Coherentie of improvisatie. Het Belgisch buitenlands beleid in het Verre Oosten, 1945-1953. (Johannes De Gruyter)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

D E E L 3. KOREA: EEN DREIGING VOOR EUROPA? 1950 - 1953

 

In de twee vorige delen is gebleken dat België pas een standpunt in een dossier innam op verzoek van een westerse bondgenoot en hierbij consequent een uitgangspunt gericht op regionale integratie en alliantievorming hanteerde. In dit derde deel wordt nagegaan of België ook in Korea betrokken raakte op vraag van andere landen of veeleer uit eigen beweging. Er wordt onderzocht in welke mate de Europees-Amerikaanse samenwerking het ministerie overhaalde tot betrokkenheid. Zag Brussel de Belgische rol in de Koreaanse oorlog als een logische uitkomst van een mondiale samenwerking of bleef België denken in de context van de regionale, Europese veiligheid[443].

 

 

3.1 het koreaanse conflict [444]

 

Van 1910 tot haar bevrijding in 1945 was Korea een Japanse kolonie. De Japanse overmacht beheerste het schiereiland in zijn politieke, economische en sociale leven quasi volledig[445]. Nog voor de afloop van de Tweede Wereldoorlog waren de geallieerde grootmachten het er tijdens de conferenties van Caïro (november 1943) en Yalta (februari 1945) unaniem over eens dat Korea een vrij en onafhankelijk land zou worden: “…mindful of the enslavement of the people of Korea, are determined that in due course Korea shall become free and independent”[446].

 

Dat Korea langs de 38ste breedtegraad in een noordelijk en zuidelijk deel opgesplitst raakte, was een onbedoeld gevolg van een zuiver militaire beslissing. Toen zowel Russische als Amerikaanse troepen Korea bevrijdden van de Japanse bezetter, was onder impuls van Washington een denkbeeldige scheidingslijn tussen beide geallieerde grootmachten gecreëerd[447]. Op de Conferentie in Moskou in december 1945 hadden de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hun bereidheid bevestigd om Korea als onafhankelijke staat te herstellen. Een gemeenschappelijke commissie (Joint Commission), bestaande uit vertegenwoordigers van de Amerikaanse bezettingstroepen in Zuid-Korea en van de Sovjet-bezettingstroepen in Noord-Korea, zou opgericht worden om Korea in het hele proces naar onafhankelijkheid te begeleiden[448].

 

De interpretatie van de overeenkomst van Moskou werd niettemin een bron van onenigheid en de verdeling langs de 38ste breedtegraad kreeg stilaan een diepgaand karakter[449]. Noord-Korea werd onder Sovjetimpuls geleidelijk een volksrepubliek, met een eigen administratie gebaseerd op een netwerk van volkscomités. Tussen 1946 en 1947 werd het noorden er op sociaal, economisch en politiek gebied grondig hervormd. Het zuiden van Korea daarentegen behoorde steeds meer tot de Amerikaanse invloedssfeer. De VS begonnen er met het oprichten van een United States Military Government en beschouwden het als de enige, geldige regering. In 1946 werd een eerste democratische regering opgericht, onder leiding van Syngman Rhee, waarbij de conservatieven de bovenhand hadden op de liberalen[450].  De verwezenlijkingen onder Sovjet-Russische bezetting in het noorden waren evenwel veel ingrijpender dan de Amerikaanse initiatieven in het zuiden[451].

 

De gemeenschappelijke Amerika-Sovjet-commissie kwam voor het eerst bijeen in maart 1946. Midden mei 1946 werden haar zittingen reeds uitgesteld door onenigheid over een aantal procedures die in de Overeenkomst van Moskou waren opgesteld. Zo was discussie ontstaan over de noodzaak tot het raadplegen van de democratische partijen en de sociale organisaties. De Amerikaanse regering was van mening dat alle politieke partijen gehoord moesten worden, terwijl de Sovjetregering enkel die partijen wilde horen die zich niet verzet hadden tegen de Overeenkomst van Moskou. Dat kwam concreet neer op uitsluiting van alle partijen behalve de communistische. Nieuwe bijeenkomsten in mei en augustus 1947 brachten geen constructieve oplossing. De unificatie van het gesplitste Korea leek niet tot stand te kunnen komen onder de leiding van het Joint Committee. De Verenigde Staten besloten het Koreaanse vraagstuk dan maar op de agenda van de Algemene Vergadering te plaatsen[452]. De Koreaanse kwestie werd op 17 september 1947 door Secretary of State George Marshall naar voren gebracht in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

 

Rusland reageerde vrij snel met het voorstel om alle vreemde troepen onmiddellijk uit Korea terug te trekken[453]. De Verenigde Staten wezen dit initiatief af. Zuid-Korea had immers nog geen degelijk georganiseerd leger, waardoor het zonder Amerikaanse aanwezigheid onbeschermd achtergelaten zou worden. Op 14 november werd wel een Amerikaans voorstel aanvaard[454]. Resolutie 112 voorzag in de oprichting van een “Temporary Commission on Korea”, ook United Nations Temporary Commission On Korea (UNTCOK) genaamd. Deze commissie zou toezien op de organisatie van vrije verkiezingen in heel Korea. Afgevaardigden uit Australië, Taiwan, El Salvador, Frankrijk, Indië, de Filippijnen, Syrië, Canada en Oekraïne zouden in de commissie zetelen[455]. Een concreet plan voorzag de geleidelijke terugtrekking van de geallieerde troepen uit Korea[456].

 

De Sovjetautoriteiten ontzegden de UNTCOK evenwel toegang voorbij de 38ste breedtegraad, waarna de VN een nieuwe resolutie stemde[457]. De tijdelijke commissie diende haar werk dan maar uit te voeren in de toegankelijke (zuidelijke) streken en de uitslag van de verkiezingen in die gebieden zou dan gelden voor heel Korea[458]. Op 10 mei 1948 kon Korea naar de stembus trekken[459].

 

Rhees Korean Democratic Party (KDP) won de verkiezingen. Op 15 augustus, precies drie jaar na de bevrijding, vond de officiële inhuldiging van de Koreaanse republiek plaats en werd Syngman Rhee als president aangesteld. Rhees regering werd binnen een paar maanden door zowat alle niet-communistische landen, evenals door de VN, als wettig erkend[460].

 

Nadat in het zuiden onder VN-toezicht verkiezingen waren gehouden en de onafhankelijke Koreaanse republiek was uitgeroepen, antwoordde het noorden met een gelijkaardig initiatief. Onder Sovjettoezicht kon op 25 augustus 1948 in Noord-Korea gestemd worden voor een nationale volksvergadering. De coalitie rond Kim Il Song kwam er als grote winnaar uit en Kim werd aangenomen als voorzitter van de volksvergadering. Rond zijn persoon werd een regering gevormd en op 9 september werd de Democratische Volksrepubliek Korea gesticht. Deze nieuwe staat beschouwde zichzelf als de enige wettige regering van het hele schiereiland, net zoals de Koreaanse republiek dat deed[461].

 

Pas tegen het einde van 1949 achtten de VS het Zuid-Koreaanse leger voldoende sterk om zelfstandig te opereren. Washington begon haar troepenmacht geleidelijk uit Korea terug te trekken. Syngman Rhee was niet bepaald opgezet met deze beslissing en verweet de VS dat zij Korea in de steek lieten. De relatie tussen Rhee en de Amerikaanse regering raakte helemaal in een impasse toen Dean Acheson, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, op 12 januari 1950 in een toespraak voor de National Press Club bovendien verklaarde dat Korea niet binnen de Amerikaanse defensieve perimeter viel[462]. Ondertussen waren ook de Sovjettroepen sinds de aanstelling van Kim Il Song begonnen met de terugtrekking van hun troepen. Tegen Kerstmis van 1949 hadden beide grootmachten deze opdracht voltooid[463].

 

Vanaf februari 1950 namen de spanningen tussen Noord en Zuid-Korea echter toe. Bijna dagelijks waren er meldingen van gewelddadige confrontaties en grensschendingen rond de 38ste breedtegraad. De grensstrook werd een ware frontlinie. Het initiatief voor deze gevechten kwam zowel vanuit het noorden als het zuiden. Het was voor de VN waarnemers op het terrein duidelijk dat vroeg of laat een complete burgeroorlog zou losbarsten[464].

 

Op 25 juli 1950 barstte het conflict in volle hevigheid los. Om 4 uur ‘s morgens overschreden Noord-Koreaanse troepen op verschillende plaatsen in de 38ste breedtegraad[465]. Zeven uur later meldde Radio Pyongyang dat aan Zuid-Korea de oorlog was verklaard. De volgende dag rukten Noord-Koreaanse tanks Seoel al binnen[466].

