De Vlaamse Natie op de Canarische eilanden in de 16de eeuw. (Kevin Coornaert) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
INLEIDING
In 1998 besliste ik deel te nemen aan het Erasmus-project. Om mijn hispanofilie en liefde voor de 16e eeuw niet langer op de proef te stellen, wilde ik naar een Andalusische of Atlantische bestemming. Na een gesprek met Prof. Dr. J.G. Everaert viel de keuze op Las Palmas de Gran Canaria, omwille van het interessante voorstel om er onderzoek te verrichten i.h.k.v. een verhandeling over de Vlaamse[1] natie op de Canarische eilanden in de 16e eeuw.
1. KORTE OMSCHRIJVING VAN HET THEMA
Na de herontdekking van de Canarische eilanden, de verovering onder Spaanse vlag en de daaropvolgende kolonisatie, zou er in de 16e eeuw een economie ontstaan die als één van de eerste geïntegreerd werd in een steeds groter wordend marktsysteem, dat pas eeuwen later de hele wereld zou omvatten.
Op Canarias kon men onmogelijk voortbouwen op de neolithische tradities van de lokale bewoners, de Guanches. Dit probleem werd echter snel een uitdaging, want men kon al die maagdelijke grond toewijzen aan vermogende conquistadores of hun (Genuese) financiers, die grote suikerplantages oprichtten. Naast suiker produceerden de eilanden in hoofdzaak wijn en orchilla (een kleurstof). Granen verbouwen was gezien de bodemkwaliteiten en het klimaat moeilijk, en bovendien veel minder winstgevend dan het verbouwen van suikerriet. Het eindresultaat was immers een luxeproduct.
Een markteconomie is interdependent. Daarom kwamen de buitenlandse handelaren zich zonder veel moeilijkheden op Canarias vestigen, om er al gauw, samen met de lokale elite de leiding over de economische sector in handen te nemen; onder hen ook Flamencos.
Onze bedoeling was de Vlaamse natie[2] op de Canarische eilanden voor de 16e eeuw in zijn geheel te bestuderen. Totnogtoe had niemand iets dergelijks ondernomen.
Eerst en vooral dienden we iets meer te vertellen over de Canarische eilanden zelf. Hun herontdekking, verovering en kolonisatie, maar vooral de aard van hun economie en hun commerciële relaties. Zonder dergelijk referentiekader zou een studie over de Vlaamse natie simpelweg niet functioneren. Die Vlaamse natie bestond niet op zichzelf, maar was afhankelijk van wat er op Canarias gebeurde.
Pas dan kwam de vraag welke Flamencos[3] er zich op de eilanden gevestigd hadden, tijdelijk of permanent. Waren het allemaal handelaars, of konden we nog andere categorieën onderscheiden? Hoe verliep hun integratie? En tenslotte, daarbij aansluitend: welke Vlamingen kwamen voor de Inquisitie?
3. STATUS QUAESTIONUS BIJ AANVANG VAN HET ONDERZOEK [4]
In welke mate kende men de Vlaamse natie op de Canarische eilanden in de 16e eeuw, vooraleer ik naar Canarias afreisde in september 1998?
Hoewel het thema niet bepaald smal te noemen is (al gingen we dat pas beseffen tijdens na enkele maanden vorsen), bestaat er weinig specifieke lectuur rond.
De Belgische professoren E. Stols, J.G. Everaert en W. Thomas hebben in de jaren ’80-‘90 artikels geschreven over verschillende figuren van de Vlaamse natie. Voordien had enkel J. Van Capellen dat nog gedaan begin de jaren ’60 in een tamelijk recent verleden. Wie vroeger gaat kijken, komt meteen terecht in de 19e eeuw bij F. Donnet en in mindere mate bij J. Dénuncé.
F. Donnet schreef het uitvoerigste werk over Vlamingen op Canarias, maar hij ging te werk als een genealoog die familie per familie bestudeerde en geen uitgelijnd beeld schiep van de brede context op de archipel. Bovendien kon F. Donnet geen gebruik maken van Canarische bronnen; enkel van de Antwerpse notariaatsarchieven.
