toonde Louwers duidelijk aan dat hij, ondanks zijn functie als koloniaal raadgever, tot Buitenlandse Zaken behoorde, waardoor hij een houding aannam waarbij men niets voor niets weggeeft, in tegenstelling tot koloniën waar men meer geneigd is een “goede relaties” politiek te voeren en het concessioneel-vertrouwelijk regime gewend was.
Buitenlandse zaken had de zaak een eerste maal behandeld toen er geruchten de ronde deden over een eventueel vertrek van delle Piane,
maar wanneer deze geen grond bleken te hebben, bleef men bij informele erkenning en vergoeding.
Door de geruchten van het mogelijke vertrek kwamen er stemmen op om de H. Stoel een Belgische vertegenwoordiger te laten benoemen in plaats van een Italiaan. Deze nationalistische reflex paste volledig in de tussen-oorlogse belgiciseringspolitiek van de kolonie maar werd toch negatief ontvangen door onder meer Louwers :
“ Nous sommes plusieurs , notamment le Gouverneur Général actuel, M. Ryckmans - car je m’en suis entretenu un jour avec lui - mais ceci soit dit à titre tout à fait officieux - qui pensons que , tout bien considéré, il est préférable d’avoir au Congo un Délégué apostolique de nationalité italienne plutôt qu’un Belge[212]”
Een vreemde bevinding als men weet dat men in het interbellum op alle gebied inspanningen leverde om Kongo Belgisch te houden. Louwers staaft zijn voorstel uit de ervaring die men opgelopen had met delle Piane en de nuntii die sinds 1830 België toegekend waren. Een Italiaanse gedelegeerde, Italiaans omwille van het bijzondere karakter van de Rooms-katholieke kerk, dat deel uitmaakte van de Propaganda dienst van het Vaticaan, was meestal goed gevormd voor zijn taak, had tact en kende de soepelheid die van zijn ambt verwacht werd. In vergelijking met een gedelegeerde van het land zelf was hij
1) onafhankelijker ten opzichte van de missies
2) schikt hij zich meer naar de burgerlijke overheid
3) de burgerlijke overheid heeft ook beter greep op zijn missie doordat ze hem kan uitzetten.
Men kan eraan toevoegen dat een niet-Belg een makkelijkere zondebok kan zijn voor eventuele misstappen, waardoor de overheidsinstanties vrijuit zouden gaan. Dit was echter het standpunt van Buitenlandse Zaken, dat op de vooravond van de tweede wereldoorlog geen bezwaar zag in een Italiaanse vertegenwoordiging ondanks het feit dat de totalitaire regimes de Kerk buitenspel hadden gezet of ze in sommige gevallen als stilzwijgende medewerkers gebruikte. Anderzijds dateert delle Piane’s benoeming van 1929 en bleek de ervaring met de vertegenwoordiger geruststellend te zijn. Het is wel tekenend dat Buitenlandse Zaken zich voor het behoud van een Italiaanse vertegenwoordiger uitspreekt terwijl Koloniën een tegengestelde politiek voerde.
3.2 België en Portugal : koloniale buren na de conventie van Berlijn.
De relaties die België met Portugal onderhield waren die van koloniale buren. Beide landen waren kleine naties met een uitgestrekt imperium dat vroeg of laat blootgesteld zou worden aan de aanspraken van grootmogendheden. Beide ontvingen ook stukken van het Duitse koloniale rijk in Afrika, waardoor ze aan dezelfde aanspraken bloot stonden.
Nog voor het ontstaan van de Kongo Vrijstaat waren er betrekkingen tussen België en Portugal. Toen men op de conventie van Berlijn discussies voerde rond de grenzen van Belgisch Kongo , drong Leopold II erop aan om het district van Nokki als deel van de Vrijstaat te laten erkennen.
Zijn aanspraak kwam er ten gevolge van het plan om een spoorlijn te bouwen langs onbevaarbare stukken van de Kongostroom.
Nokki was het ideale vertrekpunt van een alternatieve route hiervoor, maar Leopold II zou het uiteindelijk toch aan de Portugezen moeten afstaan. Een weg die enkel over Kongolees gebied zou gaan zou een meerkost betekenen die men tussen de 10 en 40 miljoen inschatte.
Een lijn over Portugese grond uitbaten zou economische, politieke en militaire problemen met zich meebrengen[213].
De Belgische overheid bood een oplossing aan waarbij het heel genereus een gebied in ruil gaf dat zes maal groter was dan de oppervlakte die nodig was voor de spoorlijn uit te bouwen. De betwiste oppervlakte die nodig was op Portugees grondgebied was niet groter dan 3,2km², het Portugese kabinet vroeg er echter een deel van de provincie Kasaï voor in ruil.
Het stuk van Kasaï dat geëist werd was een goede 3.000 km² groot en in 1910 aan België toegekend ten gevolge van wederzijdse aanspraken tussen de twee buurlanden. Portugal was bereid de 3.2 km² af te staan en beschouwde de onevenwichtige ruil als een restitutie.
Deze stelling hield geen steek aangezien het Portugal zelf was dat tijdens de onderhandelingen stukken van Kasaï in ruil had aangeboden. Portugal had gedurende zestien jaar perfect zonder kunnen leven en er waren niet de minste aanspraken of eisen geweest tegenover het Belgische gebied. Koloniën was allerminst opgezet met de Portugese voorstellen.
In een brief van augustus 1926 weerlegt men de Portugese stelling, die inging tegen de akkoorden van 1910, en voegt eraan toe dat België evengoed de spoorlijn kon uitbouwen over Kongolees grondgebied indien de Portugese overheid de situatie zou uitbuiten[214].
Portugal bleef echter bij zijn standpunt en richtte een conventie op voor koloniale aangelegenheden onder meer tegen wapensmokkel en ter vrijwaring van economische rechten.
In 1927 kwam men tot een akkoord. Mensen als Cattier, vice-president van de “Banque d’Outre Mer” en persoonlijke vriend van Vandervelde, hadden hiervoor bemiddeld bij de overheden.
Uiteindelijk werd in St. Paul Loanda op 21 juli 1927 de ruil doorgevoerd. Bij de goedkeuring door de kamers beklemtoonde men de economische waarde die de ongelijkheid van de ruil moest goedpraten.
de economische waarde van de 3,2km² voor de lijn Matadi-Léopoldstad tegenover de niet geëxploiteerde grond die men ervoor in ruil gaf.
Men vergat het discours van de brief van Koloniën, die toen net geen jaar oud was.
De samenwerking tussen de privé bedrijven en de koloniale overheid bleef ook na 1908 bestaan. De Staat offerde gronden op voor privé-belangen en verblind door economische aspecten gaf hij zijn soevereiniteit prijs in een oneerlijke transactie van gebieden waartegen hij zich moreel zo verzette indien het om Duitse voorstellen ging.
Er waren uiteraard ook voordelen aan de ruil ; men had hetgeen Leopold II wou hebben en men bespaarde op de kosten van de spoorweg, maar dit is niets in vergelijking met de 3.000 km² van Kasaï.
De transactie kan anderzijds beschouwd worden als een toegeving aan de “bonenentente” tussen koloniale buren, kleine naties omringd door grootmogendheden.
Een grens die een blijvend probleem zou betekenen is die van de monding van de Kongostroom[215]. Dankzij de gedrevenheid van onze monarch verkreeg de Kongo Vrijstaat in 1885 de rechteroever van de Kongostroom-monding, terwijl de linker de Portugezen toekwam.
De verdeling van de Kongostroom was minder evident. Het was een probleem van kapitaal belang : de boten moesten in het diepste gedeelte van de stroom kunnen varen, maar in welke territoriale wateren bevond het zich ? Wie zou er voor de kosten van onderhoud en van de verbeteringswerken opdraaien ? Wie zou er de rechten op innen?
Daarbij moesten ze rekening houden met de Conventie van Berlijn die vrij navigatieverkeer verzekerde zowel in vredes- als in oorlogstijd.
Door onduidelijkheden in de verschillende akkoorden werd dit probleem niet volledig opgelost op de conventie , maar Leopold II bekwam in 1891 nieuwe akkoorden. Er werd een soort mobiele grens getraceerd die samenviel met de ideale, door de boten gevolgde vaarroute.
Deze lijn is tevens de grens tussen territoriale wateren van beide landen.
Een mobiele demarcatielijn was nodig gebleken omdat de Kongorivier wel eens verschoof en met die verschuiving dus ook de grens.
Er werd een uitzondering gemaakt voor de eilandjes : zelfs al zou de stroom verschuiven , bleven de eilanden het bezit van het land waartoe ze in 1891behoorden in overeenstemming met de mobiele lijn, verkregen had.
Verdere verschuivingen zouden er geen invloed op hebben.
Men had dus te maken met een historische grens die op 25 mei 1891 getekend was en bepaalde welke eilanden aan België of Portugal toekwamen.
Deze regeling werd niet gecontesteerd tot 1930. Toen schreef de ambassadeur van Portugal, O. Bernardes, naar de toenmalige minister van buitenlandse zaken Hymans om de demarcatielijn duidelijk en definitief vast te leggen. Niet omdat er incidenten of problemen waren geweest tussen 1891 en 1930, maar omdat bepaalde eilanden nog niet toegewezen waren. Deze aanvraag stemde in feite niet overeen met de akkoorden van 1891 alle eilanden waren toen toegewezen ; men moest hun bezitter slechts afleiden van de mobiele demarcatielijn die toen (25/5/1891) gold[216].
De Portugese aanvraag kwam er ten gevolge van een verschuiving over Portugese grond, zij waren dan ook gedreven om de grens van 1891 te laten erkennen als vaste grens om zo, ondanks terreinverlies soevereiniteit te winnen over een groter deel van de Kongostroom.
De Belgische overheid toonde zich bereid om te onderhandelen en toenmalig minister van koloniën Tschoffen gaf zijn departement de opdracht de grens van 1891 te reconstrueren. De grens die men op de conventie ondertekende was een rechte lijn, erger nog een rechte lijn die België de toegang tot de zee bemoeilijkte.
Deze overeenkomst werd ter goedkeuring aan de kamers voorgelegd de 13e maart 1935.
Men besluit om eerst experts en technici van beide landen naar de Kongostroom te sturen. Koloniën meldt aan Portugal dat het slechts nog om formaliteiten gaat en dat het akkoord zou kunnen bevestigd worden door een briefwisseling, eens de formaliteiten volbracht zouden zijn.[217]
De zaken slepen aan en er komt pas verandering eind april 1936, wanneer Buitenlandse Zaken, gealarmeerd door van Zuylen, Koloniën om uitleg vroeg. Waarom toonde koloniën zich bereid de grensverdeling van 1891, dat België ten alle tijde een doorvaart garandeerde, te wijzigen.
De doorgang zou hierdoor onder volle Portugese soevereiniteit vallen, maar voor hoe lang ?
“En terminant, je crois devoir insister de la façon la plus pressante et la plus grave sur l’importance de conserver au Congo un accès fluvial en toute souveraineté, ainsi que nous l’assuré le Traité de 1891. Si nous sacrifiions les droits que nous possédons, nous risquerions de compromettre, de manière peut-être irréparable, la sécurité et les intérêts économiques de notre Colonie.
