De economische rol van vrouwen zoals blijkt uit de werken van Cicero. (Annelies Van den Bruele)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I: Een korte algemene schets

 

1. Het vermogen

 

         In het verleden is men er meer dan eens van uitgegaan dat Romeinse vrouwen geen eigen vermogen bezaten. Materieel waren zij volledig afhankelijk van hun paterfamilias, tutor of echtgenoot. Helemaal correct is dit beeld niet maar het schetst wel de situatie van vele vrouwen in de Romeinse republiek.

         Vrouwen in potestate patris[2] bleven verstoken van een eigen vermogen. Zowel ongehuwde dochters als dochters in een sine manu-huwelijk bleven als filiafamilias onderworpen aan het gezag van hun paterfamilias[3]. Daar zij

personae alieni iuris waren, verviel alles wat hen geschonken of nagelaten werd aan hun paterfamilias als hoofd van de familia. Door zijn dochter een peculium[4] toe te wijzen, schonk een vader/paterfamilias haar toch enige onafhankelijkheid. Haar persoonlijke aankopen kon ze aldus zelf financieren. Behalve een peculium kon een vader zijn dochter bij haar huwelijk een zekere hoeveelheid goederen en gebruiksvoorwerpen meegeven om in haar dagelijkse behoeften en verzorging te voorzien. Technisch gezien bleef het peculium eigendom van de vader: aan hem kwam het uiteindelijke beslissingsrecht toe.

         Bij een huwelijk cum manu[5] verliet een vrouw haar eigen familie om toe te treden tot de familie van haar echtgenoot. Voortaan viel ze onder de potestas van haar echtgenoot[6] of diens paterfamilias. Ook zij bezat geen eigen vermogen. Elke vorm van bezit die ze meebracht in haar huwelijk versmolt automatisch met het bezit van haar nieuwe paterfamilias. Net als bij een huwelijk sine manu kon ze tijdens haar huwelijk van haar vader een peculium voor persoonlijke uitgaven en enkele huishoudgoederen ontvangen.

         Vrouwen sui iuris[7] bezaten als enigen een eigen vermogen. Emancipatio[8] door hun paterfamilias of diens overlijden[9] maakten een einde aan de patriapotestas waaraan ze onderworpen waren. Een vrouw kon tevens door coemptio fiduciae causa[10], alias schijnverkoop, ontsnappen aan haar paterfamilias. Als persona sui iuris was ze echter niet volledig vrij van enige mannelijke controle. Voortaan stond ze onder de voogdij van een tutor[11] die de patriapotestas gedeeltelijk verving. Hoewel dit vermogen volledig hun eigendom was, verkozen vrouwen sui iuris soms het beheer ervan geheel of gedeeltelijk over te laten aan hun echtgenoot. Huwde een vrouw sui iuris cum manu[12], dan betekende dit het einde van haar vrijheid en meteen ook van haar vermogen. Alles wat zij bezat ging over in het bezit van haar echtgenoot of zijn paterfamilias.

 

 

2. De bruidsschat (dos)

 

         De Romeinse traditie wilde dat een vrouw bij haar huwelijk een bruidsschat[13] meebracht. In wezen was het geven[14] van een bruidsschat een bijdrage van de familie van de vrouw in de kosten van de huishouding van de man waarvan de vrouw nu ook deel uitmaakte. Tevens was het één van de mechanismen waardoor Romeinse families hun wederzijdse sociale status konden handhaven. Bijgevolg heerste er een sterke sociale, zoniet wettelijke verplichting om in een bruidsschat voor dochters te voorzien. Later garandeerde de bruidsschat dat de vrouw in geval van scheiding een vermogen zou hebben[15]. De rechten van de echtgenoot op de bruidsschat werden dan ook sterk gelimiteerd.

         Wat werd als bruidsschat aan een huwende dochter meegegeven? Geld[16] was een veel voorkomend bestanddeel van een dos. Het bedrag kon variëren naargelang de status van de eigen familie en die van de toekomstige echtgenoot[17]. Men verwachtte een dos overeenkomstig de financiële middelen van de familie van de vrouw en de dignitas van de families van beide partners[18]. Spijtig genoeg werden slechts een handvol cijfers uit het dagelijkse leven overgeleverd. Een bekend voorbeeld is de bruidsschat van Terentia[19]: zij bracht ondermeer 400.000 HS mee bij haar huwelijk met Cicero. Een bruidsschat kon ook geheel of gedeeltelijk bestaan uit roerend en/of onroerend goed[20] dat later kon omgezet worden in geld. De meest frequent voorkomende vorm van onroerend goed als dos is terug te vinden in de landbouw: zowel fundi, landbouwgronden, olijf- en wijngaarden en aanverwanten zoals mijnen. Anderzijds kon een bruidsschat ook uit stedelijke bezittingen bestaan zoals insulae of huizen. Voor onroerende goederen heerste er minder belangstelling, behalve voor slaven. Verder kon een dos ook goud, legaten, usufructus, kwijtschelding van schulden en dergelijke bevatten[21].

