De economische rol van vrouwen zoals blijkt uit de werken van Cicero. (Annelies Van den Bruele)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk II: Vrouwen uit de hoogste kringen

 

Inleiding

 

         Mensen hebben altijd al een grotere fascinatie gehad voor rijke en hooggeplaatste personen. Bij de Romeinen was dit niet anders. Zowel de wetgeving als de literatuur focusten op de rijke, hogere kringen. Hierdoor ontstaat de neiging om, bij het bestuderen van Romeinse vrouwen, vooral aan dit segment van de bevolking aandacht te schenken.

         In de keizertijd genoten voornamelijk vrouwen uit de keizerlijke familie de meeste belangstelling[97]. Zij werden als rolmodel beschouwd en kregen op diverse vlakken zoals mode en denkwijze, navolging bij hun seksgenoten. Ook tijdens de republiek traden enkele vrouwen op de voorgrond wier kwaliteiten of geslepenheid meermaals bejubeld dan wel aan de kaak gesteld werden. Bovendien werd toen een periode van vrouwenemancipatie ingeleid die steeds meer gesteund werd door de wetgeving. Vrouwen werden als het ware uit hun onmondige staat bevrijd.

         Reeds vrij vroeg in de Romeinse geschiedenis bezaten vrouwen persoonlijke en financiële vrijheden[98], al profiteerden ze er slechts terloops van. Desondanks genoten zij, zeker vanaf de late republiek, heel wat de facto autonomie in hun persoonlijke leven en het beheer van hun bezit en namen ze actief deel aan het publieke leven. Een vermogen gescheiden van dat van hun echtgenoot was vaak voldoende om hun substantiële economische onafhankelijkheid te verzekeren. Echt autonoom was een vrouw pas indien ze haar vader overleefde en aldus sui iuris werd of ze nog tijdens zijn leven als persona sui iuris onder de voogdij van een tutor kwam. In Rome bewezen echtgenotes en vrouwelijke verwanten van diverse politici dat vrouwen uit de upper-class meermaals bij de politiek betrokken waren. Zeggen dat zij het beleid bepaalden[99], zou de waarheid geweld aandoen.

         In zijn brieven, redevoeringen en verhandelingen heeft Cicero heel wat vrouwen ten tonele gevoerd. In dit hoofdstuk komen enkele van zijn vrouwelijke tijdgenotes[100] vanuit de hoogste klasse aan bod voor zover er hierover relevante economische informatie bij Cicero terug te vinden is.

 

 

1. Bezit

 

1.1 Vermogen

 

1.1.1 Eigen vermogen

 

Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen vrouwen met een vermogen en vrouwen met een peculium. De vraag is dan wie een eigen vermogen bezat en wie over een peculium beschikte en wat het verschil tussen beide was. Een laatste belangrijke vraag is wat de inhoud van dat vermogen was.

 

Op het einde van de republiek hadden de wetten die de toegang van vrouwen tot bezit[101] regelden weinig veranderingen ondergaan sedert de uitvaardiging van de XII Tafelen midden de 5e eeuw v.C. Uit de laatrepublikeinse literatuur, meer bepaald de brieven en redevoeringen van Cicero, blijkt echter dat vrouwen uit de upper-class in de praktijk een grote mate van onafhankelijkheid genoten. Let wel: enkel vrouwen sui iuris bezaten effectief een eigen vermogen.

 

We mogen ervan uitgaan dat Terentia’s vader dood was en zij dus als persona sui iuris over een eigen vermogen[102] beschikte. Daar ze sine manu gehuwd was met Marcus Tullius Cicero[103], bleven haar bezittingen tijdens hun huwelijk gescheiden van de eigendommen van haar echtgenoot. Terentia was een zeer welstellende dame wiens bezit zowel uit geld als roerend en onroerend goed bestond.

Waaruit was haar vermogen dan samengesteld? Via haar bruidsschat[104] had ze reeds een aantal slaven in haar huwelijk meegenomen, maar ze was ook zelf eigenares van een slavengroep. Tenminste één van haar slaven bleef ook na zijn vrijlating als libertus bij haar werkzaam. Het was niet abnormaal dat slaven na hun vrijlating als libertus in dienst bleven bij hun voormalige meester of meesteres. Ze werden voortaan vergoed voor hun arbeid maar genoten nog steeds de bescherming van hun voormalige eigenaar. Terentia maakte dan ook herhaaldelijk gebruik van de diensten van deze vrijgelatene, Philotimus[105] genaamd, en deed ondermeer voor het beheer van haar bezittingen een beroep op deze man. Ook haar echtgenoot Cicero maakte van zijn diensten gebruik. Zo liet hij zich tijdens zijn afwezigheden door de vrijgelatene van zijn vrouw op de hoogte houden van het reilen en zeilen op het thuisfront. Philotimus vertegenwoordigde hem ook op openbare verkopen. Welstellende burgers zoals Cicero lieten zich vaak vertegenwoordigen door een slaaf of vrijgelatene bij dergelijke aangelegenheden. Een tweede verder onbekende vrijgelatene[106] van Terentia was belast met het innen van de huurgelden van de insulae uit haar bruidsschat, gelegen op de Aventinus en de Argiletum.  Dankzij een legaat[107] dat een welstellende bankier uit Puteoli haar had nagelaten kon Terentia haar vermogen uitbreiden met 50.000 HS. Vermoedelijk bezat ze nog meer geld, want zij betaalde de reiskosten[108] van haar dochter Tullia toen die haar vader, die terugkeerde uit ballingschap, tegemoet reisde. Het is ook mogelijk dat Terentia iets verkocht heeft om die reiskosten te betalen. Het onroerend goed tenslotte bestond uit een landgoed met heuvel en bosbezit nabij Tusculum[109], openbare gronden[110] en stedelijke huizenblokken[111].

Tijdens zijn ballingschap (58 v.C.-57 v.C.) vreesde Cicero dat niet enkel zijn bezittingen, maar ook het bezit van zijn vrouw bedreigd werd door confiscatie[112], hoewel hun bezittingen wettelijk gescheiden waren. Eén bepaald incident sterkte hem in dit vermoeden. Bij zijn vertrek in 58 v.C. had Terentia haar toevlucht gezocht in de Vestatempel waar haar halfzus Fabia priesteres was. Tegenstanders van Cicero hadden haar daar weggehaald en na een vernederende rit door de stad naar de Tabula Valeria gebracht. Afhankelijk van de functie die men aan de Tabula Valeria toekent, kon dit incident op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Volgens Shackleton Bailey[113] moest Terentia voor de tribunen verschijnen om een beëdigde verklaring af te leggen met betrekking tot haar bezit dat aan Cicero ten goede zou komen. In zeker zin was het dan ook zijn eigendom en bestond de kans dat het geconfisceerd werd, daar confiscatie van zijn persoonlijke bezittingen dreigde. Tyrrell en Purser, en Dixon volgt hen daarin, menen dat het om een bank ging en Terentia erheen gegaan was om geld te lenen. Deze verklaring is echter tegenstrijdig met het feit dat ze uit de Vestatempel gesleurd was: ducta esse. Wij zijn geneigd Shackleton Bailey te volgen aangezien het betreffende fragment deel uitmaakt van een brief waarin Cicero het onheil[114] beschreef dat hem, en zijn echtgenote getroffen had of dreigde te treffen. In elk geval was Terentia het slachtoffer van enige vorm van publieke vernedering, vermoedelijk omwille van de handelingen die ze in naam van haar echtgenoot stelde.

Door een huwelijk werden de status van man en vrouw met elkaar verbonden. Terentia deelde weliswaar niet in de verbanning van haar echtgenoot of in de financiële consequenties daarvan, Cicero’s ondergang zal wel invloed gehad hebben op haar sociale status[115]. Samen met hun kinderen deelde ze in de schande van haar man. Elke toespeling op een vermindering van haar bezittingen was echter ongegrond. Op economisch vlak handelde Terentia volledig zelfstandig. Ze vormde allesbehalve een economische eenheid met haar echtgenoot met als gevolg dat Cicero’s confiscatie haar persoonlijke bezittingen niet of nauwelijks bedreigde. Haar fortuin overleefde het incident.

         De scheiding van hun bezittingen betekende niet dat Terentia en Cicero andere belangen hadden. Terentia zette zich in voor Cicero’s zaak, in die zin dat ze samen met Atticus de confiscatie van zijn bezit en zijn verbanning ongedaan trachtte te maken en zelfs bereid was een deel van haar vermogen te verkopen om zijn financiële nood te lenigen. Ze was het ook eens met Cicero dat indien het ergste gebeurde en Cicero's bezit geconfisceerd werd, haar vermogen beschikbaar zou zijn voor hun kinderen[116]. Cicero zelf zou beroep doen op de financiële steun van zijn broer. Dus zelfs in noodgevallen bleven man en vrouw overeenkomstig de wet, financiëel gescheiden. De moeder-kindrelaties daarentegen overstegen deze bepalingen.

         We zijn er ons van bewust dat dit geen opsomming is van het volledige vermogen van Terentia. Verdere informatie ontbreekt echter.

 

         Publilia, de tweede echtgenote van Cicero verkeerde in een gelijkaardige situatie. Door het overlijden van haar vader was ze persona sui iuris geworden en bezat ze een eigen vermogen[117]. Haar omvangrijke bruidsschat doet vermoeden dat zij een zeer welstellende dame was. Het feit dat ze over een eigen vermogen beschikte geeft aan dat ze sine manu gehuwd was met Cicero.

 

         Pomponia, echtgenote van Cicero’s broer Quintus en zus van Titus Pomponius Atticus[118], behoorde tot een vooraanstaande rijke, equestriale familie[119]. Deze welstellende dame was heel wat rijker dan haar echtgenoot Quintus Tullius Cicero. Cicero vertelt echter niet waaruit haar vermogen precies bestond.

 

         Cicero telde onder zijn vrienden verschillende vrouwen. Eén ervan de bekendste, was Caerellia. Deze knappe en intelligente dame had een bijzondere interesse voor literatuur en filosofie en onderhield een correspondentie met Cicero[120]. De naam Caerellia is geen typisch Latijnse naam en komt in Italië pas voor vanaf de aanwezigheid van deze vrouw. Het vraagt dan ook niet veel verbeelding om aan te nemen dat zij – of haar directe familie – als eerste van haar clan van Asia naar Italië emigreerde en de naam Caerellia als gensnaam aannam. Gezien de carrières van Cicero en zijn broer zich grotendeels in Asia afspeelden is de kans zeer groot dat beide families toen reeds met elkaar bekend of zelfs bevriend waren[121].

         Caerellia was een welstellende dame met een aanzienlijk vermogen[122]. Het feit dat ze eigen bezittingen had wijst er op dat ze persona sui iuris was. Wat was nu de samenstelling van haar bezit? Een deel van haar vermogen bestond uit geld, waarvan ze in binnen- en buitenland leningen verstrekte. Caerellia was tevens eigenares van een aantal gronden en een landgoed in Asia. In de nabije toekomst zou ze ook één achtste van de huizen van Tullius nabij de tempel van Strenia tot haar bezit mogen rekenen. Ze kon dit aan een gunstige prijs van Cicero kopen. Over haar andere bezittingen is, behalve de herkomst van een deel ervan, niets bekend.

 

         Clodia was één van de meest onconventionele vrouwen uit de late republiek. Afkomstig uit een voorname familie[123], stamde ze langs haar vader Appius Claudius Pulcher af van de Appii Claudii en langs moederszijde van de Metelli. Door haar huwelijk in 63 v.C. met Quintus Caecilius Metellus Celer kwam ze terecht in een consulaire familie. Zij vormde de perfecte belichaming van het nieuwe type vrouw[124] dat laatrepublikeinse auteurs in hun werken naar voren brachten: een vrouw van hoge afkomst met een voorname positie die desalniettemin voor zichzelf de vrijheid en het seksuele genot van een dame van plezier opeiste. Clodia was namelijk bekend voor haar literaire en intellectuele kwaliteiten – ze had een hogere opleiding genoten – en voor haar schoonheid. Meer nog was ze berucht om haar immoreel gedrag, zowel tijdens haar huwelijk als tijdens haar weduuwschap: ze was allesbehalve een ontroostbare weduwe. Clodia had talloze minnaars. De twee bekendste zijn Quintus Valerius Catullus en Marcus Caelius Rufus. Kortom, ze rebelleerde tegen de samenleving en was constant op zoek naar avontuur en gevaar.

         Clodia bezat als vrouw sui iuris een eigen vermogen. Het best bekende onderdeel van haar omvangrijke bezittingen[125] waren haar tuinen[126] aan de oevers van de Tiber. Cicero vermeldde hen herhaaldelijk in zijn brieven aan Atticus omdat hij er aan dacht ze aan te kopen en er een tempel voor zijn overleden dochter Tullia te bouwen. Verder bezat ze een huis op de Palatinus[127], een vila te Baiae[128] waar ze exorbitante feesten organiseerde en mogelijk ook een villa te Solonium[129]. Behalve onroerend goed bestond het vermogen van Clodia ook uit onbepaalde hoeveelheden geld en goud[130]. Uit het proces waarin ze haar ex-minaar Marcus Caelius Rufus aankloeg kunnen we afleiden dat Clodia ook eigenares was van een slavengroep[131].

 

1.1.2 Eigen peculium

 

         Personae in potestate patris zoals Tullia bezaten geen eigen vermogen[132]. Alles wat hen toekwam verviel automatisch aan hun paterfamilias: hij bezat als enige binnen de familie eigendomsrecht. Door in 50 v.C. te huwen met Publius Cornelius Dolabella was Tullia weliswaar aan haar derde echtgenoot toe, maar ze stond nog steeds onder het gezag van haar paterfamilias. Daar het om een sine manu-huwelijk[133] ging, was ze niet overgegaan in de potestas van haar echtgenoot of zijn paterfamilias. Bovendien kon Tullia geen vrouw sui iuris zijn daar Cicero nog in leven was en ze geen emancipatio had ondergaan. Om in haar onderhoud te voorzien zal ze zich na haar huwelijk, evenzeer als ervoor, tot haar vader gewend hebben. Door haar een peculium[134] toe te wijzen wou Cicero haar enige financiële onafhankelijkheid geven. Hiertoe zette hij bezit op haar naam vast, vermoedelijk in 49 v.C.: met de opbrengst van een landgoed zou ze in haar noden kunnen voorzien. In 45 v.C. trof Cicero een gelijkaardige schikking voor zijn zoon Marcus: hij droeg de huurgelden[135] van twee huizenblokken uit de bruidsschat van zijn ex-echtgenote Terentia over aan zijn zoon. Behalve de fructus praediorum voorzag Cicero, via Atticus (als tussenpersoon) zijn dochter op regelmatige basis van een geldsom om haar dagelijkse uitgaven te bekostigen. Tullia mag dan zoals zovele andere filiaefamilias de eigenares geweest zijn van een peculium, technisch gezien[136] bleef het eigendom van haar paterfamilas. Het was dus Cicero die het laatste woord had over het peculium.

 

         In de vermogens van vrouwen uit de hoogste kringen kwamen dezelfde elementen regelmatig terug. Zowel Terentia, Caerellia als Clodia bezaten onroerend goed en geld. Ook slaven maakten meer dan eens deel uit van de vermogens van vrouwen. We vinden ze terug in het vermogen van Terentia en in dat van Clodia. Goud was een vierde bestanddeel dat zowel in de vorm van sierstukken en juwelen als in de vorm van betaalmiddel in het vermogen van diverse vrouwen was terug te vinden. Wij hebben het enkel bij Clodia teruggevonden. Wat het peculium van vrouwen in potestate patris betreft, dit vertoonde grote gelijkenissen met het vermogen van vrouwen sui iuris. Tullia’s peculium bestond ook uit onroerend goed en geld. Bovenstaande elementen zijn echter niet de enige mogelijkheden waaruit een vermogen kon samengesteld zijn. Het zijn wel de meest voorkomende vermogensbestanddelen.

 

 

1.2 De bruidsschat

 

In de hoogste kringen speelde de bruidsschat een cruciale rol[137] bij huwelijksonderhandelingen. In die mate zelfs dat het overleg kon afspringen omwille van een ontoereikende dos. Nochtans werd ook een huwelijk zonder dos als iustium matrimonium erkend indien de voorwaarden[138] vervuld waren. De vaderlijke plicht om een bruidsschat mee te geven werd versterkt door de sociale verwachtingen en wetgeving. Vaders en moeders gebruikten deze instelling met juridische, sociale en economische dimensies om bezit en status naar hun dochter(s) over te dragen. Een omvangrijke bruidsschat gaf een dochter en haar afstammelingen een substantieel deel van haar vaders patrimonium. De vragen die we ons hier stellen zijn de volgende. Was de vader de enige die een bruidsschat gaf of kon iemand anders dat ook en zo ja wie? Wat beschouwde men als een aanvaardbare bruidsschat en waaruit bestond een bruidsschat?

 

De meeste gegevens laat Cicero ons na over de dos van zijn eerste echtgenote Terentia. Zoals haar afkomst[139] voorschreef, bracht ze bij haar huwelijk[140] een omvangrijke bruidsschat mee. De exacte samenstelling[141] is ons niet bekend. Wel staat vast dat de dos zowel geld als roerend en onroerend goed bevatte. De waarde van het geldelijke deel op zich bedroeg 400.000 HS. Verder bestond de bruidsschat voor een groot deel uit vastgoed, zijnde: tenminste twee insulae, één op de Aventinus en één op de Argiletum[142], en een landgoed met bos en bergweiden te Antium. Het onroerend goed behelsde ondermeer slaven.

         Bij het huwelijk werd de bruidsschat wettelijk volledig eigendom[143] van de echtgenoot. Ook bij een sine manu huwelijk[144] zoals dat van Terentia en Cicero, waar het bezit van beide partners gescheiden bleef. Tot het einde van de republiek besliste hij vrij over het lot van de bruidsschat. Zo overwoog Cicero, toen zijn bezit met confiscatie bedreigd werd bij zijn ballingschap in 58 v.C., zijn slaven[145], en dus ook deze uit de dos van zijn vrouw inter amicos, vrij te laten. Daar ze niet meer tot zijn bezit behoorden, werden ze niet opgenomen in de inventarislijst en kon hij hen van confiscatie vrijwaren. Deze manumissio-vorm[146] liet Cicero toe bij zijn terugkeer de slaven, bijgehouden door zijn vrienden, opnieuw in zijn bezit te krijgen. Cicero maakte echter onderscheid tussen zijn slaven en die van Terentia. Indien ze haar wettelijke eigendom waren, was het volstrekt onmogelijk dat hij over hun lot zou beslissen. Deze tegenstrijdigheid toont aan dat Terentia in zeker mate beslissingsrecht[147] had over haar dos en dus over de slaven, ondanks de manumissio door Cicero. Betekende dit dan dat een vrouw “haar” dos kon verliezen indien het bezit van haar echtgenoot geconfisceerd[148] werd? Een eenduidig antwoord op deze netelige vraag is er niet. Cicero die een aangeboren tobber was, beschouwde het als een mogelijkheid maar hoopte de bruidsschat te kunnen redden. Gezien er geen notitie van compensatie was voor de eventuele confiscatie van de dos, die toch een enorm bedrag vertegenwoordigde, lijkt het ons dat deze niet geconfisceerd werd. Dit zou opnieuw een indicatie kunnen zijn voor de de facto controle van Terentia over haar bruidsschat.

         Ook de inkomsten[149] van de bruidsschat kwamen toe aan Cicero. In combinatie met de dos betekende dit een aanzienlijke verrijking van zijn patrimonium. Het verhuren van beide insulae leverde jaarlijks zo’n 80.000 à 100.000 HS op of zo’n 2,6 tot 3,3 miljard voor de duur[150] van hun huwelijk. Ook het geldelijk deel bracht een aanzienlijk bedrag op. Cicero die als homo novus[151] een senatoriële carrière ambieerde, wist zich door deze dos dan ook verzekerd van een fianciële ruggesteun en de politieke steun van één van de belangrijke politieke families.

         Als vrouw sui iuris hield Terentia’s bijdrage[152] aan het echtelijke huishouden normaal gezien op bij de laatste betaling van haar dos. Toch beschouwden zijzelf en Cicero het als vanzelfsprekend dat indien nodig zij de verantwoordelijkheid zou opnemen voor de financiering[153] van de toekomst van hun kinderen. Onder het beheer van Cicero wordt de dos gedeeltelijk aangewend voor de opvoeding[154] van hun kroost. Nergens wordt bewezen dat het overblijvende deel van de bruidsschat de onera matrimonii bekostigde. Bij tijden nam men té vanzelfsprekend aan dat dit het oorspronkelijke doel en de primaire functie van de dos was. Toen reeds, en nu nog, heerste er discussie[155] over deze functie van de dos.

         Niet alle huwelijken zijn voorbestemd om stand te houden. Toen na 30 jaar alle harmonie verdwenen was, maakte een mogelijk bilaterale, echtscheiding[156] in 46 v.C. een einde aan het huwelijk van Terentia en Cicero. Hoewel er reeds twee jaar strubbelingen waren en Cicero uiteenlopende beschuldigingen uitte aan het adres van zijn vrouw, raakte de echte reden voor hun scheiding nooit bekend. Zelfs niet aan hun vrienden. Verwonderlijk, zeker omdat Cicero zich er niet van weerhield de echtelijke misstappen van zijn opponenten breed uit te smeren in zijn redevoeringen. Zijn eigen echtscheiding werd dan ook meermaals publiekelijk aangevallen. Eén element keerde regelmatig terug in zijn brieven, namelijk het financiële bedrog van Terentia.

Bij de echtscheiding was Cicero verplicht de bruidsschat of diens monetaire waarde terug te geven aan Terentia. Hij verkoos het laatste, wat hem toeliet de terugbetaling[157] over drie jaarlijkse termijnen te spreiden. Dit verliep echter niet zo vlot. Reeds bij de eerste storting in 45 v.C. zou hij met een geldtekort[158] gekampt hebben. Mogelijk gaf dit mee aanleiding tot zijn snelle hertrouwen en hoopte Cicero de dos van zijn tweede echtgenote Publilia te gebruiken om Terentia terug te betalen. Hun huwelijk duurde slechts enkele maanden zodat hij dit plan moest laten varen. In 44 v.C. herhaalde het probleem zich hoewel Cicero geld verwachtte van zijn schuldenaars waaronder zijn ex-schoonzoon Publius Cornelius Dolabella die de dos van zijn dochter Tullia moest terugbetalen. Waarschijnlijk was de bruidsschat bij zijn dood in 43 v.C. nog steeds niet volledig terugbetaald.

