De Vlaamse Natie op de Canarische eilanden in de 16de eeuw. (Kevin Coornaert)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I: CANARIAS; VEROVERING EN HERBEVOLKING

0.  Inleiding

 

            In dit inleidend hoofdstuk komt het erop aan de geschiedenis van Canarias te beschrijven, vóór er van de Flamencos echt sprake was. Ik denk dat het zijn nut heeft, omdat we in het andere geval echt met de deur in huis zouden vallen.

Hoe stuitte men op de archipel? Hoe werden de Canarische eilanden Spaans? Waarom ontstond er een mozaïek van bevolkingsgroepen? Wat was de sociale indeling van de kolonie? Op al deze fundamentele vragen wordt in dit eerste hoofdstuk een antwoord gegeven.

1.  DE WEG NAAR SPAANSE OVERHEERSING

1.1  Ontdekking en herontdekking[22]

 

De Canarische eilanden lagen in de Antieke Tijd op de grens van de gekende wereld. De toenmalige Europese aanwezigheid is aan te tonen met kleine archeologische vondsten zoals Romeinse amforen, maar zal nooit van substantiële betekenis geweest zijn voor de eilanden. Door hun afstand werd er trouwens meer over gefantaseerd dan dat er waarheden over werden verteld.

In de middeleeuwen verbeterde de kennis van de Canarische eilanden en die van de wereld in het algemeen, er eerst niet op, wel integendeel. Het ‘nec plus ultra’ was een waarschuwing aan ieder die het in zijn hoofd haalde iets te zoeken voorbij Gibraltar.

Dankzij de onstuitbare opmars van de Turken zouden de middeleeuwers, en dan vooral de Genuezen, die de toegang tot het Oosten stelselmatig verloren, hun mening durven herzien. De Ottomanen zouden trouwens tot ver in de 16e eeuw “incontournable” blijven in het oostelijke Mediterrane bekken.

Bijgevolg kwamen de Genuese broeders Vivaldi al in 1291 mogelijk nog eens langs op de eilanden. Zij gingen -weliswaar aan de verkeerde kant van Afrika- op zoek naar Ethiopië, het land van de raadselachtige christenvorst Pape Jan, in de hoop dat ze die warm konden maken voor een alliantie tegen de Islam. Er is nooit nog iets van ze gehoord…

De eerste die met zekerheid herontdekker genoemd kan worden, is hun stadsgenoot Lancellotto Malocello. Hij voer begin 14e eeuw in opdracht van de Portugezen langs de oostelijke eilandengroep, en gaf z’n naam aan het huidige Lanzarote.

In 1341 volgde onder Nicoloso da Recco nog een Portugese expeditie en een jaar later een gemengd Majorcaans-Catalaans initiatief. Deze laatsten hielden minstens tot 1391 enkele enclaves bevolkt op Gran Canaria. Toen werden ze brutaal uitgemoord door de lokale Guanches, die de Europeanen ervan beschuldigden het thuisfront in brieven aan te sporen om slavenrazzia’s te komen houden. Ook de paar missionarissen die er rondliepen, vond men al snel heel vervelend.

Over die Guanches later meer. Het zijn van oorsprong berbers uit de westelijke Sahara, die reeds in de Klassieke periode op de eilanden woonden. De wetenschap heeft het echter moeilijk met de verklaring hoe zij op Canarias zijn geraakt zonder eigen zeewaardig tuig en besef van navigatie. Men trekt zich echter ook beter niet op aan de bewering dat het kosmonauten waren of de erfgenamen van een technisch hoogwaardige Atlantis cultuur; daarvoor stonden ze echt niet ver genoeg[23]… Bizar zijn wel enkele bescheiden trappenpiramides op Tenerife.

Wat betreft de commerciële activiteit van de Europeanen was die niet uitgebreider dan slavenrazzia’s en het vergaren van orchilla[24].