         Indien geen speciale voorzieningen getroffen werden, werd een geldelijke bruidsschat[22] in drie jaarlijkse termijnen betaald, te beginnen op het einde van het eerste huwelijksjaar[23]. Bij een materiële bruidsschat werd de echtgenoot of zijn paterfamilias de onmiddellijke eigenaar na het in acht nemen van de vereiste juridische formaliteiten voor de overdracht van de res mancipi of res nec mancipi. Watson[24] is van mening dat er geen bewijzen zijn met betrekking tot de betalingswijze van een materiële bruidsschat gedurende de republiek.

         Volgens de Romeinse wetgeving werd de bruidsschat de wettelijke eigendom van de echtgenoot. De realiteit was echter complexer. Het eigenlijke doel[25] van de bruidsschat, bijdragen in het onderhoud van de vrouw, mocht niet uit het oog verloren worden. Een vrouw kon van haar echtgenoot immers niet eisen dat hij haar van zijn eigen vermogen onderhield. Sommige echtgenoten gaven hun vrouw een wekelijkse of jaarlijkse toelage. Anderen stonden toe dat hun echtgenote de gehele bruidsschat aanwendde om zichzelf en haar slaven te onderhouden. Een vrouw die een omvangrijke bruidsschat meebracht, voelde zich hierdoor soms gerechtvaardigd druk uit te oefenen op haar echtgenoot om haar in een evenwaardige, luxueuze stijl te onderhouden.

         Bovendien werd de vrije beschikking[26] van de echtgenoot over de bruidsschat aan banden gelegd zodra wetsbepalingen het de vrouw of haar familie mogelijk maakten de dos terug te vorderen in geval van ontbinding van het huwelijk. Daar de echtgenoot de “lasten” van het huwelijk droeg, leek het niet meer dan rechtvaardig dat alle opbrengsten van de dos hem toekwamen. Tot het einde van de republiek kon hij naar eigen goeddunken een deel van de bruidsschat voor zelfgekozen doeleinden aanwenden. Vanaf dan waren de omstandigheden waarin hij de dos geheel of gedeeltelijk diende terug te geven zo talrijk dat zijn bezitsrecht eerder een recht tot usufructus en beheer geworden was. Elk verlies van bruidsbezit door zijn nalatigheid of fraude viel vanaf 122 v.C. onder de verantwoordelijkheid van de echtgenoot. Tenzij hij de toestemming van zijn echtgenote bezat, kon de man, bij de ontbinding van het huwelijk, gedwongen worden zijn ex-echtgenote te vergoeden voor het verlies aan bruidsschat. Hetzij door het bezit terug te geven, hetzij door de getaxeerde waarde[27] van de goederen te betalen.

         De ontwikkeling van het vrije huwelijk en het groeiend aantal echtscheidingen verhoogden de behoefte aan een verzekerde terugkeer[28] van de dos naar de vrouw of haar familie bij het beëindigen van een huwelijk. Hetzij om de kans op hertrouwen te vergroten, hetzij om het familiebezit in stand te houden. Oorspronkelijk was de bruidsschat onherroepelijk verloren. Het verlies werd wel in zekere mate gecompenseerd door het opeisen van een deel van het bezit van de ex-echtgenoot. Later zocht en vond men diverse manieren om de bruidsschat te recupereren.

         Indien geen speciale maatregelen getroffen waren, werd het recupereren[29] van de bruidsschat bepaald door twee factoren: ten eerste, door de schenker van de dos, zodat deze zijn rechtmatige eigendom terugkreeg; ten tweede door de reden voor het beëindigen van het huwelijk. Behalve door echtscheiding kon een verbintenis tussen twee mensen en hun families ook ontbonden worden ingevolge het overlijden van een partner. Hadden beide partijen wel afspraken[30] gemaakt omtrent het terugkrijgen van de bruidsschat, dan werd volgens de overeengekomen condities gehandeld. Normaal gesproken verwachtte noch de vrouw noch haar pater de dos terug zolang het huwelijk van de vrouw stand hield. Bepaalde omstandigheden zoals financiële nood van de familie van de vrouw, onterving van de man door zijn vader of een faillissement versnelden[31] de terugkeer van de dos.

         Hoewel de bruidsschat teruggevorderd kon worden, kon de ex-echtgenoot op grond van verschillende motieven een deel van dit bijkomend vermogen opeisen en behouden. Afhankelijk van de aangehaalde argumenten[32] kon dit oplopen tot het gros van de bruidsschat, wat meteen een reden was om toch voorhuwelijkse overeenkomsten af te sluiten. Ook onkosten[33] die hij gemaakt had, kon hij aftrekken van de terug te geven bruidsschat.

         Na het aftrekken van de nodige kosten en vergoedingen voor de echtgenoot verliep het terugbetalen[34] van de bruidsschat vermoedelijk volgens dezelfde principes als het betalen ervan. Geld en roerende goederen werden terugbetaald in drie jaarlijkse termijnen. Onroerende goederen dienden onmiddellijk te worden terugbezorgd. Een echtgenoot die bestraft werd voor wangedrag diende de gehele bruidsschat dadelijk in te leveren of de mogelijke opbrengsten te vergoeden in geval van onroerende goederen. Bij een minder zwaar vergrijp kreeg hij zes maanden uitstel.