         Het stroeve verloop van het terugbetalen van de dos zou tevens veroorzaakt zijn door onenigheid over de retentio propter liberos[159]. Vermoedelijk was al een en ander vastgelegd in de pacta dotalia van 79 v.C. maar had men enige manoeuvreerruimte voorzien. Onderhandelingen tussen Atticus, die ook het terugbetalen[160] van de bruidsschat geregeld had, en Terentia of haar agenten hadden tot gevolg dat Terentia na enige tegenstand, bereid was meer bij te dragen voor het onderhoud van haar zoon Marcus dan in de pacta[161] was overeengekomen. De rest van haar bruidsschat heeft ze mogelijk gebruikt om een nieuw huwelijk[162] aan te gaan. Daar Terentia niet meer van de jongste was, zal dit niet zo eenvoudig geweest zijn. Een aanzienlijke bruidsschat kon een handig hulpmiddel zijn. Terentia zal haar oude dos met nieuwe middelen moeten aangevuld hebben om opnieuw een, financieel, aantrekkelijke bruid te worden.

Cicero was nu in staat zonder problemen de toelage[163] voor het toekomstige verblijf van zijn zoon in Athene te betalen. De inkomsten van de insulae op de Aventinus en de Argiletum, die als retentio zijn eigendom bleven, voldeden ruimschoots aan diens behoeften – niet alleen gedurende zijn opleiding te Athene – en lieten hem toe als gentleman te leven. Nu en dan stopte Cicero hem wat extra geld[164] toe voor speciale uitgaven. Ook indien het huwelijk van zijn ouders had standgehouden, zouden de inkomsten van de insulae voor de opleiding van Marcus gediend hebben. De retentio bewees dat beide ouders bijdroegen tot het onderhoud van hun zoon, hoewel Cicero de eer opstreek.

         De hele situatie werd nog moeilijker[165] toen Cicero in 47 v.C. de nieuwe bepalingen van Terentia’s testament te weten kwam. Zijn woede en frustratie waren zo groot dat hij de hulp inriep van Atticus in de hoop dat deze Terentia nog op andere gedachten kon brengen. In 45 v.C. trachtte hij zelf in een nieuw testament de rechten van zijn kinderen en kleinzoon Lentulus te beschermen. Zijn pogingen om hen ook te verzekeren van een passend deel van het patrimonium van hun moeder zette hij verder.

         De hele kwestie van de bruidsschat van Terentia toont het voordeel aan van het afsluiten van voorhuwelijkse pacta dotalia. In geval van onenigheid, bijvoorbeeld bij een echtscheiding, kon men hierop terugvallen. We krijgen tevens een duidelijk voorbeeld van de pragmatische ingesteldheid van de Romeinen. Er werd duidelijk belang gehecht aan het voorzien van een gepast inkomen voor een jonge edele. Men verwachtte niet dat de vader hier alleen voor zou instaan. Ook een moeder werd geacht haar bijdrage te leveren, en dit veelal in de vorm van een deel van haar bruidsschat.

 

         Ook Cicero’s tweede echtgenote Publilia bracht bij hun huwelijk in december 46 v.C. een aanzienlijke bruidschat mee. Doordat het huwelijk[166] snel volgde op de scheiding van Cicero en zijn eerste echtgenote Terentia en tussen beide huwelijkspartners een groot leeftijdsverschil bestond, Cicero was 60 jaar en Publilia slechts 15 jaar, rees het vermoeden dat de bedoelingen van Cicero niet zo edelmoedig waren. Volgens Terentia was Cicero enkel en alleen voor de jeugdige charmes[167] van Publilia gevallen. In haar ogen was dit een schandelijk motief voor een echtverbintenis. Bovendien was hij haar voogd. Hoewel in dergelijke situaties sprake kon zijn van een belangenconflict werden deze verbintenissen nochtans algemeen aanvaard. Noch het leeftijdsverschil noch het feit dat Cicero de voogd was van zijn echtgenote vormden een hindernis voor hun huwelijk. Het laatste maakte zelfs dat Cicero zijn echtgenote reeds voor hun echtverbintenis goed zal gekend hebben en dus wist waar hij aan begon. Tiro, een vrijgelatene en vertrouweling van Cicero, beweerde dat in werkelijkheid Publilia’s rijkdom en bruidsschat[168] zijn meester hadden aangetrokken. Mogelijk hoopte hij langs deze weg de bruidsschat van zijn echtgenote Terentia terug te betalen en misschien zelfs enige schulden af te lossen. Zijn krediet- en geloofwaardigheid zouden hierdoor hersteld zijn, wat hem zou toelaten nieuwe contacten[169] te leggen. Met een bruidsschat die minimum 1.000.000 tot 1.200.000 HS bedroeg, afgaande op de derde dotale betaling[170], behoorde dit zeker tot de mogelijkheden.

         Het huwelijk heeft niet lang stand gehouden. Na enkele maanden was in juli 45 v.C. de echtscheiding[171] een feit. De ware reden van de breuk blijft onbekend. Sommigen zien de onverenigbaarheid van hun karakter als oorzaak, anderen meenden dat Publilia niet de gepaste droefheid betoonde bij het overlijden van Tullia en zo het huwelijk op de klippen deed lopen. Na hun scheiding hoopte Publilia op een verzoening[172] en zelfs een tweede huwelijk met Cicero. Ze riep zelfs de hulp in van Caerellia, een goede kennis van Cicero. Het mocht echter niet baten, Cicero wou van geen verzoening weten.

         Hun uiteengaan dwong Cicero de bruidsschat[173] terug te betalen. Hij zag een bron van inkomsten verloren gaan en diende noodgedwongen een kruis te maken over de plannen die hij had met het geld van Publilia’s dos. Normaal gezien verliep het terugbetalen van de dos volgens hetzelfde proces als het betalen ervan, namelijk in drie termijnen. Cicero zou in staat geweest zijn het totale bedrag[174] ineens terug te storten maar het blijft de vraag of hij dit ook effectief gedaan heeft. Net als bij zijn eerste scheiding deed Cicero beroep op zijn vriend Atticus om de dos aan Publilia terug te betalen. Het is weinig waarschijnlijk dat de volledige bruidsschat terugbetaald[175] was voor het overlijden van Cicero in november 43 v.C.

         Het is duidelijk dat Cicero’s tweede huwelijk niet gekenmerkt was door affectie. Publilia was voor Cicero niet veel meer dan een manier om zijn financiën aan te zuiveren. Dit blijkt ondermeer uit de wijze waarop hij met zijn nieuwe schoonfamilie omging, bot en zelfs bijna respectloos, en hij zich vastklampte aan het verleden[176]. Na het overlijden van zijn dochter Tullia, was het eren van haar nagedachtenis het enige wat hem bezighield. Het ging zelfs zover dat hij tuinen[177] of gronden wou aankopen om er een schrijn voor zijn overleden dochter op te richten.

 

         Het overgrote deel van de huwelijken uit de upper-class waren gearrangeerde huwelijken. De meeste daarvan kwamen tot stand door toedoen van de paterfamilias. Bij zijn overlijden ging deze verantwoordelijkheid, samen met alle ander taken en verantwoordelijkheden, over op de oudste zoon. Dit was ondermeer zo bij Pomponia en Quintus Tullius Cicero. Hun huwelijk[178] werd rond 70 v.C. voltrokken en was na de nodige onderhandelingen tot stand gebracht door hun broers, respectievelijk Titus Pomponius Atticus en Cicero, die langs deze weg hun vriendschapsbanden verstevigden. Zoals zovele Romeinse mannen stond Quintus Tullius Cicero aan het begin van zijn politieke carrière[179] toen hij huwde. Meestal was de echtgenoot de oudste partner[180]. In dit huwelijk was het omgekeerde het geval. Dit doet vermoeden dat Pomponia voordien minstens éénmaal gehuwd was en reeds één echtgenoot had verloren door overlijden of echtscheiding.

         Het ideale Romeinse huwelijk werd gekenmerkt door een harmonieus samenleven[181] van man en vrouw. Het feit dat de meeste huwelijken geregeld werden, sloot niet uit dat die harmonie soms uitgroeide tot liefde. Tussen Pomponia en haar echtgenoot heeft echter nooit enige eensgezindheid, laat staan liefde, bestaan. Hun samenzijn werd gekenmerkt door spanningen, verdeeldheid en wederzijdse beschuldigingen. Hun geruzie leidde zelfs tot vijandelijkheden tussen Quintus Tullius Cicero en zijn schoonbroer Atticus en verzuurde Pomponia’s relatie met haar schoonzus Terentia en de relatie tussen de twee Cicerones. Atticus en Cicero hadden dan ook hun handen vol met het inpraten op het ruziënde koppel. Beiden deden er alles aan om een verzoening tot stand te brengen. Ondanks herhaaldelijke pogingen is het nooit verder gekomen dat een tijdelijke verzoening[182].

         In 50 v.C. staken de eerste geruchten[183] over een nakende scheiding de kop op. Toch werd de echtscheiding nog lang uitgesteld[184]. Pas na meer dan twintig jaar stormachtig huwelijk kwam het in 45 v.C., ondanks druk van Cicero, toch tot een scheiding. De verschillen tussen de echtelieden bleken te groot en hun karakters onverenigbaar om nog tot een verzoening te kunnen komen. Ook het feit dat ze een zoon hadden veranderde niets aan de zaak. De vraag rijst hoe hun huwelijk zo lang heeft kunnen standhouden[185] ondanks de permanente strubbelingen. Een deel van het antwoord ligt in het feit dat het echtpaar door de politieke carrière van Quintus Tullius Cicero, grotendeels gescheiden leefde tussen 61 v.C. en 48 v.C. Heeft dit de vervreemding versneld of juist afgeremd, we weten het niet. Wel is zeker dat Cicero en Atticus alles gedaan hebben om het huwelijk van hun bloedverwanten te redden. Een huwelijk dat een kwart eeuw geduurd had, kon niet zomaar opzijgeschoven en vergeten worden. Ze beschouwden het dan ook als hun plicht de eenheid van hun familiegroep te bewaren.

         Dat het terugbetalen van een bruidsschat niet altijd vlot verliep, blijkt ook uit de problemen[186] die Quintus Tullius Cicero had om zijn ex-echtgenote terug te betalen. In 44 v.C. moest hij geld lenen van ene Egnatius omdat hijzelf over onvoldoende kapitaal beschikte om de dos van Pomponia terug te storten. Nergens blijkt op welke manier hij dit gedaan heeft. We kunnen wel vermoeden dat Quintus Tullius Cicero volgens de standaardprocedure van drie aflossingstermijnen gehandeld heeft maar zeker weten we het niet. Hieruit leiden we af dat ook Pomponia een bruidsschat had meegebracht maar de omvang en inhoud blijven onbekend.

         De spijtige conclusie is dat dit georganiseerde huwelijk[187] aan geen van beide partners voldoening heeft geschonken ondanks de inspanningen die Cicero en Atticus leverden om verzoening en eensgezindheid te creëren. We willen er wel op wijzen dat de onenigheden tussen Pomponia en Quintus Tullius Cicero in zekere mate gerelativeerd[188] moeten worden. De discontinuïteit van het bewijsmateriaal verhindert dat we een eenduidig beeld krijgen al is de kans zeer groot dat meer bewijsmateriaal dezelfde, of zelfs nog meer, onenigheden zou doen opduiken.

 

         Wanneer Caerellia in de brieven van Cicero ter sprake kwam, was ze reeds weduwe of gescheiden vrouw[189]. Ze is dus in elk geval getrouwd geweest. Of ze bij haar huwelijk een bruidsschat meegebracht had, is niet bekend.

 

         In 63 v.C. huwde Clodia met Quintus Caecilius Metellus Celer[190]. Gezien haar hoge afkomst en het belang dat men, zeker in de hoogste kringen, hechtte aan het geven van een voldoende grote bruidsschat, zal Clodia bij haar huwelijk een bruidsschat meegebracht hebben. De inhoud en omvang van de bruidsschat blijven onbekend; Clodia’ vader heeft haar huwelijk niet mogen meemaken. De man was reeds in 76 v.C. overleden. Door zijn dood veroordeelde hij zijn familie bijna tot de armoede. Hij liet enkel een kleine erfenis na, te verdelen onder zijn zes kinderen. Het zal voor Clodia dan ook niet eenvoudig geweest zijn louter op basis van haar erfdeel een bruidsschat bijeen te brengen die haar een goede partij zou garanderen.

 

Hoewel Tullia, Cicero’s dochter, haar drieëndertigste verjaardag niet haalde, was ze driemaal gehuwd[191]. Zo uitzonderlijk was dit niet wanneer we in gedachten houden dat het leeftijdsverschil tussen man en vrouw makkelijk opliep tot tien jaar of meer. De kans was reëel dat een vrouw haar echtgenoot zou overleven[192] en zich opnieuw op de huwelijksmarkt wou begeven. Ook echtscheiding maakte van vrouwen andermaal potentiële huwelijkskandidates. Cicero was dus niet alleen vertrouwd met het ontvangen en terugbetalen[193] van een dos, hij had tevens tot driemaal toe een bruidsschat betaald en teruggevorderd.

         Vandaag de dag dient men in België, mits enige uitzonderingen, volwassen te zijn om een rechtsgeldig huwelijk[194] te sluiten. In de late republiek en de vroege keizertijd was de minimumleeftijd gelijkgesteld met het begin van de pubertijd: veertien jaar. Meisjes waren echter op twaalfjarige leeftijd huwbaar. Bijgevolg was het mogelijk dat ze nog voor ze de puberteit bereikt hadden een huwelijk aangingen. Literaire bronnen geven verscheidene voorbeelden van meisjes uit de elite die op jonge leeftijd huwden. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat een dochter op die leeftijd een vooraanstaande rol zou spelen in huwelijksonderhandelingen met een man die makkelijk tien jaar ouder was dan zijzelf. In dergelijke omstandigheden lag de beslissing bij de vader.

         Bij haar eerste huwelijk[195] was Tullia relatief volwassen. Na een vier jaar durende verloving huwde ze op zestienjarige leeftijd met de twintig jaar oudere Gaius Calpurnius Piso Frugi, een rijzende ster in de politiek. Zijn overlijden maakte in 57 v.C. voortijdig een einde aan hun huwelijk. De upper-class beschouwde het niet als normatief om jonge vrouwen aan te moedigen weduwe te blijven. In april 56 v.C. was Tullia reeds een tweede maal verloofd[196]. Deze maal met de rijke patriciër Publius Furius Crassipes. Het huwelijk volgde kort na de verloving. Ten laatste in 51 v.C.[197] gingen ze uit elkaar.

         Beide verbintenissen[198] stemden Cicero zeer tevreden. Toch vermeldde hij nergens in zijn brieven iets over de voorafgaande onderhandelingen. Cicero’s manier van leven doet vermoeden dat hij zijn dochter in beide gevallen van een grote bruidsschat[199] voorzag. Bij haar tweede huwelijk had hij problemen met het betalen van de dos. Verdere details ontbreken. Zijn stilzwijgen hieromtrent is mogelijk een bewijs van de discretie waarmee huwelijksonderhandelingen gepaard gingen tot men zekerheid had over de toekomstige verbintenis. Vermoedelijk werd, zowel na het overlijden van Tullia’s eerste echtgenoot als na de scheiding van haar tweede man, haar bruidsschat volledig terugbezorgd aan haar vader. Daar niets wijst op de geboorte van kinderen uit een van beide huwelijken of Tullia als oorzaak van de scheiding, zal er geen sprake geweest zijn van retentiones[200].

         De zoektocht naar een derde echtgenoot verliep heel wat moeizamer. Ondanks haar goede reputatie en de voorspoedige carrière van haar vader – Cicero was proconsul in Cilicië in 51 v.C. – bleef het aantal kandidaat echtgenoten[201] voor Tullia beperkt. Cicero besefte dit zelf maar al te goed. De onzekere politieke situatie, Tullia’s leeftijd en haar onvruchtbaarheid zullen een aantal mannen afgeschrikt hebben. Anderen haakten af omdat de bruidsschat beneden hun waardigheid of juist te hoog gegrepen was of omdat ze schulden hadden en dus niet voldeden aan de financiële eisen van Cicero. Tenslotte dienden de kandidaten bij Tullia in de smaak te vallen. Cicero hield namelijk rekening met de wensen van zijn dochter. Dit was zeer normaal, in het bijzonder omdat het haar derde echtgenoot betrof.

         Tijdens zijn afwezigheid werd Cicero ondermeer door Atticus[202] bijgestaan bij het regelen van Tullia’s derde huwelijk: zijn topprioriteit. Ook andere vrienden[203] stelden belang in de zaak. Servilia[204] schoof Servius Sulpicius Rufus naar voren. Cicero’s voorkeur ging uit naar de onbekende kandidaat van Pontidia[205] en bracht Terentia hiervan op de hoogte.

         Bij haar eerste huwelijk had een jong meisje weinig of niets te zeggen. Haar goedkeuring was slechts een formaliteit. Een vrouw die later in haar leven hertrouwde, had doorgaans meer invloed[206] op de beslissing over haar toekomstige partner, zelfs in de onwaarschijnlijke situatie dat haar vader nog in leven was. Bovendien namen oudere dochters en zonen, in de praktijk vaak zelf het initiatief in hun huwelijksaangelegenheden. Tullia is waarschijnlijk het meest gekende voorbeeld. Cicero die in zijn functie van consul geruime tijd in het buitenland vertoefde, liet de hele zaak over aan Tullia en haar moeder. Hij vertrouwde erop dat ze, indien ze iemand vonden die in aanmerking kwam, deden wat zijzelf raadzaam achtten[207]. Intussen zette hij zijn eigen onderzoek van op afstand verder. Uiteindelijk kwam de jonge veelbelovende patriciër Tiberius Claudius Nero[208] persoonlijk bij Cicero in Cilicië onderhandelen over een huwelijk met Tullia. Cicero stemde in en zond onmiddellijk boodschappers naar zijn dochter en echtgenote met de mededeling dat Tiberius Claudius Nero zijn steun had, maar hij was te laat. Tullia en Terentia hadden hun eigen desastreuze keuze[209] gemaakt. Het verlovingsfeest was gevierd: Tullia zou huwen met de beruchte Publius Cornelius Dolabella. Hoewel Cicero zijn bedenkingen[210] had en hij, bewust of onbewust, vergat dat Tiberius Claudius Nero op alle vlakken de meerdere was van Publius Cornelius Dolabella, legde hij zich neer bij de keuze van zijn dochter. Hij maakte dus geen gebruik van zijn patriapotestas om het huwelijk te herroepen en vermeed aldus een sociaal schandaal.

         Tullia’s derde huwelijk[211] in 50 v.C. schetst een duidelijk beeld van de inspanningen en zorgen van een vader om zijn dochter van een dos te voorzien. Wie in afwezigheid van Cicero met Publius Cornelius Dolabella of zijn vertegenwoordigers over de bruidsschat onderhandelde is niet bekend, maar zodra beide partijen een overeenkomst bereikt hadden, werd het de wettelijke verantwoordelijkheid van Cicero. Men had bepaald dat de bruidsschat in drie jaarlijkse termijnen[212] betaald zou worden, volgens de zogenaamde standaardprocedure, te beginnen op 1 juli 49 v.C., een jaar na het huwelijk. Nog voor de eerste betaling verliet Cicero met zijn broer Quintus Tullius Cicero en hun zonen Rome om Pompeius te vergezellen, maar niet zonder maatregelen[213] getroffen te hebben voor de betaling van de dos.

         De dotale betalingen bleven voor Cicero een bron van permanente bezorgdheid. In 48 v.C. vroeg hij zich wanhopig af waar hij het geld voor de tweede betaling[214] zou halen. Bovendien was zijn rentmeester plots verdwenen zodat Cicero in onwetendheid verkeerde over zijn financiële situatie. Hij was zich wel bewust van enige onnauwkeurigheden waarvan hij Terentia verdacht. Een onverwachte erfenis verzekerde tijdelijk Cicero’s krediet. Onderzoek door Atticus bracht nieuwe redenen tot ongerustheid aan het licht: van het bedrag dat Cicero gereserveerd had voor de tweede en derde betaling was 60.000 HS verdwenen. Vermoedelijk was Terentia opnieuw de eerste verdachte. Toch deed Cicero een beroep op haar[215] om aan geld te komen voor de tweede dotale betaling. Ze liet echter weten dat ze er niet in geslaagd was het aangeduide bezit te verkopen. De opeenstapeling van problemen deed Cicero twijfelen of het niet wijselijker was de scheidingsprocedure[216] te starten in plaats van het tweede deel van de bruidsschat te betalen. Hij liet de beslissing aan Tullia en Atticus. Aangezien Cicero toch betaald heeft, zullen zij beslist hebben het huwelijk verder te zetten.

         Naarmate de einddatum voor de laatste dotale betaling naderde, twijfelde Cicero opnieuw of hij al dan niet zou betalen[217] en de echtscheidingsprocedure voor zijn dochter zou starten. Hij betreurde dat hij in 48 v.C. niet ingegrepen had om op basis van gegronde redenen een einde maken aan het huwelijk van zijn dochter, en aldus het reeds betaalde deel van de bruidsschat volledig te recupereren. Publius Cornelius Dolabella was namelijk  een allesbehalve voorbeeldige echtgenoot met tal van zwakheden en een slecht karakter[218]. De man verwaarloosde zijn echtgenote en had voor een gehuwd man een meer dan gezonde interesse voor het andere geslacht. De minaressen waarmee hij zijn echtgenote bedroog kregen meer aandacht dan zijn vrouw zelf. Na de dood, kort na de geboorte, van Tullia’ eerste kind leefde het koppel zelfs apart.  Cicero beschouwde dit niet alleen als een belediging van zijn dochter maar voelde zich ook in zijn eigen eer gekrenkt. Bovendien voerde Publius Cornelius Dolabella een extreem popularistische politiek[219]; precies het tegendeel van de politieke lijn die Cicero altijd had gevolgd. Als volkstribuun trachtte hij in 47 v.C. tevergeefs een schuldenkwijtschelding[220] en renteverlaging door te drukken. Tenslotte kwam Cicero’s schoonzoon, net op het moment dat Cicero na de nederlaag bij Pharsala hoopte op een verzoening met Caesar, door zijn politieke gezindheid in aanvaring met Caesar. Later verzoende Publius Cornelius Dolabella zich weer met Caesar en behoorde hij opnieuw tot zijn aanhangers. Ook op andere vlakken, bijvoorbeeld zijn carrièreverloop, zou Tullia’s echtgenoot zich misdragen hebben[221]. Tenzij hij nu kon bewijzen[222] dat zijn schoonzoon schuld had aan de echtscheiding betekende ontbinding van het huwelijk vóór de derde dotale betaling dat hij niet alleen het recht verloor op de tweederde van de bruidsschat die reeds overgedragen waren, maar dat Publius Cornelius Dolabella ook de derde dotale betaling kon opeisen volgens de gesloten overeenkomst. Cicero meende dat het daarom misschien beter was te wachten tot zijn schoonzoon zelf het initiatief nam, ook al diende hij in dat geval de derde en laatste dotale betaling uit te voeren. Hier stond wel tegenover dat hij de gehele dos zou terugkrijgen, al kon dit niet gegarandeerd worden. Uiteindelijk kwam Cicero toch met het geld over de brug. De voor de handliggende conclusie is dat het bewijzen van culpa bij echtscheiding van groot belang was voor het bepalen van de teruggave van de dos.