De artikels behandelden dan weer geïsoleerde figuren en bevatten wegens hun beknoptheid ook geen uitgewerkt referentiekader om de Vlaamse natie als geheel in te plaatsen.
Logischerwijs verwacht men dat het brood warmer is bij de bakker dan thuis, maar toch heb ik deeg mogen eten…
Enkel A. Rumeu de Armas droeg een keurig afgewerkt artikel op aan een lid van de Monteverde-clan. De andere artikels tooien zich met veelbelovende titels, maar blijken de verwachtingen nooit te kunnen inlossen[5]. De Vlaamse natie was stukken groter dan twee man en een paardenkop, en intussen werd het wel eens tijd dat iemand de Flamencos tegen een achtergrond plaatste, die wat meer inhield dan het opsommen van wat algemeenheden die nooit kunnen missen.
Bijgevolg hebben wij tijdens de selectie van onze lectuur zéér brede criteria gehanteerd. Wij hebben alle boeken en artikels nagekeken die van verre of van dicht iets te maken hadden met de economie, de handel/handelsnaties en het protestantisme. Wie de lectuurlijst bekijkt, zal misschien zijn wenkbrauwen fronsen bij het zien van zo weinig titels die rechtstreeks iets met de Vlaamse natie op Canarias te maken hebben, maar dit was echt de enige optie en bij nader inzien ook de juiste.
De schaarste aan namen is veranderd in een overvloed, zoals de bijlagen aantonen.
4.1 Het archief van het tribunaal van de Inquisitie op de Canarische eilanden[6]
Werkinstrumenten
Dit archief dat bewaard wordt in het Museo Canario in Las Palmas de Gran Canaria vormde mijn eerste doelwit, omdat er nog nooit gericht was gezocht naar Flamencos in de 16e eeuw en omdat er een fichier en een cataloog voor beschikbaar waren. Het Provinciaal Archief van Las Palmas (Archivo Histórico Provincial de Las Palmas) bevat met de notariaatsprotocollen even waardevol, zoniet beter materiaal, maar omdat er voorlopig geen kaartenbak of cataloog op naam bestaat[7], was het onmogelijk ginds een onderzoek te starten dat toch gedoemd was om meerdere jaren te duren.
Een klein deel van het archief van de Inquisitie werd noch door de fichier, noch door de cataloog behandeld. Dit is het deel dat lange tijd toebehoorde aan de markies van Acialcázar. De fichier slaat op het deel dat sinds 1879 in handen is van het Museo Canario (; Legajos), de cataloog op het deel dat einde 19e eeuw uit het Museo Canario werd meegepikt door de Lord J. Bute (;Fondo Bute), die het inventariseren overliet aan W.D.G. Birch[8].
Tenslotte is er een derde, handgeschreven werkmiddel dat vandaag nog nauwelijks gebruikt kan worden wegens veroudering en ernstige tekortkomingen: de index van alle personen die verbrand, verzoend en vrijgesproken werden door de Inquisitie, samen met een index van alle sambenitos (boetekleden). De auteur M. Millares Torres stelde de lijsten in de eerste plaats op, om aan te tonen hoe wreed de Inquisitie tekeer ging. We treffen enkel namen aan, met totaal achterhaalde referenties, en met slechts een zeldzaam jaartal van het vonnis[9].
Aard van het bronnenmateriaal[10]
We kunnen het archief van de Inquisitie makkelijk opdelen naar het soort document waar we mee te maken krijgen. Dit is van belang, omdat niet elk type even relevant is om een onderzoek als het onze op te baseren.