 

1.2  Conquista onder de Normandiërs van Fuerteventura, Lanzarote en El Hierro[25]

 

In 1402 bevond zich in de wateren van archipel een Normandische schuit met aan boord Jean de Bethencourt en z’n vennoot Gadifer de la Salle. Hun schip zat vol soldaten en ze hadden hun oog laten vallen op Lanzarote. Om nog onduidelijke redenen[26] had de Bethencourt via zijn oom, Robin de Braquemont (hoofd van de pauselijke wacht in Avignon en vriend van Hendrik III van Castilië), een contract gesloten om voor Castilië de archipel te veroveren in ruil voor het leenmanschap en het ‘de facto’ gezag over de eilanden. Van Spaanse kant was het te begrijpen dat men de conquista uitbesteedde; de oorlog in eigen land was nog niet afgelopen en slorpte de schatkist leeg, terwijl de Portugezen lagen op de loer om zelf Canarias in te nemen.

Lanzarote werd makkelijk en grotendeels zonder bloedvergieten genomen. De Bethencourt bracht verslag uit bij Hendrik III in 1403, maar het lachen verging hem bij zijn terugkeer in Canarias; Normandiërs en Guanches, en Normandiërs onderling lagen in oorlog. Pas in 1404 raakte het conflict opgelost: de opstandige Guanche-chef kwam met hangende pootjes naar de Bethencourt en de mislukte usurpator Gadifer maakte dat hij wegkwam naar Frankrijk.

In 1405 zette de Bethencourt zijn verovering verder in Fuerteventura en het meest westelijke El Hierro, waarna hij in 1412 nogmaals voor Hendrik III verscheen en uitgebreide rechten kreeg. In 1415 keerde hij voorgoed terug naar Normandië en liet de heerlijkheid over aan z’n neef Maciot de Bethencourt.

Omdat Normandië onder de Engelse Kroon viel en de relatie tussen Engeland en Spanje verslechterde, gaf Maciot uit opportunisme de titel aan de graaf van Niebla om confiscatie te ontlopen. Meteen het einde van de Normandische periode.

2.  DE EERSTE SPAANSE KROONKOLONIE OVERZEE

2.1  Pauze in de conquista[27]

 

Vanaf 1420 wordt het bestuur op de heerlijke eilanden eindeloos ingewikkeld door een serie verwarrende overdrachten en non-stop geruzie. Jan II van Castillië schonk de rechten voor de nog niet veroverde eilanden aan Alfonso de las Casas, tot uitzinnige woede van de Nieblas die Maciot aanspoorden La Gomera te gaan bezetten. Maciot mislukte deerlijk en belandde in de handen van de clan de las Casas. Zij kochten uiteindelijk de hele heerlijkheid (dixit de Nieblas) en verdeelden die onder leden van hun clan en… Maciot.

Pogingen grip te krijgen op La Palma, Tenerife en Gran Canaria mislukten, in La Gomera lukte dit gedeeltelijk. De drie eerstgenoemde eilanden waren groter, bergachtiger en talrijker bevolkt dan de conquistadores gewend waren.

Toch lagen de moeilijkheden niet enkel intern of in het feit dat men niet bij machte was om de laatste 3 eilanden in te nemen; Portugal mengde zich in de strijd om Canarias, door het bestuur in Lanzarote over te nemen wanneer Maciot zijn part verkocht aan de infant Don Enrique. Eerder in 1424 ondernamen ze een expeditie naar La Gomera, toen de clans de las Casas en Niebla er tegenover elkaar stonden. Met de Guanches hadden ze afgesproken dat zij in de rug moesten aanvallen op het moment dat de Portugezen hetzelfde zouden doen vanuit de zee. De aanval verliep echter allesbehalve simultaan en de Spanjaarden keerden hun kanonnen veilig om in de richting van de te laat opgedaagde inboorlingen, nadat de Portugezen ondersteboven waren geschoten. In Lanzarote was het succes ook maar van korte duur; na een inlandse opstand werden ze buitengebonjourd en kwam het eiland tijdelijk onder de Kroon, die het wegschonk aan de familie Peraza.