         In 46 v.C. kwam het dan toch tot echtscheiding, zij het op initiatief van Dolabella. De terugbetaling[223] van de bruidsschat gebeurde net zoals de betaling in drie termijnen maar deze volgden elkaar sneller op. Publius Cornelius Dolabella deed de eerste terugbetaling in januari 45 v.C. De tweede en de derde terugbetaling werden verwacht in juli 45 v.C. en januari 44 v.C. maar verliepen niet zo vlot als gepland. De geboorte van Tullia’s tweede zoon Lentulus[224] vereiste een aanpassing[225] van de terugbetalingsvoorwaarden. Bij een echtscheiding was het de echtgenoot toegestaan per kind één zesde van de bruidsschat te houden daar hij zou instaan voor de opvoeding. Door middel van deze retentio propter liberos kon hij tot maximum de helft van de dos in zijn bezit houden. In het geval van Tullia en Dolabella bleef het beperkt tot één zesde daar hun eerste kind overleden was en dus enkel voor de opvoeding van Lentulus betaald moest worden. Cicero gaf Atticus opdracht de nodige schikkingen te treffen en nam zijn kleinzoon op in zijn testament. In zijn brieven gaf Cicero echter nergens aan dat de slaven en bezittingen die hij aan zijn kleinzoon gaf, retentiones waren. Tullia overleed kort na de geboorte van haar zoontje dat zelf niet veel later stierf[226]. Dit veranderde echter niets aan het feit dat de bruidsschat terugbetaald moest worden.

         Hoewel Cicero moeilijkheden vreesde, verliep de scheiding van Tullia en Publius Cornelius Dolabella vreedzaam[227] zonder heil te moeten zoeken in retentiones of een proces. Toch heeft Cicero beroep moeten doen op een rechtbank om het laatste deel van Tullia’s bruidsschat terug te vorderen, wat hem waarschijnlijk niet gelukt is. In zijn ogen was de rechtbank het laatste redmiddel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij bijna één jaar wachtte vooraleer hij deze zaak stop zette. We kunnen dus besluiten dat de bruidsschat vanaf het onderhandelen over de omvang tot en met het terugbetalen een quasi private zaak[228] gebleven was, zoals de meeste Romeinen verlangden.

 

         In de hoogste kringen van de Romeinse samenleving speelde de bruidsschat een belangrijke rol. Zonder bruidsschat was het quasi onmogelijk binnen dezelfde stand een echtgenoot te vinden die aan de gestelde voorwaarden voldeed. Om zeker te zijn dat een dochter niet beneden haar stand moest huwen, voorzag men een omvangrijke bruidsschat. Bij een eerste huwelijk was het veelal de vader die onderhandelde en de bruidsschat betaalde. Indien de vrouw later hertrouwde, na een echtscheiding of het overlijden van haar echtgenoot, was de kans zeer groot dat haar vader niet meer in leven was. In dat geval regelde haar voogd of verwant, die voortaan de rol van paterfamilias vervulde, de huwelijksonderhandelingen en betaalde de bruidsschat. Het huwelijk van Pomponia is hiervan een duidelijk voorbeeld: haar broer, Titus Pomponius Atticus, onderhandelde over haar tweede huwelijk en zal hoogstwaarschijnlijk ook de bruidsschat betaald hebben. De inhoud van een bruidsschat variëerde maar kon zowel geld, onroerend goed als roerend goed bevatten.

 

1.3 De herkomst van het vermogen

 

Niet alle vermogens of peculia kennen dezelfde samenstelling, al zullen velen een aantal overeenkomsten hebben. Ook de herkomst kan variëren. We zullen hier nagaan van wie de vermogens – en peculia – afkomstig waren en wat de relatie was tussen de vrouwen en de persoon van wie ze hun bezit verwierven.

 

1.3.1 De herkommst van het vermogen

 

Het vermogen van Terentia kende een gevariëerde samenstelling. Toch is slechts van één element de herkomst bekend. Een klein deel van haar vermogen, 50.000 HS, was afkomstig van een legaat[229] dat een welstellende bankier uit Puteoli haar in de zomer van 45 v.C. had nagelaten. Cluvius, naar wij veronderstellen de executeur-testamentair van de bankier, had dit legaat net zoals de kosten van de begraafplaats en diens meer, afgetrokken van het erfdeel van een zekere Titus Hordeonius. Dit tot grote voldoening van Cicero die als medeërfgenaam zijn erfdeel, een landgoed, zonder verminderingen ontving. Over het hoe en waarom van het legaat ontbreken alle verdere gegevens. Ook over de relatie tussen Terentia en de man die haar in zijn testament bedacht had kunnen we slechts gissen. Daar zijn identiteit niet bekend is, zou het zowel om een verwant als om een kennis of familievriend kunnen gaan. Maar het zou evengoed iemand kunnen zijn aan wie Terentia in het verleden een dienst bewezen had en die haar hiervoor dankte met een legaat.

         Gezien de omvang van het legaat en het feit dat er nog tenminste twee erfgenamen waren, waaronder haar echtgenoot Cicero, kunnen we veronderstellen dat de bankier tot de prima classis behoorde. Krachtens de lex Voconia[230] was het aan leden van deze censusklasse verboden vrouwen tot hun erfgenaam te benoemen. In de late republiek werd het effect van de wet sterk geminimaliseerd doordat men vrouwen een legaat of fideicommissum naliet. Op voorwaarde dat men zich aan de bepalingen inzake legaten en fideicommissa hield, werden deze wetsomzeilingen door de juristen oogluikend toegelaten. Hierin kunnen we een mogelijke verklaring vinden voor de reden waarom Terentia een legaat had ontvangen en geen erfdeel.

         De herkomst van haar andere bezittingen voor zover ze ons bekend zijn, kan niet achterhaald worden op basis van de informatie die Cicero ons nagelaten heeft.

 

         Een deel van het vermogen van Publilia ging terug op haar vader. Ze had aandeel in de erfenis van haar vader gekregen in de vorm van een fideicommissum. Als dit haar erfdeel was, waarom was Publilia dan niet gewoon tot erfgename benoemd? Het meest voor de hand liggende antwoord is dat ze niet in staat was om te erven[231]. Indien het fideicommissum in verhouding stond met de bruidsschat die ze meebracht bij haar huwelijk, vermoedelijk zo’n 1.200.000 HS, behoorde haar vader duidelijk tot de prima classis. Het spijtige gevolg was dat zijn dochter niet van hem kon erven. Door haar een fideicommissum te geven kon hij de lex Voconia, die dit onrecht voorschreef, omzeilen. Wettelijk waren deze schenkingen niet bindend. Veel hing dus af van de erfgenaam die wel moreel maar niet wettelijk gebonden was om het fideicommissum aan de rechtmatige eigenaar te geven. Het was dus een kwestie van vertrouwen. Problemen of niet, Publilia had haar fideicommissum en dus haar erfdeel gekregen. De andere redenen om deze schenkingsvorm te gebruiken waren naar wij menen hier niet van toepassing.

 

         Gezien de samenstelling van het vermogen van Pomponia niet bekend is, is het niet mogelijk de herkomst ervan te achterhalen.

 

         Bij het vermogen van Caerellia is de herkomst van de verschillende bestanddelen wel te achterhalen. Haar bezittingen in Asia zou ze geërfd hebben[232]. Mogelijk had een investeerder die fortuin hoopte te maken haar dit nagelaten. Een aannemelijkere verklaring is dat ze dit geërfd had van haar voorouders. Caerellia was immers alleen of met haar naaste familie geëmigreerd van Asia naar Italië. Later viel haar een tweede erfenis ten deel. Gaius Vennonius, een goede vriend van Cicero die als negotiator actief was in Cilicië, liet haar een deel van zijn vermogen na[233]. Waaruit het erfdeel van Caerellia en die van haar medeerfgenamen bestond, is niet bekend. Dat een vrouw uit de hoge sociale klasse invloed[234] had, bewees Carellia hier. Ze beriep zich op een passage uit een senatus consultum dat uitgevaardigd was om op te treden bij een specifieke wetsovertreding, om de gouverneur van Asia Publius Servilius Isauricus te overhalen een uitspraak te doen ten gunste van de erfgenamen in de erfeniskwestie van Gaius Vennonius. Normaal gezien zou de gouverneur niet tussenkomen in een dergelijke zaak. Het deel tenslotte dat ze bezat van de huizen van Tullius had Carellia van Cicero gekocht voor 380.000 HS[235].

 

         Clodia had een deel van haar vermogen verworven door erfenis. Na het plotse overlijden van haar echtgenoot Quintus Caecilius Metellus Celer in 59 v.C. bleef een deel van zijn nalatenschap bij haar achter[236]. Voortaan waren het huis op de Palatinus, de tuinen aan de oevers van de Tiber en de villa te Baiae haar eigendom. Daar de waarde van een huis naargelang de oppervlakte en de aanwezige luxe variëerde van enkele honderdduizenden HS tot een paar miljoen HS en de tuinen aan de Tiber ook een aanzienlijk bedrag zullen vertegenwoordigd hebben, heeft Quintus Caecilius Metellus Celer zijn echtgenote als zeer begoede weduwe achtergelaten. Wanneer we hier de rest van zijn vermogen bij optellen kunnen we slechts tot één conclusie komen: Clodia’s echtgenoot bezat een vermogen ter waarde van enkele miljoenen HS en behoorde tot de prima classis. De lex Voconia indachtig was het bijgevolg ontoelaatbaar zijn echtgenote tot erfgename te benoemen. De tuinen, het huis en de villa zullen dus een legatum partitionis geweest zijn en geen erfdeel. De herkomst van het geld en het goud, de slaven en de eventuele villa te Solonium is niet bekend.

 

1.3.2 De herkomst van het peculium

 

         Over de herkomst van het peculium van Tullia kunnen we kort zijn. Aangezien ze sine manu gehuwd was, maar toch een peculium kreeg, was haar paterfamilias nog in leven en ontving ze haar peculium van hem.

 

         Erven was een veel voorkomende manier om een vermogen te verwerven of uit te breiden. Met uitzonderling van Pomponia van wiens vermogen de herkomst onbekend is en Tullia die als filiafamilias niet over een eigen vermogen beschikte, vinden we dit bij alle hier behandelde vrouwen terug. Terentia en Clodia ontvingen een legaat, Publilia verwierf een deel van haar vermogen door middel van een fideicommissum en Caerellia ontving tot tweemaal toe een erfdeel. Een peculium van een persona alieni iruis zoals Tullia had slechts één bron van herkomst, namelijk de paterfamilias.

 

1.4 De nalatenschap

 

Uit de samenstelling en herkomst van het vermogen van vrouwen uit de hoogste klasse is reeds gebleken dat vrouwen erfgenaam konden zijn. Indien ze aan de hen opgelegde testeervoorwaarden[237] voldeden, was het hen tevens toegestaan een testament[238] te maken. Ten tijde van de XII Tafelen was het anders. Vrouwen en kinderen hadden niet de bevoegdheid om een testament op te stellen. Bijgevolg konden ze geen erfgenamen aanduiden. Bij hun intestaat overlijden ging hun “erfenis” naar hun tutor agnatus[239]. Deze zag er dan ook op toe dat het bezit van zijn beschermeling op geen enkele manier beschadigd werd. Het ging immers om zijn toekomstig vermogen. Met de invoering van het testamentum per aes et libram werd het ook voor vrouwen mogelijk een rechtsgeldig testament te maken en erfgenamen aan te duiden. Sui heredes zou een vrouw echter nooit hebben. Het was namelijk uitgesloten dat zij ooit aan het hoofd van een familie zou staan en personen in haar potestas zou hebben. Wie waren dan de erfgenamen en/of legatarii van een vrouw?

In de ogen van een vrouw waren haar kinderen de meest voor de handliggende erfgenamen. Voor een vrouw met een rechtsgeldig testament was het ook mogelijk haar bezit na te laten aan haar kinderen. In tegenstelling tot haar echtgenoot was een moeder niet verplicht haar kinderen expliciet bij naam in haar testament te vermelden om hen tot wettige erfgenamen te benoemen of hen expliciet niet te vermelden, om een rechtsgeldig[240] testament te hebben. Halfweg de eerste eeuw v.C. was men van mening dat ouders moreel verplicht waren zich genereus op te stellen t.o.v. al hun kinderen en dankzij de querela inofficiosi testamenti was het voor zonen en dochters die zich onheus behandeld voelden mogelijk langs gerechtelijke weg de scheve situatie recht te zetten. Op het einde van de republiek beschouwde men het als vanzelfsprekend dat niet alleen vaders maar ook moeders hun kinderen[241] tot erfgenamen benoemden.

 

Cicero vormde hierop geen uitzondering. Hij verwachtte van zijn echtgenote Terentia dat ze in haar testament de gepaste voorzieningen voor hun kinderen zou treffen. Wanneer Terentia hem schreef dat ze van plan was een deel van haar vastgoed te verkopen om zijn financiële nood te lenigen, reageerde hij geagiteerd[242]. Hij smeekte haar van gedachten te veranderen en haar bezit te bewaren voor de toekomst van hun zoon Marcus. Eenmaal volwassen zou hij een politieke en/of militaire carrière uitbouwen en dus startkapitaal nodig hebben. Met de erfenis van zijn moeder zou hij tevens, tijdelijk, in zijn onderhoud kunnen voorzien. Hun dochter Tullia, die als vrouw niet bestemd was voor een publieke carrière maar ook niet uit werken kon gaan daar dit niet paste voor leden uit de hoogste klasse, kwam hier niet ter sprake. Ook na hun echtscheiding[243] een tiental jaren later bleef Cicero van Terentia verwachten dat ze haar beide kinderen in haar testament zou opnemen. Na Tullia’s overlijden in 45 v.C. liet hij zijn ex-vrouw verstaan dat ze haar kleinzoon Lentulus recht zou doen door hem in haar testament op te nemen, net zoals hij in zijn eigen testament gedaan had.

         Het was mogelijk dat men om diverse redenen zijn of haar testament diende te veranderen. In feite was daar zelfs geen reden voor nodig. Het kwam dus voor dat iemand voor hij of zij kwam te overlijden meer dan één testament had opgesteld. Terentia verkeerde in dat geval. In 47 v.C. reageerde Cicero furieus toen hem ter ore kwam dat Terentia haar testament gewijzigd had[244]. De reden van zijn uitbarsting is ons niet bekend. Waarschijnlijk had dit te maken met de slechte financiële situatie waarin hun dochter Tullia zich bevond. Terentia had zich zeer geheimzinnig gedragen over de inhoud van haar testament en de getuigen[245] die bij het opmaken ervan aanwezig waren. Cicero verweet haar zich allesbehalve plichtsbewust te hebben gedragen. Hij vreesde dat het gewijzigde testament de situatie enkel zou verergeren, naar wij vermoeden omdat Tullia niet meer voorkwam in het testament van haar moeder. In de hoop alles nog ten goede te kunnen keren, riep Cicero de hulp in van Atticus. Achteraf bekeken had Cicero zich zorgen om niets gemaakt maar hij kon niet weten dat Terentia hen allen zou overleven en pas op de indrukwekkende leeftijd van 103 jaar[246] zou overlijden.

         Bij een intestaat[247] overlijden werd de hele erfopvolging overhoop gehaald. Kwam een moeder te overlijden zonder een rechtsgeldig testament, dan ging haar bezit in eerste instantie naar haar agnaten. Waren er geen agnaten, dan ging de erfenis volgens het praetorisch edict naar haar cognaten[248], waartoe ook kinderen en kleinkinderen gerekend werden. De laatste in de lijn van intestate erfopvolging was de echtgenoot. Indien Terentia ab intestato overleed, zou haar erfenis in eerste instantie naar haar agnaten gaan. Een moeder kon echter geen agnatische verwantschap doorgeven. Haar broers en neven langs vaderskant waren haar proximi agnati. We weten niet of er nog agnati van Terentia in leven waren. Indien niet ging haar erfenis naar cognaten. Haar zoon Marcus en kleinzoon Lentulus zullen zeker niet haar enige cognaten geweest zijn, maar zij stonden wel het dichtste bij Terentia. De claim van Marcus zou prioritair geweest zijn op die van Lentulus omdat hij als zoon van de overledene cognatus in de eerste graad was en Lentulus als kleinzoon pas in de tweede graad. Terentia had voor zover bekend geen zussen die nog in leven waren en hun erfdeel konden opeisen. Ze had wel nog een halfzus, Fabia, een Vestaalse maagd, maar binnen de groep van cognaten volgde zij pas na Terentia’s eigen kinderen.

         Nergens wordt het testament van Terentia betwist. Ze zal dus voldaan hebben aan de voorwaarden die aan vrouwen werden opgelegd. Het was de bedoeling dat haar erfenis naar één of meerdere verwanten zou gaan. Haar (ex)echtgenoot Cicero had haar meermaals op de correctheid van deze manier van handelen gewezen. De testamentaire geschiedenis van Terentia toont aan dat men de mogelijkheid had het reeds opgestelde testament te wijzigen en het de gewoonte was het testament op te maken in aanwezigheid van getuigen, veelal vrienden.

 

         Publilia maakte niet lang deel uit van Cicero’s leven. Hij vermeldde dan ook nergens wat met haar nalatenschap gebeurde bij haar overlijden. Had ze een testament nagelaten? Wie waren haar testamentaire of ab intestato erfgenamen? Op deze vragen moeten we het antwoord schuldig blijven.

 

         Een welstellende dame zoals Pomponia zal bij haar overlijden een aanzienlijk vermogen nagelaten hebben. Na haar scheiding van Quintus Tullius Cicero verdween ze echter niet alleen uit zijn leven maar ook uit het leven en de brieven van Cicero. Bijgevolg weten we niet wie haar vermogen erfde en of ze een testament gemaakt had.

 

         Over het leven van Caerellia is bijna niets geweten, zelfs haar geboorte- en sterfdatum zijn onbekend. Bijgevolg zijn er ook geen gegevens terug te vinden over haar nalatenschap en eventuele testament.

 

         Ook over de nalatenschap van Clodia ontbreken gegevens. De omvang van haar vermogen indachtig zal ze bij haar overlijden een grote erfenis nagelaten hebben. We weten echter niet op welke manier, via een testament of ab intestato, de erfenis verdeeld werd en wie de erfgenamen waren.

 

         Tullia was niet bij machte een erfenis na te laten. Ze voldeed immers niet aan alle voorwaarden voor testamenti factio. Tullia was weliswaar volwassen en in het bezit van het Romeins burgerrecht, maar het feit dat ze filiafamilias was tot de dag dat ze overleed, maakte het onmogelijk om aan de andere voorwaarden te voldoen. Ze was geen persona sui iuris die capitis deminutio minima had ondergaan en onder de voogdij van een tutor stond.

 

         Hoewel slechts van één van de hier behandelde vrouwen met zekerheid geweten is dat ze een testament had opgesteld, is het toch duidelijk dat het op het einde van de republiek gebruikelijk was voor vrouwen uit de hoogste klasse om een testament te maken.De algemene opinie verwachtte van haar, zoals van de vader, een plichtsbewust en rechtvaardig testament waarin haar kinderen tenminste een prominente rol speelden. Deze visie was niet enkel bepaald door de plaats die een vrouw innam in de lijn van intestate erfopvolging. Men beschouwde dit evenzeer als “the right thing to do”. Indien een zoon of dochter toch van mening was dat hij of zij ten onrechte geen of een te klein erfdeel had gekregen, dan kon hij of zij het testament door middel van querela inofficiosa aanvechten. Het testamentair respect gold ook omgekeerd: volwassen kinderen die een testament opmaakten, dienden de gepaste eerbied jegens hun ouders te betonen want ook zij konden het testament van hun kinderen aanvechten. Het ontbreken van informatie over het al dan niet opstellen van een testament staat niet noodzakelijk gelijk met het ontbreken van een testament. Het is dus zeer goed mogelijk dat behalve Terentia, ook Publilia, Pomponia, Caerellia en Clodia een testament hadden opgesteld.

 

 

2. Bronnen van inkomsten

 

2.1 Economische activiteiten

 

Waren vrouwen uit de hoogste klasse actief op economisch vlak? Zo ja, op welke terreinen situeerde die activiteit zich en in welke mate waren ze actief? Op deze vragen trachten we hier een antwoord te formuleren.

         Vrouwen uit de hoogste klasse namen inderdaad actief deel aan het economisch leven. Velen onder hen lieten zich in met een bepaalde vorm van landbouw. Hun omvangrijke bezittingen bestonden ondermeer uit landbouwgronden, plantages en landgoederen. Een landgoed omvatte behalve één of meerdere boerderijen vaak ook gronden en weiden. De dames stonden, persoonlijk of met de hulp van een beheerder, in voor het beheer. De bewerking verpachtten ze aan anderen.

 

         Terentia telde onder haar bezittingen tenminste één landgoed in de buurt van Tusculum. Op het landgoed[249] bevonden zich een bos en heuvel. De functie van de laatste staat nergens duidelijk omschreven. Het bos kon voor niet veel anders gediend hebben dan voor houtwinning. Overeenkomstig haar status zal Terentia de werkzaamheden in het bos verpacht hebben aan arbeiders. Wat ze met de heuvel en eventuele andere delen van dit landgoed deed weten we niet daar de functie van de heuvel en verdere samenstelling van het landgoed onbekend zijn. Terentia had nog andere bezittingen buiten de stad, bijvoorbeeld publieke gronden[250]. Ook hiervan is de functie ons onbekend. Behalve van onroerend goed buiten de stad was ze tevens eigenares van stedelijk vastgoed[251]. Hieronder verstaan we huizenblokken of vici. Zo’n huizenblok, ook wel huurkazerne genaamd, bestond uit een aantal kleine appartementen die aan soms schandalige prijzen verhuurd werden. Veel comfort was er niet en het lawaai en de last van de buren moest men erbij nemen. Eigenaars die echt van kwade wil waren, keken zelfs niet om naar de toestand van het gebouw zodat hun huurders eerder in een krot dan in een appartement leefden. De bewoners van dergelijke appartementen, voor zover we deze term mogen gebruiken, kwamen uit de lagere sociale klassen en konden zich zelden of nooit meer permitteren dan enkele kamers in een vicus. Van de huurhuizen die Terentia in haar bruidsschat had meegebracht weten we dat ze verhuurd werden. Hieruit leiden we af dat hetzelfde gebeurde met de huurhuizen waarvan ze eigenares was. Elke vorm van inkomsten was welkom, ook voor leden uit de hoogste klasse. Hun levenswijze vroeg om een groot kapitaal en velen onder hen hadden schulden die ze moesten afbetalen.