         In essentie was het Romeinse systeem van financiële regeling bij het einde van een huwelijk vrij eenvoudig. Behalve de bruidsschat bleef het bezit van een vrouw sui iuris volledig gescheiden[35] van dat van haar echtgenoot. Als filiafamilias bezat ze zelfs geen vermogen. Na de scheiding was haar pater, indien hij nog in leven was, verantwoordelijk voor haar onderhoud. Was hij overleden, dan werd de dos bij het vermogen gevoegd dat ze reeds in eigen naam bezat.

 

 

3. Het erfrecht

 

         Het erfrecht is één van de meest complexe en uitgebreide takken van het Romeinse recht. Dit geldt evenzeer voor het vrouwenerfrecht.

         Reeds ten tijde van de XII Tafelen bezat een vrouw het recht als sua heres te erven[36] van haar intestaat overleden paterfamilias. Een vrouw kon tevens als proxima agnata van de overledene erven indien deze geen sui heredes had. Voconiana ratione[37] werd het erfrecht van vrouwen beperkt tot de proximi agnati van wie ze consanguinea was. Huwde ze cum manu, dan verliet de vrouw haar agnatische verwanten en kon ze niet meer van hen erven als proxima agnata. Daar ze filiae loco was geworden van haar echtgenoot kon ze voortaan wel van haar aangetrouwde familie erven als proxima agnata. Op het einde van de republiek konden vrouwen zelfs als cognati[38] erven. Echtelieden mochten hun ab intestato-erfrecht jegens elkaar pas inroepen indien andere erfgenamen[39] ontbraken. Het was voor vrouwen in manu mariti dus mogelijk zowel in hun eigen geslacht als in dat van hun echtgenoot te erven. Tijdens de republiek was het vrouwen sui iuris toegestaan ook onder een testament[40] te erven en legaten te ontvangen. Vrouwen die onterfd[41] waren, omdat men er soms de voorkeur aan gaf mannen tot erfgenaam te benoemen zodat het bezit in de familie bleef, en dit wilden aanvechten of die een ongeldig testament wilden laten herroepen, konden dit doen via een querela inofficiosi testamenti[42].

         Om een rechtsgeldig testament op te stellen, alias testamenti factio, diende aan bepaalde voorwaarden[43] te worden voldaan. Enkel volwassen personae sui iuris in het bezit van het Romeinse burgerrecht bezaten testeerrecht. Vrouwen dienden voorts capitis deminutio minima[44] te ondergaan en hadden de machtiging van hun voogd nodig. Over de inhoud van het testament had deze echter niets te zeggen. De enige testeervorm die openstond voor vrouwen was het testamentum per aes et libram. Dit in combinatie met het feit dat ze ook een niet agnatische tutor konden hebben, maakte het voor vrouwen eenvoudiger om bezit na te laten aan hun natuurlijke verwanten indien ze cum manu gehuwd waren en aan hun echtgenoot en kinderen indien ze sine manu gehuwd waren.

         Bij het verdelen van hun erfenis[45] trachtten vrouwen op diverse manieren voor hun familieleden te zorgen. Afhankelijk van de omstandigheden zochten ze hun erfgenamen onder ouders, broers en zussen[46] of onder kinderen, klein- en achterkleinkinderen, echtgenoot en schoonouders[47].

         De beroemdste wetswijziging inzake het erfrecht van vrouwen was de veel besproken lex Voconia[48] van 169 v.C. Hoewel er controverse heerst over zowat elk onderdeel van de wet en het doel[49] nergens expliciet bewaard is gebleven, kunnen we met zekerheid stellen dat de wet vrouwen sterk benadeelde. Vooral een dochter die enig kind[50] was, werd er de dupe van. Een eerste bepaling verbood burgers ingeschreven in de hoogste censusklasse[51], de prima classis, vrouwen tot erfgenaam te benoemen. Wie niet op de censuslijst stond, kon vrij beslissen over zijn nalatenschap ongeacht de omvang van zijn rijkdom. Volgens een tweede bepaling[52] mocht een legaat of donatio mortis causa niet groter zijn dan het erfdeel van de erfgenaam of erfgenamen[53]. Een vrouw kon dus slechts maximum de helft van de nalatenschap door middel van een legaat verwerven. Voconiana ratione[54] werd het ab intestatio-erfrecht van een vrouw als proxima agnata beperkt tot zussen van de overledene. De lex Voconia beperkte dan wel het erfrecht van vrouwen maar raakte niet aan hun formele nooderfrecht noch aan hun intestaaterfrecht[55] en bewees dat vrouwen wel degelijk erfrecht bezaten.

         De onrechtvaardigheid van de lex Voconia jegens vrouwen deed mensen zoeken naar een manier om de wet te omzeilen en een aanzienlijk deel van de erfenis aan een vrouw na te laten. Een eerste middel was het legatum partitionis[56]. De erfgenaam stond iets minder dan de helft van de erfenis af aan de legataria die beloofde de schuldvorderingen van dit erfdeel in te lossen. Een tweede manier om een vrouw iets na te laten zonder de wetsbepalingen te overtreden was door middel van fideicommissa[57]. Wettelijk waren deze schenkingen niet bindend[58]. Veel hing dus af van de welwillendheid van de erfgenaam om zich aan zijn belofte te houden. Tenslotte kon men de wet ontwijken door een dochter een omvangrijke bruidsschat[59] mee te geven of bij een intestaat[60] overlijden.