La situation serait déjà délicate si nous n’avions affaire qu’au Portugal.
Mais qu’adviendrait-il si l’Angola était cédé demain à une grande Puissance, comme l’Allemagne ou l’Italie ?”[218]
Koloniën antwoordde dat de overheid de grens van 1891 altijd als “vast” had beschouwd, daarbij liepen de kosten van een mobiele grens te hoog op. De eerste mei 1936 schrijft Van Zeeland naar zijn collega van Koloniën om hem duidelijk te maken dat Buitenlandse Zaken niet bij machte was het akkoord van 13 maart 1935 te ratificeren. Van Zeeland stelde evenwel een vergadering voor tussen de twee departementen van wie er verwacht werd dat zij samenwerkten voor de buitenlandse betrekkingen van de kolonie, in het bijzonder voor het sluiten van verdragen met derde landen[219].
Op 3 juni komen de vertegenwoordigers van de twee ministeries bijeen.
Voor Koloniën zijn dat Halewijck de Heusch (dir. Gen.), Dumont en majoor Maury . Buitenlandse zaken, die zijn wil en gelijk wou aantonen, stuurde volgende experts : van Zuylen en Van Langenhove, M. Muuls (juridisch raadgever) en de heren Louwers (koloniaal raadgever) en Winandy, archivist van het departement die zou instaan voor het historisch perspectief van het probleem.
Buitenlandse Zaken verduidelijkte dat de mobiele grens, die koloniën als absurd en onhoudbaar had beschouwd, het basisprincipe was voor grensvaart op de Schelde en de Maas.
Toch bleef Koloniën bij haar standpunt, zodat van Zuylen met dreigementen zijn gelijk moest bekomen. Met de bedreiging om de zaak via de pers publiekelijk te maken en de publieke opinie over het verdrag te laten oordelen, kreeg van Zuylen Koloniën op de knieën.
Hierdoor kon de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, P. H. Spaak, de 24ste november 1936 de Belgische ambassadeur in Lissabon de opdracht geven het akkoord van 13/3/1935 informeel te herroepen.
In de brief die naar Lichtervelde gestuurd werd, pleitte het departement voor een terugkeer naar de grens van 1891 die omwille van het wispelturige karakter van de Kongostroom de beste oplossing zou zijn voor beide landen. De Belgische overheid toonde zich bereid om het bezit van de eilanden te preciseren zoals Portugal het in 1930 gevraagd had.
Het ongenoegen van de Portugese instanties kwam er pas ten gevolge van de officiële nota die eind ‘37 werd opgestuurd. Deze zette het nieuwe Belgische standpunt uiteen en stelde nieuwe onderhandelingen voor. De Portugese autoriteiten waren ontzet over de Belgische koerswijziging, maar gaven uiteindelijk toe aan het gemeenschappelijk belang van een mobiele grens in de mate dat ze beide landen ten alle tijden doorvaart verleende.
De ondoorzichtigheid van de koloniale politiek en dito verdragen had de Belgische kolonie bijna de toegang tot de zee gekost. Ook de verschillende standpunten die de ministeries van Koloniën en Buitenlandse Zaken hebben, evenals het gebrek aan coördinatie tussen beide - hoewel het in deze zaak nog goed afliep - zorgde voor dubieuze buitenlandse betrekkingen.
Opmerkelijk is wel dat van Zuylen dreigt met de publieke opinie te alarmeren. De publieke opinie had evenals het merendeel van de politieke kaste weinig zaaks met de kolonie. Ze werd zelden en subjectief geïnformeerd over de koloniale aangelegenheden. Als er zich dan een opinie vormde kwam deze vaak uit economische en (koloniaal-) militaire hoek.
3.2.1 Belgisch Kongo en Angola aan de vooravond van de tweede wereldoorlog
Eind augustus ‘39 bezoekt Gouverneur Generaal Ryckmans Angola[220].
Een dergelijk bezoek was ook de kans om informele gesprekken te voeren over bepaalde moeilijke dossiers.
Enerzijds wenste Sabena een verbinding te starten tussen Léopoldville en Luanda, terwijl de Fransen de Angolese stad met Pointe Noire dagelijks verbinden. Gelukkig voor de Belgen hebben het internationaal conflict en de oorlogsverklaringen tot gevolg dat de kleine neutralen meer tot elkaar aangetrokken worden. Nog meer dan in Kongo zorgt de strategische positie van Angola ten opzichte van Zuid-Afrika voor zorgen bij haar bestuurders.
Spreekt men niet van een Duitse poging om vanuit het actuele Namibië, waar zij nog talrijk zijn, Zuid-Afrika te bezetten om te beletten dat het zich aan de zijde van Engeland schaart in de oorlog ? Een opstand zou kunnen uitbreken in de Windhoek, Zuidwest-Afrika, dat eveneens een mandataire toewijzing was van vroegere Duitse gebieden en nu onder Zuid-Afrikaanse voogdij stond. Boers gesteund door hun landingsbasis in de zuidelijke baai van Mossamédès, in Portugees territorium, konden deze vrees alleen versterken. De toenadering tot Belgisch Kongo was dus aan de orde van de dag en de verbindingslijn Léo-Luanda vormde een welgekomen argument. Maar de discussies zijn meer van economische dan van politieke aard.
Angola biedt de Belgische kolonie een interessante bron voor verse bevoorradingsgoederen -vis en fruit- voor het geval de Zuid-Afrikaanse, en gebruikelijke voorziening, zou wegvallen. Het probleem zou opgelost zijn indien men de Belgische Maritieme Compagnie, die in Lobito toekomt om goederen te laden, zou vrijwaren van de prohibitieve rechten. Het Belgische argument hiervoor was dat er geen Portugese schepen zijn met koelingsysteem die de Neder Kongo bevaren (aangezien zij enkel gedroogde vis en zout vervoeren). De Portugezen die er vooral op uit waren om hun goederen te exporteren, zagen hun belangen aansluiten bij die van de kolonie. De minister van koloniën van Portugal erkent het belang van een goede economische politiek tussen de kolonies van neutrale landen en stelt Brussel voor om te onderhandelen.
Deze onderhandelingen zouden echter niet plaatsvinden omdat daags na het vertrek van de Gouverneur Generaal uit Angola, de internationale context voorgoed veranderd was.
De vrees die van Zuylen in zijn brief van 26 april 1936 uitte, was een gevolg van de bedreiging die de Duitse aanspraken inhielden voor kleine naties die in Versailles mandaten hadden verkregen.
Zouden de Duitsers beschikking krijgen over Angola of delen ervan, dan zou dit een vaste bedreiging vormen voor Kongo. Niet enkel voor de gemeenschappelijke grenzen : Kongo zou dan ook zijn mandaat over Ruanda-Urundi moeten afstaan en als het ware omsingeld zijn.
Nu er een open conflict was ontstaan, was de bewapening van Angola ook voor Kongo belangrijk. Maar ook Kongo moest verdedigd worden. Men had daarvoor, reeds in het voorjaar, verscheidene defensieplannen voor de kolonie ontworpen[221]. Alle plannen die er ooit gemaakt zijn, wijzen naar één bijzondere zwakke plek, namelijk de Kongomonding.
In de eerste wereldoorlog werd niets ondernomen om deze te beschermen.
In september 1914 besloot men om toch zeemijnen te leggen en stalen kabels te spannen maar men kon dit niet realiseren wegens een tekort aan competent personeel. Men trof toch maatregelen : ‘s nachts werden de vaarlichten gedoofd en de afbakening weggenomen.
In 1939 heeft men in de mate van het mogelijke de verdediging uitgebouwd. De herbewapening van de Force Publique die dateerde van 1937 mislukte omwille van een tekort aan financiële mogelijkheden.
Het fort Shinkakasa was wel uitgerust, maar niet met het modernste materiaal en er was weinig munitie[222].
De efficiëntste verdediging bleef nog het installeren van zeemijn-barrage. Daarnaast zouden er nog een aantal minitorpedojagers nodig zijn naast een aantal snelle motorboten van klein formaat[223]. Maar naast het financiële probleem was er ook het politiek-diplomatieke :
“ A l’embouchure du fleuve Congo la rive gauche appartient au Portugal qui a ses eaux territoriales venant de la rive gauche jusqu’à moitié de la largeur du fleuve. Donc, avant de mettre le présent projet de défense de l’embouchure du fleuve Congo en exécution, il faut absolument avoir l’autorisation du Portugal pour pouvoir disposer de ses eaux territoriales et de la rive gauche. A cause de la situation politique menaçante la solution de cette question demande la plus grande urgence.[224]”
Men ziet in dat België het geluk had zijn koloniale grens te delen met een neutraal land als Portugal. Voorafgaand overleg met de buurkolonie zou nodig zijn maar niet zo onmisbaar als de kredieten voor de verdediging van een land dat tachtig maal de omvang had van België.
De Belgische koloniale overheid onderkende niet het gevaar voor een invasie via de Kongomonding. Er bestond echter nog een andere bedreiging voor de kolonie. Als Angola in Duitse handen viel, zou Kongo rechtstreeks bedreigd zijn. Hoewel men de theorie van een putsch in Angola nooit echt serieus heeft genomen, ging men vanaf 1936 de Duitse aanwezigheid in de buurkolonie observeren.
Zowel Gouverneur Generaal Ryckmans als het hoofdkwartier van de Force Publique gingen op informele wijze de situatie in Angola na. Enerzijds confidentieel via de consulaire vertegenwoordiger in Lobito, graaf Jos Lafontaine, en anderzijds via Morchain hoofd van de douanepost van Kimpangu.
De vroegste gegevens dateren van 1936 en worden in september 1938 aan de gouverneur generaal overhandigd.
De laatste tellingen (1936)geven het aantal Duitsers per geslacht en per provincie weer : 382 in het totaal waarvan 244 mannen. Meer dan de helft ervan woont in de provincie Benguela. Hoewel er sindsdien geen nieuwe tellingen plaatsvonden, weet men dat het percentage buitenlanders tussen 1936 en 1938 toenam met 130% voor de provincie Benguela en 80% voor de provincie Bie terwijl de gemiddelde toename buitenlanders over Angola 15% bedraagt. Dit betreft de buitenlanders in het algemeen ; men telt er 60.000 in Angola waardoor de Duitse aandeel verwaarloosbaar is. Volgens een defensie rapport van 10 juni 1940 zou hun aantal toegenomen zijn van 382 in ‘36 tot 655 in ‘40.[225]
Eind ’38 , maar de Force Public zou het pas in 1940 vernemen, zijn er in Angola 1500 Duitsers (Duitsers en Oostenrijkers). Deze waren naar de kolonie gekomen om de Angolese export naar Duitsland te organiseren. De overheid ontdekte snel dat het om meer ging :
“On a découvert qu’ils se livraient à un trafic d’armes et munitions sur grande échelle ; les autorités portugaises ont saisi le tout et ont soumis ces gens à une surveillance étroite[226]”
Ze hielden zich niet enkel bezig met wapensmokkel ; ze beschikten over voertuigen en hadden inheemse werkers aangenomen die ze een militaire opleiding gaven.