 

         Onze onwetendheid over de samenstelling van het vermogen van Publilia maakt het ook hier onmogelijk concrete antwoorden te geven. Vele welstellende dames bezaten één of meer fundi en/of landbouwgronden, plantages en bossen die ze verpachtten. Diverse vrouwen waren tevens in het bezit van vastgoed dat ze verhuurden. De kans is groot dat ook Publilia haar inkomsten haalde uit de landbouwsector zoals de meeste dames uit haar sociale klasse en ze eventueel ook actief was in de vastgoedsector. Zeker zijn we hierover echter niet.

 

         Ook over de economische activiteiten van Pomponia verkeren we in het ongewisse. We kunnen enkel vermoeden dat ook zij economisch actief was, al weten we niet op welk gebied dat zou geweest zijn. Een zeer aannemelijke veronderstelling is dat ze inkomsten puurde uit landbouwactiviteiten.

 

         Caerellia had in Asia ondermeer een landgoed en gronden geërfd[252]. Van andere vrouwen is geweten dat ze de gronden en eventueel bijhorende boerderijen aan landbouwers verpachtten. Men zou aannemen dat dit ook bij Caerellia het geval was, maar daar ligt net het probleem. We weten niet of ze deze activiteit voortzette en dus actief was in de landbouw. Vermoedelijk was Caerellia ook actief in de vastgoedsector. Welstellende burgers die huizen of huizenblokken – ook wel huurkazernes genaamd – bezaten in de stad, verhuurden deze aan aan anderen. Zelf gingen ze dan in een huis aan de rand van de stad wonen of in het grootste en mooiste huis dat ze in de stad bezaten. In Rome stonden er tal van dergelijke huurhuizen en –kazernes. Vermoedelijk waren de huizen waarvan Caerellia medeëigernaar was ook verhuurd[253] en verwierf zij aldus ook op deze manier een deel van haar inkomsten.

         We kunnen wel met zekerheid zeggen dat Caerellia actief was als geldschieter. Ze leende al dan niet tegen intrest geld aan wie het nodig had. Eén van haar schuldenaars was Cicero[254]. Regelmatig kampte hij met geldtekort. Caerellia was één van zijn vrienden op wie hij regelmatig beroep deed om geld te lenen. In 45 v.C. nog voor de maand mei leende Cicero geld bij haar. Zowel zijn vriend Atticus als zijn vrijgelatene Tiro keurden dit af omdat de schuldenaar een gehuwde vrouw was terwijl er ontelbare andere bronnen waren waar hij geld kon lenen. Zelf zag Cicero geen graten in het feit dat hij geld leende van een vrouw met wie hij een hechte vriendschappelijke en zakelijke band had. Hij zou het geld wel terugbetalen zodra Meto en Faberius hem terugbetaald hadden. Caerellia was mogelijk ook één van de schuldeisers van de vele Aziatische steden die schulden hadden[255]. Uitzonderlijk was dit niet. Vele steden in binnen – en vooral in buitenland kampten met torenhoge schulden. Daar professionele bankiers vaak zeer hoge intresten vroegen, zochten ze naar andere geldbronnen. Op die manier kwamen de steden terecht bij privépersonen die ook intrest vroegen maar niet zo hoog als de bankiers.

 

         Eén van de weinige – zoniet de enige – economische activiteit die aan Clodia kon worden toegeschreven, was de mogelijke verkoop van haar tuinen aan de oevers van de Tiber. De kandidaat-koper was Cicero. Hij zocht een geschikte plaats om zijn oude dag te slijten. Maar nog belangrijker was zijn zoektocht naar een plaats waar hij een heiligdom voor zijn overleden dochter Tullia kon oprichten. Cicero is hierbij niet over één nacht ijs gegaan. Zijn zoektocht[256] leidde hem om te beginnen langs de tuinen van Drusus, Lamia en Cassius. Vervolgens overwoog hij het bezit van Lucius Aurelius Cotta nabij Ostia en dat van ene Damasippus. Maar geen enkel domein genoot zijn volledige goedkeuring. De tocht ging verder langs de tuinen van Mercus Livius Drusus Claudianus en die van een zekere Silius. Beiden genoten de voorlopige voorkeur van Cicero, met een lichte voorsprong voor de tuinen van Silius. De onderhandelingen sprongen echter af. Het domein van Titus Quinctius Scapula was ideaal maar opnieuw draaide het op niets uit. Uiteindelijk bleven zijn eigen bezit in Tusculum, het domein van Trebonius, Marcus Cusinius en Rebilus en de tuinen van Clodia over. Cicero neigde het meeste naar de tuinen van Clodia[257] hoewel het domein van Scapula zijn absolute voorkeur bleef genieten. Er rees echter twijfel of Clodia wel wou verkopen en haar afwezigheid uit Rome schoof de onderhandelingen op de lange baan. De mogelijkheid bestaat dat Cicero uiteindelijk toch de tuinen van Clodia aangekocht heeft.

 

         Tullia’s peculium bestond ondermeer uit praedii. Dit konden zowel percelen grond, landgoederen als boerderijen zijn. Wat het ook mag geweest zijn, zeker is dat Tullia er libera administratio over had. Kortom zij was verantwoordelijk voor het beheer. De opbrengst diende om in haar dagelijkse behoeften te voorzien. Het is duidelijk dat ook Tullia actief was op landbouwgebied.

 

         De economische activiteiten van vrouwen uit de hoogste klasse situeerden zich overwegend op het terrein van de landbouw. Terentia vormde hierop geen uitzondering. Ze was ook actief in de vastgoedsector met de verhuur van appartementen in huurhuizen. Over de kwaliteiten van Terentia als huisbaas kunnen en zullen we hier geen uitspraak doen. Mogelijk was ook Caerellia actief op landbouwgebied maar zekerhied hierover hebben we niet. Caerellia’s activiteiten situeerden zich eerder op financiëel vlak. Zij leende geld aan privépersonen en steden in binnen- en buitenland. De economische activiteiten van Clodia, voor zover ze ons bekend zijn, situeerden zich enkel in de vastgoedsector.

 

2.2 Schulden

 

Ondanks hun vaak zeer omvangrijke vermogens hadden diverse vrouwen uit de hoogste klasse schulden. Om welke reden gingen ze schulden aan en bij wie?

De oorzaken hiervan konden zeer uiteenlopend zijn. Een eerste mogelijke oorzaak was hun levenswijze. Hoe hoger men op de sociale ladder klom, hoe meer luxe men verlangde. Die luxe kostte natuurlijk geld, veel geld. Het is bekend dat vandaag de dag handelaars en producenten ervan profiteren om luxeproducten, bijvoorbeeld parfum, aan hoge prijzen te verkopen. Bij de Romeinen was het niet anders. Wilde men zich onderscheiden van de lagere sociale klassen door middel van produkten die zij zich niet konden veroorloven, dan moest men daar veel geld voor neertellen. De gewaden van dames uit de hoge klasse bijvoorbeeld waren vervaardigd uit veel fijnere stoffen dan de kledij van de gewone vrouw. Verder hadden zij ook allerhande schoonheidsprodukten en make-up nodig om zich jong en aantrekkelijk te voelen. Een ander teken van rijkdom waren slaven. Hoe meer slaven men bezat, des te rijker was men. Vooral het aantal luxeslaven, wiens taken in feite totaal overbodig waren, bepaalden de rijkdom van de eigenaar of in dit geval eigenares. Bijgevolg ging een aanzienlijk deel van hun vermogen naar de aankoop en het onderhoud van slaven.

         Men was tevens aan zijn stand verplicht regelmatig gasten uit te nodigen. Ook dit greep men aan om zijn rijkdom te etaleren. Door middel van exquise en exotische gerechten, attenties voor de gasten en soms heuse shows trachtte men de anderen te overtreffen. Een ander geldverslindend punt was de inrichting en onderhoud van de huizen en buitenverblijven. Opnieuw springt de drang naar luxe in het oog. Meubels in exotische houtsoorten en vaatwerk en decoratieve elementen uit het buitenland, meer bepaald uit het oosten waren populair bij de rijke Romeinen. Het onderhoud van de grote villa’s en uitgestrekte domeinen vroeg heel wat mankracht en werkuren. Een slecht beheer en goedgelovigheid konden het vermogen aanzienlijk doen slinken. We besluiten de opsomming van de best bekende oorzaken af met de vermelding van de soms zeer prijzige excessen van de elite, zoals drinkgelagen en braspartijen. Natuurlijk zijn er ontelbare andere zaken die iemand in financiële moeilijkheden kunnen brengen.

 

         In de brieven van Cicero vinden we enkele passages terug die erop zouden kunnen wijzen dat Terentia schulden had[258]. Ze zou geld geleend hebben bij de Oppii[259], welstellende bankiers[260] of faeneratores van Velia. Er wordt gezegd dat ze niet in staat was haar schuld terug te betalen toen de Oppii in januari 49 v.C. het geld trachtten te recupereren. Cicero zou Atticus de opdracht gegeven hebben tot een overeenkomst te komen met de schuldeisers van zijn echtgenote. Drie maanden later zou Cicero zich zelf tot hen gewend hebben om geld te lenen zodat hij Italië kon verlaten en zich bij het leger van Pompeius kon voegen. Het is echter niet bewezen dat de schuld van Terentia resulteerde uit een lening. Het zou evengoed kunnen gaan over een legaat of een verkoopstransactie tussen de Oppii en Terentia.

         Verboven geeft een tweede mogelijke interpretatie[261] van de brieffragmenten. Het waren niet de Oppii die schuldeisers waren van Terentia, maar Terentia die schuldeiser was van de Oppii. Cicero rekende op hun terugbetaling om geld bij elkaar te krijgen zodat hij het land kon verlaten. Cicero, ad Atticus X.4.12, versterkt deze interpretatie van de andere fragmenten. Volgens deze versie zou Atticus van Cicero de opdracht gekregen hebben het geld dat Terentia’s schuldenaars hem hadden overhandigd door te geven aan Terentia. De lezing van Shackleton Bailey, ab Oppiis, van het gecorrumpeerde fragment Cicero, ad Atticus X.4.12, lijkt zeer aannemelijk. Tegen deze interpretatie pleit wel dat het patrimonium van man en vrouw strikt gescheiden waren volgens de Romeinse wetgeving. In de realiteit was deze scheiding[262] niet zo strikt. Terentia zette zich immers in voor Cicero’s zaak en was bereid een deel van haar bezit te verkopen om zijn financiële problemen te helpen oplossen. Ze was het ook met Cicero eens dat in geval van nood haar fortuin beschikbaar zou zijn voor haar kinderen. Hier sluit bij aan dat de correspondentie over de “schuld” tussen Atticus en Cicero verliep en niet tussen Atticus en Terentia of haar libertus-beheerder Philotimus. En daar niet iedereen, en zeker Cicero, door de instabiele politieke en militaire situatie zomaar aan geld kon geraken, is het begrijpelijk dat Cicero geld verwierf dat eigenlijk naar zijn echtgenote had moeten gaan. Cicero heeft het verhoopte geld uiteindelijk niet gekregen en noemde dit feit als oorzaak van zijn echtscheiding in 46 v.C.

         Twee jaar later, wordt in een brief geschreven in het voorjaar van 47 v.C., waarin Terentia's testament ter sprake kwam, opnieuw gesuggereerd dat Terentia schulden[263] had. Gezien Terentia zeer welstellend was - een stuk rijker dan Cicero in elk geval - is de kans reëel dat indien ze überhaupt schulden had, het geen belangrijke schulden zullen geweest zijn.

         Waarom Terentia schulden zou zijn aangegaan, kan nergens worden uit afgeleid.

 

         Van Publilia is niet bekend of ze een schuldenlast had, dan wel of ze schuldenvrij was.

 

         Ook in het geval van Pomponia weten we niet of ze al dan niet financiële problemen had. Er zou wel sprake geweest zijn van problemen in verband met haar uitgaven[264]. In de brieven van haar echtgenoot Quintus Tullius Cicero is hierover echter niets te vinden. Bovendien ging het om problemen, er was niet expliciet sprake van schulden.

 

         Daar Caerellia zelf geld leende aan personen en steden die schulden hadden, valt het moeilijk te geloven dat ze zelf met financiële problemen kampte. Het was natuurlijk wel mogelijk. We beschikken echter niet over de informatie om hierover uitspraak te kunnen doen.

 

         In verband met de schulden van Clodia kunnen we hetzelfde argument als bij Caerellia aanhalen. Clodia leende geld uit waardoor het ongeloofwaardig wordt dat ze schulden zou gehad hebben.

 

         Tullia kampte wel met financiële problemen. Wie haar schuldeisers waren of wat de reden was van haar geldtekort is niet bekend. We weten wel bij wie ze ging aankloppen toen ze geen uitweg meer zag. Reeds in maart 48 v.C.[265] zat Tullia in de schulden; ze was nog geen twee jaar gehuwd met Publius Cornelius Dolabella en het tweede deel van haar bruidsschat was nog niet betaald. Als haar paterfamilias was Cicero aansprakelijk voor haar schulden, zoals hij dat ook was voor die van zijn zoon. Om zo snel mogelijk een einde te maken aan de financiële problemen van zijn dochter vroeg hij aan Atticus het nodige geld vrij te maken uit hun beider vermogens. Toen bleek dat haar moeder haar testament gewijzigd had, riep Cicero opnieuw de hulp in van Atticus in de hoop dat hij Terentia tot rede zou kunnen brengen. Hij vreesde namelijk dat het testament Tullia’s situatie enkel zou verergeren. Voordien, toen Tullia zich in een zeer benarde positie bevond, was Terentia haar dochter wel ter hulp gekomen. Later bedankte Cicero haar hiervoor op een manier zoals hij een vriend zou bedanken in plaats van zijn echtgenote. Zo afstandelijk was hij. Tullia had geen enkele reden gezien om zich tot haar echtgenoot te wenden[266]. Publius Cornelius Dolabella was weliswaar afwezig maar Tullia kon zich altijd tot zijn rentmeesters wenden indien ze in hem de aangewezen persoon zag om haar te helpen. In de Romeinse wetgeving is echter nergens sprake van de echtgenoot als verantwoordelijk voor de schulden van zijn vrouw indien ze niet in manu mariti waren. Dat Tullia zich tot haar moeder had gewend is een zeer uitzonderlijke zaak. Dit kan enkel ingegeven zijn door zware financiële moeilijkheden.

 

 

         Het was dus wel degelijk een feit dat vrouwen uit de hoogste kringen ondanks hun aanzienlijke vermogens schulden konden hebben.

 

3. Uitgaven

 

3.1 Persoonlijke en luxe uitgaven

 

         De term persoonlijke uitgaven dekt een brede lading. Hieronder vallen zowel aankopen, uitgaven en onkosten die een vrouw voor zichzelf deed, zowel qua goederen als qua diensten. De grens tussen persoonlijke uitgaven en luxe-uitgaven is moeilijk te bepalen en verschilt van persoon tot persoon. Alles hangt af van de natuur van een persoon en wat hij of zij als luxe beschouwt.

 

         We gaan ervan uit dat Terentia als welstellende dame één en ander voor zichzelf gekocht zal hebben. Ze zal zowel persoonlijke als luxe-uitgaven gedaan hebben. We weten niet in hoeverre Terentia op luxe gesteld was en wat ze hier precies onder verstond. Het is bijgevolg niet mogelijk een uitspraak te doen over de hoeveelheid luxegoederen die ze werkelijke gekocht had.

 

         Voor Publilia zal waarschijnlijk hetzelfde gegolden hebben. We kunnen ons nauwelijks voorstellen dat een vrouw met een eigen vermogen überhaupt niets voor zichzelf gekocht zou hebben, al is dit in theorie wel mogelijk.

 

         Van Pomponia is wel met zekerheid geweten dat ze uitgaven had gedaan. Zo had een zekere Titinius haar een aantal zaken verkocht[267]. Later wou hij de afspraak die hij met Pomponia gemaakt had met betrekking tot die goederen niet meer nakomen. De man was tot het besef gekomen dat hij een slechte zaak gedaan had. Cicero vond het beter dat Pomponia in dat geval de goederen teruggaf, wanneer ze het tenminste met hem eens was. Indien Titinius hiermee niet akkoord ging, maakte ze beter geen drukte maar gaf hem liever zijn geld. Dit doet vermoeden dat Pomponia nog niet betaald had. Mogelijk ging de afspraak over de herstelling of vervanging bij beschadiging van de geleverde goederen[268]. Cicero meende dat, aangezien de man zijn belofte niet hield, Pomponia de goederen moest teruggeven want ze kon niets doen met zaken die beschadigd waren. Aanvaardde Titinius deze regeling niet dan moest ze hem toch maar betalen en zien wat ze kon doen met de beschadigde levering. Op een gegeven moment moet Pomponia echter te ver gegaan zijn met haar uitgaven[269]. Volgens Cicero had zijn broer, haar echtgenoot Quintus Tullius Cicero, hierover zijn beklag gedaan. Het vreemde is dat nergens anders haar extravagante uitgaven ter sprake komen. Ook niet in brieven van haar echtgenoot aan Cicero. Cicero zelf zei in dezelfde brief dat zijn broer niet meer kloeg over de uitgaven van zijn echtgenote.

 

         De enige ons bekende uitgave van Caerellia was de aankoop van één achtste van de huizen van Tullius nabij de tempel van Strenia[270].

 

         Clodia die nog meer dan andere vrouwen van luxe en buitensporigheden hield, zal heel wat luxe-artikelen voor zichzelf gekocht hebben. In feite was haar gehele levensstijl één grote uitgave[271]. Haar extravagante en frivole manier van leven en dito kledingstijl zullen een grote hap uit haar budget genomen hebben. Net zoals haar vele minnaars en de jongemannen, wiens vader de geldkraan had toegedraaid, die ze onderhield. Clodia trakteerde zichzelf – en haar minaars – regelmatig op een uitstap naar het mondaine Baiae. De reis, het verblijf en de onkosten waren voor haar rekening. Ze organiseerde ook zelf buitensporige feesten en diners gevolgd door theatervoorstellingen waarin ze soms zelf acteerde.

 

         Ook Tullia zal diverse zaken voor zichzelf gekocht hebben. Het peculium dat ze van haar vader kreeg diende immers om in haar noden te voorzien. Cicero zal onder die noden wel meer verstaan hebben dan enkel het absoluut noodzakelijke. Hij zal vast en zeker geweten hebben dat zijn dochter nu en dan iets extra voor zichzelf wou kopen.

 

 

         Alles wijst erop dat de vrouwen die hier behandeld worden persoonlijke en/of luxe-uitgaven gedaan hebben. Het verschil tussen beide hing af van wat een bepaalde vrouw onder luxe verstond. We weten dan wel dat ze zaken en/of diensten, al dan niet onder de noemer luxe, voor zichzelf gekocht hebben, maar behalve bij Clodia krijgen we spijtig genoeg geen concrete voorbeelden.

 

 

3.2 Beneficia

 

         In de regel verwachtte men iets terug wanneer men aan een ander een dienst bewees. Soms verwachtte men van de begunstigde niets terug. Wat werd er dan verstaan onder beneficium?

         Het aanwenden van invloed vormde een eerste vorm van beneficia. Hooggeplaatste personen wilden al eens hun invloed aanwenden om de politieke of militaire carrière van familieleden of vrienden te versnellen. Ook bij het zoeken naar geschikte huwelijkskandidaten kon een vader of familievriend zijn invloed aanwenden om onder zijn vrienden of hun zonen en dochters een geschikte partij te vinden voor de huwbare dochter of zoon. Vaders, en moeders, wensten voor hun zoon een echtgenote die een zo groot mogelijke bruidsschat meebracht. Voor dochters keek men uit naar een echtgenoot uit een voorname politieke familie, waarvan de exponent zelf een grote carrière tegemoet ging. Vrouwen wendden hun invloed en charmes aan om bij hun echtgenoot of minnaar om een politieke of militaire benoeming en diens meer los te peuteren voor een verwant of kennis.

         Een tweede vorm van beneficia zijn intrestloze leningen. Wie geld wilde lenen bij een bankier of kennis was verplicht dit binnen een bepaalde termijn terug te betalen met een flinke intrest er bovenop. Sommigen kwamen op die manier in een vicieuze cirkel terecht omdat ze weer een ander lening moesten aangaan om de eerste te kunnen terugbetalen en zo verder. Men kon zijn goedheid tonen door het geld uit te lenen zonder intrest te vragen en/of zonder een uiterste betaaldatum vast te leggen. Op die manier kon de begunstigde op eigen tempo en zonder extra kosten zijn lening afbetalen. Geld was niet het enige dat kon uitgeleend worden. Ook goederen en slaven kon men uitlenen om iemand uit de nood te helpen. Er werd geen vergoeding gevraagd omdat men tijdelijk bepaalde zaken of een bepaalde slaaf, bijvoorbeeld een arts, moest missen. Het was ook mogelijk dat iemand aan een ander geld of goederen schonk en niet enkel geen intrest of vergoeding vroeg, maar het zelfs niet terugeiste. De begunstigde mocht in dat geval de schenking definitief zijn eigendom noemen.

         Tenslotte willen we hier het evergetisme vermelden. Deze schenkingen aan de stad of gemeente waar men woonde waren vooral bedoeld om de schenker in een goed daglicht te stellen. Politici hoopten op deze manier kiezers te winnen. Denken we aan onze hedendaagse verkiezingen waar tot voor kort, allerlei kleine gadgets werden uitgedeeld om mensen voor een bepaalde partij of politicus te winnen. Niet alleen Romeinse politici maakten handig gebruik van het evergetisme. Ook andere welstellende Romeinse mannen én vrouwen hoopten langs deze weg op een goed blaadje te staan bij hun medeburgers. Door hun schenking zou hun naam blijven voortleven in de gedachten van de anderen. Het was voor een Romein zeer belangrijk om ook na de dood herinnerd te worden. Zowat alles was mogelijk en werd toegestaan bij dergelijke vrijgevigheden. Enkele voorbeelden: geld voor het onderhoud of de bouw van bepaalde gebouwen, bouwmaterialen, werktuigen, enz. Men kon ook een of andere organisatie of vereniging, bijvoorbeeld de priesters van één of andere godheid, financieel steunen of spelen en toneelvoorstellingen organiseren. Uit dankbaarheid kon de stad of gemeente beslissen een standbeeld of gedenkplaat voor de gulle schenker op te richten. Sommige evergeten droegen ook deze kosten.

         Beneficia konden ook aanleiding geven tot misbruiken[272] in de zin van smeergeld, zwijggeld en omkoping.

 

         Bij geen van beide echtgenotes van Cicero, Terentia en Publilia, vinden we informatie over beneficia. Ook in het geval van zijn schoonzus Pomponia en dochter Tullia weten we niet of ze schenkingen gedaan hebben, iemand een gratis lening verstrekt hebben of aan evergetisme gedaan hebben.