         De legaten- en erfdelen, nagelaten aan vrouwen, kenden een grote inhoudelijke variatie[61]. Regelmatig terugkerende elementen zijn de bruidsschat[62] en usufructus[63]. Bepaalde erflaters verbonden zelfs voorwaarden[64] aan het ontvangen van een legaat.

         Vrouwen verwierven ook bezit in de vorm van giften[65]. In de praktijk was enkel een vrouw sui iuris eigenares van wat haar geschonken werd. Een vrouw in potestate zag alle donaties doorgeschoven naar haar paterfamilias. Eventueel kreeg ze het als peculium terug. Langs deze weg kon een vrouw een groter vermogen uitbouwen dan door wat ze via haar familie verwierf. De lex Cincia de donis et muneribus[66] (204 v.C.) legde het geven en ontvangen van geschenken aan banden. Giften die de maximumgrens[67] inzake waarde en omvang overschreden, waren verboden, behalve tussen personae exceptae[68], zijnde cognati tot de zesde graad, adfines, verloofden en echtelieden. Vanaf de late republiek of bij het begin van het keizerrijk was de wet ook op deze laatsten van toepassing[69]. Giften tussen man en vrouw werden wel nog geduld[70] op voorwaarde dat ze de schenker niet verarmden en de ontvanger niet verrijkten, of bv. bij een verjaardag. Over wat men met deze wet hoopte te bereiken, heersen verschillende meningen[71].

 

 

4. Het beheer van het vermogen

 

         Per definitie bezaten vrouwen sui iuris en sine manu gehuwde vrouwen, als enigen, een eigen vermogen. In de praktijk vallen binnen de laatste groep die vrouwen af die als filiaefamilias nog onder de potestas van hun paterfamilias stonden. Alles wat in hun bezit kwam, werd zijn eigendom. Het enige wat ze zelf beheerden was hun peculium, hoewel hun vader ook daarover het laatste woord had. Het komt er dus op neer dat alleen vrouwen sui iuris effectief eigenares waren.

         De juridische verantwoordelijkheid[72] voor het beheer van haar vermogen berustte bij de vrouw zelf. Toch was haar macht over en door haar bezit afhankelijk van haar tutor.

De Romeinen maakten echter onderscheid tussen een tutor impuberum voor minderjarigen en een tutor mulierum voor vrouwen. Beiden werden gezocht onder de natuurlijke verwanten[73]. Een tutor kon op verschillende manieren aangesteld worden[74]. Het was mogelijk dat een voogd niet conform de wensen van de persoon onder zijn voogdij handelde. Een impuberus kon in dat geval diverse actiones[75] tegen hem ondernemen afhankelijk van de “fout” die de tutor beging. Een onwillige tutor mulierum[76] kon vervangen worden. Ten tijde van Gaius was de auctoritas van een voogd zelfs afdwingbaar[77]. Servius[78] geeft een algemene definitie: tutela is het gezag, verleend door de burgerlijke wetgeving [aan een derde], ter bescherming van een vrij persoon die zich door zijn jeugdige leeftijd niet of onvoldoende kon beschermen.

         Een tutor mulierum stond in voor de bescherming van de persoonlijke[79] en materiële[80] belangen van de vrouw. Hij superviseerde het beheer en zag erop toe dat ze geen daden stelde die haar vermogen deden afnemen[81]. Bijgevolg had een vrouw zijn auctoritas[82] nodig bij het sluiten van een stipulatio, het vrijlaten van een slaaf en natuurlijk bij mancipatio voor zover het res mancipi betrof. Over res nec mancipi, de aankoop van goederen en het uitlenen van geld besliste zij vrij. Niet alle tutores namen hun taak even ernstig op. Zij waren namelijk niet juridisch verantwoordelijk[83] voor het beheer. De enigen die volledig onafhankelijk[84] over hun inkomsten beschikten waren de Vestaalse maagden. Vrouwen onder tutela legitima[85] - de strengste voogdijvorm – hingen volledig af van hun voogd. Pas onder keizer Claudius werd tutela legitima grotendeels gelijkgeschakeld met testamentaire tutela.

         Een echt zinvol argument[86] voor het bestaan van tutela mulierum lijkt er niet te zijn. Vrouwen, zo meenden de eerste juristen, misten een deskundig oordelingsvermogen waardoor bedriegers aangetrokken werden. De realiteit toonde echter dat ze perfect in staat waren hun zaken te beheren. Meermaals was het geven van auctoritas slechts een formaliteit en was het afdwingbaar, stelde Gaius[87].