Pas in 1479 werd met het verdrag van Alcaçovas erkend dat Canarias een deel was van ‘Mauritania Tingitana’; een provincie die beslist nog onder Visigotisch gezag moest zijn gevallen[28]… Bijgevolg zag Portugal af van haar verdere aanspraken op de archipel.

 

2.2  De Kroon, een nieuwe hond in het kegelspel[29]

 

Lange tijd had de Castiliaanse Kroon het bestuur en de conquista moeten overlaten aan derden, wegens de interne Spaanse moeilijkheden. Helemaal succesvol was die politiek eigenlijk niet geweest; het ging er op de heerlijkheid vaak stuivend aan toe en de heren waren niet bij machte de verovering af te ronden.

De kentering kwam er met de Katholieke Koningen. Net voor het verdrag van Alcaçovas waren zij gaan vrezen voor de Portugese honger en lonkten ze naar een uitgebouwd steunpunt om de Reconquista in Afrika voort te zetten. Men wou de Islam in een tangbeweging nemen.

In 1475 diende zich de mogelijkheid aan, toen in Lanzarote een opstand uitbrak tegen de Peraza’s. Het strakke regime deed de bevolking smeken terug onder de Kroon te vallen. Deze richtte een commissie op die de zaak moest onderzoeken. Het compromis (‘Pesquisa de Cabitos’) in 1476 bevestigde de heren in hun macht, maar verplichtte hen de conquista en bijgevolg dus hun rechten op de andere eilanden aan de Kroon af te staan, tegen een fikse vergoeding.

 

2.3  Conquista van Gran Canaria, La Palma en Tenerife[30]

 

De heren hadden eerder al schuchtere pogingen ondernomen een poot aan de grond te krijgen in deze grotere eilanden, maar verder dan slavenrazzia’s kwamen ze niet.

Na de ‘Pesquisa de Cabitos’ werd in 1478 begonnen met de verovering van Gran Canaria. Onder de veroveraars telde men veel Spanjaarden voor wie de strijd tegen de Moren vlekkeloos overging in het gevecht met de Guanches. Niettemin werden ze aangevuld door een allegaartje uit de rest van Europa, zoals de uit Flandes overgekomen Jorge Grimón, die pas opduikt in Tenerife.

Hoewel ervaren rotten hadden onze krijgers vaak het probleem elkáár meer te haten dan de vijand[31]. Voorts hingen de winstkansen niet enkel van de Spanjaarden zelf af; als de Guanches hun terreinkennis maximaal uitbuitten en een guerrilla verkozen boven confrontaties in open veld, waren de conquistadores nog lang niet thuis!

Dat was alvast het scenario in Gran Canaria, waar de strijd pas in 1483 werd beslecht toen men de inheemse leider had gevat.

La Palma leverde minder problemen op in 1492, dankzij de collaboratie van enkele stammen.

Bij de verovering van Tenerife was het Spaans zelfvertrouwen bovenmaats… Tijdens de eerste inval bij het noordoostelijk gelegen Acentejo in 1494, trokken ze met een groot leger het gebergte in, waar ze in een ‘kom’ werden gelokt om dan van alle kanten bekogeld te worden door de met stenen gooiende Guanches. De Spanjaarden kregen hun kanonnen niet steil genoeg tegen de bergflanken gericht en werden onder de voet gelopen door de panikerende paarden. In 1495 waren ze fortuinlijker omdat de Guanches, nu op hun beurt van zelfvertrouwen overlopend, hun kans hadden gewaagd in open veld, op enkele kilometers van de plaats waar ze tevoren hadden gewonnen. Hun houten zwaarden waren echter geen partij voor de Europese artillerie.