 

         De leningen[273] die Caerellia aan Cicero verstrekte zouden onder de noemer beneficia kunnen vallen op voorwaarde dat ze geen intrest vroeg op het terug te betalen bedrag. Normaliter diende men wanneer men geld leende, zeker bij een bankier, bovenop het uitgeleende bedrag ook nog een intrest te betalen. Deze kon zeer hoog oplopen. Privépersonen die geld uitleenden rekenden deze meerkost aan bepaalde zeer goede vrienden niet aan en lieten hun schuldenaars op eigen tempo terugbetalen. Het kwam voor dat de geldschieter het geld zelfs niet terugeiste, maar in dit geval spreken we eerder van een schenking dan van een intrestloze lening.

 

Hoewel Clodia’s manier van leven niet strookte met de levensvisie van vele Romeinen kon haar niet verweten worden dat ze enkel met zichzelf bezig was. Het feit dat ze op eigen kosten jongemannen in financiële nood onderhield[274], bewees dat ze aan haar – mannelijke – medemens dacht. Ook haar minaar Marcus Caelius Rufus bood ze financiële steun. Toen hij de huishuur van zijn luxe-appartement op de Palatinus, dat hij huurde van Clodia’s beruchte broer Publius Clodius Pulcher, niet kon betalen leende[275] zij hem geld om het jaarlijkse bedrag van 30.000 HS te kunnen betalen. Daar het een lening aan haar minnaar betrof, zal Clodia hem geen intrest aangerekend hebben bij het terugbetalen. Een tweede intrestloze lening betrof een onbepaalde hoeveelheid goud of geld[276]. Volgens Clodia wou Marcus Caelius Rufus hiermee de moord op Dio, een gezant van Alexandrië, financieren[277]. Later zou hij zelfs een poging ondernomen hebben om Clodia zelf te vermoorden. Maar waarom? Niet omdat hij op die manier de lening niet hoefde terug te betalen want er is nergens sprake van het feit dat Clodia hem gevraagd had zijn schulden af te lossen. Toen het in 56 v.C. tot een proces[278] kwam tegen Marcus Caelius Rufus, was Clodia één van de aanklagers. Alle argumenten en bewijzen die de advokaat van de aanklagers aanhaalde om Clodia’s dubbele beschuldiging te staven, werden allen door Cicero weerlegd. Clodia wou volgens Cicero enkel wraak nemen omdat haar minaar haar na twee jaar gedumpt had. Een vrouw zoals zij werd niet aan de kant geschoven, het was zij die haar minaars dumpte.

 

 

         Het ontvangen van beneficia was niet voor iedereen weggelegd. Men reserveerde dit voor zeer goede vrienden. Meestal beperkte een beneficium zich tot één individu. Dat beneficia slechts voor een beperkt “publiek” bestemd waren blijkt zowel bij Caerellia als bij Clodia. Beiden verstrekten intrestloze leningen aan één persoon, respectievelijk een zeer goede vriend – Cicero – en een minaar – Marcus Caelius Rufus -. Evergetisme vormde een uitzondering op deze regel en kwam meerdere personen ten goede. Wat deze vorm van beneficia betreft beschikken we echter over geen concrete voorbeelden.

 

 

4. Beheer van het vermogen

 

4.1 Eigen vermogen

 

4.1.1 Eigen vermogen

 

         Het lijkt de norm dat vrouwen hun vermogen of peculium beheerden. Maar hoe verliep dat in de praktijk? Stonden ze zelf in voor het beheer of deden ze beroep op een derde, Indien ze zelf hun vermogen of peculium beheerden, gold dit dan voor hun volledige vermogen of peculium of slechts voor een deel ervan en lieten ze de rest van het beheer over aan iemand die ze daarvoor aanstelden? Indien ze een beheerder in dienst namen, was hij dan verantwoordelijk voor het volledige beheer of slechts voor een deel? En op wie deden vrouwen een beroep voor het beheer van hun vermogen of peculium: een voogd, familieleden, liberti, buitenstaanders …?

 

Het onderscheid tussen vrouwen met een eigen vermogen en vrouwen met een peculium wordt in eerste instantie bepaald door de aan- of afwezigheid van patriapotestas.

         Vrouwen die door emancipatio of het overlijden van hun paterfamilias personae sui iuris geworden waren, vormden een uitzondering op de regel dat het voor vrouwen niet mogelijk was persoonlijke bezittingen te hebben. Sloot een vrouw sui iuris een cum manu-huwelijk, dan ging haar volledige bezit naar haar nieuwe paterfamilias, zijnde haar echtgenoot of diens paterfamilias. Door haar huwelijk was ze immers haar onafhankelijkheid kwijtgeraakt. Voortaan maakte ze opnieuw deel uit van een familie en stond ze terug onder de potestas van een paterfamilias.

         Technisch gezien konden vrouwen echter nooit zelfstandig handelende personen[279] zijn. Daarom werden ze voor de rest van hun leven onder de voogdij van een tutor mulierum[280] geplaatst. Zelf kon een vrouw geen voogd zijn: voogdij of tutela was dus een typisch mannelijke aangelegenheid. Oorspronkelijk had een tutor mulierum dezelfde taken als de voogd van een kind, alias tutor impuberis. Later gingen de taken van beide voogden aanzienlijk verschillen. De tutor mulierum was verantwoordelijk voor de bescherming van het bezit van de vrouw onder zijn voogdij. Het was zijn plicht te verhinderen dat zijn beschermelinge door haar handelingen haar bezit deed afnemen. Daarom had ze zijn auctoritas[281] nodig telkens ze bepaalde rechtsgeldige handelingen wou stellen. Over res nec mancipi[282], het uitlenen van geld en de aankoop van goederen mocht ze zelf beslissen. Weigerde een tutor zijn goedkeuring te geven dan kon een vrouw beroep doen op de magistraat om de auctoritas van de voogd af te dwingen of de voogd zelfs te laten vervangen door een gewilliger tutor. Rekening houdend met dit alles wordt het duidelijk dat het geven van auctoritas nog slechts een formaliteit[283] was. Tutela mulierum heeft bestaan tot het einde van de 3e eeuw n.C., maar had reeds in de late republiek geen invloed meer op het economisch functioneren van de Romeinse vrouw. Wetswijzigingen, aloude gebruiken en de praetor hadden het formele belang ervan gereduceerd lang voor tutela mulierum in onbruik raakte.

 

         Terentia was één van de vrouwen die sui iuris geworden was door het overlijden van haar vader. Vanaf dat moment kon ze zelf bezit hebben. Daar ze sine manu gehuwd was met Cicero bleef haar bezit ook tijdens haar huwelijk gescheiden van dat van haar echtgenoot of diens paterfamilias. Technisch gesproken was Terentia onderworpen aan de beperkingen van tutela mulierum[284]. Terentia's voogd kon zowel een tutor agnatus[285] - een verwant - zijn als een familievriend of een buitenstaander die afhankelijk was van de familie van de vrouw alias een tutor extraneus. We weten echter niet tot welke van voornoemde categorieën Terentia's voogd behoorde. Ook de manier waarop hij aangesteld was, is ons onbekend. Om rechtsgeldige transacties te kunnen sluiten, had Terentia steeds zijn auctoritas nodig. Aangezien nergens sprake is van een weigering van auctoritas, kunnen we als vanzelfsprekend aannemen dat al haar handelingen met de toestemming van haar tutor gebeurden.

         Veel macht had een tutor mulierum echter niet meer in de late republiek. De manier waarop Terentia met haar bezit omging, toont aan dat het vragen en geven van auctoritas nog slechts een formaliteit was. Als vrouw sui iuris besliste ze zelf[286] hoe ze haar bezit spendeerde en aan wie het na haar overlijden zou toekomen. Toen Cicero tijdens zijn verbanning in 58 v.C.-57 v.C. in financiële moeilijkheden dreigde te raken, besliste Terentia, zonder de auctoritas van haar voogd te vragen, haar echtgenoot te helpen door hem een deel van haar inkomen[287] te geven. Ook over de verkoop van een deel van haar onroerend goed[288] om geld voor Cicero bijeen te brengen, had ze zelfstandig zonder tutor beslist. Zodra dit aan Cicero ter ore kwam trachtte hij haar op andere gedachten te brengen. Hij beschouwde het als onverantwoord en ongepast dat Terentia haar eigen vermogen aan hem zou spenderen. Hij smeekte haar beroep te doen op hun welstellende vrienden om zijn financiële nood te lenigen. Toen dit niet bleek te helpen schakelde hij over op emotionele chantage en suggereerde dat haar roekeloze uitgaven de toekomst van hun zoon zouden hypothekeren. Maar ook deze aanpak leverde niet het verhoopte resultaat op. Terentia en Cicero vormden zozeer twee afzonderlijke economische eenheden dat Cicero niet bij machte was controle[289] uit te oefenen over de financiële transacties van zijn vrouw. En Terentia had volstrekt niet de behoefte zich bij haar echtgenoot te verantwoorden voor de manier waarop ze met haar bezittingen omging. De onafhankelijkheid van Terentia komt hier duidelijk tot uiting. In andere samenlevingen uit die tijd kon een echtgenoot wel zijn veto stellen tegen financiële transacties van zijn echtgenote.

         Terentia kwam ook haar dochter Tullia meermaals financiëel ter hulp. Zo betaalde zij Tullia's reiskosten[290] toen die haar vader bij zijn terugkeer uit ballingschap wou tegemoet reizen. Later, wanneer Tullia met schulden[291] te maken kreeg, was het Terentia die haar dochter ter hulp kwam. Mogelijk had ze tevens bijgedragen aan de tweede betaling van Tullia's bruidsschat aan Publius Cornelius Dolabella.

         Het is duidelijk dat Terentia zich in grote mate persoonlijk bezighield met het beheer van haar vermogen. Voor bepaalde financiële zaken deed ze evenwel beroep op een procurator. Deze beheerder was Philotimus[292], één van haar vrijgelatenen. De man was reeds als slaaf bij Terentia in dienst gekomen, waardoor hij zijn kennis over het bezit van zijn meesteres beetje bij beetje had kunnen uitbreiden. Philotimus was niet de enige vrijgelatene op wie Terentia een beroep deed voor het beheer van haar vermogen. Ook een zekere Camillus[293] deed zaken voor haar.

 

         Publilia stond ook onder de voogdij van een tutor mulierum, met name haar echtgenoot Cicero. Net zoals andere vrouwen sui iuris moest ze hem voor bepaalde transacties toestemming vragen. We weten niet of ze, doordat haar echtgenoot haar voogd was, meer of juist minder zeggenschap had over het beheer van haar vermogen. De manier waarop Publilia haar vermogen beheerde, helemaal alleen of met de hulp van een beheerder is niet bekend.

 

         Daar Pomponia over een eigen vermogen beschikte, mogen we aannemen dat ze een voogd had. We weten echter niet of ze het beheer van haar vermogen geheel of gedeeltelijk overliet aan een beheerder, dan wel of ze dit persoonlijk op zich nam.

 

         Als persona sui iuris met een eigen vermogen zal Caerellia onder de voogdij van een tutor mulierum gestaan hebben. Om een stipulatio te sluiten, een slaaf vrij te laten en res mancipi over te dragen, had ze de auctoritas van haar voogd nodig. Het verstrekken van leningen, wat Caerellia herhaaldelijk deed, was mogelijk zonder toestemming van haar voogd.

         De vraag die we ons stellen is hoe Caerellia haar vermogen beheerde. Over het beheer van de huizen nabij de tempel van Strenia waarvan Caerellia mede-eigenaar was, is niets bekend. Over haar bezittingen in Asia daarentegen wel. Het beheer liet ze over aan procuratores[294]. Een procurator was een vrij persoon, vaak een vrijgelatene, aan wie het beheer van de bezittingen van zijn patronus pf patrona permanent toevertroud was. Daar Caerellia niet in Asia leefde, kon ze geen toezicht houden op haar procuratores. Daarom vroeg haar goede vriend Cicero in 46 v.C. in een brief aan Publius Servilius Isauricus, de proconsul van Asia, toezicht te houden op de Aziatische bezittingen van zijn vriendin[295]. Publius Servilius Isauricus engageerde zich om ondanks zijn drukke schema in zijn provincie al het mogelijke voor Caerellia te doen. Na verloop van tijd schreven haar procuratores echter dat de proconsul overweldigd was door zijn drukke bezigheden en zij het nodig achtten de man aan zijn belofte te herinneren. Vandaar de brief van Cicero. Het is niet helemaal duidelijk om welke bezittingen het precies ging: alle bezittingen van Caerellia in Asia, enkel de erfenis van haar voorouder of enkel de erfenis die ze van Gaius Vennonius had gekregen. Ten tijde van Cicero was het in Rome niet ongebruikelijk dat een gehuwde vrouw over een vermogen in eigen naam beschikte. Er is dan ook niets vreemd aan het feit dat Cicero Publius Servilius Isauricus verzocht op de bezittingen van Caerellia te letten. Caerellia moet zich ook zelf met een deel van het beheer[296] van haar vermogen bezig gehouden hebben. Waarom zou ze zich anders tot Cicero, een invloedrijk man in politieke en juridische zaken, gewend hebben voor juridisch en zakelijk advies. Vreemd is dit niet, zeker wanneer de raadgever sinds jaren een familievriend blijk te zijn. Deze jarenlange vriendschap, de zakelijke relatie die eruit voortkwam en de invloed van Cicero in de rechtszaal zouden ertoe geleid hebben dat Cicero over Caerellia sprak als necessaria nea[297].

 

         Sedert de dood van haar vader in 76 v.C. was Clodia een persone sui iuris. Ze kon dus een eigen vermogen bezitten maar bleef onder een vorm van mannelijke controle. De patriapotestas van haar paterfamilias werd vervangen door de voogdij van een tutor mulierum. Deze man zag erop toe dat ze op geen enkele manier haar vermogen deed afnemen. Om bepaalde rechtsgeldige handelingen te kunnen stellen, diende Clodia zijn toestemming te vragen. Hoewel het geven van toestemming in de late republiek vaak nog slechts een formaliteit was en kon afgedwongen worden, bleef het voor bepaalde handelingen noodzakelijk, bijvoorbeeld om slaven vrij te laten[298]. Tijdens het proces tegen haar ex-minaar Marcus Caelius Rufus werd duidelijk dat Clodia haar slaven, die haar geholpen hadden een aanklacht tegen hem te formuleren, had vrijgelaten. Mogelijk wou ze hen op die manier bedanken voor deze en de vele andere diensten die ze haar hadden bewezen of wou ze langs deze weg verhinderen dat de slaven met betrekking tot de aanklacht ondervraagd zouden worden en de leugens door de folteringen aan het licht zouden komen. Feit is dat voor belangrijke zaken zoals het vrijlaten van slaven normaal gezien een familievergadering gehouden werd. Als weduwe onder tutela mulierum kon Clodia dus niet het recht in eigen handen nemen en zonder toestemming de slaven vrijlaten. Hiervoor had ze de toestemming van haar voogd nodig. Cicero sprak echter niet over een voogd, maar wel over cognati die hun toestemming moesten geven.

         Wie verantwoordelijk was voor het eigenlijke beheer van Clodia’s vermogen is niet duidelijk.

 

4.1.2 Eigen peculium

 

         Vrouwen in potestate patris moesten het stellen zonder eigen vermogen. Zowel ongehuwde als sine manu gehuwde dochters bleven onder de potestas van hun paterfamilias. Alle bezittingen, legaten en erfdelen die ze ontvingen werden eigendom van hun paterfamilias. Bij een huwelijk volgens conventio in manu verliet een vrouw de patriapotestas van haar eigen paterfamilias of de tutela van haar voogd indien ze sui iuris was. Ze viel voortaan onder de potestas van het familiehoofd van haar nieuwe familie: haar echtgenoot of zijn paterfamilias. Wat ze aan bezit meebracht, zowel haar bruidsschat als haar vermogen van persona sui iuris, ging automatisch op in het vermogen van haar nieuwe paterfamilias.

         Personae in potestate patris waren niet helemaal verstoken van bezit. Velen kregen van hun paterfamilias een peculium. Technisch gezien beleef het zijn eigendom, het beheer was in handen van de vrouw. Hoewel ze persona alieni iuris was, had een vrouw libera administratio[299] over haar peculium. Ze was dus de facto eigenares en was verantwoordelijk voor het beheer. Bovendien kon ze verplichtingen aangaan met betrekking tot haar peculium, maar niet daarbuiten. Het is bekend dat vrouwen met een eigen vermogen in meer of mindere mate beroep deden op een procurator, alias beheerder, voor het beheer ervan. Dit kon zowel de echtgenoot of een verwant zijn als een vrijgelatene of buitenstaander. Over het beheer van het peculium ontbreken dergelijke gegevens.

         Tullia was één van de vrouwen met een peculium. Hoogstwaarschijnlijk zal ze zelf ingestaan hebben voor het beheer. Daar ze schulden had, die op een gegeven moment zo groot waren dat ze haar moeder om hulp vroeg, was het misschien beter geweest een beheerder aan te stellen. We weten niet of dit de gewoonte was voor een peculium, maar tenzij het een bedrieger was, is de kans groot dat zo iemand Tullia’s financiën gezond had kunnen houden. Haar eigen beheer had immers minder fraaie gevolgen.

 

         Vrouwen sui iuris zoals Terentia, Publilia, Pomponia, Caerellia en Clodia konden een eigen vermogen bezitten. Een tutor mulierum zag er gedurende de rest van hun leven op toe dat ze geen handelingen stelden die dit vermogen deden afnemen. Daarom dienden vrouwen zijn auctoritas of goedkeuring te vragen telkens ze een contract wilden sluiten, een slaaf wilden vrijlaten of res mancipi wilden overdragen. De voogd was echter niet verantwoordelijk voor het beheer[300] van het vermogen van zijn beschermelinge. Dit was de verantwoordelijkheid van de vrouw zelf. Het beheer van het vermogen kon op diverse manieren gebeuren. Terentia regelde het beheer van haar vermogen voor een groot deel zelf. Voor bepaalde zaken deed ze beroep op enkele van haar liberti. Ook Caerellia regelde het beheer van haar vermogen voor een deel zelf. Voor het beheer van haar bezittingen in Asia had ze procuratores aangesteld. Toendertijd was het geven van auctoritas nog slechts een vormelijke zaak. Vrouwen sui iuris hadden dus vrije toegang tot hun bezittingen. Ze waren noch eigendom van hun echtgenoot zoals bij vrouwen in manu mariti, noch onder effectieve mannelijke supervisie. Terentia bezat en beheerde haar vermogen in haar eigen recht. Ze werd blijkbaar niet gehinderd door de beperkingen van tutela mulierum in haar commerciële transacties en handelde zonder de toelating van haar voogd of in de veronderstelling dat hij haar daden stelselmatig goedkeurde. Clodia echter was wel verplicht geweest de toestemming van haar voogd te vragen om haar slaven te kunnen vrijlaten. Ook Caerellia deed voor het beheer van tenminste een deel van haar vermogen beroep op beheerders. We weten niet of dit liberti dan wel vrijgeborenen waren. Dat ze niet voor alle economische transacties de toestemming van haar voogd nodig had, blijkt uit de leningen die ze aan privépersonen en steden verstrekte zonder tussenkomst van haar tutor mulierum. Personae in potestate patris, zoals Tullia, beschikten ook over een zekere vorm van bezit. Het peculium dat ze van hun paterfamilias kregen stond onder hun beheer. Zij bezaten hierover libera administratio maar het uiteindelijke beslissingsrecht lag bij hun paterfamilias die technisch gezien de eigenaar bleef.

 

4.2 Het vermogen van de domus

 

         Normaal gezien was het beheer van de domus de verantwoordelijkheid van de paterfamilias. Maar wie droeg de verantwoordelijkheid tijdens zijn afwezigheid?

 

De wet voorzag bij een sine manu-huwelijk dat het bezit van beide partners gescheiden bleef. In theorie betekende dit dat ook het beheer van beide vermogens gescheiden verliep. In de praktijk draaide het meermaals anders uit. Diverse vrouwen deden voor het beheer[301] van hun bezit beroep op hun echtgenoot. Enerzijds kon de vrouw haar echtgenoot een mandaat geven om voor haar een bepaalde zaak af te handelen. Anderzijds was het mogelijk dat ze hem via een mandaat machtigde als procurator haar gehele vermogen te beheren. De eerste situatie was ook omgekeerd mogelijk: een vrouw kon net zo goed als een man, door middel van een mandaat, iets in zijn naam afhandelen. De tweede situatie lag iets moeilijker. Door haar beperkte wettelijke rechten was het een vrouw in het algemeen niet toegestaan de rol van procurator of beheerder officieel op te nemen. De realiteit stemde echter niet altijd overeen met de voorschriften.

 

         Heel wat mannen lieten tijdens hun lange afwezigheden – om beroepsredenen of andere – het beheer van het huis, hun vermogen en soms ook hun zaken voor aan hun echtgenote. Zo ook Cicero: tijdens zijn ballingschap van 58-57 v.C. was het beheer van zijn vermogen en van het huishouden in handen van Terentia[302]. Tegenstanders van Cicero sleurden haar naar de tabula Valeria om verantwoording af te leggen over het beheer dat ze in naam van haar echtgenoot voerde. Tevens voorzag ze hem van het nodige geld om tijdens zijn ballingschap in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Niets wijst erop dat Terentia ook voordien betrokken was geweest bij het beheer van Cicero’s bezit. Ook tijdens zijn proconsulschap in Cilicië in 51 v.C. en later tijdens de burgeroorlog vertrouwde Cicero het beheer van zijn zaken toe aan Terentia. In haar hoedanighed van beheerder maakte Terentia echter misbruik[303] van haar positie. Cicero heeft lange tijd van niets geweten. Hij begon pas argwaan te koesteren jegens zijn echtgenote toen hij moeite had om het nodige geld bijeen te brengen voor de tweede dotale betaling aan Publius Cornelius Dolabella. Wanneer 60.000 HS verdwenen bleken te zijn uit het bedrag dat Cicero apart hield voor de dotale betalingen aan Tullia’s derde echtgenoot, was Terentia opnieuw zijn eerste verdachte. Toch deed Cicero een beroep op haar om enkele bezittingen te verkopen zodat hij op die manier de tweede termijn voor het betalen van Tullia’s bruidschat zou kunnen respecteren. Terentia had niet alleen geld uit de bruidsschat van haar dochter achterovergedrukt. Haar vrijgelatene Philotimus bracht Cicero op de hoogte van haar onderhandse praktijken. En toen Cicero haar vroeg hem geld op te sturen, zond ze hem 10.000 HS in plaats van de gevraagde 12.000 HS met het bericht dat dit het volledige saldo was. Als ze van een dergelijke kleine som geld afhield, vroeg Cicero zich af wat er gebeurde wanneer ze grote bedragen in handen kreeg. Behalve geld zou ze ook huishoudgoederen verduisterd hebben.