De Portugezen werden bewust van deze bedreiging en stuurden hun tweede compagnie, een exclusief blanke compagnie, ter bewaking. De bewapening van de Duitsers werd hun ontnomen en de meerderheid keerde naar hun moederland terug.
De 700 Duitsers die in Angola bleven vestigden zich als handelsagent of landbouwer verspreidt langs de spoorweg die Malanche met St. Paul de Loanda (400-450km) verbindt. De Portugezen hielden dit geheim zoals ze het toezicht op de Duitsers geheim hield, toch verkreeg men in Kongo informatie via de reeds vermelde informele kanalen. De Belgische koloniale overheid wenste vooral om op de hoogte gehouden te worden van de Portugese controle over Angola ; of er kans was op een Duitse putsch en wie die eventueel zou leiden. De vierde september 1939 ontvangt Ryckmans de informatie die hij in zijn brief van 31 augustus aan de consul in Lobito gevraagd had
“On affirme cependant que ces colons sont tous de bons nazis, obéissant aux instructions de deux hitlériens : Hans Kisker, planteur résident à Cubal (Km. 197 du Benguela Railway) district de Ganda et le Comte Wilhelm von Platen installé à Chicuma, également dans le territoire de Ganda.[227]”
Lafontaine had hierover een onderhoud met de directeur van de spoorweg van Benguela, die hem geruststellend verzekerde dat de Duitsers geen militaire dreiging vormden , maar :
“ Qu’ils possèdent des armes et munitions, celà est très possible, mais on ne peut donner une idée de l’importance, ce matériel ayant été importé clandestinement et vraisemblablement par la frontière sud (Sud-Ouest Africain), région désertique et sans contrôle.[228]”
Hoewel dat hun wapensmokkel reeds in 1938 opgedoekt werd, bleken de Duitsers nog altijd in staat zich te bewapenen met modernere geweren dan pakweg die van de Kongolese Force Publique.
Vele Duitsers beschikken tevens over motorfietsen, voertuigen en TSF-ontvangers. Voor de TSF-zendtoestellen geeft de Portugese kolonie geen vergunningen aan particulieren. Dit maakt particulier bezit van zulke toestellen verboden en de kolonie heeft er in de provincie van Ganda drie aangeslaan en verzegeld.
“Tous par contre possèdent des appareils récepteurs[229]”
TSF toestellen zijn door hun gebruik makkelijk op te sporen, en de overheid heeft er twee op het oor : “COX” en “CQY” in respectievelijk St. Paul Loanda en in Malenge. Deze posten zenden gecodeerd en in het Italiaans uit. Zelfs al zouden de Duitsers plannen koesteren, deze zullen in de kiem gesmoord worden door de verhoogde effectieven die de koloniale overheid met hulp van de metropool heeft ingezet.
“J’ajouterai qu’en raison des évènements des mesures urgentes viennent d’être prises par les Autorités supérieures : tout le district de Ganda est gardé militairement et plus spécialement les routes donnant accès au Chemin de fer de Benguela. Des précautions sont prises également dans le port de Lobito ; des mitrailleuses sont placées en différents points de la ville et notamment des deux côtés de ‘entrée de la baie. On annonce aussi l’arrivé prochaine du bateau de guerre portugais”
In de haven van Lobito liggen vijf Duitse boten aan wal[230], die er tengevolge van het plots uitbreken van het conflict gevlucht zijn.
Morchain, hoofd van de douanepost van Kimpangu, bevestigt deze informatie, zij het enigszins subjectief.
“ Dès que fut annoncé la déclaration de guerre 5 navires marchands allemands, obéissant sans doute à des ordres reçus ont gagné Lobito pour y jeter l’ancre, ils restent là et attendent des instructions ; sur les 5 un seul avait enlevé son pavillon par crainte de représailles.[231]”
Morchain bleek geen affectie te hebben voor Duitsers ; het feit dat ze hun vlag ophouden betekent voor hem dat ze hun land en de agressieve oorlogspolitiek ervan trouw blijven. De kans dat ze vluchten omwille van het gevaar die de bemanning en de vracht loopt om getorpedeerd te worden, is volgens hem onbestaande.
Indien zijn overtuiging de juiste was ; namelijk dat de Duitse handelsboten volgens voorafgaande bevelen handelden, dan gold dit ook voor de motorboot Togo die in Boma geankerd was.
Ondanks de subjectiviteit die men Morchain kan verwijten, wordt zijn informatie telkenmale bevestigd door Lafontaine’s informatie. Morchain is daarbij de enige die vermelding maakt van Italianen in Angola.
“ A Malenge beaucoup d’Allemands (sic.), à Loanda des Allemands et Italiens ; un nouvel hôtel vient d’être installé à Loanda “Hotel Atlantico” qui appartient, parait-il, à une société mais est dirigé par des Allemands, on dit à Loanda que c’est le lieu de concentration du Service d’espionnage.
Il y a également l’hôtel “Paris” fréquenté par des Italiens.[232]”
Hoewel men zou kunnen vermoeden dat de gegevens die Morchain doorstuurt afkomstig zijn uit een of ander koloniaal café. Toch worden ze enerzijds bevestigt door Lafontaine en anderzijds door het hoofdkwartier van de FP met ernstig genomen en als volwaardige bron opgenomen in hun dossiers[233]. Morchain zelf geeft telkens zijn bronnen en de wijze waarop hij aan de informatie raakte door :
“J’ai pu obtenir ces renseignements, en parlant de chose et d’autres et sans avoir l’air d’y attacher une quelconque importance , d’un sujet Portugais bien placé pour connaître beaucoup de chose et qui revenait de Loanda.[234]”
Met deze vage bronbeschrijving bedoelt Morchain voornamelijk Portugezen die deel uitmaken van de administratie in de regio.
De Belgische koloniale overheid informeerde op informele wijze naar de Duitse aanwezigheid en wou dit vooral niet laten merken. Ryckmans had in augustus Angola bezocht en er even het Duitse gevaar van uit Namibië aangehaald, economische samenwerking besproken maar geen verdere coöperatie of uitwisseling van informatie. Waarschijnlijk verkoos men de informele weg omwille van de internationale druk en de neutraliteitsstatus van België en zijn kolonie. Toen de consul in Naïrobi, Lanotte, de eerste september 1939 de opdracht kreeg om bij de Kenyaanse autoriteiten te informeren naar de maatregelen die in de kolonie getroffen werden, antwoordde men hem dat hij die informatie enkel zou krijgen in ruil voor gelijkaardige informatie over de Force Publique in Kongo[235].
Zoals Morchain laat blijken, wil men de Portugezen niet laten vermoeden dat de Kongolese overheid informatie verzamelt omtrent hun inwoners. Deze inmenging in binnenlandse koloniale aangelegenheden zou de “bonne entente” met Angola in deze gespannen tijden (blokkade/ drôle de guerre/ internationale soevereniteits-garanties…) verpesten.
De mogelijke subjectiviteit van Morchain zou best die van zijn informanten kunnen zijn.
“On me signale que dans quelques jours passera par Kimpangu pour se rendre à Léopoldville un certain Berardi-Bernardo qui habite l’Angola. Ce Mr. est Italien à idées Mussoliniennes… Vous pouvez être certain qu’ici tout sera visité à fond.[236]”
In de Belgische kolonie had de Gouverneur Generaal ondertussen een ordonnantiewet uitgevaardigd die de grenzen afsloot voor degenen die niet over een speciale toelating beschikten. De eerste dagen van de drôle de guerre mochten voertuigen zelfs helemaal niet door[237]. Dit zorgt voor kwaad bloed bij de Portugese handelaars die betrokken zijn in de grenshandel, bij de Portugese burgers en missionarissen. Gelukkig raakt hij met zijn ordonnantiewet ook de doelgroep voor wie deze wet , onder meer, werd opgesteld : de oorlogsprofiteurs en speculanten die menen geld te kunnen slaan uit de internationale omstandigheden en daartoe grote stocks opslaan en smokkelen. Anderzijds stuit deze wet op het onbegrip van de gewone burger :
“Cette mesure et bien d’autres dans ce genre sont très mal interprétées par centaine de blancs portugais établis de l’autre côté, à 13 km de Dilolo-G. C’est cela que les pères m’ont dit dès le premier instant. Ils appellent ces mesures “draconiennes” et “tracassières” à l’égard d’une nation amie, rendant tout commerce impossible, et sans raison.[238]”
Eind september beschikt het hoofdkwartier over voldoende informatie over zijn neutrale buurkolonie. Het precieze aantal Duitsers is misschien niet gekend , maar men weet waar alle Portugees-Angolese troepen gelegerd zijn ; acht van de twaalf eenheden zijn geconcentreerd in de gebieden waar Duitsers wonen, het leger wordt serieus versterkt vanuit de metropool , ze beschikken over een kleine luchtmacht (hetgeen ondanks alle moeite niet het geval was voor Kongo).
Algemeen houden Portugezen niet echt van Duitsers ; zo moet iedere hotelhouder de administratie verwittigen als hij een Duitser over de vloer krijgt.
Duitsers mogen er niet van stad tot stad reizen zonder een “laisser-passer”.
Portugal zelf speelt ook de geheime kaart wanneer het zijn officieren van het metropool leger druppelsgewijs per boot laten overbrengen “afin de ne pas éveiller l’attention”[239].
Er kan niet sprake zijn van een nauwe samenwerking tussen de Belgische en Portugese kolonie. Men onderhoudt wel positieve banden die door beide landen gewenst zijn voor een rustig klimaat in de regio.
Het is vreemd dat beide landen geen gemeenschappelijk front hebben gevormd als reactie tegen de Duitse koloniale aanspraken.
Beide waren neutraal maar vormden geen verbond zoals dit bestond met de Oslo-staten. Op de koloniale betrekkingen hebben ook de privé-belangen doorgewogen - zoals in het Nokki-gebied- evenals het gebrek aan eenduidige politiek tussen de ministeries Koloniën en Buitenlandse Zaken.
3.3 Beter een goede buur dan een verre vriend : Zuid-Afrika
De relaties tussen de Belgische kolonie en de Zuid Afrikaanse Dominions waren vooral van economische aard. De Belgische kolonie werd door de omstandigheden (Europese spanningen, blokkade) verplicht nieuwe afzet- en bevoorradingsmarkten te zoeken. Vanaf september werd de situatie delicater omdat Belgisch Kongo, op Angola na, omringd werd door kolonies waarvan het respectievelijke moederland de oorlog aan Duitsland verklaard had.
Zuid-Afrika zelf was een mengelmoes van gebieden, met onder andere de vroegere Boersrepubliek en de vroegere Duitse gebieden (Zuidwesten).