3. OUDE EN NIEUWE BEWOENRS[32]

Na de conquista werden de Guanches verder gedecimeerd (nu door ziektes) en als slaven verkocht. De overwinnaars ontvingen van de Kroon repartimientos[33] opdat ze er zouden blijven en helpen met de uitbouw van de eilanden. Hoe sterker de nieuwe samenleving, hoe steviger Spanje’s greep op haar kolonie, die inmiddels belangrijker was geworden met oog op de plannen in Amerika dan met het oog op de plannen in Afrika[34].

De samenleving moest niet alleen steunen op een politiek-administratieve onderbouw, verschillend in de eilanden onder heerlijk bestuur van deze onder koninklijk gezag, maar vooral op een gezonde demografische situatie.

De voornamelijk Spaanse veroveraars waren één groep, spoedig kregen ze gezelschap van andere. We werpen een blik op de etnische mozaïek die tot stand kwam. Belangrijk om weten is dat in Canarias geen wettelijk verbod bestond op immigratie van buitenlanders, (al dan niet valselijk) bekeerde Joden en Moren[35], etcetera. De Kroon wou zo snel mogelijk het bevolkingsaantal op peil brengen.

 

Guanches

 

Hun afkomst vermeldde ik al, net als het feit dat ze sterk werden uitgedund door de razzia’s, de oorlogen, de deportaties en de ziektes waartegen ze geen natuurlijke weerstand hadden. Men schat dat er nog een paar duizend overbleven begin 16e eeuw, van de oorspronkelijke honderd à driehonderd duizend.

Wegens het gigantische culturele verschil, een steentijdperk naast een Spaanse Renaissance[36], pasten de Guanches zich eerst moeilijk aan. Toch bereikten enkelen die al meteen de “goede kant” gekozen hadden, de hoogste sociale sport. Ze bleven solidair met hun geësclaviseerde volksgenoten en kochten ze regelmatig vrij.

 

Spanjaarden

 

Behalve een overwicht aan Andalusiërs (wegens de geografische nabijheid) vonden we een grote groep Basken, Galiciërs en Castilianen. Hun samenstelling bestaat uit de veroveraars (van allerlei kalliber), de facto politieke vluchtelingen zoals de conversos die onnozel werden van de achtervolgingswaanzin van de Spaanse Inquisitie, en andere sukkelaars die in Spanje aan de grond zaten.

 

Portugezen

 

Na het verdrag van Alcaçovas schreven verschillende Portugezen zich in bij de Spaanse conquistadores en raakten zo toch op Canarias gesetteld. Een tweede oorzaak van hun aanwezigheid is de invoering van de suikerteelt door de gouverneur van Gran Canaria, Pedro de Vera, in 1479 vanaf Madeira. Portugezen die wisten hoe je suikerriet moest verbouwen, werden er met open armen ontvangen. Bovendien was Madeira overbevolkt en lieten de Portugezen het zich geen twee keer zeggen. Portugese handelaars vonden de archipel dan weer commercieel aantrekkelijk en hoopten hierlangs naar Spaans- Amerika te kunnen.

Omdat de verlokkingen van velerlei aard waren, kun je deze groep al evenmin omschrijven als een sociaal-economisch homogeen.

 

Italianen

 

Vroeg in de 14e eeuw was er het bezoek van Lancellotto Mallocello aan het oostelijke deel van de archipel. Eind 15e eeuw doken ze terug op in de rangen van de conquistadores, maar veel nadrukkelijker nog als crediteurs van diezelfde conquistadores. De milde schenkers waren machtige handelaars van Genuese (en in mindere mate Fiorentijnse, Romeinse en Nizardische) oorsprong die een veelbelovende toekomst zagen in de suikerhandel en de ontginning van orchilla. Begin 16e eeuw ontwikkelden zij er handel en zeg maar meteen: “Ze ontwikkelden Canarias”[37].