 

         Op zijn tweede echtgenote Publilia had Cicero geen beroep gedaan voor het beheer van de domus. Misschien was hij niet lang genoeg met haar gehuwd geweest om na te gaan of ze deze verantwoordelijkheid wel kon dragen. Of misschien wou hij niet meer meemaken dat zijn echtgenote hem oplichtte, zoals met Terentia het geval was geweest.

 

         Bij hun huwelijk in ± 70 v.C. stond Pomponia’s echtgenoot Quintus Tullius Cicero aan het begin van een veelbelovende politieke carrière[304]. Het verder uitbouwen van die carrière dwong hem tot talrijke en langdurige afwezigheden. Gedurende die periodes liet hij het beheer[305] van de domus over aan zijn vrouw Pomponia. Zij was zolang haar echtgenoot niet thuis was in het bezit van zijn zegels. Op die manier verkeerde ze zelf in de mogelijkheid om contracten af te sluiten en documenten te tekenen of te verzegelen en waren noch zijzelf noch anderen die een overeenkomst of contract wilden sluiten met haar echtgenoot afhankelijk van zijn kortstondige aanwezigheden. Pomponia besliste over quasi alle aspecten van het beheer alleen, behalve over financiële zaken. Hierover kreeg ze de nodige instructies van haar echtgenoot. Ze was tevens verantwoordelijk voor de opvoeding van hun zoon Quintus. Normaal gezien nam diens vader deze taak op zich maar zijn carrière noopte hem iemand anders met deze moeilijke taak te belasten.

         Het beheer van de domus is geen synoniem voor het beheer van het huishouden. Het laatste was altijd de taak van de echtgenote. Zij stond aan het hoofd van het huishouden en besliste over alles wat met dat huishouden te maken had. Pomponia vond het dan ook volkomen ongepast dat haar echtgenoot bij hun aankomst aan hun villa te Arcanum zijn vrijgelatene Statius liet toezien op de voorbereidingen van de maaltijd[306]. Zij voelde zich als echtgenote en hoofd van de huishouding voorbijgegaan en weigerde te eten en haar man te zien of te spreken.

 

         Gegevens over het eventuele beheer van de domus door Caerellia ontbreken.

 

         Tijdens het kortstondige huwelijk van Clodia en Quintus Caecilius Metellus Celer was Clodia’s echtgenoot tweemaal voor lange tijd afwezig[307]: in 62 v.C. in zijn fucntie van proconsul en in 60 v.C. in zijn fucntie van consul. Het beheer van hun domus kon gedurende die periode niet door Quintus Caecilius Mettelus Celer geregeld worden. Het is niet bekend wie deze taak gedurende zijn afwezigheden op zich nam.

 

         Ook over het beheer van de domus van Tullia en Publius Cornelius Dolabella hebben we geen gegevens. Vermoedelijk zal Tullia als filiafamilias eerder tot de domus van haar vader behoord hebben dan tot de domus van haar echtgenoot.

 

 

         Het is niet voor iedereen even eenvoudig om eerlijk te blijven. Iemand die het beheer over andermans bezit kreeg toegewezen was soms geneigd misbruik te maken van de situatie. Bij Terentia en Cicero was dit het geval. Terentia had haar echtgenoot financiëel en materieel verraden door zijn geld te stelen en geen of verkeerde instructies uit te voeren. Pomponia kon blijkbaar wel de verleiding weerstaan om van de afwezigheid van haar echtgenoot te profiteren. Misschien volstond het voor haar dat zij de leiding had over het beheer van de domus. Het is natuurlijk mogelijk dat ze haar echtgenoot wel opgelicht had maar we weten dit niet.

 

 

5. Economische diensten aan anderen

 

         Ook vrouwen leverden economische diensten aan anderen. Dit konden zowel bemiddelingen zijn, bijvoorbeeld bij conflicten, als toezicht op een landgoed tijdens de afwezigheid van de eigenaar of als tussenpersoon fungeren bij de verkoop van roerend en onroerend goed.

 

         Na het derde huwelijk van Tullia, de dochter van Terentia en Cicero, maakte Cicero zich zorgen over de betaling van haar bruidschat. Hij beschikte over onvoldoende liquide middelen om de tweede dotale betaling binnen de vooropgezette termijn te voldoen. Cicero besliste dan maar een landgoed uit zijn bezit te verkopen om tijdig te kunnen betalen. Daar hijzelf afwezig was, vroeg hij aan zijn echtgenote om de verkoop te regelen. Terentia volgde de instructies van haar echtgenoot op maar liet hem weten dat het desbetreffende bezit niet op tijd verkocht kon worden om alsnog de betaling te doen[308].

 

         Over Publilia is in feite bitter weinig geweten. Ook over economische diensten die ze aan derden verleend zou hebben ontbreekt informatie.

 

         Het laatste geldt ook voor Pomponia. Er is niets bekend over economische diensten die ze verleend zou hebben tijdens haar huwelijk met Quintus Tullius Cicero. Over de periode na hun echtscheiding is wat Pomponia betreft helemaal niets te vinden.

 

         Dat Caerellia op economisch vlak actief was blijkt duidelijk uit haar activiteiten als geldschieter. We weten echter niet of ze ook optrad als bemiddelaarster of tussenpersoon.

 

         De economische activiteiten van Clodia omvatten voor zover het bekend is geen economiche diensten aan anderen.

 

         Toen Fabius Gallus, een goede vriend van Cicero, interesse toonde in het huis van Cassius[309] gelegen naast dat van Cicero, vroeg deze aan zijn dochter Tullia de zaak op zich te nemen[310]. Tullia verklaarde zich hiertoe bereid. Ze vatte onmiddellijk de verkoopsonderhandelingen aan, daar Fabius Gallus zo snel mogelijk het huis in zijn bezit wou hebben. Via Cassius’ halfzus Licinia informeerde Tullia of hij zijn huis wou verkopen. Licinia die samen met haar echtgenoot Dexius het huis in kwestie bewoonde, wou echter niet verhuizen. De slechte relatie met haar halfbroer Cassius maakte dat ze niet gehaast was zich te schikken naar zijn wensen of die van Fabius Gallus. Ze verklaarde dat ze tijdens de afwezigheid van haar man - Dexius was naar Spanje vertrokken - niet de moed had te verhuizen. Bovendien was haar echtgenoot niet op de hoogte van de hele zaak. Het is bijna onmogelijk dat de verkoop is doorgegaan. Immers, indien dit wel het geval zou geweest zijn, waarom zou Cassius dan via Licinia, de huurder die Fabius Gallus eruit wou, benaderd zijn. Het verdere verloop van de zaak is niet bekend. Maar dat de zaak nog niet afgehandeld was, blijkt uit de woorden van Cicero die zich zou blijven inzetten voor zijn vriend en hem op de hoogte zou brengen zodra zijn pogingen succesvol waren.

 

         Vrouwen waren niet alleen actief op economisch vlak om zichzelf te verrijken. Ze verleenden tevens economische diensten aan anderen. Zo traden ze bijvoorbeeld op als tussenpersoon bij de verkoop van goederen of bemiddelden ze tussen twee partijen bij de verkoop van een huis.
 

Besluit

 

         Alle vrouwen die hier behandeld werden behoorden tot de hoogste kringen van de Romeinse samenleving. Ze kwamen uit zeer welstellende families uit binnen- en buitenland[311].

         Met uitzondering van Tullia, die filiafamilias was, waren ze allemaal sui iuris en dus in het bezit van een vermogen. In de eerste eeuw v.C. genoten vrouwen in de praktijk een grotere mate van onafhankelijkheid met betrekking tot hun bezit dan de wetten deden vermoeden. Hun vermogen dat ze in eigen naam beheerden bleef gescheiden van dat van hun echtgenoot, tenzij ze cum manu huwden. Man en vrouw vormden in een sine manu-huwelijk zozeer twee afzonderlijke economische entiteiten dat de echtgenoot geen invloed had op de wijze waarop zijn vrouw met haar bezit omging. De sociale status van de één straalde wel op de ander af.

         Hun vermogen was veelal samengesteld uit onroerend goed, geld, goud en slaven. De verhoudingen tussen deze elementen verschilden van vrouw tot vrouw. Het is duidelijk dat ze omgerekend in geld enkele honderdduizenden tot een paar miljoen HS bezaten. Ten minste een deel van hun bezittingen was afkomstig van een legaat of fideicommissum. Een erfdeel zullen ze zelden gekregen hebben tenzij van iemand uit hun familie of kennissenkring die niet tot de prima classis behoorde. Het beheer van hun vermogen namen ze zelf voor hun rekening of lieten ze gedeeltelijk over aan een procurator. Bij afwezigheid van hun echtgenoot namen zij het beheer van de domus over.

         De bruiddschat was zeer belangrijk in de hoogste kringen. Het was het middel bij uitstek om status en bezit aan een dochter over te dragen en haar van een geschikte huwelijkspartner te verzekeren. De bruidsschat werd meestal betaald door de paterfamilias van de vrouw in drie jaarlijkse termijnen en werd eigendom van de echtgenoot. Bij een echtscheiding ging de bruidsschat evenwel terug naar de familie van de vrouw zodat ze eventueel een nieuwe huwelijkspartner kon zoeken. Om problemen te vermijden, bijvoorbeeld met het afhouden van retentiones, was het raadzaam pacta dotalia af te sluiten bij het aangaan van een huwelijk.

         Voortaan waren vrouwen ook economisch actief, zowel voor zichzelf als ten dienste van anderen. Hun activiteiten situeerden zich voornamelijk op het terrein van de landbouw, met name het beheren en verpachten van gronden en fundi. Verder waren ze ook actief als geldschieter en in de vastgoedsector. Het geld dat ze verdienden werd natuurlijk – gedeeltelijk – opnieuw gespendeerd. Naargeland het type vrouw en haar opvattingen over luxe gaf ze meer of minder geld uit aan luxeproducten en dagdagelijkse zaken. Bij sommige vrouwen leidde dit tot schulden. Het was vrouwen uit de hoogste kringen natuurlijk niet alleen om winstbejag te doen. Vrienden in nood leenden ze geld zonder intrest aan te rekenen.

         Vrouwen waren echter nog steeds aan bepaalde beperkingen onderworpen. De belangrijkste was dat ze nog altijd onder een vorm van mannelijke controle stonden. Elke vrouw sui iuris had namelijk een voogd. Deze diende zijn fiat te geven opdat een vrouw bepaalde rechtsgeldige handelingen zou kunnen stellen zoals het verkopen van res mancipi en het vrijlaten van een slaaf. Bovendien had ze zijn toestemming nodig om een rechtsgeldig testament[312] te kunnen maken.

         Vrouwen stonden nog niet op gelijke voet met mannen maar hun autonomie groeide beetje bij beetje.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[97] ASSA J., De vrouw in het oude Rome, vertaald door van der Veer-Bertels E., Utrecht-Antwerpen, het     Spectrum N.V., 1963, pp. 9-10.

[98] GARDNER J.F., Women …, p. 260 en pp. 263-265.

[99] Fulvia, de echtgenote van M. Antonius, is een uitzondering al handelde ze wel in functie van de      belangen van haar echtgenoot. De politieke activiteiten van de anderen beperkten zich veelal tot het      overbrengen van boodschappen, het organiseren van salons of door het aanwenden van hun rijkdom    en connecties de politieke integratie van hun echtgenoot of verwanten bevordren.

[100] We beperken ons tot Terentia, Publia, Pomponia, Caerellia, Clodia en Tullia.

[101] DIXON S., Polybius on Roman women and property, in: American Journal of Philology, 1985, CVI, p. 147.

[102] CORNIL G., Droit Romain: aperçu histoire sommaire, Bruxelles, Impr. médicale et scientifique, 1921, p. 133; DIXON S., Family finances: Terentia and Tullia, in: RAWSON B., The family in ancient Rome, Ondon-Sydney, Croom Helm, 1986, p. 99, p. 105, p. 110 en p. 111; DIXON S., Polybius …, p. 157; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women in the classical world, Oxford, University Press, 1994, pp. 271-272; GARDNER J.F., Women …, p. 173; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 92 en p. 254.

[103] Elders in de tekst wordt naar hem verwezen als Cicero.

[104] DIXON S., Family finances …, pp. 95-96.

[105] DIXON S., Family finances …, p. 110 en pp. 96-97: Cicero maakte gebruik van de diensten van Philotimus; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 271; SHATZMAN I., Senatorial wealth and Roman politics, Bruxelles, collection Latomus, 1975, p. 293, p. 423 en p. 424; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 375; CICERO, ad Atticum, VI.5.1,VII.1.9 en XI.1; V.8.2, VI.4.3, VI.5.1-2, VI.7.1, X.5.3, X.7.2-3, XI.16.5, XI.19.2, XI.23.2, XI.24.4, XII.5.1 en XII.44.4: Cicero maakte gebruik van de diensten van Philotimus; CICERO, ad familiares, VIII.3.2: Cicero maakte gebruik van de diensten van Philotimus.

[106] FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 271.

[107] GARDNER J.F., Women …, p. 180; CICERO, ad Atticum, XIII.46.3.

[108] GARDNER J.F., Women …, p. 89; CICERO, Pro Sestio, English translation by R. Gardner N.C.M.A., in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, 1958, § 131.

[109] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 419; CICERO, ad Atticus, II.4.5.

[110] SHATZMAN I., Seantorial wealth …, p. 414; CICERO, ad Atticum, II.15.4.

[111] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414; CICERO, ad familiares, XIV.1.5.

[112] DIXON S., Family finances …, p. 97; CICERO, ad Atticum, XI.9.3: Cicero vreesde dat hij zijn dochter niets zou kunnen nalaten ingeval van confiscatie, XI.24.2 en XI.25.3; CICERO, ad familiares, XIV.1.5 en XIV.4.4-6; XIV.2.2: Tabula Valeria; CICERO, Pro Sestio, § 145.

[113] SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero: epistulae ad familiares, Cambridge, Cambridge University Press, 1977, vol. I.7.2.

[114] CICERO, ad familiares, XIV.2: verbanning, confiscatie, platbranden van hun woning,  … .

[115] DIXON S., Family finances …, pp. 97-98; CICERO, ad familiares, XIV.2.2, XIV.3.1,5, XIV.3.2 en XIV.4.3.

[116] DIXON S., Family finances …, p. 98, p. 99, p. 101, p. 102 en p. 106; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 220; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 254; CICERO, ad familiares, XIV.2.3, XIV.4.3 en XIV.4.5; CICERO, ad Quintem fratrem, English translation by G. Williams M.A., in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, 1979, I.3.7 en I.3.10: Cicero beval zijn kinderen en echtgenote wel aan bij zijn broer. Dit stond echter niet gelijk met financiële hulp voor hen.

[117] JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 160; SALLER R.P., Roman dowry …, p. 204 n. 49; SHATZMAN I, Senatorial wealth …p. 414; SMUTNEY R.J., The sources of Cicero’s income, in: The Classical Weekly, New York, The Classical Association of the Atlantic States, 1951, 44 n° 4, p. 51.

[118] Elders in de tekst wordt naar hem verwezen als Atticus.

[119] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 212; PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus. Untersuchungen zur Person eines einflussreichen Riters in der ausgehenden römischen Republik, Stuttgart, Franz Steiner, 1992, Hermes Einzelschriften 58, p. 142.

[120] AUSTIN L., The Caerellia of Cicero’s correspondence, in: The Classical Journal, Menasha Wisconsin, The George Banta Publishing Company, 1946, 41, pp. 305-306 en p. 308; DENIAUX E., Clientèles et pouvoir à l’époque de Cicéron, Paris-Rome, Ecole française de Rome, Palais Farnèse, 1993, p. 178 en p. 473; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 272; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus…, vol V.327; [http://www.philosophenlexikon.de/v-caerell.htm, 29/07/2001]; [http://195.8.243.65/beienrode-de/einfach/lexikon/c/caerellia.htm, 29/07/2001];[http://www.public.coe.edu/web/schools/COE/hum/eburke/17/files/romanmatron.pdf, 29/07/2001]; CICERO, ad Atticum, XIII.210.2 en XIII.22.3; CICERO, ad familiares, XIII.72.

[121] AUSTIN L., The Caerellia …, pp. 307-309; CONWAY R.S., The italic dialects, Hildesheim, Olms, 1967, XXVI + 456 p.; DENIAUX E., Clientèles …, p. 473.

[122] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 305, p. 306, p. 307 en p. 308; DENIAUX E., Clientèles …, p. 214, p. 215, pp. 217-218, p. 225, p. 234, p. 261, p. 263, p. 473 en p. 474; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 272; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus …, vol. V.293; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 82, p. 404 en p. 417; WATSON A., The law of property …, p. 18 en p. 176 n.5;WISEMAN T.P., New men in the Roman senate-139BC-A.D.14, Oxford, Oxford University Press, 1971, p. 81 n.5; [http://www.public.coe.edu/web/schools/COE/hum/eburke/17/files/romanmatron.pdf, 29/07/2001]; CICERO, ad Atticum, XII.51.3 en XV.26.4; CICERO, ad familiares, XIII.72.1.

[123] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 136. Volgens de auteur was Q. Caecilius Metellus Celer haar halfbroer; BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 54, p. 55 en p. 214; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 281 en p. 284; DENIAUX E., Clientèles …, p. 97; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 105 n.27, p. 146 en p. 309; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 110 en p. 304. Volgens de auteur was Clodia’s echtgenoot een volle neef langs moederskant; CICERO, ad Atticum, II.1.5; CICERO, Pro Caelio, English translation by R. Gardener N.C.M.A., in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, 1958, §31, §34, §36, §59 en §63; [http://www.coldado.edu/Classics/clas2110/Clodia.htlm, 29/07/2001]; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; [http://library.thinkquest.org/11402/bio-clodia.htlm?tqskip=1, 29/07/2001].

[124] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 54, p. 55, p. 214 en p. 226; EYBEN E., Fathers and sos, in: RAWSON B., Marriage, divorce and children in ancient Rome, Canberra-Oxford, Humanities research centre-Clarendon Press, 1991, p. 120; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 273, pp. 282-284 en p. 291; RAWSON B., The Roman family …, p. 40 n.123; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 105 n.21, pp. 303-304 en p. 422; WISEMAN T.P., New men …, p. 51 n.1; [http://www.colorado.edu.Classics/clas2110/Clodia.htlm, 29/07/2001]; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; [http://library.thinquest.org/11402/bio-clodia.htlm?tqskip=1, 29/07/2001]; CICERO, ad Atticum, II.1.5; CICERO, de haruspicem responsis, English translation by N.H. Watts, in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachsetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, 1959, V.9, XVII.38, XVIII.39, XX.42 en XXVII.59;CICERO, Pro Caelio, §1-2, §30-31, §32, §34, §35, §36, §37, §38 en §49, §50, §52, §53, §57, §59, §60, §61 en §64;  CICERO, Pro T. Annio Milone, English translation by N.H. Watts B.A., in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, 1958, §73.

[125] [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, Pro Caelio, §36 en §38.

[126] FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 284; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus, Camebridge, Camebridge University Press, 1966, vol. V. appendix 3, pp. 404-413; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 146 n.14 en p. 309; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 422; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, ad Atticum, XII.38a.2, XII.41.3, XII.42.1f, XII.43.3, XII.44.4, XII.47.1f, XII.52.2, XIII.26.1, XIII.29.2 en XIV.8.1; CUCERO, Pro Caelio, §36, §38 en §49.

[127] SHATZMAN I., Senatorial wealth…, p. 146 n.14 en p. 309CICERO, Pro Caelio, §38?.

[128] WISEMAN T.P., New men …, p. 191 n.1; CICERO, Pro Caelio, §38 en §49.

[129] WISEMAN T.P., New men …, p. 191 n.1; CICERO, ad Atticum, II.9.3; CICERO, Pro Caelio, §38?.

[130] [http://www.colorado.edu/Classics/clas2110/Clodia.htlm, 29/07/2001]; [http://lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, Pro Caelio, §30-31, §32, §34, §35, §38, §49, §51, §52, §53 en §56.

[131] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 135 n.44; CICERO, Pro Caelio, §57, §61, §65 en §68.

[132] DIXON S., Family finances …, p. 105;GARDNER J.F., Women …, p. 9; SCHULZ F;, Classical Roman law, Oxford, Clarendon Press, 1954, p. 153 en p. 156; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 443 en p. 445.

[133] DIXON S., Family finances …, p. 105. De vorm – cum manu of sine manu – van haar eerste twee huwelijken is niet bekend.

[134] DIXON S., Family finances …, p. 104: geld, p. 105: fructus praediorum en p. 111; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 79 en p. 80; LACEY W.K., Patria potestas, in: RAWSON B., The family in ancient Rome, London-Sydney, Croom Helm, 1986, pp. 133-134; SALLER R.P., Patriarchy …, pp. 123-124; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 332: volgens de auteur was de fructus praediorum bedoeld voor Tullia’s bruidsschat; CICERO, ad Atticum, XI.4.

[135] DIXON S., Family finances …, p. 105; CICERO, ad Atticum, XII.32.2 en XV.20.4; ut infra de bruidsschat van Terentia p. 28.

[136] RAWSON B., The Roman family, in: RAWSON B., The family in ancient Rome, London-Sydney, Croom Helm, 1986, p. 17; SALLER R.P., Patriarchy …, pp. 123-124.

[137] SALLER R.P., Patriarchy …, pp. 204-205 en pp. 211-217.

[138] CORBETT P.E., The Roman law …, p. 152; GARDNER J.F., Women …, pp. 31-44.

[139] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 92.

[140] Cicero en Terentia huwden rond 79 v.C. zie: SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 413; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 92-93.

[141] DIXON S., Family finances …, pp. 95-96: slaven, pp. 108-109: insulae en p. 109: geld; DIXON S., Polybius …, p. 164: slaven; GARDNER J.F., Women …, p. 101: geld en vastgoed; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 214: de auteur beschouwt de 400.000 HS als de gehele bruidsschat; SHATZMAN I., Senatorial wealth and Roman politics, Bruxelles, Collection Latomus, 1975, p. 404: insulae en pp. 413-414: geld en insulae; SMUTNEY R.J., The sources…, p. 50: geld en insulae en p. 51; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 326: landgoed en slaven en p. 344: geld; CICERO, ad Atticum,  II.4.5: landgoed, XII.32.2 + XV.17.1 + XV.20.4 en XVI.1.5: insulae; CICERO, ad familiares  XIV.4.4: slaven; PLUTARCHUS, Bioi parallelloi: Cicero, VIII.2; POLYBIUS, The histories, English translation by W.R. Paton, in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, VI, 1954, XVIII.35.6 en XXXI.27; Er zijn echter nog andere interpretaties mogelijk van de samensetlling van Terentia’s bruidsschat. Plutarchus vermeldde enkel de 400.000 HS maar in Cicero’s brieven is sprake van twee insulae die tot de bruidsschat behoorden. Het zou absurd zijn dat plutarchus de immobiliën niet vermeld wanneeer deze in de jaren 40 v.C. 1 à 2 miljoen waard waren wat dus veel meer is dan de 400.000 HS waar hij wel over sprak. Het cijfer van Plutarchus kan ook verkeerd overgenomen zijn door latere manuscriptkopiëerders of spreekwoordelijk bedoeld zijn om een zeer grote dos aan te duiden. Dit laatste was trouwens een courrante praktijk bij Griekse en Romeinse auteurs. Het cijfer van Plutarchus zou tevens de tegenwaarde kunnen zijn in geld van de twee insulae. De meerwaarde (van 400.000 HS in ca. 70 v.C. tot 1 à 2 miljoen HS in 45/44 v.C.) reflecteert de gestegen immobiliënprijzen. Tenslotte is het ook niet onmogelijk dat Cicero 400.000 HS gekregen had maar dit belegd had in vastgoed. De waarde zou dan over 30 jaar tot 1 à 2 miljoen HS gestegen zijn. Het is echter zoals zo vaak niet mogelijk te beslissen welke de correcte versie is.