Voor zover er officiële contacten geweest waren in de periode 1939-40, waren deze het gevolg van de Europese rondreis van de Zuid-Afrikaanse minister van Defensie Pirow. Hij werd door zijn regering uitgestuurd om afspraken te maken met de diverse koloniale mogendheden, maar ook met Duitsland. Met zijn standpunt zat hij, ondanks zijn Duitse afstamming, op dezelfde golflengte als de Britse overheid. Er zou geen vierkante centimeter van Zuid-Afrika terugkeren naar Duitsland, maar men was wel bereid om de Duitsers een compensatie te gunnen. Getrouw aan het Britse principe om andere kolonies voor zoiets laten opdraaien, werd een standpunt uitgewerkt. Uiteraard zouden het de kleine neutralen zijn die de rekening voor de vrede mochten betalen. Voor België was Kongo toch te groot en het kon bijgevolg wel wat grond missen. Ook Angola werd in geviseerd als compensatie voor de Duitse koloniale aanspraken.[240]
Ook in het binnenland laaiden de gevoelens op. In Zuidwest Afrika zwaaide de nationalistische partij de plak. Ondanks pogingen van de Geünificeerde Partij om hun invloed te doen afnemen (bv. vrouwenstemrecht 7/39), bleven de nationalisten hun meerderheid behouden. Dit vormde een probleem in de mate dat er aldaar een hoge concentratie Duitsers was. De nationalisten hadden een eigen krant, “Die Transvaler”, die perfect de vergelijking aankon met die van de Europese nationalisten. Deze luidspreker van de nationalistische partij, proclameerde haar standpunten en mobiliseerde haar aanhangers om de ideeën van de partij te verdedigen. Zoals vaak het geval is in crisissituaties, wist de Nationalistische Partij van het klimaat te profiteren. Een van hun virulentste leden, Sauer, sprak zich als volgt uit over de houding die Zuid-Afrika moest spelen in geval het conflict zich tot een oorlog zou uitbreiden
“l’Afrique du Sud doit rester en dehors des querelles de l’Europe et qu’en cas de défaite de l’ Empire Britannique par le Reich, ce serait pure folie pour l’ Union de s’ opposer, par les armes, au retour du Sud-Ouest à l’Allemagne.”[241]
De Zuid-Afrikaanse nationalisten als verdedigers van de neutraliteit ? Uitgaand van de neergeschreven woorden van Sauer zou men het kunnen denken. Voor verduidelijking moeten we de partijkrant consulteren die vier dagen later het volgende propageerde :
“… le Sud-Ouest a été volé à l’Allemagne, tout comme la grande Bretagne a volé les Républiques Boers, d’ou il conclut qu’ une haute moralité exige le retour de l’objet volé…”[242]
Indien men deze moraal volgt zouden de mandaatgebieden van Ruanda-Urundi ook teruggeschonken moeten worden.
Eind december ‘38 was Pirow in Brussel om een akkoord te sluiten over het luchtruim. Aanwezigen waren de ministers van Buitenlandse Zaken, Koloniën en Defensie en aan Zuid-Afrikaanse kant Pirow en ambassadeur Van Broekhuizen. Opvallend genoeg was geen enkele functionaris van de betrokken ministeries aanwezig. Er werd van deze onderhandeling geen proces verbaal opgesteld, en aan de pers werd enkel gemeld dat de partijen tot een akkoord waren gekomen. Latere besprekingen werden tussen de ambassadeur en de minister gevoerd. Het belang van akkoorden rond het Kongolese en Zuid-Afrikaanse luchtruim mag niet onderschat worden : er bestond geen koloniale luchtmacht en de luchtwegen waren een exclusiviteit van Sabena. Toelatingen om over de kolonie te vliegen moesten voorafgaandelijk aangevraagd worden bij de betrokken ministeries, en waren aan voorwaarden onderworpen. Met een aantal landen had de kolonie wel akkoorden gesloten om in geval van nood uitzonderingsmaatregelen te laten gelden. Toen de economische blokkade inging, waren bedrijven en kapitaalkrachtigen de eersten die zich zorgen maakten. Eind Oktober ‘39 vroegen bedrijven de toelating om hun goud van Elisabethstad naar Johannesburg over te brengen. Daartoe werd Koloniën gecontacteerd met de vraag of zij een toelating konden verkrijgen om over Rhodesië te vliegen. Dit behoorde niet tot de bevoegdheden van Koloniën. Men zag een principieel probleem in de operatie : België en zijn kolonie zijn neutraal, Zuid-Afrika is betrokken in de oorlog, is het versturen van goud naar een oorlogvoerend land geen inbreuk tegen de Belgische neutraliteit. Zoals het de gewoonte was, liet men zulke kwesties liever over aan Buitenlandse Zaken. Na lange discussies besloot men dat het goud privé-bezit was en dat het transport occasioneel zou plaatsvinden door middel van speciale vluchten. De ambassadeur in Rhodesië bekwam een uitzonderlijke toelating (Rhodesië was reeds op versterkte voet).
Maar de belangrijkste relaties die de Belgische kolonie met haar Zuiderbuur had waren van economische aard. Vanuit Kaapstad verkreeg men vaker economische informatie dan politieke. Zo stuurde Jennen een rapport over de economische weerslag van de getroffen maatregelen in verband met de exporttaksen van 15 februari ’40. Belgisch Kongo had daardoor zijn leiderspositie verloren op de Zuid-Afrikaanse markt. De Kongolese palmolie werd verdreven door die van Summatra waar zelfs Lever Bros. klant van geworden was. De Kongolese afzet was gehalveerd door de concurrentie van de vervangingsproducten uit Australië en goedkopere olie uit Summatra. De fiscale maatregelen zouden wel eens meer kosten dan opbrengsten kunnen veroorzaken. Gelukkig voor Belgisch Kongo werd de taks op de export aangepast en de productie vermeerderd nadat men tot akkoorden was gekomen met de geallieerden.
3.4 De interesse van de Verenigde Staten voor Belgisch Kongo
Onafhankelijk van hetgeen tijdens de oorlog gebeurde, kunnen we eind jaren ’30 spreken van Amerikaanse interesse voor de Belgische kolonie.
Die interesse vertaalde zich vooral in economisch-industriële samenwerking. De Verenigde Staten wensten een vlottere wereldhandel die mogelijk zou worden door het wegvallen van internationale barrières. Onbedreigd en niet betrokken in het Europese conflict kon het zijn positie versterken en interessante zaken doen.
De 25ste september hadden 1936 de “winnaars” van wereldoorlog één vergaderd om te zoeken naar internationale wisselkoersen die de wereldhandel weer zouden aanwakkeren. Op verzoek van de Britten (Leith-Ross) werd Van Zeeland belast met het voeren van openingsgesprekken en het rapporteren van mogelijke resultaten. Van Zeeland beschouwde de ongelijke grondstoffenverdeling als de diepere oorzaak voor de economische en politieke wereldcrisis. Het ontbreken van een regelingen omtrent de schulden en de versnelde herbewapening sommige landen, kon opgelost worden door een vrijere wereldhandel. In zijn verkenningsgesprekken met de VS praatte hij met Roosevelt, terwijl een delegatie naar Duitsland gestuurd werd. Deze delegatie kwam onvermijdelijk bij Schacht[243] terecht die uiteraard voorstander was van de gedachte om het Reich, of zijn ondernemers een huurcontract voor 99 jaar te bieden in ruil voor een vrijere handel, het wegwerken van quota’s … Dit voorstel paste trouwens perfect in zijn idee van chartercompagnieën, maar kon niet samengaan met het politieke spel van de Führer waar et Europese lebensraum primeerde op het Afrikaans-economische.[244]
De VS waren uiteraard ook voorstanders van het wegvallen van barrières en protectionistische maatregelen, maar wat over het eventueel toekennen van Duitse kolonies ?
Reeds in ’37 liet de Belgische zaakgelastigde in Washington weten dat de Amerikanen niet te vinden waren voor Duitse basissen in Afrika. De enige oplossing die de VS zou erkennen was de oprichting van chartercompagnieën die gebieden voor lange termijn in pacht namen en waar iedere natie recht op zou hebben. Hiervoor zou een supranationale organisatie moeten bestaan , een soort economische mandaatcommissie, die de gebieden zou uitbaten en toekennen.[245]
Het rapport Van Zeeland, dat omwille van Brits protest pas in januari ‘38 gepubliceerd werd, bevatte een gelijkaardig voorstel voor het oplossen van het grondstoffenprobleem. Het nationaal element binnen het mandaatsysteem moest worden opgeheven en alle mandaten zouden een internationaal statuut verkrijgen op zowel economisch als politiek gebied.
Maar de VS bevond zich op veilige afstand van het Europees gekibbel om mandaten. Voor hen was een economisch evenwicht en een bloeiende wereldhandel belangrijker dan de koloniale gedachte die binnen het Europees imperialisme verankerd was.
De 10de januari 1939[246] berichtte de Belgische ambassadeur in Portugal, Lichtervelde, over het onderhoud dat hij enkele dagen voordien met zijn Amerikaanse collega had. De VS-ambassadeur, Herbert C. Pell, veroordeelde de onderhandelingen van München rond de koloniale aanspraken, niet zozeer omwille van de Duitse eisen, maar eerder om de houding van het Verenigd Koninkrijk.
“l’Angleterre qui a toujours cherché à avoir, pour servir sa politique, les soldats d’une des Puissances continentales, chercherait maintenant à sauvegarder la paix en sacrifiant le territoire des autres”[247]
Lichtervelde richtte het gesprek terug in de gewenste richting door zijn hoop uit te drukken dat er geen gebieden zouden worden afgestaan aan Duitsland. Om een bevestiging uit Pell’s mond te horen , schonk Lichtervelde zijn collega de neergeschreven versie van de toespraak van Pierre Ortsvoor de mandatencommissie.
“Mr. Pell me répondit que si jamais l’Allemagne obtenait de la faiblesse anglaise la concession de ports en Afrique Occidentale, le moment serait venu pour les Etats-Unis de réclamer de l’Angleterre des îles anglaises de la mer des Antilles, les Etats Unis ne pouvant tolérer que des bases navales allemandes soient plus rapprochées de l’Amérique du sud que les siennes propres”[248]
Lichtervelde interpreteerde dit standpunt als goed nieuws voor Belgisch Kongo en de koloniale status-quo. Hoewel de VS geen kolonies hadden en er geen oorlog voor zouden voeren, wouden die hun invloedssfeer niet gecompromitteerd zien.
De 24ste februari kreeg men op Buitenlandse Zaken het rapport dat de conclusies onthulde van de initiële conferenties met het Departement of State. Het waren voorstellen van de Amerikaanse overheid die internationaal munt sloeg uit de conflictsituatie. De toenadering tot België was enkel aan het bezit van haar kolonie te danken.
Zonder dat er ook maar één verwijzing was naar uranium als grondstof, Otto Frisch had nog maar net de splitsing van het atoom gerealiseerd[249], waren de VS-voorstellen haast een blauwdruk voor de onderhandelingen die tijdens de oorlog zouden plaatsvinden.