 

De Verenigde Staten reageerden dezelfde dag. Washington gaf Generaal MacArthur meteen de opdracht om Zuid-Korea zoveel mogelijk wapenhulp te verlenen. Ook de VN Veiligheidsraad kwam in spoed bijeen. Op voorstel van de VS veroordeelde zij de noordelijke inval in resolutie S/1501 van 25 juni [467]. De Noord-Koreaanse troepen werden opgeroepen de gevechten onmiddellijk stop te zetten en zich terug te trekken[468]. Twee dagen later stelden de Verenigde Staten aan de leden van de Veiligheidsraad voor om eventueel militair op te treden tegen deze Noord-Koreaanse agressie[469]. Het voorstel werd aangenomen in resolutie S/1511 van 27 juni 1950.

 

Op 27 juni 1950 deed Syngman Rhee een dringende oproep tot de VS voor militaire bijstand, waarop president Truman de Amerikaanse zee- en luchtstrijdkrachten opdracht gaf dekking en steun aan de Zuid-Koreaanse regeringstroepen te verlenen. Twee dagen later kreeg Generaal MacArthur ook de toestemming om landstrijdkrachten in te zetten[470]. Tegelijkertijd werd de zevende vloot naar de Straat van Formosa gestuurd om te beletten dat de Volksrepubliek China gelijktijdig een aanval op Taiwan zou wagen.

 

De Noord-Koreanen waren duidelijk in de overmacht en de Zuid-Koreaanse eenheden raakten vanaf de eerste slag zwaar gedesorganiseerd. Dankzij de trage opmars van het Noord-Koreaanse leger, hadden de VS echter de kans om zijn in Japan gelegerde troepen naar het front sturen. Intussen bereikten ook de eerste land-, zee- of luchtstrijdkrachten van de VN Korea.

 

Midden september werd een groots tegenoffensief opgezet om het vijandelijke leger terug te dringen. Generaal MacArthur bouwde in korte tijd een invasiestrijdmacht op. Met een geslaagde landing op Inchon, een eilandje in de haven van Seoel en het tegelijkertijd doorstoten van een pantsercolonne in Noord-Westelijke richting, kon zij op 26 september 1950 Seoel heroveren. Dankzij deze doeltreffende actie trokken de Noord-Koreaanse troepen zich snel terug en eind september 1950 was Zuid-Korea nagenoeg weer geheel in handen van de VN-troepen[471].

 

De snelle herinname van het zuiden door de VN-troepen gaf aanleiding tot het idee dat de demarcatielijn toch overschreden kon worden om Noord- en Zuid-Korea manu militari te herenigen. De Zuid-Koreaanse president Syngman Rhee drong daar ook sterk op aan. Hij zou desnoods, indien de VN-troepen de parallel niet zouden overschrijden, zelf tot actie overgaan[472]. Bovendien verwachtte niemand dat de Sovjet-Unie een rechtstreekse interventie zou wagen en China werd er niet toe in staat geacht[473].

 

Aangezien de VS het internationale karakter van deze actie wilden benadrukken, moest Acheson de leden in de Algemene Vergadering overtuigen toestemming te geven om met de VN-troepen verder noordwaarts te trekken. Op 29 september werd de “Eight Power Resolution” goedgekeurd. Deze liet de VN-troepen toe om de 38ste breedtegraad over te steken[474].

 

Begin oktober werd het offensief in noordelijke richting voortgezet. Drie Zuid-Koreaanse divisies staken aan de oostkust de 38ste  breedtegraad over en acht dagen later volgden de andere troepen van de VN hen in het westen. Na de verovering van Wonsan (11 oktober 1950) in het oosten en Pyongyang (19 oktober 1950) in het westen, stortte de tegenstand van de Noord-Koreanen ineen. Eind oktober werd reeds de grens met Mantsoerije bereikt.

 

Intussen had China duidelijk laten merken dat zij de overschrijding van de 38ste breedtegraad door niet-Koreaanse VN-troepen niet zou toelaten. Op 2 oktober had de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Zhou Enlai zijn ultimatum aan de buitenwereld bekend gemaakt, maar zij werd door de VS als bluf afgedaan[475]. President Truman antwoordde China dat een tussenkomst van de volkrepubliek niet zonder gevolgen zou blijven[476].

 

Toen de VN-troepen op 4 oktober de 38ste breedtegraad overstaken, kreeg Lin Biao toch het bevel om met het driehonderdduizend man sterke Chinese Volksvrijwilligersleger de Noord-Koreanen bij te staan[477]. Rond 15 oktober zetten de eerste Chinese troepen voet op Koreaans grondgebied. Op 26 oktober vond het eerste treffen tussen Lin Biao en de VN-troepen plaats[478].

 

In Washington en vooral in Londen was men hevig geschrokken van de Chinese aanvallen. Wat niemand geloofd had, bleek nu toch waar te zijn. Vooral Londen, waar men het Amerikaanse ongeloof in Zhou’s waarschuwing nooit echt bijgetreden had, reageerde fel. De Britse minister van Buitenlandse Zaken Bevin vloog meteen naar Washington om een gematigder optreden te verdedigen nu China zich in de oorlog mengde. Londen wilde snel een politieke oplossing voor het conflict.

 

Op 29 november verhinderde de Sovjet-Unie echter de goedkeuring van de “six-power resolution”, die bepaalde dat de VN-troepen de Chinese grens zouden respecteren[479]. De resolutie waarschuwde voor “the grave danger which continued intervention by Chinese forces in Korea would entail for the maintenance of such a policy”[480]Op 3 november werd daarom de Uniting for Peace-resolutie aangenomen. Deze resolutie maakte het de Algemene Vergadering voortaan mogelijk om zaken die de wereldvrede bedreigden aan de Veiligheidsraad te onttrekken, indien de Veiligheidsraad ten gevolge van het vetorecht, in casu de Sovjet-Unie, niet tot een besluit kon komen. Tot een goedkeuring van de “six-power resolution” kwam het evenwel niet meteen. Een bemiddelende resolutie van Indië en twaalf andere Aziatische landen kreeg namelijk de voorkeur. Er werd een werkgroep opgericht om een staakt-het-vuren te kunnen bereiken[481].

 

Intussen lanceerde een numerieke overmacht van Chinezen en Noord-Koreanen eind november 1950 een tegenoffensief op het westelijk gelegen deel van het VN-leger[482]. Deze aanval dreigde uit te lopen op een complete nederlaag voor de VN, maar dankzij een langzame terugtrekking in een aaneengesloten front kon erger voorkomen worden. Ook aan de oostelijke zijde van het schiereiland dienden de Amerikaanse mariniers en infanteristen zich terug te trekken naar hun coordinatiecentrum bij Hamhoeng, waarna zij over zee naar Pusan werden geëvacueerd.

 

Midden december 1950 stond de VN weer helemaal aan de 38ste breedtegraad en op 3 januari 1951 viel Seoel opnieuw in handen van de Chinees-Koreaanse troepen. De geallieerde troepen waren nu volledig teruggedrongen tot Pusan in het zuiden van Korea. Met zware luchtbombardementen op de Chinese troepen, probeerden de VN-troepen de Chinese opmars te vertragen[483].

 

Intussen had de “cease-fire”-groep aan de Algemene Vergadering in de VN meegedeeld dat haar bemiddelende opdracht mislukt was[484]. China wilde eerst onderhandelen en pas later een wapenstilstand aannemen. Amerika verlangde net het omgekeerde. Opnieuw gingen stemmen op om China als agressor aan te wijzen en sancties tegen haar uit te vaardigen. Op 20 januari dienden de Amerikanen een dergelijk resolutieontwerp in; op 1 februari raakte dat probleemloos door de Algemene Vergadering. Krachtens de resolutie zou een “Additional Measures Committee” opgericht worden om maatregelen tegen China voor te stellen.

 

Op het terrein zetten de Verenigde Naties inmiddels de tegenaanval in. Er werd beslist om een andere tactiek te volgen dan tijdens het grote september 1950 offensief. Dankzij de snelle doorbraak waren toen grote groepen Noord-Koreanen achtergebleven die sindsdien een pijnlijke guerrillastrijd tegen de VN en Zuid-Korea voerden. Voortaan werd elk stuk heroverd grondgebied uitgekamd. Versterkte stellingen dienden een mogelijke tegenaanval te kunnen weerstaan. Deze strategie vertraagde haar opmars, maar ze bleek effectief. Ondanks hevige tegenstand aan de rivier de Han ten oosten van Seoel, slaagden de VN troepen er in de stad op 15 maart 1951 opnieuw in te nemen[485].