Het ontzag voor deze Italianen was erg groot. Nemen we bijvoorbeeld de repartimientos, waarvan een deel aan hen werd toegewezen, dan zien we dat ze zonder veel problemen (zelfs met stilzwijgend goedkeuren van de monarchen) hun gronden uitbreidden boven de toegestane oppervlaktelimiet, of zelfs jaren afwezig waren, zonder dat het tot de logische confiscatie kwam[38].

 

Flamencos

 

Nadat enkelingen waren opgedoken in de conquista, krijgen we begin 16e eeuw de komst van nieuwe Flamencos, met voornamelijk commerciële bedoelingen. Het was de suiker die ze het meest interesseerde en op dat vlak zaten ze de Italianen op de hielen. Naar de tweede helft van de 16e eeuw toe kunnen we spreken van een Vlaamse natie (met vogels van diverse pluimage), die verderop in hoofdstuk III uitvoerig wordt besproken.

 

Joden

Tussen 1492 en 1496 werden Joden en Moren die niet zinnens waren zich te bekeren, uit Spanje verdreven. Velen zochten hun toevlucht in Portugal, maar sommigen scheepten op clandestiene manier in naar de Atlantische archipels, voornamelijk Canarias. Zelfs de tamelijk orthodoxen konden er op enige tolerantie rekenen, hoewel het merendeel niet te religieus was en huwde met christenen. Sommige Joden klommen op in de sociale hiërarchie.

 

Moren

 

De uitbouw van suikerplantages liet de Canariërs geen andere keus dan op zoek te gaan naar een behoorlijk aantal goedkope werkkrachten. Het handjevol verdwaasde Guanches dat alle eerdere plagen hadden overleefd, volstond niet. Moren uit Zuid-Marokko, gevat tijdens de talrijke slavenrazzia’s waren dé oplossing. Het is onbegonnen hun aantal te berekenen, maar hoewel ze onmisbaar waren, moeten we nuchter blijven in onze schattingen: plantages op de Canarische eilanden hadden nood aan telkens 20 à 30 slaven, weinig vergeleken met de 200 à 300 voor soortgelijke Amerikaanse plantages in de 17e-18e eeuw. Toen in 1609 alle resterende Moren uit Spanje werden verdreven, gold dit niet voor Canarias, waar nochtans toen al de suikerteelt in verval was.

In 1572 werden de razzia’s verboden omdat Filips II bondgenoten wou onder de Berbers, in de strijd tegen de islam. Veel Moren werden trouwens op zekere leeftijd vrijheid gesteld en konden een eigen bestaan opbouwen. Hun onderlinge solidariteit was erg groot.

 

Negers

 

Het “euvel” dat de Canarische slavenjagers vaak ondervonden in de Sahara, was dat ze zélf door de Moren werden overmeesterd, en vervolgens gegijzeld of gedood. Dat viel minder voor in Zwart-Afrika. Slavenrazzia’s waren er wel illegaal; als de Portugezen het zagen riskeerden de Spanjaarden alles te verliezen en op droog brood te worden gezet. Minder riskant was dat men de slaven kocht bij de Moren, hetzij voor een prijs, hetzij als losgeld voor een rijke gevangen Moor in Canarias. Ook Kaapverdië bood zwarte slaven.

De aanvoer bleef aanhouden tot in de 19e eeuw. Hoewel de Negers zich net als de Moren konden emanciperen, gebeurde het toch in mindere mate. Bijkomend nadeel was een gebrek aan solidariteit binnen deze groep, door verspreide (etnische) afkomst.

 

Overige nationaliteiten

 

Naast de genoemde bevolkingsgroepen was er ook nog een bont allegaartje over, met figuren van heinde en verre; een verdwaalde Griek, enkele Caraïbische slaven, Hollandse piraten, etcetera. In de tweede helft van de 16e eeuw zie je wel een groter aantal Fransen, doordat de handel met dat land hernam na de vrede van Cateau-Cambresis in 1559.