[142] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 407: de totale waarde van deze twee insulae plus een derde insula in het bezit van Cicero bedroeg ± 1,2 miljoen HS. Elke insula was dus gemiddeld ± 400.000 HS waard.

[143] DIXON S., Family finances …, p. 94, p. 96, p. 98, p. 102, p. 104, pp. 108-109 en p. 111; DIXON S., Polybius …, p. 162 en p. 163; GAIUS, Institutiones door Mr. Jr.A.C. Oltmans, Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en zoon N.V., 1958, II.63; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 326 en pp. 327-328.

[144] DIXON S., Family finances …, p. 105.

[145] BUCKLAND W.W., A textbook of roman law from Augustus to Justinian, Cambridge, Cambridge University Press, 1975, pp. 77-78; DIXON S., Family finances …, pp. 95-96; DIXON S., Polybius …, p. 164; SCHULZ F., Classical roman law…, pp. 83-84; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero: epilstulae ad familiares…, vol. I.6.4;TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 326 en p. 327; CICERO, ad familiares, XIV.4.4: we kunnen niet afleiden of het hier om een plan dan wel om een fait accompli gaat.

[146] Indien deze manomissio-vorm rechtsgeldig was, was het voor Cicero enkel mogelijk de slaven als liberti weer aan zich te binden.

[147] DIXON S., Family finances …, pp. 95-96; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 326.

[148] DIXON S., Family finances …, p. 96, p. 97, p. 98 en p. 102.

[149] DIXON S., Family finances …, p 108: insulae en p. 109: geld; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 214: insulae; SHATZMAN I, Senatorial wealth …, p. 407: insulae en pp. 413-414: geld en insulae; SMUTNEY R.J., The sources …, p. 50 en p. 51; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 327 en p. 336; WISEMAN T.P., New men …, p. 81 n5; CICERO, ad Atticum, XII.32.2, XV.17.1, XV.20.4 en XVI.1.5: insulae.

[150] Het huwelijk van Terentia en Cicero duurde van 79 v.C. tot 46 v.C.: SHATZMAN I., Senatorial wealth …, pp. 413-414.

[151] SALLER R.P., Patriarchy …, p. 214; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 92-93.

[152] DIXON S., Family finances …, p. 101.

[153] zie ook ut infra beheer van het vermogen p. 84.

[154] DIXON S., Family fiancnes …, p. 101, pp. 104-105 en p. 111.

[155] CORBETT P.E., The Roman law …, p. 147 en p. 178; CROOK J., “His and hers: what degree of fianancial responsability did husband and wife have for the matrimonial home and their life in common, in a Roman marriage?”, in: ANDREA J. and BRUHNS H., Parenté et strategies familiales dans l’antiquité romaine: actes de la table ronde des 2-4 octobre, 1986, Rome, Ecole française de Rome, 1990, pp. 160-162; DUMONT F., Les revenues de la dot en droit romain, in: RHDFE, …, …, …, 21, p. 12, p. 33 en p. 34; KASER M., Das römische Privatrecht 1. Das altrömische, das vorklassische und klassische Recht, München, Beck, 1971, pp. 332-333; KOSCHAKER P., Unterhalt der Ehefrau und Früchte der Dos, in: Studi P. Bonfante, …, …, 1930, 4, pp. 3-27; SALLER R.P., Patriarchy …, pp. 210-211 en p. 230; SALLER R.P., Roman dowry …, pp. 198-200 en pp. 202-205; SCHULZ F., Classical roman law, pp. 124-125; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 332; WOLFF H.J., Zur Stellung der Frau im klassischen römischen Dotalrecht, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, Weimar Böhlaus Nachfolger, 1933, 53, pp. 297-371.

[156] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 46 en p. 265; BRADLEY K.R., Discovering the Roman family, Oxford, University Press, 1991, p. 198; DIXON S., Family finances …, p. 103 en p. 114; DUMONT F., Les revenues de la dot en droit romain, in: Revue Historique de Droit français et Etranger, Paris, Sirey, 1943, 21, p. 12, p. 33 en p. 34; FANTHAM E., PEET FOLEY N., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 271; GARDNER J.F., Women …, p. 89; JOHNSON W.H., The sister-in-law of Cicero, in: The Classical Journal, Menasha Wisconsin, The George Banta Publishing Company, 1913, 4, p. 160; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 217 en p. 220; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters tot Atticus …, vol. V.260.3, vol. V.261.1, vol. V.262.2 en vol. V.263.1; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 332 en p. 423; TREGGIARI S., Divorce Roman style: how easy and how frequent was it?, in: RAWSON B., Marriage, divorce and children in Ancient Rome, Oxford, Clarendon Press, 1991, p. 40 en pp. 42-43; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 120, p. 255, p. 353, p. 447, p. 473, p. 479 en p. 480; WATSON A., The law of persons …, p. 65n.2; CICERO, ad Atticum, IV.1.8, IV.2.7, XI.1.2, XI.2.2, XI.24.3, XII.18a.2, XII.21.3 en XII.22.1.

[157] DIXON S., Family finances …, p. 96, pp. 106-107 en p. 109: het is niet bekend of het hier gaat om de waarde van de dos bij het huwelijk dan wel bij de echtscheiding. De waarde kon namelijk doorheen de jaren wijzigen; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 161; SALLER R.P., Roman dowry …, p. 204n.49; SHATZMAN I., Senatrorial wealth …, p. 414n.871; WATSON A., The law of persons…, pp. 64-65 en p. 72n.4; CICERO, ad Atticum, XII.19.4, XII.21.3, XVI.6.3 en XVI.15.5.

[158] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 219; MOREAU P., Patrimoines …, p. 179n58; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 217; SMUTNEY R.J., The sources …, p. 51; TREGGIARI S., Divorce …, p. 39; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 126 en p. 347; CICERO, ad Atticum, XII.12.1, XVI.2.1 en XVI.15.5³.

[159] DIXON S., Family finances …, pp. 106-107, p. 108 en p. 110; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 271; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 352-353: volgens de auteur was er geen spoor van retentiones; WATSON A., The law of persons …, p. 71; CICERO, ad Atticum, XI.23.3, XII.19.4, XII.23.2, XII.28.1en XII.37.3. Er is nergens expliciet sprake van een retentio t.o.v. Tullia.

[160] PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus …, p. 117; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 423; CICERO, ad Atticum, XVI.6.3.

[161] DIXON S., Family finances …, p. 109: de uiteindelijke omvang van de retentio is niet bekend; SALLER R.P., Roman dowry …, pp. 197-198.

[162] DIXON S., Family finances …, p. 110; FANTHAM E., PEET FOLEY N., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 272; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 482. We hebben geen absolute zekerheid dat Terentia hertrouwd is, maar het is zeer waarschijnlijk.

[163] DIXON S., Family finances …, pp. 108-110; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 271; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 129; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414; SMUTNEY R.J., The sources …, p. 50; CICERO, ad Atticum, XII.7.1, XII.24, XII.32.2, XIV.1.5, XV.17.1; XV.20.4 en XVI.1.5.

[164] SALLER R.P., Patriarchy …, p. 125; CICERO, ad Atticum, XII.7, XII.32.2, XIII.47, XIV.17 en XV.15.

[165] DIXON S., Family finances …, p. 107 en p. 110; FANTHAM E, PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, pp. 271-272; CICERO, ad Atticum, XI.1.2, XI.23.3, XI.24.3, XI.25, XII.18a en XII.22.1.

[166] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 305; BALDSON J.P.V.D., Roman women …, pp. 185-186; BRADLEY K.R., Discovering …, p. 129, p. 161 en p. 198; BRADLEY K.R., Remarriage and the structure of the upper-class Roman family, in: RAWSON B., Marriage, divorce and children in ancient Rome, Canberra-Oxford, Humanities research centre-Clarendon Press, p. 84; DIXON S., Family finances …, p. 106: huwelijk gesloten tussen november 46 v.C. en maart 45 v.C.;JOHNSON W.H., The sister-in-law …, pp. 160-161; PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus …, p. 177; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 377 en p. 401.

[167] RAWSON B., The Roman family …, p. 23; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 96, p. 101, p. 102 en p. 119; PLUTARCHUS, Bioi parallelloi: Cicero, XLI.3-4.

[168]BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 219; DIXON S., Family finances …, p. 107; GARDNER J.F., Women …, p. 101; SALLER R.P., Patricarchy …, p. 214 en p. 223; SALLER R.P., Roman dowry …, p. 204 n.49; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 53 en p. 414; SMUTNEY R.J., The sources …, p. 51; TREGGIARI S., Divorce …, p 39; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 96; CICERO, ad Atticus, XVI.2.1; CICERO, ad familiares, IV.14.3; PLUTARCHUS, Bioi parallelloi: Cicero, XLI.3-4.

[169] CICERO, ad Atticus, XIV.17 en XIV.17a: Na Tullia’s overlijden leefde Cicero in feite in het verleden en dacht enkel aan de goede oude tijd: Dit is in strijd met zijn hoop om nieuwe contacten te leggen.

[170] De totale omvang van de bruidsschat is niet bekend en kan niet worden afgeleid uit CICERO, ad Atticum XVI.2.1, waar sprake is van 400.000 HS als derde dotale betaling. Schattingen van o.a. Gardner en Shatzman spreken van minimum 1.000.000 tot 1.200.000 HS als geldelijk deel.

[171] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 198; GARDNER J.F., Women …, p. 89; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 161; SALLER R.P., Patriarchy …,p. 217 en p. 220; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414; SMUTNEY R.J., The sources …, p. 51; TREGGIARI S., Divorce …, p. 43; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 447, p. 473 en p. 479.

[172] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 306 en p. 308; DENIAUX E., Clientèles …, p. 474; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 161; WATSON A., The law of persons …, p. 40 n.5; CICERO, ad Atticum, XII.32.1, XII.34, XIV.19.4 en XV.1.9.

[173] PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus …, p. 117; SALLER R.P., Roman dowry …, p. 204 n.49; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414 en p. 423; SMUTNEY R.J., The sources …, p. 51; MOREAU P., Patrimoines …, p. 179n.58; CICERO, ad Atticum, XVI.2.1.

[174] CICERO, ad Atticum, XVI.2.1.

[175] CICERO, ad Atticum, XVI.2.1 en XVI.6.3.

[176] DIXON S., Family finances …, p. 107; CICERO, ad Atticum, XII.12.1; XII.32.1, XII.34, XIII.47a.2, XIV.17 en XIV.17a; CICERO, ad familiares, IX.11 en IX.12.

[177] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 208;FANTHAM E, PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, p. 276; PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus …, p. 117; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 493 en pp. 495-496; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus, vol. 5, appendix 3 pp. 404-413; CICERO, ad Atticum, XII.12.1, XII.18.1, XII.38a.2, XIII.29.1, XIII.33.3 en andere; CICERO, ad familares, IX.11 en IX.12.

[178] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 46 en p. 212; BRADLEY K.R., Discovering …, p. 183, p. 186 en p. 198; DENIAUX E., Clientèles …, p. 333; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 242; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 161; PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus …, p. 114; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 109, p. 137, p. 401: het huwelijk zou rond 68 v.C. plaatsgevonden hebben; pp. 417-418, p. 422 en p. 426; CORNELIUS NEPOS, The life of Atticus, English translation by E. Seymour Forster M.A., London-Camebridge Massachusetts, William Heineman LTD-Harvard University Press, 1996, V.3.

[179] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 186 en p. 187; SHATZMAN I., Senatorials wealth …, p. 86, p. 124, p. 230, p. 341 en p. 416.

[180] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 186; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 161; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 401; CICERO, ad Atticum, I.6.2; CORNELIUS NEPOS, The life of Atticus…, XVII.1.

[181] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 46; BRADLEY K.R., Discovering …, pp. 186-189; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family …, p. 156, pp. 157-159 en p. 182; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, pp. 161-164 en p. 165; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus …, vol. III.94.3.4; SHAKLETON BAILEY D.R., Cicero: epistulae ad Quintum fratrem et M. Brutum, Camebridge, Camebridge University Press, 1980, X.2; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 417-418; CICERO, ad Atticum, I.17.2-3, V.1.3-4 en XIV.10.4²; CICERO, ad Quinuem fratrem, I.1.10 en II.5.3.

[182] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 212; BRADLEY K.R., Discovering …, p. 187 en p. 197; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family …, p. 155; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 162 en p. 164; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus…, vol. I.2.2, vol. I.6.5 en vol. III.120.1; CICERO, ad Atticum, I.5.2, I.6.2, I.8.1, I.10.5, I.17.3, VI.3.8 en VI.7.

[183] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 189; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family …, p. 158; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus…, vol. III.116.1 en vol. III.117.8; CICERO, ad Atticum, VI.2.1f en VI.3.8.

[184] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 212; BRADLEY K.R., Discovering …, p. 189: scheiding in 45 v.C. en pp. 192-198; CORBIER M., Divorce and adoption, p. 50; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 165; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family …p. 158: scheiding was midden 44 v.C. al gebeurd en pp. 159-160; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 220; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus…, vol. III.120.1; TREGGIARI S., Divorce …, p. 43; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 479: scheiding pas begin 44 v.C.;WISEMAN T.P., New men …, p. 56; CICERO, ad Atticum, VI.7, XIV.10.3-4², XIV.13.5 en XIV.17.3.

[185] BRADLEY K.R., Discovering …, pp. 190-191 en p. 197; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters tot Atticus…, vol. III.94.4, vol. III.116.2, vol. III.117.8 en vol. III.120.1.

[186] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 189; DENIAUX E., Clientèles …, p. 86; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 165;  SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus …, vol. VI.367.5 en vol. VI.407.2; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, pp. 426-427; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 347; CICERO, ad Atticum, XIV.13.5 en XVI.16.2.

[187] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 198.

[188] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 189.

[189] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 308.

[190] MÜNZER F., Clodia, in: Realencyclopädie IV, Stuttgart, J.B. MetzlerscherVerlag, s.d., col. 106; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 146; [http://library.thinkquest.org/11402/bio-clodia.htlm?tqskip=1, 29/07/2001]; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001].

[191] BRADLEY K.R., Remarriage …, p. 84; BRADLEY K.R., Discovering the roman family …, p. 161; CORBETT P.E., The roman law …, p. 153;  GARDNER J.F., Women …, p. 9; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 417.

[192] Dit mag echter niet veralgemeend worden. Heel wat vrouwen stierven in het kraambed en lieten hun oudere echtgenoot als weduwnaar achter. Ook mannen huwden meerdere malen, al dan niet om hun politieke carrière vooruit te helpen.

[193] Hij was zelf tweemaal gehuwd nl. met Terentia en met Publilia, en later weer gescheiden.

[194] BAETEMAN G., BAETEMAN M., BALLON G.L., e.a., VRG-codex academiejaar 1998-1999, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1998, art. 144, 145, 206 en 207; BÜTZLER R. en HEIJERICK N., Inleiding tot het burgerlijk recht, Brugge, die Keure, 1997, 4e ed., p. 38: minimumleeftijd en pp. 39-40: toestemming; GARDNER J.F., Women …, pp. 38-41; RAWSON B., The Roman family, in: Rawson B., The family in ancient Rome, London-Sydney, Croom Helm, 1986, p. 21; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 127.

[195] BALDON J.P.V.D., Roman women …, p. 179; BRADLEY K.R., Discovering …, pp. 198-199; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 275; GARDNER J.F., Women …, p. 38; GROEBE P., Tullia, in: Realencyclopädie, zweite reihe [R-Z], vierzenter halbband (erste hälfte), Stuttgart, J.B. Metzlersche Verlag, col. 1329; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family in Italy. Status, sentiment, space, Canberra-Oxford, Humanities research centre-Clarendon Press, 1997, p. 157; SUMNER G.V., The lex annalis under Caesar, in: Phoenix, Toronto, University of  Toronto, Toronto Press, 1971, 25, p. 258 n.30; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 128 n.17 en p. 500; CICERO, ad Atticum, I.3.3; CICERO, ad familiares, VIII.6.2, XIV.1.4 en XIV.3.3. Over Tullia’s geboortejaar en de jaren van haar eerste verloving en huwelijk verschillen de meningen: volgens Baldson, Gardner en de Realencyclopädie was ze geboren in 79 v.C., Bradley, Fantham, Sumner en Treggiari menen dat ze in 76/75 v.C. geboren was. Bijgevolg variëert Tullia’s eerste huwelijksdatum van 63 v.C. tot 60 v.C.

[196] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 179; BRADLEY K.R., Discovering …, p. 188 en p. 194; DENIAUX E., Clientèles …, p. 81 en p. 409; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, p. 275; TREGGARI S., Roman marriage …, p. 128, pp. 145-146, p. 470, p. 479 en p. 500; WATSON A., The law of persons …, p. 17n.4; CICERO, ad Atticum, I.3.3; CICERO, ad familares, VIII.6.2; CICERO, ad Quintem fratrem, II.4.2 en II.5(6).1-2; CICERO, Pro Sestio, p. 131.

[197] Ook over dit jaartal bestaat discussie. Volgens Bradley scheidden Tullia en Crassipes in 51 v.C., Treggiari is het hier mee eens, maar suggereert ook 52 v.C. als het jaar van de echtscheiding. Shackleton Bailey en Tyrrell en Purser menen dat het koppel reeds in 53 v.C. uit elkaar ging; DENIAUX E., Clientèles …, p. 409; TYRRELL R.Y and PURSER L.C., The correspondance of M.Tullius Cicero, Dublin, Hodges Figgis, 1906-1933, III, p. 146.

[198] RAWSON B., The Roman family …, p. 21; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 128.

[199] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 416 en p. 421; CICERO, ad Quintem fratrem, II.6.1.

[200] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 128.

[201] COLLINS J.H., Tullia’s engagement and marriage to Dolabella, in: The Classical Journal, Menasha Wisconsin, The George Banta Publishing Company, 1952, 47, p. 165; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, p. 275; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 128; WATSON A., The law of persons …, pp. 44-45; CICERO, ad Atticum, V.4.1 en VII.3.12.

[202] COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, p. 164 en p. 166; PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus …, p. 115; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 127 en 130; CICERO, ad Atticum, V.4.1, V.13.3, V.14.3 en V.17.4.

[203] COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, p. 166 en p. 167; CICERO, ad Atticum, V.17.4; CICERO, ad familares, VIII.6.

[204] TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 127; CICERO, ad Atticum, V.4.1, VI.1.10; CICERO, ad familiares, VIII.6.2.

[205] COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, p. 167; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus …, vol. III.97, vol. III, 114 en vol. III, 115; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 107, p. 128 en p. 130; CICERO, ad Atticum, V.21.14, VI.4.2 en VI.1.10.

[206] COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, pp. 164-165; DENIAUX E., Clientèles …, pp. 477-478; GARDNER J.F., Women …, pp. 10-11 en pp. 41-43; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 127; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 128-129.

[207] CICERO, ad familares, III.12.2.

[208] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 179; COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, p. 167; GARDNER J.F., Women …, p. 41; SUMNER G.V., The lex annalis …, p. 258; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 129, p. 130, p. 131 en p. 133; CICERO, ad Atticus, VI.4.2 en VI.6.1; CICERO, ad familiares, XIII.64.1-2.

[209] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 179; COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, p. 164, pp. 165-166 en pp. 167-168; DENIAUX E., Clientèles …, p. 81, p. 112, p. 338, p. 365 en p. 598; DIXON S., Family finances …, p. 102; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a. Women …, p. 275; RAWSON B., The Roman family …, p. 21; TREGGIARI S., Roman marriage …p. 128, pp. 129-130, pp. 132-133 en pp. 177-178; CICERO, ad Atticum, VI.6.1 en VII.3.12; CICERO, ad familiares, II.15.2, III.10.5, III.12.2 en VIII.13.1.

[210] COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, p. 164 en p. 168; DENIAUX E., Clientèles …, p. 178; GARDNER J.F., Women …, p. 41; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 127; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 53 en p. 332: Dolabella was niet schuldenvrij en huwde Tullia voor haar dos; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 93: Dolabella zou de enige schuldenvrije kandidaat geweest zijn, p. 129, p. 131, p. 132 en p. 134; WATSON A., The law of persons …, p. 45: Hoewel Cicero in ad Atticum, VI.6.1 en ad familares, III.12.2 beweerde dat alles buiten zijn medeweten geregeld was, kan men er niet uit afleiden dat een filiafamilias kon huwen zonder toestemming van haar paterfamilias. Ad familares, VIII.6.2 (feb. 50 v.C.) toont zelfs aan dat Cicero het huwelijk al een tijdje gunstig gezind was en dus op de hoogte was van het op til zijnde huwelijk. Bovendien zou hij het huwelijk niet herroepen hebben indien het inderdaad zonder zijn toestemming voltrokken was omdat het schandaal te groot zou zijn geweest. Hij heeft zijn goedkeuring gegeven na zijn terugkeer uit Cilicië toen het huwelijk reeds gesloten was.

[211] Tullia was sine manu gehuwd met Publius Cornelius Dolabella.

[212] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 167; DIXON S., Family finances …, p. 102, p. 104 en p. 106; DIXON S., Polybius …, p. 159; GARDNER J.F., Women …, p. 91; SHATZMAN I, Senatorial wealth …, pp. 331-332 en p. 416; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 155: Tullia zou op of rond 1 juli 50 v.C. gehuwd zijn; WATSON A., The law of persons …, pp. 64-65; CICERO, ad Atticum, XI.2.2, XI.3.1, XI.4a, XI.23.3, XI.25.3 en XII.8.

[213] Ook hiervoor deed Cicero een beroep op zijn vriend Atticus.