“Le Gouvernement américain est désireux de constituer le plus tôt possible des stocks de réserve de certaines matières premières essentielles qui ne sont pas disponibles en quantités suffisantes à l’heure actuelle aux Etats-Unis.” [250]
De Verenigde Staten voelden het nakende conflict en probeerden grondstoffen te stockeren vooraleer de toevoer ervan afgesneden zou worden. Ze beloofden daarom de gestockeerde goederen niet te gebruiken om te speculeren op de wereldmarkt. Hun interesse spitste zich vooral toe op metalen terwijl zij graan en katoen aanboden, of met andere woorden producten die door een conflictsituatie snel schaars zouden worden en daardoor hogere prijzen halen, die hun reële waarde overstegen.
De Amerikaanse voorstellen verklaren de aanmoedigingen van Buitenlandse Zaken om de Kongolese productie op te drijven, om zo het productieoverschot te kunnen ruilen voor vreemde valuta. Buitenlandse Zaken had Koloniën opgedragen deze boodschap uit te dragen, hetgeen minister De Vleeschauwer zelf deed, zelfs toen de blokkade reeds van kracht was. De Vleeschauwer had op zijn beurt de president van het AICB en Gouverneur-generaal Ryckmans dezelfde boodschap doorgegeven. Toen de afvoer en export van de productie stil kwamen te liggen, wenkte De Vleeschauwer en verweet Buitenlandse Zaken hun standpunt dat enkel tot kosten leidde.
De VS waren geïnteresseerd in het aanwerven van Kongolese grondstoffen maar de aankoop ervan vormde een probleem. Deze moest op wetgevend niveau bekrachtigd worden door het Congres, hetgeen enige tijd in beslag kon nemen. Daarom stelde de Amerikaanse overheid voor om tot een ruil te komen.
“ …ce qui amènerait comme conséquence l’achat auprès des particuliers de telle fourniture qui devrait être délivrée au Gouvernement américain en échange de la délivrance au Gouvernement belge de tel produit pouvant exister ici et que le Gouvernement belge pourrait éventuellement désirer de stocker.”[251]
De VS stelden daarna als ware marktkramer hun producten voor : katoen, graan en andere landbouwproducten. Maar ook deze transactie was aan een toestemming van de wetgever onderhevig. De Verenigde Staten hadden rekening gehouden met de quota’s die toen nog opgelegd werden door diverse kartels.
“Il a naturellement été tenu compte de ce que la production d’étain du Congo dépend de l’arrangement international de contrôle qui limiterait nécessairement les quantités qui pourraient en être fournies à moins que des arrangements spéciaux en vue de la situation spéciale puissent être conclus d’accord avec le Comité international.” [252]
In de loop van 1939 zouden de kartels inderdaad hun quota’s vrij laten fluctueren. De tinproductie evolueerde van 11.500 ton in 1939 tot 15.160 ton in 1940. Aangemoedigd door de geallieerde besturen nam de tinproductie verder toe in de loop van de oorlog, en dit ten koste van de goudproductie, om in 1944 22.300ton te bereiken.[253]
“Le détail des conditions à remplir spécifié par le Gouvernement américain en ce qui concerne ces produits et d’autres produits, pourrait être l’objet de discussions ultérieures entre les divers Département intéressés de Washington.”[254]
Dit wijst erop dat bij deze latere gesprekken tussen geïnteresseerde ministeries in Washington, niet enkel economische belangen maar ook militairdefensieve besproken werden. In de volgende paragraaf stellen de Amerikanen , bewust van de economische primordialiteit van de kolonie, de Belgische overheid gerust voor wat betreft de stockering. Ze zullen deze niet op de markt brengen, behalve als ze er door de noodwendigheid of oorlog toe verplicht zouden zijn.
“L’intention du Gouvernement américain serait de réserver ces stocks, de ne pas les mettre sur le marché et de ne les utiliser que dans le seul cas de guerre ou de force majeure. Il voudrait savoir si le Gouvernement belge pourrait avoir des intentions similaires en ce qui concerne des stocks dont il pourrait faire l’acquisition sur les bases précitées.”[255]
Hoewel het minder evident zou zijn dat België, vanuit zijn bedreigde positie (in het Europese conflict), met de Amerikaanse goederen zou speculeren, blijkt enige achterdocht en wensen de Amerikanen wederzijdse garanties. Als voorlopige conclusie stelden de Amerikanen voor dat, zolang geen van beide partijen betrokken was in een internationaal conflict, het surplus van het ene land kon geruild worden tegen dat van het andere. Het memorandum stipuleerde ook dat het de wens was van beide regeringen om de uitwisseling langs de geoorloofde wegen te vergemakkelijken. Hierbij mag men de verschillende beweegredenen van beide partijen niet uit het oog verliezen. De Kongolese producenten voelden dat ze enig risico liepen door de spanningen in Europa om afgesneden te worden van het moederland. Vele bedrijven zochten dus naar afzet in het buitenland. Voor de Belgen was het dus niet uit vrije interesse voor betere economische relaties, maar gedwongen door de situatie. Voor de Verenigde Staten is het een “lucky shot” , of met andere woorden, profiteren van de situatie om op markten binnen te dringen.
“4°) En ce qui concerne la possibilité d’accroître le commerce entre les Etats-Unis et le Congo belge, on est en train de réunir les données préliminaires en vue de voir quels produits pourraient être avantageusement produits au Congo, produits dont les Etats-Unis s’approvisionnent actuellement à l’étranger. Cette part du programme devrait être étudiée sur une base strictement commerciale.”[256]
Hier bespelen de Amerikanen haast op arrogante toon de economische snaar. Dit wijst op de ongelijkheid van de ruil. Als ze de ene, vaste leverancier opgeven voor de andere, kan het niet anders zijn dan dat ze de Kongolese goederen in ruil minder betalen. Tot hiertoe zou Ricardo’s “evenwichtige ruil” opgaan indien de Amerikaanse goederen ook voor België, in normale omstandigheden dezelfde productiemeerwaarde bezaten. Maar dat hebben ze niet, daarbij zijn de prijzen niet meer gelijk aan hun ware productiekosten, maar veeleer een gevolg van de internationale spanningen. De Amerikaanse goederen zouden niet aangekocht worden omwille van hun goedkopere productiekost (en dus prijs in het algemeen), maar omdat deze door de situatie nergens anders verkregen konden worden. De VS eigenden zich het recht toe uit te kiezen welke goederen hun van pas konden komen en goedkoper waren dan die van hun gebruikelijke leveranciers, terwijl België zich tevreden zou mogen stellen met graan en katoen. De VS zocht tegelijkertijd naar privé-ondernemingen die in de transacties geïnteresseerd konden zijn. Zowel Amerikaanse als Belgische privé-groeperingen zouden van de overeenkomst tussen de staten kunnen genieten. De Amerikaanse overheid stelde in feite voor om op bestuurlijk vlak de internationale barrières weg te nemen, opdat de bedrijven van beide landen binnen de overeenkomsten van de regeringen konden handelen. Was dit geen ideale voorbereiding die de weg zou openen voor de akkoorden die in eerste instantie op privé-vlak plaatsvonden tussen de Union Minière, onder de vorm van het African Metals (in New York gevestigd als commercialiseringsfirma) en het Manhatten Engineer District.[257]
Volgende passage illustreert deze werkwijze :
“Nous discutons maintenant avec diverses autorités en ce qui concerne les produits qui pourraient ’ être produits au Congo et trouver place sur le marché américain. On a élevé la suggestion que les groupes privés belges et américains qui seraient intéressés dans le développement de ce commerce puissent être mis en contact pour en discuter les possibilités.”[258]
Er was zelfs een bank die de uitwisseling wou vergemakkelijken door deze te financieren. Het memorandum werd afgesloten met een zin die de aard van de handel tussen de twee landen karakteriseerde :
“Le Département d’Etat est prêt à examiner favorablement si un résultat produisant un bénéfice mutuel pourrait naître d’une extension de l’arrangement commercial entre les Etats-Unis et la Belgique ayant comme conséquence la diminution des barrières douanières sur les produits qui pourraient être échangés entre les Etats-Unis et le Congo-Belge.” [259]
Men kan er naast kijken dat de Belgische regering enkel bij de zaak betrokken was omwille van haar autoriteit over de kolonie. Zelfs vóór de oorlog mocht de kolonie zweten voor het moederland dat kon en mocht stockeren. Structureel gezien is dit exact wat tijdens de oorlog zal gebeuren. België zou dan bezet zijn en de regering in ballingschap zou enkel aandacht krijgen omwille van haar koloniaal bezit.
Maar in 1939 waren de Verenigde Staten nog niet bij de oorlog betrokken en voornamelijk economisch geïnteresseerd. Hun zorgen om de koloniale markt te infiltreren bleek ook uit hun herhaaldelijk benaderen van de Belgische regering.
De 10 augustus ontving Koloniën een brief die Buitenlandse Zaken doorspeelde via hun ambassadeur. Het was een officiële uitnodiging voor het congres van katoenexporterende landen dat in september te Washington zou plaatsvinden. Bij het ministerie Koloniën vroeg men zich af of het de moeite was iemand te sturen aangezien de Belgische (in feite Kongolese) productie verwaarloosbaar klein was. België bereikte 225.000 katoenballen terwijl de VS instond voor 12 miljoen van de 28 die de wereldproductie telde. Koloniën wilde door zijn afwezigheid op het congres ongebonden verder -produceren zonder de overeengekomen restricties te moeten naleven. Deze restricties konden op lange termijn negatief uitvallen als het internationaal klimaat een andere wending zou nemen. Of zoals De Vleeschauwer het schreef :
“… ne pas participer à un plan quelconque de restriction. Il suffira, je pense, d’insister sur notre faible production par rapport à la production mondiale.”[260]
Het was alsof men echt niet aanwezig wou zijn, hetgeen goed uitkwam want september was bijzonder druk met de inval in Polen en de economische blokkade die erop volgde. Het Consultatief Comité dat ontstond in overeenstemming met de resoluties gestemd tijdens het Congres te Washington in september, nodigde nu de Belgische overheid uit.
De Verenigde Staten herhaalden hun uitnodiging en staafden deze met het lidmaatschap van Peru en Franse kolonies die nog minder katoen produceren dan Kongo. De Vleeschauwer vroeg dan maar aan Buitenlandse Zaken om Theunis als buitengewoon ambassadeur en vertegenwoordiger aan te stellen bij het executief comité van het Congres.
De aanhoudende voorstellen van de Verenigde Staten om de wereldeconomie te patroneren, laat aanvoelen dat zij hun isolationisme, vooral economisch, voorgoed wensten af te werpen. Nu een tweede Europese oorlog dreigde, wenste de VS als neutrale grootmogendheid om van deze kans gebruik te maken en zo zijn economisch actieterrein te verruimen. Vreemd genoeg had Japan dezelfde plannen, al waren deze meer imperialistisch ingekleurd.[261]
Verdere informatie over het standpunt van de VS vernemen we van van Straten de Ponthoz, ambassadeur in Washington, die in nauw contact stond met de redacteurs van verschillende kranten. Eind november ‘39 bevestigde hij de Amerikaanse economische-organisatorische politiek :
“N’ayant pas les soucis de la guerre, les Américains peuvent songer, dès à présent, à loisir, aux problèmes de la réorganisation de l’Europe et du monde après la guerre. Déjà cette question est fréquemment dans leur presse”[262]
De ambassadeur had verschillende gesprekken met journalisten die zich inlieten met buitenlandse relaties van de VS. Eén van de journalisten die hier vaak over schrijft is Lippman. Hij ziet het recente akkoord tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (tengevolge van de inval in Polen) als de kern waarrond dewelke een Europese federatie zou geconstrueerd worden.