 

Het is nooit de bedoeling geweest van de Kroon om in Canarias te streven naar een multiculturele samenleving. De Castiliaanse cultuur was de enige die op termijn mocht overblijven.

Om die assimilatie te sturen creëerde men ideologische en socio-politieke controlemechanismen.

Ten eerste de respectievelijke eilandbesturen en de ‘Real Audiencia’, luisterend naar het hof, die samen met de lokale gemeentebesturen o.l.v. de voornaamste conquistadores  besluiten uitvaardigden tegen een mogelijk verderbestaan van een ‘afwijkende’ gemeenschap. Vervolgens een toegewijde clerus die parochies stichtte en cultureel ideologische cohesie betrachtte. En tenslotte de installering van het Tribunaal van de Inquisitie op Canarias, in 1493; verreweg het sterkste controle-mechansime[39].

Misschien vreemd dat een zo intolerante cultuurpolitiek gepaard gaat met kansen voor de ‘ander’ om zich te emanciperen. Toch is dat slechts vreemd op het eerste zicht; je kunt de Spaanse aanpak intolerant noemen, maar niet racistisch[40]. De kans om als Moor, Jood of Neger hogerop te komen, was rechtevenredig met de bereidheid en graad van assimilatie. De ‘limpieza de sangre’ (reinheid van het bloed) was veeleer een instrument om potentiële ketters op te sporen, omdat de meeste conversos nu immers huichelaars waren, en terecht.

4.  SOCIALE INDELING VAN DE KOLONIE[41]

Gepriviligieerde klasse

 

De twee dirigerende groepen zijn de aristocraten en de clerici, mensen met sociaal-economische en politieke macht.

Onder de aristocraten vinden we militairen, handelaars, notarissen, advocaten, etcetera. Sommigen waren rijk geworden dankzij de repartimientos die ze werden geschonken op het einde van de Conquista, anderen waren al vermogend voor hun komst naar Canarias. De vorming van de lokale adel ging niet van dag op dag: pas wanneer de publieke ambten en privilegies erfelijk werden en het eerstegeboorterecht gold voor het patrimonium, kunnen we stellen dat de aristocratie adellijk werd. Ze hield zich trouwens in stand door onderling te huwen, beter dan teveel buitenstaanders op te nemen, tenzij die reeds over prestige en ruime financiële middelen beschikten… Met de tijd voltrok zich een differentiatie tussen kleine en grote adel. Iets wat samenhing met de groeiende concentratie van het grondbezit en niet in het minst met wat op die gronden verbouwd werd: suikerriet! Dankzij de enorme winsten die deze teelt opleverde, kende de adel (of althans het deel dat de meeste grond bezat) een economisch succesverhaal dat op het Spaanse vasteland nergens werd herhaald.

De tweede groep zijn dus de clerici die onderling evenzeer verschilden. Bisschop en kathedraalkapittel stonden aan de top, met in scherpste tegenstelling de clerici die geen benificies genoten en werkten als ‘stand-in’ of als kapelanen. Daartussen hadden we de reguliere clerus die qua levensstandaard niet boven de vorigen uitsteeg (povertjes dus), maar onder bescherming stond van hun respectievelijke conventen.

 

Burgers

 

Het juridische trapje vlak onder de bevoorrechte groepen, telde het gros van de bewoners; burgers met gelijke rechten en plichten, maar met ongelijke middelen. De basis van rijkdom was de grondbezit. Hoewel de meerderheid van de bevolking grond bewerkte, bestonden er grote verschillen in kwaliteit en kwantiteit, en bovenal in de mogelijkheden om aan (niet gelijk welke) cultivatie te doen. Sommigen moesten noodgedwongen hun stuk verkopen of anderen laten investeren, omdat hun land er anders voor vruchteloos bij lag.