De meest waardevolle documenten waren de processen (Procesos). Niet alleen om te weten te komen wanneer die plaatsvonden, waarom, en met welk gevolg; vooral ook om onze kennis te vergroten over hij/zij in het beklaagdenbankje. Wat was hun geslacht, afkomst, leeftijd, beroep, woonplaats, etcetera. De Inquisitie had de gewoonte om letterlijk alles te vragen, zelfs al had dat op het eerste zicht weinig uitstaans met de kern van de zaak. Jammergenoeg vonden we steevast flarden van processen als gevolg van de desorganisatie van het archief, en vermoedelijk ook als gevolg van de verliezen. Een oplossing zou kunnen worden gevonden in het Archivo Histórico Nacional te Madrid, omdat zich in het archief van de ‘Consejo Supremo de la Inquisición’ (Hoge Raad voor de Inquisitie) de ‘relaciones de causas’ (korte verslagen over de zaken die zijn voorgekomen in de tribunalen) bevinden. M.b.t. Canarias bestaan ze echter alleen voor de periode 1548-1692, met hiaten…
Net zo belangrijk waren de afzonderlijke getuigenissen (Testificaciones), die dus los van een proces konden staan, en het ofwel vooraf gingen, ofwel zonder gevolg geklasseerd werden. Ook daar vonden we informatie over de Flamencos.
Een derde aanrader waren de verslagen van de scheepsvisites (Visitas de navío) die de Canarische Inquisitie sinds 1564 uitvoerde in de havens op de eilanden, op zoek naar smokkelaars, ketters en ketterse geschriften. De meeste van die rapporten geven informatie over het soort goederen aan boord[11] en de handelaars die in de transactie betrokken waren. Gegevens over de reis en de bemanning vinden we er tegelijk in terug, maar die waren voor ons van minder belang.
De documenten met betrekking tot de toestanden in de gevangenis (Libros de Cárcel) heb ik doorgaans links laten liggen, omdat ze niet zoveel nuttigs bevatten. Ze zijn goed bewaard van 1574 tot 1693, maar vormen slechts een bescheiden aanvulling op de andere types van bronnen. Naast zeldzame preciseringen over leeftijd, afkomst, beroep, etcetera, vinden we er vooral de neerslag van de klachten en de behoeften van de gedetineerden.
4.2 Uitgegeven Canarische notariaatsprotocollen[12]
Notariaatsprotocollen zijn bijzonder nuttig m.b.t. dit soort onderzoek. Jammergenoeg bestonden zoals reeds eerder vermeld geen officiële indices op naam, en bovendien was het waanzin om me als een gek op een archief te storten dat slechts na tien jaar door een volledig team van onderzoekers werd bedwongen[13].
Veel van die documenten zijn echter vernietigd door piraten, branden en de vochtigheid. Zij die op het punt staan om te verdwijnen, worden nu in een steeds sneller tempo uitgegeven. Er zijn vooral veel delen aan gewijd in de reeks bronnenpublicaties ‘Fontes Rerum Canariarum’, uitgegeven door het Instituto de Estudios Canarios (I.E.C.) met zetel in La Laguna de Tenerife.
Van deze gedrukte protocollen hebben wij alle exemplaren doornomen op de naamindices die ze bevatten, om onze gegevens aan te vullen.
De meeste documenten bevatten erg summiere overdrachten van volmachten, overeenkomsten tot schuldinning, kwijtscheldingen van schulden, verkopen, e.d.m..
Slechts in weinig gevallen treffen we de waardevolle ‘contratos de fletamiento’ aan. Dit zijn contracten tussen een handelaar en een eigenaar/meester van een schip om een lading van punt A naar punt B te brengen. Ze bevatten doorgaans de datum, de naam van het schip, de naam van de contractanten, de havens van vertrek en bestemming, aard en hoeveelheid van de lading en het vrachttarief. De naam van de bestemmeling en de havens die op de route worden aangedaan, verschijnen daarentegen niet altijd. Een ander probleem is de schrijfwijze van de namen van buitenlandse handelaren en bestemmingen; de fantasie van de ééntalige notarissen was groot…
Toch blijven de ‘contratos de fletamiento’ essentieel voor een kwantitatieve studie van de trafiek tussen Canarias en haar handelspartners. Het werk van M. Lobo Cabrera illustreert dat ten volle[14].