         Hoe beheerden vrouwen nu hun vermogen? Verrichtten ze dit zelf of deden ze beroep op een derde en zo ja op wie? Heel wat vrouwen stonden persoonlijk[88] in voor het beheer van hun bezittingen. In de literatuur vinden we hiervan talrijke voorbeelden. Denken we bijvoorbeeld aan Turia[89] uit de Laudatio Turiae of aan Terentia[90]. Deze laatste beheerde niet alleen haar eigen vermogen maar ook dat van haar echtgenoot Cicero tijdens zijn ballingschap. Ze was zelfs bereid enkele van haar bezittingen te verkopen om hem financieel te helpen. Dit bewijst dat vrouwen zelf zaken[91] deden en ze naast hun eigen vermogen soms ook dat van hun echtgenoot[92] beheerden, eventueel zelfs na diens overlijden.

         Anderen lieten het beheer geheel of gedeeltelijk over aan hun echtgenoot[93]. In het bijzonder datgene wat ze bijdroegen voor het besturen van het huishouden. Tenslotte waren er vrouwen die een beroep deden op een derde die zich professioneel bezighield met het beheer. Deze procurator[94] kon een libertus of een slaaf zijn of zelfs iemand die geen enkele band had met zijn opdrachtgeefster. Over zijn aanstelling[95] had een tutor niets te zeggen. Het risico bestond dus dat een vrouw ten prooi viel aan een allesbehalve onbaatzuchtige schurk die enkel uit was op haar bezit. Zeer bekend is het geval van Caesennia en Aebutius in Cicero’s Pro Caecina[96].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[2] BALDSON J.P.V.D., Roman women. Their history and habits, London-Sydney-Toronto, The Bodley Head, 1974, p. 276; CORBETT P.E., The Roman Law of marriage, Aalen, Scientia Verlag, 1979, p. 113 en p. 149; GARDNER J.F., Women in roman law and society, Bloomington and Indianapolis, Indiana University Press, 1986, p. 9 en pp. 97-98; HEIRBAUT D., Romeins recht vroeger en nu, Antwerpen-Apeldoorn, Makla, 1999, p. 89; TREGGIARI S., Roman marriage. Iusti coniuges from the time of Cicero to the time of Ulpian, Oxford, Clarendon Press, 1991, p. 16.  

[3] Dit was niet noodzakelijk de vader. De paterfamilias was het oudste mannelijke familielid dat aan het hoofd stond van de familia. Het kon dus ook de grootvader zijn; CORBETT P.E., The Roman law …, p. 112.

[4] GARDNER J.F., Women …, p 9-10 en p. 71; VAN OVEN J.C., Leerboek van Romeins privaatrecht, Leiden, E.J.Büll, 1948, p. 457; WATSON A., The law of persons in the later roman republic, Oxford, Clarendon Press, 1967, p. 99.

[5] Het huwelijk cum manu kon op drie manieren tot stand komen: door confarreatio, coemptio of usus: BALDSON J.P.V.D., Roman women …, pp. 179-180; GARDNER J.F., Women …, pp. 12-13; HEIRBAUT D., Romeins recht …, pp. 88-89; SALLER R.P., Roman dowry and the devolution of property, in: The Classical Quarterly, Oxford, Oxford University Press, 1984, 34 n°1, p. 196; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 17-18; WATSON A., The law of persons …, pp. 19-25.  

[6] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 276; GARDNER J.F., Women …, p. 11, p. 67, p. 71 en pp. 97-98; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 324 en p. 365; WATSON A., The law of persons …, p. 64 en p. 76.

[7] CORBETT P.E., The Roman law …, p. 112, pp. 113-114 en p. 202; GARDNER J.F., Women …, pp. 71-72 en pp. 98-99; TREGGIARI S., Roman marriage…, p. 32 en p. 324.

[8] GARDNER J.F., Women …, p. 8; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 15 en p. 324; WATSON A., The law of persons …, p. 100.

[9] GARDNER J.F., Women …, p. 6 en p. 11; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 15 en p. 324;    WATSON A., The law of persons …, p. 100.

[10] GARDNER J.F., Women …, p. 8 en p. 17.

[11] GARDNER J.F., Women …, p. 11; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 32.

[12] CORBETT P.E., The Roman law …, p. 149; GARDNER J.F., Women …, p. 98; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 28.

[13] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 186; GARDNER J.F., Women …, p. 97; HEIRBAUT D., Romeins recht …, pp. 89-90; KASER M., Das römische Privatrecht, München, Beck, 1971, I, pp. 332-333 en pp. 334-335; LEONHARD R., Dos, in: Realencyclopädie V, Stuttgart, J.B. Metzlerscher Verlag, 1905, col. 1580-1596; ROUHETTE A., Dot, in: Encyclopaedia Universalis, Paris, Encyclopaedia Universalis Paris S.AVII, 1990, p. 656; The new Encyclopedia Britannica IV, Chicago-Auckland-Geneva-London-Seoul-Sydney-Tokyo-Toronto, Encyclopedia Britannica Inc., 1986, p. 205;   

[14] Een bruidsschat kon op drie manieren “gegeven” worden: dotis dictio, dotis promissio en dotis datio,
zie CORBETT P.E., The Roman law …, pp. 154-168; GARDNER J.F., Women …, pp. 99-100; KASER M., Das römische Privatrecht …, pp. 332-333 en pp. 335-336; WATSON A., The law of persons …, pp. 57-64.

[15] CROOK J.A., Women in roman succession, in: RAWSON B., The family in ancient Rome, London- Sydney, Croom Helm, 1986, p. 68; KASER M., Das romische Privatrecht …, p. 333; ROUHETTE A., Dot …, p. 656.