 

Marginalen

 

Marginalisatie had twee grote oorzaken: ‘verkeerde’ religieuze afkomst en juridische ongelijkheid (slavernij).

In den beginne werd weinig gelet op die afkomst en konden Joden en Moren betrekkelijk ongestoord zichzelf blijven. Naarmate de Inquisitie haar naam echter waardig maakte, was het voor hen een zaak zich zou gauw mogelijk in te passen om de schadelijke gevolgen te beperken.

Een stuk belangrijker is de slavernij. Zoals vermeld raakten de Guanche-slaven snel in de minderheid tegenover hun ingevoerde lotgenoten. Het bezitten van slaven was wijd verbreid onder de sociale categorieën; de rijken bezaten er natuurlijk het meest. Slaven waren marginalen precies vanwege hun juridische status die ze bond aan één of meerdere personen die vrij over hen konden beschikken, met uitzondering dat men ze niet eigenhandig mocht vermoorden. Dat laatste zou immers van de kant van de bezitter nog niet eens goed bekeken zijn. Het gebeurde wel frequent dat slaven zich na een lange staat van dienst konden emanciperen. Als dat niet gebeurde of de slaaf vond dat hij te slecht werd behandeld, ging hij gaan lopen of varen. Sommige Moren kaapten een schuitje in een haven en zeilden op goed geluk terug naar het Afrikaanse continent.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[22]- B. BONNET Y REVERÓN, “Las expediciones a Canarias en el siglo XIV”, Revista de Indias, 1944, 18 & 1945, 19, 20 en 21.

- C. VERLINDEN, “Lanzarote Malocello et la découverte portugaise des Canaries”, Revue Belge de Philologie et d’Histoire, 1958, 4, pp. 1173-1209.

- E. SERRA RÁFOLS,  “El redescubrimiento de las Islas Canarias en el siglo XIV”, R.H.C., 1961, 135/136, pp. 219-234.

- id., “Lancelotto Malocello en las Islas Canarias”, Congresso International da História dos Descubrimentos, Lisboa, 1961, pp. 3-14.

- F. MORALES PADRÓN, “Los descubrimientos en los siglos XIV-XV y los archipiélagos atlánticos”, A.E.A., 1971, 17, pp. 429-466.

- R. GONZÁLEZ ANTÓN en A. TEJERA GASPAR, Los aborígenes canarios (Gran Canaria y Tenerife), La Laguna, 1981.

- E. AZNAR VALLEJO, “La colonización de las Islas Canarias en el siglo XV”, VII Jornadas de Estudios Canarias-América,1985, pp. 195-226.

- F. CLAVIJO HERNÁNDEZ, “Canarias en el proceso de expansión europea del siglo XV”, VII Jornadas de Estudios Canarias-América, 1985, pp. 7-36.

- A. RUMEU DE ARMAS, “La expansión europea en África : La rivalidad hispano-lusa por el dominio político del continente”, VII Jornadas de Estudios Canarias-América, 1985, pp. 242-264.

- E. AZNAR VALLEJO en A. TEJERA GASPAR, “El primer contacto entre europeos y canarios ?1312?-1477”, E.M.C., XLVII, 1985-86-87, pp. 169-185.

- A. RUMEU DE ARMAS, El obispado de Telde. Misioneros  mallorquines y catalanes en el Atlántico, Madrid-Telde, 1986.

- A. CABRERA PERERA, Las Islas Canarias en el Mundo Clásico, Madrid, 1988.

- M. MARTÍNEZ HERNÁNDEZ, Canarias en la mitología, Santa Cruz de Tenerife, 1992.

- F. PÉREZ SAAVEDRA, “Lanzarote Malocello, primer colonizador del archipiélago canario”, in : s.n., Strenae Emmanuelae Marrero Oblatae, 1993, pars altera, pp. 209-224.

- L.A. ANAYA HERNÁNDEZ, “El congreso ‘Amazigh’ y el origen del pueblo canario”, La Provincia, 14.9.1997/ 38, IV.