Eveneens zeldzaam, maar bijzonder nuttig zijn de vrachtregisters/ verzekeringspolissen (om te weten wat er aan boord was, welke handelaren betrokken waren,…) en de documenten m.b.t. de oprichting van compagnieën tussen verschillende handelaren.
4.3 Systematisch doorgenomen periodieken
In het Museo Canario zijn een aantal tijdschriften doorgenomen op de indices, op zoek naar geschikte lectuur. Het gaat om:
- de ‘Anuario de Estudios Atlánticos’ (A.E.A.), die jaarlijks verschijnt in Las Palmas en uitgegeven wordt onder patronaat van de Casa Colón/
- de ‘Coloquios de Historia Canario-Americana’ (C.H.C.A.), die tweejaarlijks verschijnen in Las Palmas en uitgegeven worden door het secretariaat van de colloquia rond de Amerikaans-Canarische geschiedenis/
- ‘El Museo Canario’ (E.M.C.), dat onregelmatig verschijnt in Las Palmas en een uitgave is van het gelijknamige museum/
- het ‘Revista de Historia’ (R.H.) en sinds ‘1950 ‘Revista de Historia Canaria’ (R.H.C.), dat onregelmatig verschijnt in La Laguna/
- en ‘Vegueta’, dat jaarlijks verschijnt in Las Palmas en uitgegeven wordt door de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte aan de universiteit van Las Palmas.
Elk van deze periodieken leverde zéér interessante artikels op.
4.4 Naslagwerken[15]
Dit magnum opus van F. Fernández de Bethencourt kwam zeer goed van pas voor de kennis van de Flamencos die opgenomen waren in de adelstand, en meer in het algemeen voor de studie van de integratie van de Vlamingen door middel van aristocratisering en huwelijkspolitiek.
Er is geen index op naam, zodat men de in totaal 4 000 pagina’s stuk voor stuk moet bekijken. Een werk van lange adem dus!
Er werden zowat 80 titels weerhouden van artikels en boeken, die geheel of gedeeltelijk werden gelezen en gebruikt. Boeken en artikels die niet uit de systematisch doorgenomen periodieken komen, werden gevonden op drie manieren:
- 1) a.d.h.v. het voetnotenapparaat van de artikels die behoren tot de volledig geconsulteerde tijdschriften/
- 2) via het Dobis/Libis-systeem[16]/
- 3) via de actuele, lopende bibliografie[17] die jaarlijks in de A.E.A verschijnt en alle publicaties bevat m.b.t. Canarias (wij keken steevast naar de titels bij de sectie ‘ciencias sociales & historia’).
Zoals verwacht, liep alles in het begin bijzonder stroef. Ik had nauwelijks een notie van het Spaans en kon niet met mijn Engels op Canarias terecht. De taalproblemen werden aangevuld met paleografische problemen; de documenten in het archief van de Inquisitie leken me aanvankelijk Chinees. Om zo snel mogelijk de taal te kennen, bekostigden wij private cursussen, aangezien de universiteit van Las Palmas pas erg laat en met een halfslachtig initiatief voor de dag kwam.
Gelukkig konden wij rekenen op het begrip en de steun van onze promotor, Prof. Dr. J.G. Everaert, en mijn voornaamste begeleiders ter plaatse: Prof. Dr. Luis Alberto Anaya en Prof. Dr. Germán Santana.
Eind november ’98 was de consultatie van fichero en cataloog van het archief van de Canarische Inquisitie een feit. Dan konden wij dossier per dossier aanvatten, in orde van relevantie en leesbaarheid. Uiteindelijk is van 32 dossiers een neerslag bewaard, alhoewel we er natuurlijk meer onder ogen hebben gekregen. De consultatie ging steeds sneller, naarmate we gewend raakten aan de taal en het geschrift.
Tegelijkertijd werd er bibliografisch onderzoek verricht, wat uiteindelijk resulteerde in het nemen van enkele honderden kopijen (na grondige selectie!) die ik thuis nog zou raadplegen.
Voorts werd het standaardwerk over de adel op de Canarische eilanden helemaal uitgeplozen, en werden gedrukte delen met notariaatsprotocollen ter hand genomen.