 

Nadat Seoel in handen van de strijdkrachten van de VN was gevallen, werden de vijandelijke troepen teruggedreven. Eind maart werd de 38ste breedtegraad opnieuw bereikt. Er werd een verdedigingslinie opgebouwd op tien kilometer van de oorspronkelijke demarcatielijn. In het westen van het schiereiland bleef de oorlog nog fel doorwoeden gedurende de hele lente van 1951[486]. Op 18 mei tenslotte werd het voorstel van het Additional Measures Committee tot een embargo op de scheepvaart en export van strategisch materiaal naar China goedgekeurd.

 

De situatie aan het front maakte de uitbreiding van het conflict nu steeds onwaarschijnlijker. De Chinese aanvallen stootten steeds op de gunstige opstelling van de VN-troepen. Na een aantal impulsen in de richting van een staakt-het-vuren, ondermeer door Trygve Lie, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, en J. Malik, de Russische vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad, gaf president Truman op 29 juni aan generaal Ridgway de toelating om de tegenstanders uit te nodigen tot gesprekken over een wapenstilstand.

 

De eerste contacten vonden plaats op neutraal terrein in Kaesong, een voormalige hoofdstad van Korea. De strijd ging evenwel onverminderd voort toen bleek dat geen van beide partijen tot toegevingen bereid was. Agendapunten over de demarcatielijn, de uitwisseling van krijgsgevangenen, vrije toegang voor de pers en de neutraliteit van de onderhandelingszone waren niet voor onderhandeling vatbaar[487]. In oktober 1951 was de Chinees-Noord-Koreaanse delegatie weliswaar bereid de huidige frontposities als demarcatielijn te aanvaarden, maar omtrent de kwestie van krijgsgevangenen kon geen akkoord bereikt worden[488].

 

Pas in de zomer van 1953 werd, na moeizame onderhandelingen, een formele wapenstilstand bereikt[489]. Op 27 juli 1953 werd het akkoord in Panmunjom getekend door generaal Nam Il en generaal Harrisson. De wapenstilstand werd door geen enkele politieke leider ondertekend en was bijna een puur militaire aangelegenheid. Bij de ondertekening was geen enkele afgevaardigde van Zuid-Korea aanwezig[490]. De uitwisseling van krijgsgevangenen waar zolang over gediscussieerd werd, verliep zonder noemenswaardige problemen. Het Koreaanse conflict was geëindigd zoals het begonnen was: met de verdeling van Korea langs de 38ste breedtegraad[491].

 

 

3.2 een zwak engagement in korea

 

De positie van België in het Koreaans conflict en de oorsprong van haar militaire ondersteuning in VN-context werd reeds bestudeerd door R. BERQUIN en J. GAHIDE[492]. Berquin mist een verklaring voor bepaalde Belgische acties, waar GAHIDE wel duidelijk ingaat op de drijfveren van de Belgische stellingname. Maar door het bredere perspectief in dit onderzoek konden we GAHIDE op een aantal punten nuanceren. Waar nodig werd opnieuw aangevuld met eigen bronnenonderzoek.

 

3.2.1 De belgische afkeuring van de noord-koreaanse inval

 

België had geen diplomatieke vertegenwoordiging in Zuid-Korea toen de oorlog er uitbrak, hoewel zij de Zuid-Koreaanse republiek op 16 augustus 1948 als een van de eerste westerse landen erkend had. De Belgische belangen in Korea werden behartigd door generaal-majoor Guy Daufresne de la Chevalerie vanuit Tokio[493] . Hij was er hoofd van de Belgische diplomatieke afvaardiging bij het Amerikaanse militair bestuur in Japan. Daufresne was er persoonlijk bevriend met de Amerikaanse generaal MacArthur en andere hoge Amerikaanse autoriteiten[494]. Met Noord-Korea onderhield België geen diplomatieke relaties[495].

 

Toen bekend werd dat Noord-Korea Zuid-Korea was binnengevallen, kreeg het Ministerie van Buitenlandse Zaken massaal reacties en informatie binnen, afkomstig van tal van Belgische ambassadeurs over de hele wereld. Guy Daufresne de la Chevalerie, die zich het dichtst bij het strijdgewoel bevond, bevestigde in een telegram van 28 juni de Amerikaanse versie van de feiten[496]. Diezelfde dag nog was er een eerste parlementaire reactie over de inval. Liberaal volksvertegenwoordiger A. Van Glabbeke stelde de vraag of het niet wenselijk was om de sympathie van het Belgische volk aan de aangevallen Zuid-Koreanen en onze bewondering voor de Amerikaanse interventie uit te spreken[497].

 

De reactie van de Belgische regering op de inval kwam pas de volgende dag,  op donderdag 29 juni. Minister van Buitenlandse Zaken Paul Van Zeeland lichtte de Belgische positie in de Kamer toe: “Le gouvernement belge ne peut qu’exprimer sa réprobation à l’égard d’une attaque armée dirigée contre la république de Corée, Etat qu’il avait reconnu au mois d’août dernier et avec lequel il entretient des relations diplomatiques” [498]. Ingelicht over de resoluties aangenomen door de Veiligheidsraad en van de Amerikaanse positie, veroordeelde de regering de noordelijke aanval en verklaarde zij zich bereid om hulp te bieden. Eerder op de dag had Ferdinand van Langenhove, permanent Belgisch afgevaardigde bij de VN, in een brief aan VN-secretaris-generaal Trygve Lie, de Belgische goedkeuring van de resoluties van 25 en 27 juni gemeld[499].

 

Van Zeeland verdedigde de Belgische reactie vanuit een gehechtheid aan de vrede en het prestige en werking van de Verenigde Naties: “Un des objectifs suprêmes de la politique extérieure du gouvernement belge est le maintien de la paix; nous attachons la plus haute importance au prestige et à l’efficacité de l’Organisation des Nations unies, dont la Belgique a toujours été et se sent plus que jamais, dans les circonstances présentes, un membre fidèle. C’est pourquoi nous approuvons sans réserve l’action entreprise par le gouvernement des Etats-Unis, pour assurer l’exécution des résolutions du Conseil de Sécurité, visant à rétablir la paix dans cette région du Pacifique, et plus particulièrement en Corée, au sud du 38e parallèle” [500].

België leek hiermee op korte tijd bereid om zich te engageren in een oorlog die zich op vijftienduizend kilometer van Brussel afspeelde. Van Zeeland stemde weliswaar in met het Amerikaanse standpunt dat de Sovjet-Unie achter de Noord-Koreaanse inval zat, de resoluties waren immers VS voorstellen. Doorheen het hele conflict blijkt evenwel dat de werkelijke Belgische deelname zowel op diplomatiek als militair niveau veel minder actief was[501]. België had de implicaties van resolutie S/1511 van 27 juni duidelijk anders ingeschat.

 

In navolging van deze resolutie suggereerde Van Zeeland op 5 juli aan Van Langenhove een voorraad munitiepatronen die nog uit de Tweede Wereldoorlog dateerden, te verschepen. De Belgische diplomaat te New York stemde hiermee in[502]. Maar een week later, op 14 juli 1950, stuurde de VN-secretaris-generaal, Trygve Lie, alle VN leden een telegram met een dringend verzoek om meer gevechtstroepen te leveren aan het Unified Command. Er was vooral vraag naar infanteristen[503]. De militaire overmacht van de Noord-Koreanen bleek namelijk te groot waardoor de Zuid-Koreanen en Amerikanen stelselmatig terrein moesten prijsgeven[504].

 

Uit een telegram van Van Zeeland op 19 juli aan de Belgische ambassade in Washington en de Belgische VN-delegatie in Lake Succes (New York), blijkt dat de minister zelf niet erg gelukkig was met het verzoek van de secretaris-generaal: “La demande de Trygve Lie d’envoyer des forces de combat terrestres me paraît inopportun et même nuisible parce qu’elle pose des problèmes de transport et de coördination qui ne pourraient qu’entraver la célérité et l’efficacité des opérations menées par l’armée américaine”[505]. Van Zeeland zag de Belgische rol in de hele Korea-operatie eerder in het verschaffen van uitrustingen en materieel. Concreet stelde hij voor om een DC-4 van Sabena ter beschikking van het Unified Command te stellen om de transporten tussen de Verenigde Staten en het Verre Oosten te helpen verrichten[506]. België dacht er verder ook aan om patronen voor machinegeweren en medische bijstand te sturen[507]. Op 22 juli werd Trygve Lie hiervan door Van Langenhove op de hoogte gesteld. Het sturen van Belgische infanteristen voor operaties in Korea werd niet overwogen.