[23] Wie dat betwijfelen, zijn de pseudo-wetenschappers als Von Däniken, Chaunu en Berlitz. Oermensen getooid met een gewei worden kosmonauten, de bergen op Mars zijn Egyptische piramides…

[24] Een korstmos dat groeit op de rotsen langs de kustlijn van de Canarische eilanden en gegeerd was door vooral de Italianen, als zeldzame kleurstof voor textiel. Cf. infra, p. 58.

[25]- A. CIORANESCU, Juan de Bethencourt, Santa Cruz de Tenerife, 1982.

[26] Eventueel aangetrokken door de aanwezigheid van orchilla.

[27]- A. RUMEU DE ARMAS, “La expansión europea en África: la rivalidad hispano-lusa por el dominio político del continente”, VII Jornadas de  Estudios Canarias-América, 1985 , pp. 242-264.

[28] Men moet de legitimering van zulke verdragen altijd met een korrel zout nemen. De Portugezen lieten Canarias met rust omdat ze zich richtten op de weg naar Indië langs de Afrikaanse kust en ze daarvoor best dit zoenoffer wilden stellen. Het verhaaltje van het Visigotisch gezag in Noord-Afrika diende om de schijn op te houden tegenover het eigen Spaanse geweten (anders was de inval in Canarias onrechtmatig, misschien wel godslasterlijk) en tegenover de rest van de wereld…

[29]- D. CASTRO ALFÍN, “El señorío de Canarias en el siglo XV y el levantamiento de Lanzarote. Datos para su interpretación”, I Jornadas de Fuerteventura y Lanzarote, 1987, pp. 193-216.

[30]- D. WÖLFEL, “Alonso de Lugo y Compañía, sociedad comercial para la conquista de la isla de La Palma”, Investigación y Progreso, VIII, 1934, pp. 244-248.

- L. DE LA ROSA OLIVERA, “Las fechas de la conquista de las Canarias mayores. Comienzo y fin de la campaña de Lugo en Tenerife”, R.H., XII, 1946, pp. 279-281.

- B. BONNET Y REVERÓN, “La conquista de Gran Canaria”, R.H.C., 1952, 100, pp. 308-333.

- A. RUMEU DE ARMAS, La conquista de Tenerife. 1494-1496, Madrid, 1975.

[31]Een traditie die helemaal uit de hand liep in het Peru onder Pizarro en een jong koloniaal bestuur kenmerkt; verschillende protagonisten dromen dan nog van de hoofdrol.

[32]- M. LOBO CABRERA, Grupos humanos en la sociedad canaria, Las Palmas, 1979.

[33] Percelen in grond… en in mensen.

[34] Sinds het verdrag van Alcaçovas in 1479 hadden de Spanjaarden er trouwens nog maar weinig te plannen.

[35] Aangeduid met de term ‘conversos’.

[36] Waarmee ik niet wil beweren dat er van de Spaanse veroveraars een paar niet eerder in het steentijdperk thuishoorden…

[37]- F. FERNÁNDEZ ARMESTO, “La financiación de la conquista de las Islas Canarias en el tiempo de los Reyes Católicos”, A.E.A., 1982, 3, pp. 343-378.

[38]- J.M. BELLO LEÓN, “La participación de los extranjeros en los repartimientos canarios: introducción a su estudio”, E.M.C., 1998, pp. 207-209.

[39]- A. DE BETHENCOURT MASSIEU, Historia de Canarias, Las Palmas, 1995, p. 206-208.

[40] In de zin van “Assimilatie uitgesloten, we jagen alle onzuiveren over de kling!”

[41]- E. AZNAR VALLEJO, La intégración de las Islas Canarias en la Corona de Castilla (1478-1526). Aspectos administrativos, sociales y económicos, Sevilla-La Laguna, 1983, p. 181-192.