“Cette union facilitera également la solution du problème colonial : les empires coloniaux de l’Angleterre , de la France, de l’Italie, du Portugal, de la Belgique et la Hollande pourraient posséder des parts et participer à la direction”[263]
Door een veralgemening van het bestuur en de transformatie van de kolonies konden landen als de VS er makkelijker binnendringen. Merk op dat Duitsland niet meer in verband gebracht wordt met het koloniaal probleem. Italië daarentegen wordt wel als een volwaardige koloniale mogendheid erkend. De unie die na de oorlog tot stand zou komen, op voorstel van de VS, zou inderdaad een oplossing brengen voor het koloniaal probleem : het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren, dat op lange termijn tot de onafhankelijkheid moest leiden.
Lippman stelde ook vaak een samenwerking tussen neutralen voor. Volgens hem zouden neutralen, waar de VS deel van zouden uitmaken, tot samenwerking moeten komen in drie groepen : die van het Amerikaanse continent, Noord-Europa, en degene die nog moesten georganiseerd worden rond de mediterrane landen. De vrede in Europa kon er volgens hem maar komen als er een Europese federatie erover zou waken. Een unie van de neutralen zou een goed begin zijn voor de ontplooiing van een dergelijke federatie. Om dit te bereiken moeten de staten afzien van hun protectionisme, collectivisme, gedirigeerde economie en haar centrale bureaucratie.
Voor de periode 1939-40 toonden de VS bijzondere interesse voor de Belgische kolonie. Vooral voor de grondstoffen die de VS uit andere landen importeerden (waarschijnlijk aan hogere prijzen) zette hen ertoe aan om contacten te leggen met de Belgische overheid, die zoals zijzelf nog neutraal was. Hun voorstellen tot economisch-industriële uitwisseling droegen de kiemen van de uraniumonderhandelingen, waar men hetzelfde discours aantreft. Zo moest er ook voor het uranium een toestemming van de wetgever verkregen worden. Het moet zijn dat de Belgische overheid deze kaart niet ten volle gespeeld heeft, of reeds onder invloed was van de Brits-geallieerde akkoorden rond oorlogsinspanningen van de kolonie (o.a. koper en tin)van 1940, want de VS liet haar idee van intergouvernementele akkoorden vallen om zich rechtstreeks tot Sengier en het African Metals te richten.
Tegen de een achtergrond van een nakend conflict benaderden de VS de Belgische regering niet om België te steunen, maar gedreven door het winstbejag van de eigen industrie. De Belgen, die vanaf 1939 en nog meer na de blokkade, in het buitenland op zoek waren naar afzet- en bevoorradingsgebieden, kwamen in de VS aan hun trekken. Dit kon men ook waarnemen op het ministerie van Koloniën : de meeste bedrijven die zich niet meer konden voorzien in Duits industrieel materieel, zochten soelaas in de eerste industriële natie, zijnde de VS. Als opportunisten van de situatie gebruik makend, planden zij een nieuwe wereldeconomie onder hun leiding. Niet bezorgd door een Duitse bedreiging en profiterend van de inwijking van de productiefste elementen op alle gebied (economisch, cultureel en wetenschappelijk), konden de VS hun positie verder uitbouwen.
3.5 De koloniale relaties met Nederland en Japan
De relaties die België op koloniaal vlak had met Nederland waren schaars en steunden op gemeenschappelijke eigenschappen. Zowel Nederland als België hadden een koloniaal bezit dat rijk was aan grondstoffen en beide landen waren neutraal, doch rechtstreeks bedreigd door hun Duitse buur. Daardoor waren vertegenwoordigers van beide landen vaak in dezelfde comités of groeperingen terug te vinden. In 1939 hadden beide landen af te rekenen met de afgunst die hun koloniaal domein opwekte. Voor Belgisch Kongo kwam de dreiging in de loop van de jaren ’30 uit Duitsland, terwijl het voor Nederlands Indië in de loop van 1939 duidelijk werd dat Japan bijzondere interesses had. Zonder naar de afloop van de evenementen te kijken, kan men toch zeggen dat Japan reeds in 1939 getoond had wat het beoogde. Doordat België ook over een afgelegen en immens koloniaal bezit beschikte, was het voor Japan ook een interessante prooi. Zo kwam het dat het nochtans ver afgelegen Kongo, ook andere dan commerciële, relaties had met Japan.
Wat betreft de relaties tussen Belgisch Kongo en Nederland kan men enkel spreken van een passieve samenwerking in de vorm van elitaire discussiegroepen. De Nederlandse belangen in Kongo waren miniem en zelfs kleiner dan de Belgische in Nederlands Indië. Voor het bestuur van beide landen waren ze toch voldoende om over “gemeenschappelijke overzeese expansie”[264] te discussiëren. Maar ook de Nederlandse nationaal-socialisten van de NSB, kenden de overzeese taalgenoten. Onder leiding van ingenieur Mussert wezen zij op de gemeenschappelijke eigenschappen van het Nederlandstalige volk.
“Handelend over de buitenlandse politiek van Nederland zegde de leider, dat het door het nationaal-socialistisch herboren Nederland de kern moet zijn van een groot volksch blok, omvattende Nederland, Vlaanderen en Suid-Afrika en besturende een imperium bestaande uit de Nederlandsche koloniën en den Congo”[265]
Dit Volksch Blok met imperiale aspecten vond ook gehoor bij kamerlid van Geelkerken, die het had over een Dietschland dat uit stamverwanten zou bestaan (Belgen, Nederlanders, geen Kongolezen of Indonesiërs).
Maar het hoofdthema van de contacten was toch de neutraliteit en soevereiniteit die beide landen wensten te behouden over hun kolonie.
De situatie was de volgende : Japan stuurde duidelijke signalen uit naar Nederland dat, indien het in de oorlog betrokken zou raken, Japan de verdediging van Nederlands Indië op zich zou nemen. Dit wekte angst bij koloniale mogendheden, vooral de kleine, die neutraal waren. Daardoor begon men het nut in te zien van een koloniaal leger en defensieplan, iets waarin beiden heel wat tekortschoten. Reeds bij het opstellen van het budget voor het jaar 1939 wenste men dit euvel te vermijden.
“A cet égard, il a paru à un grand nombre de députés que la défense militaire, principalement navale, des Colonies n’était pas suffisamment assuré et qu’il serait opportun d’examiner à nouveau le programme d’augmentation de la flotte de guerre.”[266]
De dreigende schaduw die over de kolonies, zorgde ook bij ons voor verhitte gemoederen, waarbij vroegere kolonialen in België al hun gewicht in de schaal wierpen om het herbewapeningsplan en de defensie van onze kolonie te voorzien van een luchtmacht.
De informatie die de Belgische vertegenwoordiging in Nederland inwon, zou hen niet gerust stellen.
“Suivant des informations reçues, la flotte aérienne siamoise compterait à l’heure actuelle déjà 350 appareils. D’autre part, le Japon aurait reçu commande pour la construction de 12 contre torpilleur pour le compte du Gouvernement de Bangkok et l’Italie aurait conclu un accord pour la mise en chantier de deux croiseurs légers et de deux unités légères extra-rapides de 10.000 tonnes. Or il existe des relations étroites dans tous les domaines entre le Siam et le Japon , allié comme on sait de l’ Italie et de l’Allemagne.”[267]
Deze bedreiging die zich aan de deur van Nederlands Indië vormde, leidde tot geheime besprekingen met het Verenigd Koninkrijk. De parallellen tussen België en Nederland zorgden voor gelijkaardige reacties van het buitenland. Zowel voor Kongo als Nederlands Indië stelde het Verenigd Koninkrijk voor de verdediging op zich te nemen, hetgeen een inbreuk zou zijn tegen de neutraliteitsstatus van beide landen.
“Y a-t-il eu déjà contact avec l’Angleterre au sujet de la défense éventuelle des possessions asiatiques ? Il est permis de l’avancer avec plus de certitude qu’en réponse à une question semblable au sujet de la défense des Pays-Bas d’ Europe.” [268]
Ook in België gold hetzelfde principe. Men was desnoods bereid om de kolonie door de geallieerden te laten beschermen, en men beschouwde iedere Frans-Britse versterking in Afrika als een garantie voor de Belgische kolonie. Voor het moederland was men daarentegen geenszins bereid enige inmenging van andere naties toe te staan, al was daar het gevaar groter en hadden mensen met kennis ter zake geponeerd dat, indien men de kolonie wou innemen, het moederland moest bezetten.
“Suivant un informateur occasionnel, mais bien placé pour le savoir, le Gouvernement de Londres aurait naguère encore marqué son étonnement de ce qu’on se soit montré si pressant à la Haye dans les appels à la Puissance Impériale et si réticent à répondre aux interrogations relative à l’éventualité d’une menace allemande en Europe.”[269]
Op dit punt was België nog minder toegeeflijk en stortte zich in de oorlog met het volste vertrouwen in zijn neutraliteit. Hoewel deze briefwisseling van januari ‘39 dateert waren er reeds voortekenen van wat er later zou plaatsvinden. Maar wat had de Belgische kolonie ermee te maken ?
Ten eerste kan men opmerken dat de contacten tussen Nederlandse en Britse besturen steeds minder geheim werden. Vessen kwam er in februari openlijk mee naar buiten tijdens de vragen in de kamer. Er was inderdaad informatie betreffende technische aspecten van de verdediging van het Verre Oosten uitgewisseld. Wat weerhield België ervan om dezelfde manoeuvres te ondernemen vermits een neutraal land als Nederland zich dit kon veroorloven zonder zijn geloofwaardigheid te verliezen.
Het diplomatieke spelletje met de neutralen die een rijk koloniaal domein bezaten, kende zijn vervolg in Tokio, waar Japan, schijnbaar bekommerd om de vrede, zich met het koloniale vraagstuk bezighield.
Japan had zijn interesse ook aan Portugal laten kennen en wou het derde koloniaal-neutraal land erbij betrekken : België. De Belgische ambassadeur in Lissabon kwam via de minister van Buitenlandse Zaken op de hoogte van deze bekommernis.
“Au cours d’une conversation récente, l’Ambassadeur du Japon lui a dit que les petites puissances coloniales, c’est-a-dire les Pays Bas, le Portugal et la Belgique, devraient conclure une entente avec le Japon. M. de Sèves comprenait fort bien que l’ambassadeur du Japon parle de la Hollande et du Portugal, pays ayant tous deux des possessions dans
l’ Extrême-Orient. L’Ambassadeur a néanmoins cité plusieurs fois également la Belgique. Ceci pourrait s’expliquer par un projet des Puissances totalitaires de procéder à des arrangements tant en Asie qu’en Afrique, arrangements dont les Pays Bas, le Portugal et la Belgique devraient faire les frais”[270]
De Portugezen gingen niet in op het voorstel, maar vroegen de Belgische ambassadeur of hij weet had van dergelijke stappen ten aanzien van de Belgische autoriteiten. Deze uitwisseling van informatie kaderde in het akkoord tussen België en Portugal. De interpretatie van de ambassadeur bevestigt de Japans-Duitse contacten en de druk die beide probeerden uit te oefenen ten aanzien van neutrale landen die over kolonies beschikten.