 

Op 10 augustus verhoogde Washington evenwel de druk. Baron Silvercruys, Belgisch ambassadeur in Washington, meldde Paul Van Zeeland dat het State Department zelf nogmaals aandrong op een verhoging van de Belgische bijdrage. Er werd om een gevoelige versterking van het luchttransport en de onmiddellijke vorming van een bataljon gevraagd[508]. Silvercruys voegde er op het einde van zijn telegram aan toe: “Opinion américaine comprendrait d’autant moins que Belgique reste au dehors du combat qu’elle est partenaire Etats-Unis dans traité Atlantique”[509]. Tijdens een onderhoud op 22 augustus met minister Van Zeeland, herhaalde de Amerikaanse ambassadeur in Brussel Robert Murphy het verzoek van zijn regering: “It would seem that immediate action is required in order to put the United Nations decision in its true light, that is a joint effort to oppose aggression. (…) it is realised that while major Belgium participation may be out of question, a token force possibly recruited as the Dutch are already doing would be most helpful”[510]. Een dag later kon Paul van Zeeland zijn ambassadeur in Washington antwoorden dat hij de Belgische bijdrage in de Koreaanse oorlog zou verhogen. Op 25 augustus besliste de regering om een korps van een duizendtal vrijwilligers voor Korea op te richten. Begin september begon de recrutering[511].

 

Het aanvankelijk uitblijven van de concrete beslissing om een Belgisch bataljon te leveren, wordt door een aantal studies verklaard door de precaire politieke omstandigheden in België op dat ogenblik. Precies rond deze periode kende de koningskwestie immers haar ontknoping. In de nacht van 31 juli op 1 augustus had koning Leopold III zijn aftreden bekendgemaakt en op 10 augustus 1950 was kroonprins Boudewijn tot plaatsvervanger van zijn vader aangesteld[512]. De terugtrekking van Leopold III was een gevoelige nederlaag voor de Christelijke Volkspartij. Zij was de grote voorstander van de terugkeer van de vorst geweest en had haar absolute meerderheid in het parlement niet kunnen gebruiken om de stabiliteit in het land te herstellen[513]. De regering Duvieusart nam hierom ontslag op 11 augustus. Vijf dagen later werd een niet CVP-kabinet gevormd onder leiding van J. Pholien. Paul Van Zeeland bleef Minister van Buitenlandse Zaken, maar de post Buitenlandse Handel, die hij in de twee vorige regeringen ook bekleed had, ging nu naar J. Meurice (CVP)[514].

 

Coolsaet stelt dat België zodanig gevangen zat in de wervelstorm van de Koningskwestie dat de buitenlandse politiek haar laatste zorg was[515]. Volgens Gerard-Libois hield België zich op de vlakte sinds de terugkeer van Leopold III: “Le profil bas est maintenu après le retour du roi. Si des forces belges de l’armée d’occupation en Allemagne sont ramenées au pays, c’est pour protéger les lieux de travail et les usines que frappent grèves effectives et menaces d’abandon de l’outil, non pour être envoyées comme troupes combattantes sur le théâtre des opérations en Corée”[516]. De Belgische bijdrage aan de Koreaanse oorlog kon daarom niet meer zijn dan een symbolische actie: “Tout ce que le gouvernement belge pourra faire, le 28 juillet encore, c’est un geste quasi symbolique: promettre de fournir un stock de cartouches, de fabriquer des armements légers, d’envoyer une ambulance vers la Corée ou le Japon, de mettre quelques DC 4 de transport à la disposition des alliés occidentaux”[517]. Gahide en Berquin sluiten zich bij deze visie aan.

 

Door de regeringswissel midden augustus liet de beslissing over het vormen van een troepenmacht voor Korea inderdaad op zich wachten, maar de oorzaak lag niet geheel bij de koningskwestie. Reeds op de ministerraad van 28 juli had Paul Van Zeeland namelijk gesteld dat het sturen van troepen naar Korea zou worden uitgesteld, “afin de mieux consacrer tous ses efforts pour la défense de l’Occident”[518] . Op 8 augustus, twee dagen vóór het State Department zelf om Belgische troepen vroeg, had Paul Van Zeeland zijn stelling verduidelijkt: “l’effort économique atlantique est nécessaire mais l’accent primordial doit être placé sur les exigences de la sécurité en Europe”[519].

 

Doorheen het hele conflict was minister Van Zeeland van oordeel dat de eerste opdracht van het Belgisch leger in Europa lag. De Russische dreiging was volgens hem immers reëler op het Europese continent. Op 29 november 1950 verdedigde Van Zeeland zijn visie in de Kamer. Hij pleitte voor een politiek gericht op de versterking van West-Europa: “La faiblesse actuelle de l’Europe apparaît donc en fait comme l’une des principales menaces à la paix. (...) Nous n’avons plus le droit de nous faire illusion; ce qui s’est passé en Corée, il y a quelque mois, ce qui vient d’éclater en Corée du Nord une fois de plus, les multiples actes de violence dont l’Asie est le témoin depuis de longs mois, tout cela montre que la parole est décidément à la force. Nul plus que le peuple belge ne le regrettera. Mais il ne s’agit plus de prendre nos désirs pour la réalité; la seule chance qui nous reste de sauver la paix, c’est de rendre les Occidentaux tellement forts, que plus personne n’ose songer à les attaquer.” Deze stelling waren ook een aantal andere Europese NAVO-landen toegedaan[520]. Paul Van Zeeland achtte het sturen van Belgische troepen naar Korea dan ook niet opportuun.

 

België nam in Korea opnieuw een stelling in die gestoeld was op wat zich in Europa afspeelde. Haar agenda gericht op Europese integratie en regionale veiligheid (NAVO) bepaalde reeds in de Indonesische kwestie, het Chinese dossier en de erkenningskwestie van het Bao Dai regime in Vietnam de Belgische houding. Precies deze agenda ging nu dus ook haar houding in de Koreaanse oorlog bepalen. De concrete feiten in Korea leken daar nauwelijks invloed op te hebben[521].

 

In het verloop van de Koreaanse Oorlog herhaalde Van Zeeland meermaals zijn overtuiging dat hij de Europese veiligheid belangrijker achtte. Hij aarzelde toen de VS in januari 1951 overwogen om China als agressor te bestempelen en sancties tegen haar uit te vaardigen. Volgens hem was de Koreaanse Oorlog, vooral nu ook communistisch China aan de oorlog deelnam, een ‘afleidingsmanoeuvre’ van de Sovjet-Unie om het defensief zwakkere Europa te kunnen binnenvallen. Minister Van Zeeland schreef op 5 januari aan Van Langenhove: “Comme vous l’indiquez dans votre communication du 28 décembre, il importe d’une part de réaffirmer notre fidélité aux principes de la sécurité collective inscrits dans la Charte et, d’autre part, de ne pas perdre de vue que la stratégie des puissances démocratiques doit être globale. S’occupant des problèmes de l’Extrême-Orient, elles ne peuvent perdre de vue le danger que court l’Europe. Ce sont là deux préoccupations qu’il peut parfois être difficile de satisfaire entièrement en même temps. La considération de la défense de l’Europe, peut-être l’objectif principal des Soviets, doit nous amener à une attitude prudente en Extrême-Orient, et à éviter que les forces disponibles s’engagent dans un effort épuisant. Cette même considération nous fait hésiter à constater ce qui est pourtant un fait patent: l’agression chinoise en Corée, car nous craignons que cette constatation n’entraîne des conséquences dangereuses pour la défense de l’Europe[522] .

 

Van Zeeland kon enkel akkoord gaan met het aanwijzen van China als agressor indien de unanimiteit of de overgrote meerderheid van de VN hiervoor verkregen werd. Zoniet, kon men beter afwachten. Ten tweede diende vooraf duidelijk gepland te worden welke stappen men zou ondernemen en of zij haalbaar waren[523]. Tijd winnen om zo snel mogelijk Europa te herbewapenen tegen de dreigende Russsich gevaar leek dus Paul Van Zeelands voornaamste bekommernis[524].

 

Ook in zijn antwoord aan de Amerikaanse ambassadeur te Brussel Robert Murphy op 5 januari 1950 benadrukte Van Zeeland opnieuw dat de Europese veiligheid primeerde: “l’ennemi réel que nous rencontrons en Corée n’est pas la Chine mais l’inspirateur de cette campagne. Or, l’objectif principal de l’Union Soviétique est l’Europe. C’est en Europe que se trouve le noeud de nos difficultés. C’est en renforçant la défense de l’Europe que l’on pourra les résoudre. Il importe à cette fin de gagner du temps et de l’utiliser au maximum. Pour se convaincre de l’importance de l’aspect européen du problème, il suffit de considérer comment se présenterait l’affaire chinoise si nous avions en place une solide armée atlantique capable de résister à une agression soviétique.”[525]

 

De Belgische afgevaardigde bij de Verenigde Naties, Fernand Van Langenhove, had een andere visie dan zijn minister inzake de Belgische rol in de Koreaanse oorlog. Uit zijn verslagen en antwoorden op de positie van Van Zeeland blijkt duidelijk dat de alliantie tussen West-Europa en de Verenigde Staten naar zijn mening ook gevolgen buiten het Atlantisch territorium had. Vanaf het begin verdedigde hij het standpunt dat België ook actief diende mee te werken op niet-Europese fronten wilde zij haar veiligheid gegarandeerd zien. GAHIDE en BERQUIN gaan voorbij aan deze nochtans essentiële discussie tussen Van Zeeland en Van Langenhove en aan het feit dat België de Europese veiligheid essentieel achtte.