[16] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 343 en pp. 344-346.

[17] Litteraire bronnen melden ons dat bij een huwelijk met een eques romanus een dos verwacht werd
ter waarde van het minimumkapitaal van de equestriale census: 400.000 HS. In de hoogste klasse was een bruidsschat van 1.000.000 HS gebruikelijk. Deze som stemde overeen met het minimumkapitaal van een senator.

[18] SALLER R.P., Roman dowry …, pp. 200-202; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 340-344; VAN OVEN J.C., Leerboek …, pp. 460-461.   

[19] PLUTARCHUS, Bioi parallelloi: Cicero, English translation by B. Perrin, William Heinemann LTD-Harvard University Press, London-Cambridge Massachusetts, VII, 1958, VIII.2.

[20] GARDNER J.F., Women …, p. 100; KASER M., Das römische Privatrecht …, p. 335; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 346-350.

[21] GARDNER J.F., Women …, p. 100; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 350.

[22] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 187; GARDNER J.F., Women …, pp. 100-101; SALLER R.P., Roman dowry …, p. 203; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 343; VAN OVEN J.C., Leerboek …, pp. 459-460; WATSON A., The law of persons …, pp. 64-66.   

[23] Deze regel wordt bevestigd door een aantal brieven van Cicero aan Atticus met betrekking tot het
betalen van de dos van Tullia aan Dolabella: CICERO, ad Atticum, English translation by E.O. Winstedt N.A., in: Loeb Classical Library, London-Cambridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, XI.2.2, XI.4a, XI.23.3, XI.25.3 en XII.8.

[24] WATSON A., The law of persons …, p. 65.

[25] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 188: doel van de bruidsschat;  CORBETT P.E., The Roman law …, p. 146; GARDNER J.F., Women …, p. 68, p. 69 en p. 70; SALLER R.P., Roman dowry …, p. 196, pp. 198-200 en pp. 202-205; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 325-326, pp. 329-332: omvangrijke bruidsschat.   

[26] GARDNER J.F., Women …, pp. 102-104; KASER M., Das römische Privatrecht …, p. 333, pp. 337-338 en p. 340; ROUHETTE A., Dot …, p. 656; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 327-328; VAN OVEN J.C., Leerboek…, p. 458.

[27] GARDNER J.F., Women …, pp. 102-103: In het vroege keizerrijk was aestimatio een veel gebruikte methode. Bij het begin van het huwelijk werd de waarde van de bruidsschat vastgelegd. De   echtgenoot of zijn erfgenaam was verantwoordelijk bij het einde van het huwelijk dezelfde waarde    aan de vrouw of haar familie terug te geven.

[28] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 187; CORBETT P.E., The Roman law …, p. 110, pp. 182-183; GARDNER J.F., Women …, pp. 97-98; KASER M., Das römische Privatrecht …, pp. 333;  TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 327-328.   

[29] GARDNER J.F., Women …, pp. 105-107 en p. 112; KASER M., Das römische Privatrecht …, pp. 338-339; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 325, pp. 350-351 en p. 353; VAN OVEN J.C., Leerboek …, pp. 461-466; WATSON A., The law of persons …, pp. 66-68.

[30] CORBETT P.E., The Roman law …, pp. 198-200 en p. 202; CROOK J.A., Women in roman succession …, pp. 68-69; SALLER R.P., Roman dowry …, pp. 197-198; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 357-361; WATSON A., The law of persons …, pp. 72-74.

[31] GARDNER J.F., Women …, pp. 108-109.

[32] Retentio propter mores: 1/6, retentio propter liberos: 1/6 per kind; retentio propter impensas, retentio propter res donatas en retentio propter res amotas: zie BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 188 en pp. 219-220; CORBETT P.E., The Roman law …, pp. 192-195; CROOK J.A., Women in roman succession …, pp. 68-69; GARDNER J.F., Women …, pp. 112-113; KASER M., Das römische Privatrecht …, p. 338; SALLER R.P., Roman dowry …, pp. 197-198 en p. 204; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 352-353, pp. 463-464: retentio propter mores en p. 467: retentio propter liberos; VAN OVEN J.C., Leereboek …, p. 466; WATSON A., The law of persons …, pp. 68-72: Het is echter niet bewezen dat naargelang een bepaalde overtreding een vast deel van de bruidsschat afgehouden werd. Mogelijk was dit een uitvinding van Augustus’ huwelijkswetgeving.

[33] Drie soorten kosten: impensae necessariae, impensae utiles en impensae voluptuosae: zie CORBETT P.E., The Roman law …, pp. 194-195; GARDNER J.F., Women …, pp. 104-105; KASER M., Das römische Privatrecht …, pp. 339-340; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 354-356, pp. 356-357 en p. 466: giften als onkosten.

[34] CORBETT P.E., The Roman law …, p. 197; GARDNER J.F., Women …, p. 101 en p. 114; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 352; WATSON A., The law of persons …, p. 72 en pp. 74-76.   

[35] GARDNER J.F., Women …, p. 114.