In juli ’99 bekostigden mijn ouders een extra verblijf van een maand, om bepaalde dossiers uit het archief van de Inquisitie opnieuw ter hand te nemen. Met de eerste had ik immers zoveel moeilijkheden gehad, dat ik vreesde er later niets meer te kunnen uit opmaken.
Op geregelde tijdstippen heb ik vanuit Canarias mijn promotor, Prof. Dr. J.G. Everaert op de hoogte gehouden met (toegegeven) vrij lange faxen. Het is echter dankzij die faxen, en vooral de antwoorden erop, dat we steeds wisten wat ons te doen stond. Ook de twee bezoeken tijdens internationale colloquia in Las Palmas de Gran Canaria hebben hun doel niet gemist.
Vanaf september tot begin januari begonnen we de gegevens te ordenen. We hadden inmiddels samen mijn promotor de grove structuur van onze verhandeling opgesteld, en ieder onderdeel had een cijfer. Ik markeerde alle passages die ik zou weerhouden uit de dossiers, protocollen, Nobiliario en teksten, en in de marge gaf ik telkens een cijfer dat overeenstemde met een titel uit de structuur.
Half januari begon ik met het schrijven. Dat proces heeft lang geduurd omdat ik enorm heb moeten puzzelen, ondanks een systeem om snel de passages terug te vinden die bij elk onderdeel pasten. Het voetnotenapparaat is uitgebreid, maar secuur.
6. DE INHOUD VAN DE VERHANDELING
Ik weerhoud mij ervan hier (ten derde male) de inhoud te schetsen, omdat ik meen dat men al voldoende heeft aan de inhoudstafel en de korte inleidingen die aan elk hoofdstuk voorafgaan, en waarin precies wordt uiteengezet op welke vragen er een antwoord zal volgen.
Wel voel ik mij verplicht wat toelichting te geven over delen die in de ogen van sommigen zullen “ontbreken”.
De handel tussen Flandes en Canarias werd enkel vanuit het Canarische standpunt bekeken. Veel details over wat er met de Canarische producten in Antwerpen gebeurde, en hoe men de retourladingen bijeenbracht, vindt men hier niet. “Jammer” zullen sommigen opmerken, maar ik wil daar toch twee argumenten tegenover plaatsen.
Ten eerste gaat deze verhandeling over de Vlaamse natie op Canarias, en niet zozeer over de handel tussen Flandes en Canarias[18]. Uiteraard speelt die handel een rol; het is ondenkbaar hem achterwege te laten. Toch wil dat niet zeggen dat we daarom elk aspect tot in detail moesten uitkienen. Onze bekommernis was om alle informatie te geven, die zou leiden tot een beter begrip van het waarom van de Vlaamse natie op Canarias. In dat opzicht voel ik mij geslaagd in het tweede, zeer uitvoerige hoofdstuk over de Canarische economie en haar handelspartners, en in het derde hoofdstuk bij het onderdeel over de Vlaamse kooplieden.
Ten tweede was de tijd beperkt voor een thesis rond een dergelijk (breed) onderwerp. In de status quaestionus gaf ik al aan dat het onderzoek nog in de kinderschoenen stond, en ik liet ook al verstaan dat ik het aanvankelijk zwaar had omdat ik het Spaans niet machtig was. Beide handicaps kostten tijd; daar was geen ontkomen aan. Een thesisjaar was in mijn geval geen optie!
Men mag het wel terecht spijtig vinden[19] dat ik geen onderzoek heb kunnen verrichten in de notariaatsprotocollen van het Antwerpse stadsarchief, die wel indices bevatten en ons nog meer zouden vertellen over de Flamencos op Canarias en hun Antwerpse opdrachtgevers. Dat was lang zo gepland, maar ik heb er eenvoudigweg geen tijd voor gevonden, omdat we i.p.v. de ca. 10 à 20 verwachte Flamencos het tienvoud hebben aangetroffen op Canarias… En dat was niet gepland…
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Ik wens duidelijk te stellen dat Vlaams, Vlamingen, Flamencos en Flandes altijd in de ruime zin van het woord moeten worden gelezen; d.w.z. als zijnde synoniem voor alles wat slaat op de 17-Provinciën, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. De betekenisgeving stemt overeen met deze van de 16e eeuw en zegt niets over de houding van de auteur tegenover België of Vlaanderen op de huidige dag.