 

De eerste uiting van de visie van Van Langenhove toont zich in een uitgebreide analyse van zijn hand van 5 juli 1950 gericht aan minister Van Zeeland. In een document, getiteld: “La répression de l’agression en Corée et le Pacte de l’Atlantique”, gaf hij in een zestal bladzijden zijn visie op de repercussies van de oorlog in Korea voor de VN en het Noord-Atlantisch verdrag. Het wegblijven van de Sovjet-Unie in de Veiligheidsraad opende nieuwe perspectieven voor de VN: “... Ainsi l’Organisation des Nations Unies s’est révélée d’une utilité imprévue. Grâce à elle, la réaction contre l’agression ne se réduit pas à une riposte américaine et à un épisode de la guerre froide; elle prend l’ampleur d’une coalition presque universelle”. Op een aantal juridische moeilijkheden na zag Van Langenhove in een VN zonder de Sovjet-Unie de kans om het Atlantisch pact een wereldomvattend toepassingsgebied te geven: “Le problème ainsi posé dépasse les conjonctures immédiates. Il nous intéresse, non seulement en tant que signataire du Pacte Atlantique. Celui-ci a été conclu en vue de suppléer la Charte, considérée comme inopérante en cas d’agression russe. Or, voici que le départ momentané ou définitif de l’Union soviétique permet, en supprimant en fait le veto, de déborder du cadre de l’assistance mutuelle limitée aux douze signataires du Pacte de l’Atlantique et, en provoquant l’intervention des Nations Unies, de donner à la répression une extension à peu près universelle[526].

 

Enkele maanden later herhaalde Van Langenhove deze globale veiligheidsvisie. In tegenstelling tot Van Zeeland was hij van mening dat de Europese landen precies hun krachten moesten bundelen om op te treden tegen de Sovjetagressie in Korea. De Belgische afgevaardigde gaf toe dat Europese veiligheid belangrijk was, maar hij was hierbij van mening dat veiligheid tegenover een Sovjetrussische agressie enkel gewaarborgd kon worden door een optreden op elk front in de wereld: “La sécurité de la Corée n’aurait être dissociée de la sécurité des autres régions du monde. Le Général Mac Arthur lui-même, quelle que soit l’importance qu’il attache aux prolèmes d’Extrême-Orient, a souligné, dans le discours qu’il vient de prononcer le 19 avril devant le Congrès, l’interdépendance qui existe entre l’Europe et l’Asie (…) Je montrai de même que la sauvegarde de la paix ne saurait être aujourd’hui limitée à une région du monde: elle doit nécessairement avoir une caractère globale. Quel que soit l’endroit où la paix est menacée, le péril a sa source principale dans une même pensée politique, celle qui inspire l’impérialisme soviétique et dont un seul organe, le Politbureau, controle l’exécution. Il ne saurait dissocier sa sécurité propre, de la sécurité générale: l’une et l’autre sont en cause[527].

 

Van Langenhove waarschuwde in zijn brief ook duidelijk dat als de westerse landen zouden weigeren om hun bijdrage in de Koreaanse oorlog te verhogen, Korea gegarandeerd in communistische handen zou vallen. Hijzelf zag de communistische dreiging duidelijk als een mondiaal verschijnsel waartegen universeel diende opgetreden te worden. Sinds de uitroeping van de volkrepubliek China in 1949 was het ook voor de VS duidelijk geworden dat het indijken van het communisme zich niet zou beperken tot Europa, maar dat de strijd wereldwijd gevoerd zou moeten worden: “Il fallait combattre en Corée pour préserver l’autorité des Nations Unies, et particulièrement celle des Puissances occidentales, dans le domaine de la sécurité collective, et pour conjurer, ou tout au moins prévenir, de nouvelles agressions ailleurs”[528]. De doelstellingen van Moskou in Azië leken hem immers duidelijk. De Sovjet-Unie streefde de uitbreiding van de communistische controle over geheel Korea en geleidelijk over de andere Aziatische landen na. Daarnaast beoogde zij de Westerse mogendheden te verzwakken door verdeeldheid in hun rangen te zaaien, hun legers in Azië te immobiliseren en hen tegen de Aziatische volkeren, in het bijzonder tegen China op te zetten[529].

 

In zijn rapport verdedigde Van Langenhove een engagement in Korea ook met het economische belang van de regio: “Cependant, retenir en Corée d’importantes forces chinoises et leur infliger de lourdes pertes, c’est réduire la menace qui pèse sur de régions du Sud-Est asiatique, dont l’importance stratégique est grande, en raison de leur production de caoutchouc, d’étain, d’huile végétale, de riz.”[530]. Ook enkele weken later, op 17 mei 1951, reageerde Van Langenhove met economische argumenten in de Politieke Commissie van de VN. Toen werd namelijk het voorstel van het “Additional Measures Committee” tot embargo op de scheepvaart en de export van strategisch materiaal naar China besproken. Hij zou 18 mei weliswaar voor de resolutie stemmen, maar de Belgische afgevaardigde liet niet na de economische offervaardigheid van de Belgen hieromtrent te benadrukken: “Sans doute n’est-il pas sans intérêt de rappeler à ce propos que la Belgique figure depuis un siècle parmi les principants exportateurs de matériel de chemin de fer. La Chine lui offrit jadis des débouchés considérables”[531]. Beide argumenten zijn bijzonder, omdat precies de toespraak van Van Langenhove in de Algemene Vergadering een jaar eerder, elke Belgische toenadering tot China onmogelijk leek te maken. De stelling dat België ondanks haar standpunt omtrent de niet-erkenning van China de mogelijkheid tot economische contacten wenste open te houden, vinden we hier nog eens bevestigd.

 

Niettegenstaande België de Europese veiligheid essentieel achtte, werkte zij mee binnen de Verenigde Naties. Dat was geen contradictie. Ook in China (november 1949) schaarde België zich achter de VN-resoluties en in de Mekongregio (februari 1949) stemde België haar beleid af op de mening van de buurlanden. België nam geen stelling in die haar in een isolement zou drijven[532]. In die context is het ook weinig opmerkelijk dat België geen gevolg gaf aan de beschuldigingen van het gebruik van biochemische wapens door de Noord-Koreanen en Chinezen: “En Belgique, la menace bactériologique provoquait des réactions tant à la Chambre qu’au Sénat. Mme I. Blume-Grégoire interrogeait le Ministre des Affaires Etrangeres sur la suite apportée par les autorités belges aux accusations sino-coréennes, ce à quoi P. Van Zeeland répondait que le Comité international de la Croix-Rouge avait déjà offert ses services – sans succès auprès des communistes -, assurant une impartialité qui rendait inutile toute intervention officielle belge”. België achtte de reactie van het internationale comité van het Rode Kruis voldoende[533].

 

De spanning tussen het zoeken naar garanties voor de Europese en vooral Belgische veiligheid en de trouw aan de Verenigde Naties en het Amerikaanse standpunt, resulteerde weliswaar in een deelname van België aan de Koreaanse oorlog, maar zij was zwak. Zoals vermeld besliste België eind augustus 1950 een bataljon vrijwilligers naar Korea te sturen. Maar ook het vrijwilligerskarakter zelf roept vragen op.

 

Volgens Albert CRAHAY stond de Minister van Landsverdediging voor de keuze om een gevormd bataljon samen te stellen op basis van bestaande eenheden of een nieuw op te richten. De minister pleitte voor een oprichting van een bataljon vrijwilligers op basis van de Belgische grondwet[534]. Artikel 1, alinea 4 van de toenmalige grondwet stelde namelijk dat kolonies, overzeese bezittingen en protectoraten, die België kon beheersen, aan speciale wetten onderhevig waren. Er was namelijk bepaald dat Belgische troepen met een verdedigingsmissie in het buitenland verplicht uit vrijwilligers dienden te bestaan[535].

 

Yolande DE GREZ deelt deze redenering op basis van het grondwetsartikel evenwel niet. Zij citeert hiervoor een (helaas) niet gedateerd antwoord van de Minister van Landsverdediging aan de ambassade van de Duitse Bondsrepubliek dat stelt: “… Il y a lieu de remarquer qu’en fait, ne sont partis pour la Corée que des volontaires, de la part du Gouvernement c’était là une bonne limitation qu’il s’était imposée pour des motifs d’opportunité sans la moindre obligation juridique en ce sens”[536]. Wat de vermelde “motifs d’opportunité” precies inhielden is evenwel onduidelijk.