[36] CORBETT P.E., The Roman law …, pp. 117-118; CROOK J.A., Women in roman succession …, pp. 59-61; GARDNER J.F., Women…, p. 11, p. 163 en pp. 190-194; TREGGIARI S., Roman mariage …, pp. 380-381.

[37] Volgens Crook situeerde deze wetswijziging zich ten tijde of kort na de lex Voconia (169 v.C.). Watson situeert ze in de late republiek of vroege keizertijd: zie WATSON A., The law of  succession in the later Roman republic, Oxford, Clarendon Press, 1971, pp. 177-178.

[38] Op voorwaarde dat er geen sui heredes, proximi agnati of agnati aanspraak maakten op de erfenis.

[39] Erfgenamen die voor de affines kwamen: sui heredes, proximi agnati, agnati en cognati.

[40] GARDNER J.F., Women …, p. 166.

[41] Een algemene vermelding volstond in tegenstelling tot het onterven van mannen: bij naam.

[42] CROOK J.A., Women in roman succession …pp. 64-65; GARDNER J.F., Women …, p. 15, p. 169, pp. 183-184 en p. 185; WATSON A., The law of succession …, pp. 62-70.

[43] CROOK J.A., Women in roman succession …, pp. 63-64; GARDNER J.F., Women …, p. 9, pp. 13-14, p. 17, p. 19 en pp. 167-168; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 381-382; WATSON A., The law of persons …, pp. 152-154; WATSON A., The law of succession …, pp. 22-23 en p. 176.

[44] Over de herkomst van deze statusverandering: zie GARDNER J.F., Women …, p. 19; WATSON A.,                                                                             The law of persons …, p. 153; Deze capitis deminutio minima was het gevolg van een coemptio fiduciaria (schijnverkoop, ook gebruikt bij het sluiten van een cum manu-huwelijk) en impliceerde dat de vrouw uit haar agnatische familie werd gestoten. Capitis deminutio media impliceerde verlies van burgerrecht en capitis deminutio maxima betekende verlies van vrijheid.

[45] CROOK J.A., Women in roman succession …, pp. 60-61; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 386.

[46] Wanneer ze sine manu gehuwd waren.

[47] Wanneer ze cum manu gehuwd waren en dus filia loco in de familie van haar echtgenoot.

[48] Voor meer gedetailleerde behandeling van de lex Voconia: zie o.a. CROOK J.A., Women in roman succession …, pp. 58-82; GARDNER J.F., Women …, 281 p.; ROTONDI G., Leges publicae populi Romani. Elenco cronomogico con una introduzione, Hildesheim, Georg Olms, 1962, pp. 283-284; SALLER R., Patriarchy, property and death in the Roman family, Camebridge, University Press, 1997;   STEINWENTER A., Lex Voconia …, col. 2418-2430; VAN OVEN J.C., Leerboek…, pp. 522-524, pp. 533-535 en pp. 542-554; WATSON A., The law of succession …  XII + 209 p.

[49] Al heeft elke auteur die over de lex Voconia schreef daar een (andere) verklaring voor: zie noot 49.

[50] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 66; GARDNER J.F., Women …, p. 174;    TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 365 en p. 382.

[51] CORBETT P.E., The Roman law …, p. 118; CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 65; GARDNER J.F., Women …, p. 170-173;     TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 69 en pp. 365-366; WATSON A., The law of succession …, pp. 29-31 en p. 167.

[52] CORBETT P.E., The Roman law …, p. 118; CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 65; GARDNER J.F., Women …, p. 170;     TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 69 en p. 366; WATSON A., The law of succession …, pp. 167-170.

[53] De legaatsgrenzen van de lex Voconia golden zowel voor vrouwelijke als voor mannelijke lagatarii.

[54] GARDNER J.F., Women …, p. 171; WATSON A., The law of persons …, p. 234.

[55] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 65-66; STEINWENTER A., Lex Voconia …, col. 2420.

[56] CROOK J.A.,Women in roman succession …, p. 63 en p. 66; GARDNER J.F., Women …, p. 170;     TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 366; WATSON A., The law of succession …, pp. 128-129;     Andere doeleinden van het legatum: zie WATSON, The law of succession …, pp. 130-132.   

[57] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 66; GARDNER J.F., Women …, pp. 177-178;     TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 366; WATSON A., The law of succession …, pp. 35-39.

[58] Pas ten tijde van Augustus werden fideicommissa wettelijk afdwingbaar.

[59] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 70; GARDNER J.F., Women …, p. 100 en p. 177;     POMEROY S.B., The relationship of the married woman to her blood relatives in Rome, in: Ancient     Society, Leuven, KUL, 1976, 7, p. 223.

[60] GARDNER J.F., Women …, p. 174.

[61] CROOK J.A., Women in roman succession …, pp. 76-77; GARDNER J.F., Women …, pp. 70-71, pp. 175-176 en p. 181; TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 388-391; WATSON A., The law of succession …, pp. 134-154.

[62] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 77; GARDNER J.F., Women …, pp. 107-108;     TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 387-388.

[63] GARDNER J.F., Women …, p. 163 en p. 181.

[64] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 76 en pp. 77-78.

[65] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 62.