De Japanners hebben zich niet rechtstreeks tot België gericht, hoewel ze redelijke belangen hadden in de kolonie en er zelfs een lastige concurrent waren voor de Belgische producten. Het zou onrealistisch zijn, te menen dat Japan plannen koesterde om Kongo in te nemen. Er moeten dus afspraken geweest zijn tussen Duitsland, Japan en Italië, die alle drie hongerig waren naar grondstoffen en best bereid hun steentje bij te dragen tot het verhogen van de spanning en het klimaat dat hun partners ten goede zou komen.
Pierre Forthomme beschrijft, niet zonder enige humor, deze plotse Japanse “hype” voor Europese kolonies.
“Notre Congo est visiblement en cause dans les conversations qui se poursuivent partout en vue de mettre fin au conflit européen. Plusieurs de mes collègues avaient manifesté pour notre colonie un intérêt que, quelle que soit ma légitime admiration pour notre administration coloniale , je trouvais assez inattendu à l’autre coin du monde.”[271]
Dit discours is identiek met de Duits-Britse argumentatie van de onderhandelingen rond de koloniale aanspraken van 1936-38. De Japanners hadden het aangepast aan hun objectieven en vonden er een zoveelste legitimatie van hun imperiale kruistocht in terug. Voor de linkse elementen verantwoordden ze zich door te spreken over de westerse verdrukking, de rechtse theorie was dat het Japanse ras superieur was aan de andere Aziatische volkeren, en nu zouden ze ook nog eens uit vredesmotieven handelen.
Internationaal was ondertussen de oorlog uitgeroepen in Europa en een economische blokkade van kracht die de Duitse economie moest ontregelen. De contacten tussen Duitsland, Italië en Japan bleken reeds uit de brief (cfr. supra) van de ambassadeur in Den Haag. Daarbij stuurde Hitler van zijn kant er op aan om onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk te voeren. Japan zou op dezelfde wijze geïnspireerd geweest zijn als Italië. Om niet door te gaan voor de uitvinders van het warm water, pasten ze het tot vervelens toe herhaalde discours van Duitsland aan.
Om het enige geloofwaardigheid te schenken voegden ze een aantal elementen die Duitsland toch niet zou aanvaarden.
Als ware vredesduiven stelden ze het volgende voor :
“Peu à peu je me suis convaincu que l’idée se répand d’une solution qui permettrait à l’Allemagne d’une part, aux Alliés de l’autre , de faire la paix en sauvant la face. Partant du principe que les peuples , dans le fond , en ont assez de la guerre et que les gouvernants ne demandent pas mieux que de se consacrer aux multiples et difficiles problèmes vont se poser dans un ordre social nouveau , une formule simpliste s’estime ici à gagner du terrain. L’Allemagne rendrait à la Pologne (du moins à la partie qu’elle détient) et à la Bohème proprement dite leur autonomie ; les Alliés restitueraient les colonies allemandes ou leur équivalent”[272]
Deze gedachten die evenals in Europa eerst in kleine elitaire groepen besproken werden, namen een grotere omvang door toedoen van de Japanse pers. Een organisatie, Shiun-So genaamd, had zich deze ideeën eigen gemaakt en voegde eraan toe dat ze de Franse en Britse bezittingen, die ze als de hunne beschouwden, terugwensten. Het gevaar van deze groepering vloeide uit zijn samenstelling : vroegere ministers van Buitenlandse Zaken, diplomaten en hooggeplaatste militairen.
Ook zij hernamen haast woord voor woord de principes die twee jaar voordien in Europa naar voor gebracht werden tengevolge van Duitse eisen.
“C’est la compensation , l’équivalent qui est recherchée. Car on sait à Berlin comme ailleurs que les Sud Africains notamment ne rendront pas l’ancienne “Deutsch Sudwest Afrika” avec ses pâturages, ses mines de cuivre et ses champs de diamant. Il ne veulent pas non plus d’un puissant voisin. Boers et Anglais feront instantanément l’union sur ce point là. Certaine conversation de mon collègue le plus intéressé m’a été rapportée. Tout en témoignant d’une sympathie réelle pour la Belgique, il a cherché à savoir ce qu’on pensait chez nous d’une “redistribution des colonies”. Il lui fut répondu , paraît-il , par le rappel de mes propos intransigeants. Je l’ai rencontré depuis, il ne m’a rien demandé.
Un journal local a monté en épingle une étude d’un savant professeur de Harvard, J.A. de Haas, sur le monde après la guerre. Ce prophète a repris l’idée qui a déjà fait son petit tour du monde. Les colonies seront désormais placées sous le contrôle d’une commission internationale ; on irait même jusqu’à enlever l’administration desdites colonies aux puissances possédantes”[273]
Het equivalent en de compensatie wezen beide naar kleine koloniserende landen die zowel in 1939 als voordien door hun neutraliteit en magere verdedigingsmiddelen, het makkelijkste slachtoffer waren. Haast cynisch treft men onderaan de brief van Forthomme een opmerking aan van Buitenlandse Zaken “Une redistribution des colonies se faisant principalement au détriment des petites puissances (Belgique, Portugal)”[274]
Men kan hier moeilijk van een uitgetekend plan spreken waarbij Duitsland getrouw aan zijn propaganda politiek, bevriende regimes handelingen voorschrijft. Het liet er hoogstwaarschijnlijk hun invloed en advies gelden tijdens geheime contacten. Het discours van onrechtvaardigheid kwam de Japanners goed uit en ook zij vonden dat expansie rijmde met kolonisatie, en dat beide een recht waren van de sterkste, te verstaan de industrieel sterkste. Dat Japan goede contacten onderhield met Italië en Duitsland en zoals hen aan verdere expansie dacht, werd twee weken voor de Duitse inval in België en Nederland bevestigd door de Belgische ambassadeur in Italië. Als geen ander land toonde Italië zijn interesse voor koloniale vraagstukken. De pers liet de zaak rond de Japanse bescherming voor Nederlands Indië niet aan zich voorbijgaan.
“En effet, comme vous ne l’ignorez pas, Monsieur le ministre, l’Italie attache aux problèmes coloniaux un intérêt tout particulier, et dès lors, les journaux de ce pays ont publié de longs télégrammes de la Haye, de Tokio, de Londres et Washington mettant en relief les réactions qu’avait eues, en Amérique, en Angleterre et en Australie l’ étonnante initiative du Ministre des Affaires Etrangères japonais. Les protestations déguisées, parties de Washington, de Londres et de Canberra (sic.), suivies rapidement par la ferme et énergique réponse du Gouvernement néerlandais, remerciant le japon pour la sollicitude témoignée à son empire colonial et lui déclarant que les Indes néerlandaises seraient parfaitement en état de protéger leur indépendance sans le concours d’aucune autre nation, ont mis fin à cet incident d’Extrême-Orient et aucun commentaire n’a été publié par la presse à cet égard. ”[275]
De partialiteit van de Italiaanse kranten hoeft geen betoog.
De aandacht die zij aan het onderhoud tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van beide naties (Arita en Pabst) besteedde, liet hen toe om eens te meer het Duitse standpunt over te nemen. Duitsland pleitte vanaf het ingaan van de blokkade om de kolonies niet in de oorlog in te betrekken. Ze wezen met beschuldigende vinger naar landen als Engeland en Frankrijk die hun overzeese gebieden op versterkte voet hadden gebracht en er soldaten rekruteerden.[276]
De Italiaanse pers, steeds trouw aan de propagandaorganen van beide regimes, bespeelde daarom de publieke opinie, om aan de hand van het Nederlands-Japans incident, het Duitse discours kracht te verlenen :
“Mais il n’en est pas moins vrai que l’entretien de M. Arita avec Pabst et la publicité qui lui a été donnée, a posé devant l’opinion publique la question du sort des colonies des pays européens, entraînés dans la guerre et incapables, par suite de leur occupation par l’ennemi, de protéger eux-mêmes leur empires coloniaux .”[277]
De Italiaanse pers kon het ook niet laten om allerlei parallellen te trekken met de Napoleontische tijd, waarbij Brazilië zijn onafhankelijkheid verwierf en Hollandse kolonies door het verenigd Koninkrijk geannexeerd werden. Ook de Spaanse kolonies in Zuid-Amerika werden onafhankelijk doordat hun bezet moederland niet in staat was geweest om de kolonie te besturen.
Na het negatief antwoord van Nederland op de Japanse voorstellen, had de Kerchove de Denterghem een gesprek met zijn Japanse collega die hij nog kende van zijn stage in Brussel :
“… lorsque je lui exprimais mon étonnement au sujet de l’initiative du Ministre Arita, pour la protection de colonies qui n’étaient menacées par personne, m’a répondu : “Oh ! vous avez parfaitement raison, nous ne comprenons pas plus que vous cette intervention stupide qui ne peut s’expliquer que par des motifs d’ordre intérieur.
Rien ne justifie en ce moment un démarche de ce genre et tout le monde est d’accord chez nous pour la considérer comme prématurée. Ce dernier mot en dit long sur les intentions réelles du Japon au sujet des Indes néerlandaises en cas d’extension du conflit européen en Hollande…”[278]
De Kerchove De Denterghem verstond perfect de situatie, en had als het ware het volledige Japanse opzet door. Twee weken voor het ingaan van de oorlog, die zich uiteraard zou uitstrekken tot België en Nederland, kregen zijn woorden haast een profetische inslag. In België had men ondertussen maar al te goed kennis van de Duitse intenties en deze hadden op hun beurt koloniale gevolgen. De kolonie zou afgesplitst worden van het moederland en zo, vroeg of laat, zijn onafhankelijkheid verwerven indien het ondertussen niet door een ander land veroverd zou worden.