 

Een bevestiging van het argument van DE GREZ en een verklaring van deze motieven ligt in een nota van diplomaat en juridisch adviseur Y. Devadder van 6 juni 1951 aan de Direction Générale van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De jurist Devadder argumenteerde dat er geen enkele “disposition formelle” in de grondwet stond dat de Belgische actie om vrijwilligers te sturen naar Korea onderbouwde. Devadder voegde eraan toe: “la thèse limitative que professe le Ministre de la Défense nationale paraît difficilement justifiable en droit mais peut s’appuyer, semble-t-il, sur des considérations morales et psychologiques dont il serait extrêmement dangereux de faire abstraction dans l’application rigide de ce qui apparaît comme une situation juridique résultant des traités approuvé par le Parlement.”[537]. GAHIDE citeerde deze nota in een voetnoot en vatte de “considérations morales et psychologiques” op als “allusions à l’opinion publique et parlementaire”[538]. Het ontbreekt evenwel aan een verder expliciete stellingname in zijn studie. Wellicht mag de keuze om precies vrijwilligers naar Korea te sturen effectief gezien worden als de bevestiging van de geringe bereidwilligheid eigen opgeleide troepen op missie te zenden en zo tegemoet te komen aan de gevraagde bijdrage in het conflict.

 

BERQUIN laat eerder uitschijnen dat de beslissing om vrijwilligers te sturen voortvloeide uit het enthousiaste schrijven van een zekere Camille A. DOURLET. De man was een krijgshaftig reserveofficier uit Charleroi die meermaals aandrong op het vormen van een Belgische vrijwilligerseenheid voor Korea en zijn diensten als officier aanbood. Doorheen de zomermaanden werd zijn suggestie herhaaldelijk afgewezen, maar eind augustus werd dan toch een bataljon vrijwilligers samengesteld[539].

 

Het Belgische bataljon heeft ook nooit het vereist aantal van 900 manschappen gehaald. Door recruteringsproblemen moest België zich tevreden stellen met 700 man[540]. Toen de VS in de herfst van 1951 druk uitoefenden op België om meer manschappen naar Korea te sturen omdat niet duidelijk was of de onderhandelingen positief zouden verlopen, vermoedde Van Zeeland dat deze vraag wellicht te wijten was aan het feit dat België nooit het vereiste aantal soldaten voor het bataljon had geteld. Niettemin antwoordde minister Van Zeeland op 9 november 1951 negatief. De minister legde de nadruk op de bijdragen die België reeds geleverd had, op het feit dat de Belgische soldaten niet konden gemist worden voor de verdediging van Europa en op het feit dat de Belgische publieke opinie tegen een verhoging van het aantal Belgen voor Korea gekant zou zijn[541].

 

De aanhoudende Belgische terughoudendheid leidde in de Amerikaanse pers tot kritiek. België werd ervan beschuldigd, ondanks zijn economische macht, onvoldoende bij te dragen tot de collectieve veiligheid. Het land wilde deze inspanning op de Verenigde Staten afschuiven[542].

 

Van Zeeland begreep dat het zwakke initiatief problematisch was tegenover de Amerikaanse bondgenoot. Toen Henri Moreau de Melen, de meest bekende vrijwilliger voor Korea, de eerste minister Pholien bij zijn afreizen in november 1950 naar de VS vroeg om de Belgische hulp in het zonnetje te plaatsen, achtte Paul Van Zeeland dit niet opportuun[543] . In een brief aan Pholien van 23 november schreef hij: “Le Baron Silvercruys me répond que le moment lui paraît peu heureux pour attirer l’attention du public américain sur la participation future du corps expéditionnaire belge en Corée. Celui-ci ne sera à pied d’oeuvre que vers la fin du mois janvier et en confiant dès aujourd’hui à notre ancien collègue une mission de propagande nous risquerions d’attirer l’attention sur l’intervention tardive de nos forces et provoquer ainsi les réactions opposées à celles que nous souhaitons”[544]. Hoewel België op 25 augustus beslist had om vrijwilligers te sturen, duurde het inderdaad nog vrij lang eer deze troepen Korea bereikten. Na een oproep tot vrijwilligers op 18 september, was op 2 oktober een bataljon gevormd te Leopoldsburg. Zij vertrokken na een korte opleiding op 18 december uit België, om pas op 31 januari 1951 in Korea aan te komen[545].

 

Vanaf de lente van 1951 ging Van Zeeland meer en meer de nadruk gaan leggen op niet-uitbreiding van het Koreaans conflict en op voorafgaande consultatie[546]. Toen de tweede vraag om de 38ste breedtegraad te overschrijden zich stelde in april hield Van Zeeland deze keer voet bij stuk ten aanzien van voorafgaandelijke consultatie alvorens de 38ste breedtegraad over te steken. Het gevaar om door een unilateraal besliste actie van de VS in een wereldconflict meegesleept te worden, werd niet als puur denkbeeldig beschouwd[547]. Uit telegrammen van Obert de Thieusis en Guillaume vernam de minister dat Londen en Parijs een soortgelijk standpunt, met nadruk op voorafgaandelijke consultatie, innamen.

 

Wanneer de situatie in mei 1951 aan het front gestabiliseerd raakte gaf Van Zeeland Silvercruys op 25 mei de opdracht om stappen te ondernemen bij het State Department en er te polsen naar de mogelijkheden voor onderhandelingen en een staakt het vuren[548]. Het antwoord was niet onmiddellijk positief, maar op 4 juni had ook Trygve Lie het ogenblik geschikt genoemd om een einde aan de gevechten in Korea te maken. Het keerpunt kwam er op 10 juli: toen begonnen de eerste onderhandelingen.

 

3.2.2 Consensus, apathie en fanatisme

 

Het Belgisch parlement heeft zich slechts sporadisch met de Korea-crisis bezig-gehouden. Er blijkt een ruime consensus over het Belgische beleid in Korea te bestaan. De houding van de regering in de Koreaanse oorlog en de keuze om de resoluties van de Veiligheidsraad te steunen werd door de drie traditionele politieke families over het algemeen goed ontvangen. Enkel de invloedrijke Gentse BSP senator Henri Rolin stelde zich in het begin gereserveerd op. Hij sneerde naar Van Zeeland: “Il a cru devoir déclarer, au nom de la Belgique, et sans nous avoir consultés, être prêt à répondre sans aucune réserve ni limite aux demandes d’assistance qui lui seraient adressées par les Nations-Unies” [549].

 

Rolin was van mening dat het Verdrag van de Verenigde Naties minister Van Zeeland geen juridische basis verleende om in Korea militaire bijstand te verlenen: “J’ai constaté que la Charte des Nations unies subordonne rigoureusement l’octroi d’une aide militaire soit à la conclusion d’accords spéciaux, soit à une participation, sur un pied d’égalité, aux délibérations du Conseil de Sécurité, du membre qui serait appelé à fournir.” Hij stelde dat België zijn militaire solidariteit geografisch afgebakend had met het Verdrag van Brussel en het Atlantisch pact: La Corée n’est pas, que je sache, dans la zone du pacte de l’Atlantique. La Corée est dans le Pacifique[550]. Het is opmerkelijk te zien dat de kritiek van de senator uiteindelijk aansloot op het standpunt van Paul Van Zeeland, die hij net bekritiseerde.

 

Wat de houding van de pers betreft zijn geen recente studies voor handen. GAHIDE doet wel een uitspraak over de stemming bij de Belgische bevolking. Volgens hem was er een grondig “manque d’intérêt de nos dirigeants et de notre opinion publique pour cette guerre lointaine qui ne nous concerne pas directement”. Het egoïsme primeerde volgens de auteur: “la gravité de la situation en Extrême-Orient ne mobilise pas ou peu les Belges, tant dans notre monde politique que dans l’opinion publique”[551]. De inhoud van het boodschappenmandje interesseerde de Belgische bevolking op dat ogenblik duidelijk meer dan de Koreaanse oorlog, “comme en témoignent le peu de candidats pour la Corée ou la somme de 9.822,20 francs récoltée à travers tout le pays au profit des déshérités de Corée” [552]. Volgens Rik COOLSAET was het de koningskwestie die de hele Koreaanse oorlog voor de politieke elite en voor de publieke opinie op de achtergrond plaatste[553].

De geëngageerde vrijwilligers die zich geroepen voelden om in Korea te gaan vechten, waren een minderheid. Volgens GAHIDE waren zij geenszins representatief voor de algemene opvattingen bij de Belgische bevolking. Een analyse van hun profiel wijst uit dat zij voornamelijk ideologische gedreven jonge mensen waren die mee de communistische vijand wilden terugdrijven[554].