[66] GARDNER J.F., Women …, pp. 46-47; MOREAU P., Patrimoines et successions à Larinum au 1er siècle av.J.C., in: Revue Historique de Droit français et Etranger, Paris,, Sirey, 1986, pp. 176-177;     TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 34, p. 152, p. 165 en p. 365; WATSON A., The law of persons …, p. 76 n.5; WATSON A., The law of property in the later Roman republic, Oxford, Clarendon Press, 1968, p. 229.

[67] Er zijn geen bronnen bewaard gebleven die de grens tussen wettelijk aanvaardde en verboden giften vermelden.

[68] WATSON A., The law of persons …, p. 131: ook een “tutor qui tutela generit” zou hiertoe behoren.

[69] GARDNER J.F., Women …, p. 68; MOREAU P., Patrimoines et successions …, pp. 176-177;     TREGGIARI S., Roman marriage …, pp. 55-56, p. 71 en p. 370; WATSON A., The law of persons …, p. 76 n.5; WATSON A., The law of property …, pp. 229-232.

[70] GARDNER J.F., Women …, pp. 69-70 en pp. 74-75.

[71] GARDNER J.F., Women …, p. 46; WATSON A., The law of succession …, p. 165.

[72] CROOK J.A.,Women in roman succession …, p. 79; GARDNER J.F., Women …, p. 11 en pp. 233-234; WATSON A., The law of persons …, p. 149.

[73] GARDNER J.F., Women …, pp. 15-16.

[74] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 63; GARDNER J.F., Women …, pp. 14-17;     WATSON A., The law of persons …, pp. 111-113: algemeen, pp. 114-130: tutor impuberum, p. 146     en pp. 148-149: tutor mulierum.

[75] GARDNER J.F., Women …, p. 21; WATSON A., The law of persons …, pp. 139-145.

[76] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 276; GARDNER J.F., Women …, p. 17.

[77] GARDNER J.F., Women …, p. 19, pp. 21-22 en p. 168; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 381; Tutela legitima vormde hierop een uitzondering.

[78] DIGESTEN 26.1.1pr., in: Corpus Iuris Civilis, vertaald door SPRUIT J.C., BONGENAAR K.E.M.;     DE LOGI L., e.a., Zutphen-’s Gravenhage, Walburg Pers-Sdu. Uitgevers Juridisch en Fiscaal, IV,    1997: Tutela est, ut Servius definit, vis ac potestas in capite libero ad tuendum cum, qui propter     actatem sua sponte se defendere nequit, iure civili data ac permissa;  JUSTINIANUS, Institutiones, in: Corpus Iuris Civilis, vertaald door SPRUIT J.E., BONGENAAR K.E.M., DE LIGT L., e.a., Zutphen-’s Gravenhage, Walburg Pers-Sdu Uitgevers Juridisch en Fiscaal, I, 1993: Est autem, ut Servius definit ius ac potestas in capite libero ad tuendum cum, qui propter actatem se defendere nequit, iure civili data ac permissa.; WATSON A., The law of persons …, pp. 102-111 en p. 113.

[79] Onder persoonlijke belangen verstaan wij verloving, dos, huwelijk en testament; GARDNER J.F., Women …, pp. 18-19, p. 46 en pp. 167-168; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 341 en p. 381;     WATSON A., The law of persons …, pp. 46-47, p. 149 en pp. 152-154.

[80] GARDNER J.F., Women …, p. 75; WATSON A., The law of persons …, pp. 103-105 en p. 147.

[81] GARDNER J.F., Women …, p. 18, p. 19, p.21 en p. 234; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 32;     WATSON A., The law of persons …, p. 149.

[82] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 63; GARDNER J.F., Women …, p. 11, p. 18 en p. 234; WATSON A., The law of persons …, pp. 151-152.

[83] GARDNER J.F., Women …, p. 234.

[84] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 63; GARDNER J.F., Women …, p. 24;    WATSON A., The law of persons …, p. 147.

[85] Deze vorm van voogdij trad in wanneer er geen testamentaire voogden waren aangeduid, bijvoorbeeld in geval van een ab intestato-erfenis.

[86] GARDNER J.F., Women …, p. 21; WATSON A., The law of persons …, pp. 105-106.

[87] GAIUS, Institutiones I.144, I.190-1door Mr. Jr. A.C. Oltmans, Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en    zoon N.V., 1958.

[88] CROOK J.A., Women in roman succession …, p. 79; GARDNER J.F., Women …, p. 22 en pp. 233-234.

[89] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 244.

[90] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 254; CICERO, ad familiares, English translation by W. Glynn Williams N.A., in: Loeb Classical Library, London-Cambridge Massachusetts, William Heinemann LTD-Harvard University Press, XIV.1.5.   

[91] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 276; GARDNER J.F., Women …, p. 234: de mate waarin vrouwen in zaken actief waren is niet bekend.

[92] TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 238 en p. 377.

[93] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 276; GARDNER J.F., Women …, pp. 71-72;   TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 377.

[94] BALDSON J.P.V.D., Roman women …, p. 276; TREGGIARI S., Roman marriage …, p. 375, p. 377 en p. 421.

[95] GARDNER J.F., Women …, p. 234.

[96] Ut infra p. 124.