In het slot van zijn brief drong de ambassadeur aan dat het hoog tijd was om de verdediging van de kolonie au sérieux te nemen, vooraleer een andere natie hiervoor zou instaan. Voor Belgisch Kongo was dit ondertussen te laat.[279]
Omdat de analyse en het besluit van de ambassadeur perfect aansluiten bij de context en de dreiging die boven Belgisch Kongo hing en de nalatigheid die de Belgische autoriteit hier tegenover toonde, citeer ik het nogmaals :
“ Dans ces conditions, il est permis de se demander si les pays colonisateurs qui, par leur situation géographique, peuvent être entraînés d’un jour à l’autre dans le conflit européen, ne feraient pas chose sage en prévoyant, dès à présent, le dire et en prenant toutes les mesures pour donner à leurs empires coloniaux une autonomie automatique et complète en cas d’occupation du territoire métropolitain de façon à éviter aux grandes puissances belligérantes - voire même grandes Puissances neutres - la tentation d’aller occuper leurs domaines d’outre-mer pour protéger ceux-ci contre l’intempestive occupation des grandes Puissances belligérantes.”[280]
De relaties die Belgisch Kongo had met Nederland en Nederlands-Indië overschreden niet de occasionele samenwerking. Omwille van de parallellen tussen beide moederlanden waren de aanvallen op de een zijn kolonie een waarschuwing voor de ander. Koloniaal gezien hadden beide een verschillende traditie en structuur waardoor samenwerking bemoeilijkt werd. Omdat hun respectievelijke moederlanden neutraal waren, gold dat evenzeer voor hun kolonies. Beide rijk aan grondstoffen, werden ze al snel gegeerd door mogendheden die niet in het Europese conflict betrokken waren. De oorlog zou nefast zijn voor Indonesië, maar anderzijds een bloei betekenen voor de Kongolese economie. In de vooroorlogse periode konden de neutralen geen confederatie vormen die verrijkt zou zijn door de grondstoffen van hun kolonies, en ze waren daardoor, althans op koloniaal gebied, een makkelijke prooi voor conditionele “bescherming” van grotere mogendheden (VK, VS en Japan).
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[201] Men kan het terugvinden in haast ieder algemeen werk over Kongo zoals
MERLIER (M.) . Le Congo, de la colonisation à l’indépendance . Paris, 1962, 355p.
of beknopter in VELLUT (J.L.) De Kongo 1910-1940 .In : .A.G.N., XIV ,1979, 367-378p.
[202] AMBZ ; A.A./ AF-1-1 / brief van Heenen Min. van Koloniën, 2e Dir. Gen.-2e Dir.-1e bureau . N° 22/7494. 29/3/39
[203] AMBZ ; AA / AF-1-1/ nota van de Directie P aan Koloniën.12/6/1922
[204] ibid (2)
[205] AMBZ ; A.A./ AF-1-1 / brief van Heenen, Min. van Koloniën, 2e Dir. Gen.-2e Dir.-1e bureau . N° 22/7494. 29/3/39
[206] het open-deur-regime voor wat de economie betreft is een erfenis van de conventie van Berlijn 1885, de economische vrijheid en gelijkheid bracht een aantal andere vrijheden met zich mee die al even snel omzeild werden als de economische regels.
[207] FOUTRY (Vita). Belgisch Kongo tijdens het interbellum : een immigratiebeleid gericht op sociale controle.
[208] AMBZ ; A.A./ AF-1-1 / brief van Heenen, Min. van Koloniën, 2e Dir. Gen.-2e Dir.-1e bureau . N° 22/7494 : 29/3/39
[209] ibid
[210] AMBZ ; A.A. / A.E. / AF-1-1 / Note pour le Ministre ,BZ.-Dir.P. : 28/12/1939.
[211] ibid
[212] ibid
[213] VAN ZUYLEN (Pierre) . L’Echiquier Congolais ou le secret du Roi.
[214] ibid
[215] ibid.
AMBZ ; A.E. ; AF-1-1 / nota van O. Louwers 1 / 4 / 1936
AMBZ ; A.E. ; AF-1-1 / nota voor de minister van buitenlandse zaken 22 / 4 / 1936
AMBZ ; A.E. ; AF-1-1 / nota voor de minister van buitenlandse zaken van Dir P 14 / 7 / 1938
[216] ibid.
[217] ibid.
[218] AMBZ ; A.E. ; AF-1-38 / Nota van VanZuylen ; 23/4/1936
[219] Volgens art.68 en 28 van de Koloniale Keure die opgesteld werd bij de overname van Kongo Vrijstaat door de Belgische Staat, vallen de relaties van de kolonie met derden onder de bevoegdheden van Buitenlandse Zaken.
[220] VANDERLINDEN (Jacques) . Pierrre Ryckmans (1891-1959), coloniser dans l’honneur. Bruxelles.
[221] Cfr. FP-dossiers en “Militaire verdediging van Kongo”
[222] Rapport au Chambres 1939-1944, chapitre VII, la Force publique
[223] ibid.
[224] F.P.(2515)Projet : défense de l’embouchure du fleuve Congo, par le commandant Tchévéroukhine
[225] AMBZ ; A.A. ; FP (2510) n°383
[226] AMBZ ; A.A. ; FP (2768)
[227] AMBZ; A.A. ; F.P. (2768) ;Population Allemande dans les colonies ; 4 / 9 / 1939 : confidentiel Consulat général de Belgique à Lobito, Jos Lafontaine t.a.v. GG Ryckmans
[228] ibid.
[229] ibid.
[230] In Kongo heeft men hetzelfde probleem ; cfr. Motorboot Togo / A.E. II (1667)
[231] AMBZ ; A.A. ; FP (2768) correspondentie van 5/9/1939
[232] ibid.
[233] Zo wordt de uitbater van hotel Atlantico bovenaan de lijst gezet van verdacht Duitsers in Angola , in het dossier van 10 juni 1940 / FP (2768)
[234] AMBZ ; A.A. ; FP (2768) corr. van 5/9/39
[235] AMBZ ; A.E. / II 1675 (3263) 5094
[236] AMBZ ; A.A. ; FP (2768) corr. van 7/9/39
[237] ibid.
[238]AMBZ ; A.A. ; F.P. (2768) corr. van père Ambroise Delille (superieur) in Dilolo naar Monsieur Emile Delvaux, Capt. –Cdt , Léopoldville 14 /9/39
[239] AMBZ ; A.A. ; FP (2768) corr. van 3/10/39 tussen de consul in Lobito en GG Ryckmans.
[240] Cfr. koloniale aanspraken
[241] AMBZ . AE . AF-2-1 .N° 659 : Corr. Amb. Pretoria/BZ : 27/6/39
[242] AMBZ . AE . AF-2-1 .N° 659 : Corr. Amb. Pretoria/BZ : 27/6/39 (Die Transvaler, Johannesburg, 20/6/39)
[243] Hjalmar Schacht, economisch adviseur van Hitler en voorzitter van de Reichsbank
[244] HELMREICH (E.) Belgium and Europe : A Study in Small Power Diplomacy.
[245] AMBZ . AE . AF-1-1.: Corr. Zaakgelastigde in Washington de Ligne/ BZ (Spaak) : 8/2/37
[246] Nog voor de rondzendbrief met koloniale instructies die Spaak aan zijn ambassadeurs richtte (19/1/39).
[247] AMBZ . AE . AF-2-1.: Corr. Amb. Lissabon/BZ (Spaak) : 10/1/39
[248] AMBZ . AE . AF-2-1.: Corr. Amb. Lissabon/BZ (Spaak) : 10/1/39
[249] Otto Frisch, een Duitser, realiseerde ze de 15de januari 1939. Eind ’39 slaagde men erin om aan de Columbia University een kernsplitsing in ketting te reconstrueren ; de auteur van deze realisatie is Enrico Fermi, bijgestaan door Léo Szilard (Hong.). De gecontroleerde splitsing zal voor 2 /12 /1942 zijn, een overigens niet onschuldige datum. HELMREICH (J.). Gathering the rare Ores.
[250] AMBZ . AE . AF-2-1 : vertaling van het project-memorandum voor de Belgisch regering : 24/2/39
[251] AMBZ . AE . AF-2-1 : vertaling van het project-memorandum voor de Belgisch regering : 24/2/39
[252] AMBZ . AE . AF-2-1 : vertaling van het project-memorandum voor de Belgisch regering : 24/2/39
[253] Verslag aan de kamers, Jaarverslagen : 1939-1944
[254] AMBZ . AE . AF-2-1 : vertaling van het project-memorandum voor de Belgisch regering : 24/2/39
[255] ibid.
[256] AMBZ . AE . AF-2-1 : vertaling van het project-memorandum voor de Belgisch regering : 24/2/39
[257] Sengier die hierbij de hoofdrol zou spelen. Werd reeds meerlmaals in ’39 benaderd :onder andere in mei door lord Tizard die hem duidelijk maakte dat indien het uranium in verkeerde handen zou vallen dit rampzalige gevolgen zou hebben. In oktober richt Roosevelt een speciaal comité op : het N.D.R.C. (National Defense Resource Committee). Dat in mei 1940 contact opnam met Sengier, die ondertussen in New York de zaken van Union Minière verderzette.
[258] AMBZ . AE . AF-2-1 : vertaling van het project-memorandum voor de Belgisch regering : 24/2/39
[259] AMBZ . AE . AF-2-1 : vertaling van het project-memorandum voor de Belgisch regering : 24/2/39
[260] AMBZ . AE . AF-1-1 : Corr. Koloniën / min. BZ : 15/8/39
[261] cfr. De koloniale relaties met Nederland en Japan. Japan had ook grondstoffen nodig en deze lagen voor het grijpen eens de kolonies van Europese mogendheden door het conflict afgesneden zouden worden.
[262] AMBZ . AE . AF-2-1 : Corr. Amb. VS/ BZ : 29/11/39.
[263] AMBZ . AE . AF-2-1 : Corr. Amb. VS/ BZ : 29/11/39
[264] AMBZ . AE . AF-2-1 : toespraak Nederlands minister van Kol.Welter ter gelegenheid van het bezoek van LIII : 12/1/39
[265] AMBZ . AE . AF-1-1: Baron Ruzette, Zaakgelastigde van België/ Min BZ : 18 / 10 / 1939
[266] AMBZ . AE . AF-2-1 : Corr. Amb. Den Haag/ BZ (Spaak) : 21/1/39
[267] AMBZ . AE . AF-2-1 : Corr. Amb. Den Haag/ BZ (Spaak) : 21/1/39
[268] AMBZ . AE . AF-2-1 : Corr. Amb. Den Haag/ BZ (Spaak) : 21/1/39
[269] ibid.
[270] AMBZ . AE . AF-2-1: nota Amb. Lissabon/ Dir P, BZ : 20 / 2 / 1939
[271] AMBZ . AE . AF-2-1-39 : Corr. Amb. Tokio/ BZ (Spaak) : 30/12/39
[272] AMBZ . AE . AF-2-1-39 : Corr. Amb. Tokio/ BZ (Spaak) : 30/12/39
[273] AMBZ . AE . AF-2-1-39 : Corr. Amb. Tokio/ BZ (Spaak) : 30/12/39
[274] ibid. cynisch omdat het letterlijk herhaling is van een zin die honderdmaal hernomen werd in 1938 in zowel kranten als diplomatieke correspondentie.
[275] AMBZ . AE . AF-2-1-39 : Corr. Amb. Rome/ BZ : 25/4/40
[276] Historische ironie : Hitler als verdediger van de Afrikaanse en Indische inlanders, opdat zij niet bij de oorlog betrokken zouden raken.
[277] AMBZ . AE . AF-2-1-39 : Corr. Amb.Rome/BZ : 25/4/40
[278] AMBZ . AE . AF-2-1-39 : Corr. Amb.Rome/BZ : 25/4/40
[279] cfr. De koloniale verdediging
[280] AMBZ . AE . AF-2-1-39 : Corr. Amb.Rome/BZ : 25/4/40