 

 

3.3 brussel denkt regionaal

 

Het regionale, Europees gerichte denken speelde ook in Korea een bepalende rol. Volgens minister Paul Van Zeeland was de Koreaanse oorlog slechts een afleidingsmanoeuvre van Moskou. Een actief mondiaal engagement in Korea zou het Europese continent immers zodanig militair verzwakken, dat het een makkelijk doelwit werd voor een Sovjet-Russische invasie. Deze zorg om de Europese en de eigen veiligheid, die Van Zeeland reeds duidelijk uitte op de ministerraden van 28 juli en 8 augustus 1950, resulteerde in een zwak engagement van België in de Koreaanse oorlog. Van Zeeland leverde in navolging van de resolutie van 27 juni weliswaar steun in VN-context, maar de vraag om een Belgisch bataljon werd uit de weg gegaan. Uiteindelijk leek een vrijwilligerskorps de geknipte oplossing om toch tegemoet te komen aan het verzoek van de Amerikanen, zonder de Belgische veiligheid op het Europese continent in gevaar te brengen.

 

Ferdinand Van Langenhove daarentegen, hoofd van de Belgische delegatie in de Verenigde Naties, hanteerde een meer globale veiligheidsvisie. Hij meende dat een actief militair engagement van België nu net noodzakelijk was. Een mondiale overwinning in de Koreaanse oorlog zou Moskou immers kunnen ontraden van elke nieuwe agressie. Een globaal engagement in Korea was zodoende net een garantie voor de Belgische en Europese veiligheid. Ook in de Chinese kwestie was het Van langenhove die een duidelijk mondiaal geïnspireerd standpunt innam. De sovjet-expansie was een dreiging voor het democratische westen en moest op elk front ingedamd worden. Dit vroeg een engagement van Europa op mondiaal vlak.

 

Ondanks het fanatiek engagement van een beperkt aantal vrijwilligers om in Korea mee te strijden tegen de Noord-Koreaanse troepen om de communistische expansie tegen te gaan, bleef de publieke opinie, als het op concrete stappen aankwam, vrij apatisch. In het parlement bestond een ruime consensus over het Belgische buitenlandse beleid in Korea.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[443] In bijlage vindt u kaart 5 “De Koreaanse oorlog”.

[444] Als algemene inleiding op het Koreaanse conflict werd de lijvige studie van B. CUMINGS geconsulteerd (CUMINGS, B. The origins of the Korean War. 2 dln. Princeton, 1990). Naast een algemeen overzicht van het conflict in twee volumes, biedt het werk ook een overzicht van de gangbare hypothesen omtrent de oorsprong van de Koreaanse oorlog: begon Noord-Korea de oorlog onder impuls van de Sovjet-Unie of lokte Zuid-Korea een conflict uit? (CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 568-621).  Algemene overzichtswerken van de Koreaanse oorlog in het Nederlands werden enkel in onuitgegeven vorm gevonden: GEENS, F. De Koreaanse oorlog (1950-1953). Een burgeroorlog met internationale dimensies. Onuitgegeven licentiaatverhandeling. Katholieke Universiteit Leuven, Departement Oosterse Filologie en Geschiedenis, Leuven, 1991. en DE GREZ, Y. De behandeling van de Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties. De rol van de Statenleden en het United Nations Unified Command. Onuitgegeven licentiaatverhandeling. Katholieke Universiteit  Leuven, Departement Politieke en Sociale wetenschappen, Leuven, 1973.

[445] VAN DER HORST, Geschiedenis van China, 204.

[446] CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 106.

[447] In de nacht van 10 op 11 augustus stelden kolonel C.H. Bonesteel en majoor D. Rusk, in opdracht van het Amerikaanse War department een plan op waarin de verdeling ongeveer langs de 38ste breedtegraad liep. Deze scheidingslijn werd in 1896 reeds door de Japanse generaal Yamagata voorgesteld in een plan om Korea te verdelen tussen Rusland en Japan. Volgens Frank GEENS vreesde de militaire top van de VS namelijk dat de sneller oprukkende Sovjettroepen Korea volledig zouden inpalmen. (uitgebreid onderzocht door GREY, “The Thirty Eight Parallel”, 482-487).

[448] CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 217.

[449] BALDWIN, Without Parallel, 46.

[450] DE GREZ, De Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties, 8-9. Het democratische gehalte van de regering wordt door veel onderzoekers in vraag gesteld. Washington zou in ruime mate de vertegenwoordigers gekozen hebben.

[451] CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 185-268 en 291-350.

[452] Yearbook of the United Nations 1947. “The problem of the independence of Korea”.

[453] Yearbook of the United Nations 1947. “The problem of the independence of Korea”.

[454] DE GREZ, Y. De Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties, 11.

[455] Yearbook of the United Nations 1947. “The problem of the independence of Korea”.

[456] BALDWIN, Without parallel, 111.

[457] BALDWIN, Without parallel, 111.

[458] CHUM-KON, The Korean War, 47. en CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 185.

[459] MACDONALD, Korea. The war before Vietnam, 17.

[460] België erkende Zuid-Korea op 16 augustus 1948.

[461] GEENS, De Koreaanse oorlog, 35.

[462] CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 408 – 438. en GOODRICH, Korea, a study of the United States policy in the United Nations, 95. Het Koreaanse schiereiland lag volledig buiten de Amerikaanse verdedigingszone, deze liep over Japan naar de Filippijnen.

[463] CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 379 – 409.

[464] ECKERT, Korea: Old and New: A history, 344.

[465] Zoals aangegeven is precies deze bewering een omstreden punt binnen de geschiedschrijving over Korea. (meer informatie: CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 568-621).

[466] DE VOS, De Koude vrede, Koude oorlog en Dekolonisatie 1945-1963, 185.

[467] Yearbook of the United Nations 1950, 220 – 310.

[468] GUPTA, How did the Korean war begin, 711.

[469] BALDWIN, Without parallel, 129.

[470] GEENS, De Koreaanse oorlog, 56.

[471] Koreaanse oorlog en de Verenigde Naties juni 1950 - maart 1951, 15.

[472] DE GREZ, De Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties, 26. en VAN BEVEREN, De oorlog in Korea, 20.

[473] CUMINGS, The origins of the Korean War, II, 709-710.

[474] Het betreft resolutie A/C.1/558. MACDONALD, Korea The war before Vietnam, 47-51.

[475] GEENS, De Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties, 76-78.

[476] Meer informatie omtrent de Chinese beweegredenen om tot actie over te gaan: WHITING, A. China crosses the Yalu, the decision to enter the Korean War. Stanford, 1950.

[477] China hoopte met een leger van vrijwilligers onmiddellijke VN-reacties te vermijden.

[478] WHITING, China crosses the Yalu, 58 e.v.

[479] De laatste draft die uiteindelijk moest leiden tot een resolutie was draft S/1894. (Yearbook of the United Nations, 1950, 239).

[480] Ingediend door Cuba, Ecuador, Frankrijk, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Yearbook of the United Nations, 1950, 238-239.

[481] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch buitenlands politiek beleid, 50.

[482] MACDONALD, Korea. The war before Vietnam, 59.

[483] GEENS, De Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties, 84.

[484] Yearbook of the United Nations, 1950, 250-251.

[485] MACDONALD, C. Korea The war before Vietnam, New York, 120.

[486] MACDONALD, C. Korea The war before Vietnam, New York, 124.

[487] GEENS, De Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties, 99.

[488] MACDONALD, Korea. The war before Vietnam, 141.

[489] VAN DER HORST, Geschiedenis van China, 204.

[490] MACDONALD, Korea. The war before Vietnam, 220.

[491] DE VOS, De Koude Vrede, Koude oorlog en Dekolonisatie 1945-1963, 345.

[492] BERQUIN, R. De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch buitenlands politiek beleid. Onuitgegeven licentiaatverhandeling. Rijksuniversiteit Gent, Departement Politieke wetenschappen, Leuven, 1987. en GAHIDE, J. La Belgique et la guerre de Corée (Centrum voor Militaire Geschiedenis Bijdragen XXIV) Brussel, 1991.

[493] Dat blijkt uit de diplomatieke correspondentie (o.m. dossier 12.610).

[494] BERQUIN, R. De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid. 23.

[495] Annuaire Administrative et judiciaire de Belgique, 1946 – 1950.

[496] AMBZ, 12.610, 28 juni 1950, Tokio, Daufresne de la Chevalerie aan Paul Van Zeeland.

[497] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 30.

[498] Parlementaire Handelingen, Kamer, 1950-1951, 29 juni 1950.