[214] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 187: volgens de auteur had Cicero bij elke dotale betaling problemen; CROOK J.A., His and hers …, p. 164; DIXON S., Family finances …, p. 103; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, p. 275; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 127: Cicero zou bij elke betaling problemen gehad hebben; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 347; WATSON A., The law of persons …, p. 65; CICERO, ad Atticum, XI.1, X.2.1-2, XI.3.1, XI.4, XI.4a en XI.25.3.

[215] Over wat precies verkocht diende te worden bestaat discussie: DIXON S., Family finances …, p. 104: een landgoed; GARDNER J.F., Women …, p. 173: goud- of zilverwerk; CICERO, ad familiares, XIV.6: een landgoed.

[216] DIXON S., Family finances …, p. 104; TATUM W.J., The patrician tribune. Publius Clodius Pulcher, Chapel Hill-London, University of North Carolina Press, 1999, p. 242; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 347; CICERO, ad Atticum, XI.3.1, XI.4a, XI.23.3 en XI.25.3.

[217] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, pp. 187-188; DIXON S., Family finances …, p. 106, p. 113 en p. 114; GARDNER J.F., Women …, p. 91 en p. 101; TATUM W.J., The patrician tribune …, p. 242; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 347; WATSON A., The law of persons …, p. 65 en p. 71; CICERO, ad Atticum, XI.2.2, XI.23.3 en XI.25.3; CICERO, ad familiares, XIII.14 en XIV.10.3.

[218] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 55 en p. 264; DIXON S., Family finances …, p. 114; GARDNER J.F., Women …, p. 43 en p. 91; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 275; RAWSON B., The Roman family …, p. 21; TATUM W.J., The patrician tribune …, p. 242; TREGGIARI S., Divorce …, p. 43 en p. 44; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 463 en p. 464.

[219] FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 275; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 332; TATUM W.J., The patrician tribune …, p. 242; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 129 en p. 463; CICERO, ad Atticum, XI.12.4, XI.23.3 en XIV.21.4.

[220] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 42 en p. 226: Dolabella had zelf schulden.

[221] GARDNER J.F., Women …, p. 91; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 121 en p. 463.

[222] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, pp. 187-188; DIXON D., Family finances …, p. 106 en pp. 112-113; GARDNER J.F., Women …, p. 91; TATUM W.J., The patrician tribune …, p. 242; WATSON A., The law of persons …, pp. 71-72.

[223] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, pp. 188-189: wanneer de dos uit andere zaken dan geld bestond golden andere voorwaarden; BRADLEY K.R., Discovering …, p. 200; COLLINS J.H., Tullia’s engagement …, p. 164; CORBIER N., Divorce and adoption as familial strategies, in: RAWSON B., Marriage, divorce and children in ancient Rome, Canberra-Oxford, Humanities research centre-Clarendon Press, 1991, p. 59; GARDNER J.F., Family and familia…, pp. 85-86; GARDNER J.F., Women …, p. 91; SALLER R.P., Patriarchy …, p. 217; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 420; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 347 en p. 353; WATSON A., The law of persons …, p. 65: geld en p. 72; CICERO, ad Atticum, XI.23.3 en XI.24.1: Tullia had redenen voor initiatief tot echtscheiding, XII.8: eerste terugbetaling en XIII.29.2: tweede terugbetaling, XVI.15.5³: derde betaling, XII.12.1; XIV.18.1, XIV.19.1, XIV.20.2, XIV.21.4, XV.13.5, XVI.3.5, XVI.11.2, XVI.15.1-2 en XVI.15.5: terugbetalingsproblemen van Dolabella; CICERO, ad familiares, XIV.10 en XIV.13: Tullia had redenen voor initiatief tot echtscheiding, XVI.18: eerste terugbetaling.

[224] In mei 49 v.C. beviel Tullia een eerste maal van een zoon, maar deze stierf als baby: BRADLEY K.R., Discovering …, p. 199; DENIAUX E., Clientèles …, p. 399; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, p. 275; GARDNER J.F., Women …, p. 91; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 404.

[225] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 188; BRADLEY K.R., Discovering …, p. 200; DIXON S., Family finances …, p. 107, p. 112 en pp. 113-114; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 86; GARDNER J.F., Women …, p. 106; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 352-353, pp. 463-464 en p. 468; CICERO, ad Atticum, XII.18a.2, XII.28.3 en XII.30.1.

[226] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 199 en p. 208: Tullia overleed in 45 v.C.; DIXON S., The sentimental ideal of the Roman family, in: RAWSON B., Marriage, divorce and children in ancient Rome, Canberra-Oxford, Humanities research centre-Clarendon Press, 1991, p. 112; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 86; GARDNER J.F., Women …, p. 91 en p. 106; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, pp. 275-276; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family …, p. 200 en p. 208; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 495.

[227] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 188; DIXON S., Family finances …, p. 112, p. 113 en p. 114; MOREAU P., Patrimoines …, p. 179 n.58; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 332 en p. 416; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 360 en p. 416; CICERO, ad Atticum, XII.12.1; XIV.18.1, XVI.15.2 en XIX.5; misschien had Dolabella het derde deel toch betaald: ad Atticum, XII.5c; CICERO, ad familiares, XVI.24.2.

[228] DIXON S., Family finances …, p. 93, p. 112 en p. 114; CICERO, ad Atticum, XVI.15.2.

[229] GARDNER J.F., Women …, p. 180; CICERO, ad Atticum, XIII.46.3; De omvang van dit legaat bewijst dat de lex Furia testamentaria, die legaten van meer dan 1.000 as verbood, in de late republiek niet meer werd toegepast: STEINWENTER A., Lex Furia, in: Realencyclopädie XII, Stuttgart, J.B. Metzlerscher Verlag, 1925, col. 2356.

[230] BUCKLAND W.W., A texbook of Roman law …, p. 290, p. 353, p. 354 en p. 369; DIXON S., Polybius …, p. 167; SCHULZ F., Classical Roman law …, pp. 205-206; WATSON A., The law of succession …, p. 158.

[231] Ut supra voetnoot 50;BUCKLAND W.W., A textbook …, pp. 290-291; SCHULZ F., Classical Roman law …, p. 205 en p. 312.

[232] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 307; DENIAUX E., Clientèles …, p. 263; CICERO, ad familiares, XIII.72; De investeerder zou C. Vennonius geweest kunnen zijn omdat ze ook van hem goederen in Asia erfde.

[233] DENIAUX E., Clientèles …, p. 169, p. 215, p. 225, p. 249, p. 273 en p. 474; CICERO, ad familiares, XIII.72.2.

[234] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 306; COTTON H.M., Cicero ad familiares XIII.26 en XIII.28: evidence for revocatio or reiectio Romae/Romam, in: Journal of Roman Studies, London, Society for the promotion of Roman studies, 1976, 66, p. 49 N.72; DENIAUX E., Clientèles …, p. 273; CICERO, ad familiares, XIII.72.2.

[235] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 306; CICERO, Ad Atticum, XV.26.4.

[236] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 54 en p. 55; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, p. 284; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 309; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 304 en p. 422; [http://library.thinkquest.org/11402/bio-clodia.htlm?tqskip=1, 29/07/2001]; [http://www.colorado.edu/Classics/cls2110/Clodia.html, 29/07/2001]; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, Pro Caelio, § 34 en §59-60.

 

 

[237] De voorwaarden voor vrouwen om een rechtsgeldig testament te kunnen opstellen waren: volwassen zijn en persona sui iuris, in het bezit zijn van het Romeinse burgerrecht, capitis deminutio minima ondergaan hebben en de toestemming van hun voogd hebben.

[238] DIXON S., Family finances …, p. 99; DIXON S., Polybius …, p. 149 en p. 170; SCHULZ F., Classical Roman law …, p. 186; WATSON A., The law of succession …, p. 23.

[239] De tutor agnatus was één van de mannelijke verwanten van een vrouw die tot voogd benoemd was.

[240] GARDNER J.F., Family and familia …, pp. 37-39 en p. 221.

[241] DIXON S., Family finances …, p. 110; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 220; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family …, p. 25; WATSON A., The law of succession …, p. 23 n.2; CICERO, ad Atticum, XI.16.5 en XI.25.2.

[242] CICERO, ad familares, XIV.1.5. Dit speelde zich af tijdens Cicero’s ballingschap in 58 v.C.-57 v.C.

[243] DIXON S., Family finances …, p. 111; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 220 en p. 221; CICERO, ad Atticum, XII.18a. Cicero en Terentia gingen in 46 v.C. uit elkaar.

[244] DIXON S., Family finances …, p. 110-111; CICERO, ad Atticum, XI.16.5, XI.21.1, XI.23.3, XI.22.2, XI.24.2(3) en mogelijk ook XI.25 al maakt een onzekere vertaling de interpretatie twijfelachtig.

[245] WATSON A., The law of succession …, p. 34 n.2; CICERIO, ad Atticum, XII.18a.2 en XIV.3.2.

[246] PLINIUS, Naturalis Historia , English translation, in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachusetts, William Heinemann LTD_Harvard University Press, VII, 1942, XLVIII.158; VALERIUS MAXIMUS, Memorable doings and sayings, English translation by D.R. Shakleton Bailey, in: Loeb Classical Library, London-Camebridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard Univrsity Press, 2000, VIII.13.6.

[247] GARDNER J.F., Family and familia …, pp. 21-22 en p. 221.

[248] Agnaten zijn de mannelijke verwanten van een persoon, cognaten zijn de naaste verwanten. De laatste groep omvat zowel mannelijke als vrouwelijke verwanten.

[249] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 419; CICERO, ad Atticum, II.4.5.

[250] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, P. 414; CICERO, ad Atticum, II.15.4.

[251] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 414; CICERO, ad familiares, XIV.1.5.

[252] CICERO, ad familiares, XIII.72.1.

[253] SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 404; WISEMAN T.P., New men …, p. 81 N.5; CICERO, ad Atticum, XV.26.4.

[254] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 305, p. 306 en p. 308; DENIAUX E., Clientèles …, p. 473; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., Women …, p. 272; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus …, vol. V.293.3; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 82 en p. 417; [http://www.public.coe.edu/web/schools/COE/hum/eburke/17/files.romanmatron.pdf, 29/07/2001]; CICERO, ad Atticum, XII.51.3.

[255] DENIAUX E., Clientèles …, p. 225 en p. 234.

[256] SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s leters to Atticus …, vol. V. appendix III pp. 406-411; CICERO, ad Atticum, XII.38a.2, XII.41.3, XII.42.1f, XII.43.3, XII.44.4, XII.52.2, XIII.26.1 en XIII.29.2.

[257] SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus …, vol. V. appendix III pp. 412-413; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, ad Atticum, XII.38a.1, XII.41.3, XII.42.1f, XII.43.3, XII.44.2-4, XII.47.1f, XII.52.2, XIII.26.1, XIII.29.2 en XIV.8.1.

[258] CICERO, ad Atticum, VII.13.5, VII.13a.1, VII.22.2, VII.26.3, VIII.7.3, X.4.12 en X.7.3. Deze passages zijn afkomstig uit brieven geschreven tussen 23 januari en 22 april 49 v.C; PLUTARCHUS, Bioi parallelloi: Cicero, 41.

[259] Van de Oppii is niets bekend behalve wat kan afgeleid worden uit de brieven van Cicero met betrekking tot hun geschil met Terentia. Tijdens de financiële onrust die volgde op het uitbreken van de burgeroorlog zouden ze behoord hebben tot de kleine groep van hyperrijke financiers die wanhopig hun openstaande schulden trachtten terug te vorderen en hun fortuinen oppotten. Op die manier maakten ze de financiële crisis nog erger. Meestal worden ze gesitueerd in de familiekringen van de Oppii-negotiatores uit het Oosten. Ze werden ook in verband gebracht met C. Oppius, Caesars procurator; BARTLOW C.T., Bankers, moneylenders and interest rates in the Roman republic, Michigan, University Microfilms International, 1978, p. 255; DENIAUX E., Clientèles et pouvoirs à l’époque de Cicéron, Paris-Rome, Collection de l’école française de Rome 182, 1993, p. 538-533; HATZFELD J., Les Italiens résidant à Délos, in: BCH36(1912), pp. 51-52 en p. 60; HATZFELD J., Les trafiquants italiens dans l’Orient hellénistique, Paris, Ed. de Boccard, p. 59 n.2; HATZFELD J., Les Italiens résidant à Delos, in: Bulletin de Correspondence Hellenique, s.l., s.n., 36, 1912, pp. 5-200; MASSELLI G., Argentaria. Banche e banchieri nella Roma republicana: organizzazione, prosopografia, terminologia, Bari, Adriatica, 1986, p. 57; MÜNZER F., Oppius n°9, in: Realencyclopädie XXXV, Stuttgart, J.B. Metzlerscher Verlag, 1939, col. 729-736; MÜNZER F., L. Oppius n°12, in: Realencyclopädie XXXV, Stuttgart, J.B. Metzlerscher Verlag, 1939, col. 738; NICOLET C., L’ordre équestre à l’époque républicaine (312-43 av.J.C.), Paris, Ed. E. de Boccard, 1974, vol. II., p. 964; PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus, p. 108.

[260] VERBOVEN K., The Oppii from Velia: bankers or debtors?, s.l., s.n., s.d., pp. 4-8: verklaring van de interpretatie dat de Oppii bankiers en dus schuldeisers van Terentia waren.

[261] VERBOVEN K., The Oppii from Velia …, p. 4 en p. 8.

[262] DIXON S., Family finances…, pp. 98-99, p. 101 en p. 106; CICERO, ad familiares, XIV.1.5, XIV.2.3 en XIV.4.3.

[263] CICERO, ad Atticum, XI.16.5.

[264] CICERO, ad Atticum, V.1.3.

[265] DIXON S., Family finances …, p. 103, p. 108, p. 109, p. 110 en p. 111; CICERO, ad Atticum, XI.2.2, XI.4a en XI.23.3.

[266] DIXON S., Family finances …, p. 104, p. 105 en p. 106; CICERO, ad familiares …, XIV.6.

[267] CICERO, ad Atticum, II.4.1.7.

[268] We willen er op wijzen dat dit slechts een mogelijke interpretatie is.

[269] JOHNSON W.H., The sister-in-law …, pp. 162-163; SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero’s letters to Atticus …, vol. III. 94.3-4; CICERO, ad Atticum, V.1.3.

[270] CICERO, ad Atticum, XV.26.4.

[271] [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, Pro Caelio, §35, §38 en §49.

[272] Ut infra: Hoofdstuk II.3.2 beneficia.

[273] CICERO, ad Atticum, XII.51.3.

[274] CICERO, Pro Caelio, §38.

[275] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 54; BRADLEY K.R., Remarriage …, p. 87; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 86; RAWSON B., The Roman family …, p. 17; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 50 en p. 311; WISEMAN T.P., New men …, p. 81 n.5; CICERO, Pro Caelio, §17-18 en §38.

[276] DENIAUX E., Clientèles …, p. 111; RAWSON B., The Roman family …, p. 17; [http://library.thinkquest.org/11402/bio-clodia.html?tqskip=1, 29/07/2001]; [http://www.colorado.edu.Classics/clas2110/Clodia.htm, 29/07/2001]; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, Pro Caelio, §30, §31, §34, §51-54 en §56.

[277] De ware reden waarom Marcus Caelius Rufus een tweede maal geld leende van Clodia is niet bekend.

[278] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, pp. 54-55; BRADLEY K.R., Remarriage …, p. 87; DENIAUX E., Clientèles …, p. 111; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 284: het proces zou in 54 v.C. plaatsgevonden hebben; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 86; RAWSON B., The Roman family …, p. 17; [http://www.lamp.ac.uk/~davidnoy/roman4.htm, 29/07/2001]; CICERO, Pro Caelio, §1-2, §30-36, §49-58 en §61-69.

[279] BUCKLAND W.W., A textbook of Roman law …, p. 167; CROOK J.A., Women in Roman succession …, p. 62; DIXON S., Polybius …, p. 147 en p. 148; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 377; Ook kinderen konden geen zelfstandig handelende personen zijn. Zij werden onder de voogdij van een tutor impuberis geplaatst. Voor jongens eindigde deze tutela zodra ze 14 jaar werden. Meisjes gingen bij hun huwelijk over van tutela impuberis naar tutela mulierum.

[280] Een tutor mulierum of voogd kon op drie manieren aangesteld worden: tutela mulierum testamentaria, tutela mulierum legitima en tutela mulierum decretalis, zie: SCHULZ F., Classical Roman law …, pp. 185-187; Andere vormen van tutela mulierum, zie: BUCKLAND W.W., A textbook of Roman law …, pp. 165-167.

[281] BUCKLAND W.W., A textbook of Roman law …, p. 167; CROOK J.A., Women in Roman succession …, p. 63; DIXON S., Family finances …, pp. 99-100; DIXON S., Polybius …, p. 148; SCHULZ F., Classical Roman law …, pp. 188-189.

[282] SCHULZ F., Classical Roman law …, pp. 346-347.

[283] DIXON S., Family finances …, p. 99; DIXON S., Polybius …, p. 149; SCHULZ F., Classical Roman law …, p. 189.

[284] DIXON S., Family finances …, p. 99, p. 100 en p. 105.

[285] DENIAUX E., Clientèles …, p. 192 en p. 200; DIXON S., Family finances …, p. 100 n 27: Publius Terentius Hispo, met wie Cicero nauwe contacten onderhield, was mogelijk een verwant van Terentia. Dit betekent niet noodzakelijk dat hij haar tutor agnatus was; CICERO, ad Atticum, XI.10; CICERO, ad familiares, XIII.65.

[286] DIXON S., Family finances …, p. 98, p. 99, p. 100 en p. 101; GARDNER J.F., Family and familia …, p. 220; GARDNER J.F., Women …, p. 22; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 82: in tegenstelling tot de andere auteurs stelt Shatzman dat Terentia bezit van Cicero wou verkopen en niet iets uit haar eigen bezit hoewel CICERO, ad familiares, XIV.1.5 duidelijk naar haar bezit verwijst; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 254 en p. 370.

[287] CICERO, ad familiares, XIV.2.3.

[288] CICERO, ad familiares, XIV.1.5.

[289] DIXON S., Family finances …, pp. 98-99, p. 100 en p. 102; SCHULZ F., Classical Roman law …, p. 118.

[290] GARDNER J.F., Women …, p. 89.

[291] CICERO, ad familiares, XIV.6.

[292] DIXON S., Family finances …, p. 110; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 271; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 375; CICERO, ad Atticum, VI.5.1 en VII.9.

[293] DIXON S., Family finances …, p. 110 en p. 111; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 271: mogelijk was deze man de libertus die de huurgelden ging ophalen; CICERO, ad Atticum, XI.16.5.

[294] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 306; BUCKLAND W.W., A textbook of Roman law …, p. 167, p. 514 en p. 516; DENIAUX E., Clientèles …, p. 215, p. 225, p. 263 en p. 473; SCHULZ F., Classical Roman law …, p. 439. Een procurator is niet hetzelfde als een procurator unius rei: de laatste kreeg enkel een tijdelijk mandaat om een zaak af te handelen; CICERO, ad familiares, XIII.72.1.

[295] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 305, p. 306 en p. 308; DENIAUX E., Clientèles …, p. 128, p. 148, p. 202, p. 214, p. 215, p. 217, p. 249, p. 261, p. 263, p. 427, p. 473 en p. 474; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N., e.a., Women …, p. 272; [http://www.philosophenlexikon.de/caerell.htm, 29/07/2001]; CICERO, ad familiares, XIII.72.

[296] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 308.

[297] AUSTIN L., The Caerellia …, p. 308; DENIAUX E., Clientèles …, p. 202; [http://www.public.coe.edu/web/schools/COE/hum/eburke/17/files/romanmatron.pdf, 29/07/2001].

[298] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 135 n.44; CICERO, Pro Caelio, §68.

[299] LACEY W.K., Patria potestas …, pp. 133-134; RAWSON B., The Roman family …, p. 17; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 446.

[300] SCHULZ F., Classical Roman law …, pp. 189-190.

[301] DIXON S., Polybius …, pp. 167-168; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 377.

[302] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 46 en p. 265; DIXON S., Family finances …, p. 97; GARDNER J.F., Women …, p. 173; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 332 en p. 423; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 238, p. 254, p. 255 en p. 375; CICERO, ad Atticum, VII.1.9 en VII.26.3: beheer, XI.11.2 en XI.21: geld; CICERO, ad familiares, XIV.1.4 en XIV.5.2: beheer, XIV.2.2: Tabula Valeria.

[303] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 46; DIXON S., Family finances …, p. 103, p. 104, pp. 105-106 en p. 110; FANTHAM E., PEET FOLEY H., BOYMEL KAMPEN N, e.a., Women …, p. 271, GARDNER J.F., Women …, p. 89; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, p. 160; CICERO, ad Atticum, XI.1.2, XI.2.2, XI.16.5, XI.23.3 en XI.24.3; CICERO, ad familiares, XIV.6.

[304] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 186, p. 187 en p. 193; DENIAUX E., Clientèles …, p. 159, p. 168, p. 175, p. 250, p. 265, p. 275, p. 278, p. 295, p. 304, p. 305, p. 306, p. 307 en p. 330; PERLWITZ O., Titus Pomponius Atticus …, p. 142; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 86, p. 124, p. 230, p. 341 en p. 416; WISEMAN T.P., New men …, p. 38, p. 39, pp. 113-114, p. 135, pp. 136-137, p. 161, p. 163 n2, p. 167 n.1, p. 176 en p. 267; WISEMAN T.P., The ambitions of Quintus Cicero, in: Journal of Roman Studies, London Society for the promotion of Roman studies, 1966, 56, pp. 106-115.

[305] BRADLEY K.R., Discovering …, p. 188, p. 193 en p. 194; CICERO, ad Atticum, XI.9.2.

[306] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 212; JOHNSON W.H., The sister-in-law …, pp. 163-164; RAWSON B. and WEAVER P., The Roman family …, p. 157; CICERO, ad Atticum, V.1.3f.

[307] BALDSON J.V.P.D., Roman women …, p. 54, p. 55 en p. 214; DENIAUX E., Clientèles …, p. 89 en p. 97; SHATZMAN I., Senatorial wealth …, p. 309; CICERO, Pro Caelio, §34.

[308] DIXON S., Family finances …, p. 104; CICERO, ad familiares, XIV.6.

[309] De identiteit van Cassius is onzeker: indien het om C. Cassius Longinus zou gaan, zouden tussenpersonen nauwelijks nodig geweest zijn. Cassius en Gallus waren immers goede vrienden. Manutius stelde M. Licinius Crassus, zoon van de triumvir, voor als oplossing;

[310] SHACKLETON BAILEY D.R., Cicero: epistulae ad familiares …, vol. II.209.4; CICERO, ad familiares, VII.23.4.

[311] Caerellia’s familie was afkomstig uit Asua.

[312] De andere voorwaarden waaraan een vrouw moest voldoen waren: volwassen persona sui iuris zijn, in het bezit zijn van het Romeinse burgerrecht en capitis deminutio ondergaan hebben.