[2] De gewone zeelieden zijn dus consequent onderscheiden van de tijdelijke of permanent inwonende Flamencos, in zoverre ze al genoemd worden.
[3] Wij bestudeerden doorgaans enkel de eerste generatie, en in slechts in een aantal gevallen de tweede, indien de beide ouders van Vlaamse oorsprong waren en er nog genoeg banden met Flandes waren. Wie elkeen met een Vlaamsklinkende achternaam als Flamenco beschouwt, hanteert m.i. zwakke criteria. De integratie verliep zeer snel, vooral door de gemengde huwelijken!
[4] Cf. Bibliografie.
[5] Altijd worden de Vlaamse natie of de relaties tussen Flandes en een Canarisch eiland beloofd, maar men beschikt meestal slechts over een paar geïsoleerde namen die zo nu en dan, vermoedelijk tijdens een ander onderzoek, per ongeluk kwamen bovendrijven…
[6]- L.A. ANAYA HERNÁNDEZ en F. FAJARDO SPÍNOLA, “Los estudios sobre la Inquisición de las Islas Canarias, estado de la cuestión y perspectivos”, in: J.C. Álvarez Santaló en C.M. Cremades Griñan, Mentalidad e ideología en el antigueo regimen, Vol. II, pp. 149-161.
[7] Vermoedelijk bestaat die na tien jaar systematisch onderzoek wel, maar hij wordt niet prijsgegeven…
[8] Zie: J. BUTE en W.D.G. BIRCH, Catalogue of a collection of original manuscripts formerly belonging to the holy office of the inquisition in the Canary Islands, Edinburgh en London, 1903, 2 Tomos.
[9] Zie: M. MILLARES TORRES, Indice general de todas las personas que han sido quemados, reconciliados, penitenciados, absueltos, y suspensas sus causas por el Tribunal de la Inquisición de las Islas Canarias en Indice general de los sambenitos colocados en la Catedral, Las Palmas, 1875, manuscript bewaard in het Museo Canario, (III. A. 24.).
[10]- A.D. BRITO GONZÁLEZ, “Visitas de navío en el tribunal de la Inquisición de Canarias en el siglo XVI”, Vegueta, 1997-98, 3, pp. 93-94.
- F. FAJARDO SPÍNOLA, “La actividad procesal del S.O.. Algunas consideraciones sobre su estudio”, Manuscrits/ Revista d’historia moderna, 1999, 17, Barcelona, s.p..
[11] In zeldzame gevallen is er een aanduiding m.b.t. de hoeveelheid.
[12]- M. LOBO CABRERA, El comercio canario europeo bajo Felipe II, Funchal, 1988, p. 139-140.
[13] De keuze om de kamikaze-opdracht te laten varen, gebeurde in overleg en in onderling akkoord met mijn promotor, Prof. Dr. J.G. Everaert, en mijn Canarische begeleider, Prof. Dr. Luis Alberto Anaya Hernández.
[14]- M. LOBO CABRERA, op. cit..
[15]- F. FERNÁNDEZ DE BETHENCOURT, Nobiliario de Canarias, La Laguna, 1959, 4 Tomos.
[16] In Las Palmas werd dat in 1998-‘99 nog gebruikt.
[17] ‘Anuario de Estudios Atlánticos’, uitgegeven in Las Palmas onder het patronaat van de ‘Casa Colón’.
[18] Indien dat wel zo was, dan zijn de niet-handelaren van de Vlaamse natie, de sociale integratie van de Flamencos en alles over de Inquisitie er teveel aan…
[19] Of men het mij kwalijk moet nemen, is een andere zaak.