[499] AMBZ, 12.610, 29 juni 1950, kopie brief Van Langenhove aan Trygve Lie. en Yearbook of the United Nations, 1950, 220-224. Het betreft resoluties S/1501 en S/1511.

[500] Parlementaire Handelingen, Kamer, 1950-1951, 29 juni 1950.

[501] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 135.

[502] AMBZ, 12.610, 5 juli 1950, New York, Van Langenhove aan Van Zeeland. (zie ook bijlage 1 in BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid.)

[503] Het Unified Command was de officiële benaming van het coördinatieorgaan van de VN-troepen in Korea, onder leiding van de Amerikaanse generaal MacArthur.

[504] AMBZ, 12.610, 14 juli 1950, New York, Trygve Lie aan Van Zeeland.

[505] AMBZ, 12.610, 19 juli 1950, Brussel, Van Zeeland aan Van Langenhove en AMBZ, 12.610, 19 juli 1950, Brussel, Van Zeeland aan Silvercruys.

[506] België steunde Washington in de creatie van de zogenaamde “Pacific Airlift”, snel luchttransport van de VS naar Korea, maar deze bijdrage droeg geen echte militair karakter.De Sabenatoestellen waren namelijk burgervliegtuigen die niet gedekt waren door de verzekering bij militaire activieteien. Naast tal van andere juridische problemen hadden de Sabena-piloten bovendien een contract dat geen militaire activiteit toeliet. (AMBZ, 12.614, 9 augustus 1950, Washington, Silvercruys aan Minister van Defensie Moreau de Melen en AMBZ, 12.614, 2 augustus 1950, Brussel, interne nota aan Minister van Zeeland)

[507] AMBZ, 12.610, 28 juli 1950, Brussel, interne nota. België heeft uiteindelijk slechts luchtvervoer, 400 ton suiker en een infanterie bataljon vrijwilligers geleverd. (Koreaanse oorlog en de Verenigde Naties juni 1950 – maart 1951, 131-134 en Yearbook of the United Nations, 1950, 226.)

[508] Een bataljon is een legereenheid, bestaande uit 500 tot 1000 man, verdeeld over een aantal compagnieën. Concreet werd hier 900 man gevraagd. (CRAHAY, Les Belges en Corée, 19).

[509] AMBZ, 12.610, 10 augustus 1950, Washington, Silvercruys aan Van Zeeland. en AMBZ, 12.611, 9 augustus 1950, Washington, Silvercruys aan Ministerie van Defensie.

[510] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid, 37.

[511] CRAHAY, De Belgen in Korea 1951-1955, 19.

[512] Een jaar later, op 16 juli 1951, toen Leopold III oordeelde dat de nationale verzoening rond de prins verwezenlijkt was, ondertekende hij de akte van troonsafstand. Op 17 juli legde Boudewijn de grondwettelijke eed af als vijfde koning der Belgen.

[513] Op 12 maart 1950 was een volksraadpleging georganiseerd rond de terugkeer van Leopold III. Een meerderheid van de bevolking bleek de vorst opnieuw op de troon te willen. Als vurig verdediger van de komst van Leopold III voelde de CVP zich gesterkt. Zij behaalde de absolute meerderheid in beide Kamers en Duvieusart leidde een homogene CVP-regering (8 juni 1950-11 augustus 1950). Maar het referendum bracht communautaire spanningen aan het licht. In Vlaanderen was de wens om Leopold III terug naar België te halen beduidend sterker dan in Wallonië. Deze gespannen atmosfeer rond Leopold III brachten het land in een ernstige crisis. Uiteindelijk verkoos de koning afstand te doen van de troon, ten voordele van kroonprins Boudewijn. (EYSKENS, “De functie van de eerste minister in de periode 1945-1953”, 536.) 

[514] LUYCKX, Politieke geschiedenis van België, 470 en bijlage 1, “lijst van de regeringen”, 942.

[515] COOLSAET, Buitenlandse Zaken, 143.

[516] GERARD-LIBOIS, La Belgique entre dans la guerre froide et l’Europe, 137.

[517] GERARD-LIBOIS, La Belgique entre dans la guerre froide et l’Europe, 137.

[518] Verslag van de Ministerraad, 28 juli 1950.

[519] Verslag van de Ministerraad van 8 augustus 1950.

[520] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid, 34.

[521] GAHIDE spreekt in die context over een weinig origineel standpunt gebaseerd op prioriteiten die reeds op voorhand vastlagen. Hij ziet deze prioriteiten in het bijdragen aan de internationale vrede en collectieve veiligheid, alsook de doeltreffendheid van de VN. Maar het gebrek aan originaliteit lag evenwel opnieuw in de regionaal gerichte agenda van België.

[522] AMBZ, 12.610, 3 januari 1951, Brussel, Van Zeeland aan Van Langenhove. Eigen onderlijning. Van Zeeland gebruikt hier vreemd genoeg de term ‘globale’, terwijl hij vooral een regionaal standpunt probeert hard te maken. Hij vraagt immers Europa niet uit het oog te verliezen terwijl men in Korea bezig is en stelt hierbij zelf dat beide visies moeilijk te verenigen zijn.

[523] AMBZ, 12.610, 3 januari 1951, Brussel, Van Zeeland aan Van Langenhove.

[524] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid, 54.

[525] AMBZ, 12.610, 5 januari 1951, Brussel, Réponse de M. le Ministre à M. Murphy après la remise de la note verbale du 4 janvier 1951 relative à la situation à Corée. (geciteerd in: BERQUIN, R. 33. maar niet geïnterpreteerd). Eigen onderlijning.

[526] AMBZ, 12.610, 5 juli 1950, New York, Van Langenhove aan Van Zeeland. Eigen onderlijning.

[527] AMBZ, 12.610, 23 juli 1951, New York, Van Langenhove aan Van Zeeland. Eigen onderlijning.

[528] AMBZ, 12.610, 23 juli 1951, New York, Van Langenhove aan Van Zeeland.

[529] AMBZ, 12.610, 23 juli 1951, New York, Van Langenhove aan Van Zeeland.

[530] AMBZ, 12.610, 23 juli 1951, New York, Van Langenhove aan Van Zeeland.

[531] AMBZ, 12.610, 23 juli 1951, New York, Van Langenhove aan Van Zeeland.

[532] HELMREICH, Belgium and Europe. A study in small power diplomacy, 388. Helmreich citeert in die context Spaak die in de NAVO niet alleen een mogelijkheid zag tot samen militair op te treden, maar vooral om samen te werken. Volgens de auteur trad België vanuit dat perspectief op in Korea. Deze visie treden we bij.

[533] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 71.

[534] CRAHAY, Les Belges en Corée, 19.

[535] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 37.

[536] VAN DER WILT, De UN coërcitieve acties en peacekeeping, 133. en DE GREZ, De Koreaanse oorlog in de Verenigde Naties, 156. Antwoord van de Minister van Landsverdediging aan de Ambassade van de Duitse Bondsrepubliek.

[537] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 167, voetnoot 33. en AMBZ, 12.611, 6 juni 1951, Brussel, Nota van Y. Devadder aan de Dir. P.

[538] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 167, voetnoot 33.

[539] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid, 38-39.

[540] CRAHAY, Les Belges en Corée, 19.

[541] AMBZ, 12.610, 9 november 1951, Brussel, Van Zeeland aan Robert Murphy.

[542] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid, 44. Berquin citeert de Chicago Tribune van 10 november 1950: “Belgium has made one of the most substantial economic recoveries of any country engaged in the last general war. But are the Belgians falling over themselves to fulfill their ‘collective’ obligations in the relief of Korea? They are not. The reaction is, ‘Let George do it.’. You know George – the whiskered fellow in the striped pants”.

[543] Henri Moreau de Melen was van 8 juni tot 11 augustus 1950 nog minister van Defensie in de regering Duvieusart. Onder de regering Spaak II (27 november 1948 – 27 juni 1949) was hij ook al Minister van Justitie. Hij had zich reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog als vrijwilliger aangemeld.

[544] AMBZ, 12.610, 23 november 1950, Brussel, Van Zeeland aan Pholien.

[545] CRAHAY, Les Belges en Corée, 13.

[546] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid, 62.

[547] AMBZ, 12.610, 5 april 1951, Brussel, Van Zeeland aan Silvercruys.

[548] BERQUIN, De weerslag van de Korea-crisis op het Belgisch Buitenlands politiek beleid, 63.

[549] Parlementaire Handelingen, Senaat, 4 juli 1950.

[550] Parlementaire Handelingen, Senaat, 4 juli 1950.

[551] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 39.

[552] GAHIDE, La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 135.

[553] COOLSAET, België en zijn buitenlandse politiek, 393.

[554] GAHIDE,  La Belgique et la guerre de Corée 1950-1955, 84.