Het ontspanningsleven van Brugse arbeiders (1890-1921). (Isabelle Verheire)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: HET ONTSPANNINGSLEVEN TE BRUGGE

 

HOOFDSTUK VI: Moderne concurrentie

 

De hiervoor besproken ontspanningsmogelijkheden vonden grotendeels plaats binnen de besloten lokalen van waaruit de leden makkelijk in het oog konden gehouden worden. Nieuwe vormen van vrijetijdsbesteding, zoals bioscoopbezoek en sport, lokten het volk naar andere plaatsen. In een reeds geciteerde brief konden we lezen dat cinema’s inderdaad steeds meer volk aantrokken (zie bijlage VII). S. HELLEMANS beschouwt het bioscoopbezoek als een desintegrerende tendens, als een concurrent van de bewegingsgebonden ontspanningsmogelijkheden [759]. En F. VAN GAAL citeert een sportsocioloog die stelde dat de keuze voor voetbal (een typische buitensport) getuigde van een groeiende emancipatie [760].

Wat had Brugge te bieden op gebied van film en sport en welke reacties ontlokten deze ontspanningsvormen ?

 

I. FILM

 

Een gans nieuw fenomeen in die periode in de wereld van de ontspanning was de komst van de film, net zoals elders ook in Brugge aanvankelijk een zowat exclusief burgerlijke aangelegenheid. De eerste filmpjes werden vertoond op de jaarlijkse meifoor en duurden amper enkele minuten: “In de tent...hebben wij eene vertooning bijgewoond der levende photographie of bewegende lichtbeelden door de cinématographe voortgebracht...” [761]. Technische vooruitgang maakte het afspelen van langere films mogelijk en hier en daar openden ‘echte’ cinema’s hun deuren. Op verscheidene vaste locaties in de binnenstad werden films gedraaid. Zo was er bijvoorbeeld ‘Cinema Pathé’ op de Markt (1909) en ‘Cinéma André De Ceuninck’ in de Langestraat (1912)  [762]. Ook in de ‘Vieux-Bruges’, opgericht in 1911, in de Steenstraat waren films te zien. ‘De Vieux’ was overigens méér dan enkel cinémazaal. Het was een feestzaal waar de Brugse hogere burgerij bijeenkwam om er ondermeer te genieten van (deftige !) carnavalbals, variété-programma’s en zelfs af en toe een circusvoorstelling [763].

De allereerste vertoning in ‘Cinéma Pathé’ (15 mei 1909) duurde zo’n drie uur. De Gazette van Brugge benadrukte dat de ogen van de 450 toeschouwers niet werden vermoeid door trillingen of lichtstralen. Blijkbaar had men daar voordien nogal eens last van. Bovendien zou de ganse Brugse bevolking die voorstelling kunnen bijwonen “dank aan de geringe prijzen” [764].

Net zoals goedkope plaatsen werden aangeboden aan het volk om in de Stadsschouwburg mee te genieten van concerten (zie eerder), beschikte ook ‘Pathé’ voor zijn cinemavoorstellingen (drama’s, blijspelen, tover- en natuurtonelen en dergelijke meer) over “volksplaatsen” aan verminderde prijzen. Zo werd het toch vermeld in een aankondiging voor een vertoning op 10 april 1912 [765].

Gedurende de oorlogsjaren werden filmvoorstellingen stilgelegd, behalve voor de soldaten. Het einde van de oorlog luidde tegelijkertijd een ‘boom’ van bioscoopzalen in. Vooral tijdens het interbellum trokken ook de kleine burgerij en de volksklasse in de vrije uurtjes naar de bioscopen [766]. Maar Burgerwelzijn had in 1913 al op de toenemende concurrentie van bioscopen gewezen: “(...) overrompelende nieuwigheid der Cinema’s, die (...) ook het grote publiek verlokken daar voor het afkijken der films de centen te verteren, die het soms voor het bijwonen van een tooneelstuk overhield (...)” [767].

In de naoorlogse jaren zagen achtereenvolgens ‘Cinéma Zwart Huis’ (1919, Kuipersstraat), ‘Coliseum’ (1919, Schouwburgplein) en de ‘Edison’ (1921, Vlamingstraat) het licht. En vooral deze laatste lag goed in de markt bij de lagere klasse [768].

Er werden na de oorlog zowat dagelijks films geprojecteerd en verschillende genres kwamen aan bod. In de week van 31 maart tot 3 april 1919 kon men in ‘Cinéma Zwart Huis’ bijvoorbeeld terecht voor het bekijken van zowel comedies als drama’s. Prijzen varieerden tussen 0, 75 fr. en 1, 75 fr. Liefhebbers van oorlogsfilms konden in ‘Cinéma Coliseum’ hun hart ophalen. (‘Het Belgisch leger in den oorlog’) [769].

Dat de cinema een steeds belangrijker onderdeel werd van de vrijetijdsbesteding, was ook het Brugsch Handelsblad niet ontgaan. Deze had het zelfs over een vermakelijkheid die een “noodwendigheid” geworden was. Niettegenstaande een film kwaad kan stichten, speelt deze vaak een goede, zelfs ‘edele’ rol, zo meenden ze [770].

De filmwereld is de laatste jaren al meerdere malen onderzoeksonderwerp geweest van historisch onderzoek. Maar ook de tijdgenoten zelf maakten soms al een  analyse van het -toen nieuwe- fenomeen. Een lezersbrief, binnengekomen op de redactie van het Brugsch Handelsblad in 1921, is de moeite waard om bijna integraal te worden overgenomen. Er worden immers een aantal interessante opmerkingen in gemaakt (zie bijlage X). Het was de schrijver blijkbaar niet ontgaan dat de bevolking zich meer en meer bewust werd van zijn situatie. Hij zag niet in hoe de gilden en volkshuizen, de succesformules van de vooroorlogse jaren, nu nog hun nut konden bewijzen. Als de volksverheffing dan al verdergezet moest worden, dan zou de film daarin een eersterangsrol spelen [771].

 

De katholieke kerk behield lange tijd een zeker wantrouwen tegenover het fenomeen film. Ze werd evenwel geconfronteerd met het toenemend succes ervan en langzamerhand groeide het besef dat ze er uiteindelijk zou moeten aan toegeven. De ‘Gilde’ kreeg in 1914 een vergunning, maar vier jaar voordien was ze in feite al voorzichtig gestart met het tonen van filmpjes [772]. Zo kondigde de Gazette van Brugge op 12 februari 1910 aan dat op 13 en 14 februari, telkens om 19.00u, films geprojecteerd zouden worden in de grote zaal van de ‘Gilde der Ambachten’. De prijzen van de plaatsen, zo voegde ze eraan toe, lagen binnen ieders bereik. Wie op zondag om 16.00u aanwezig was, kon zelfs aan halve prijs de beelden van bijvoorbeeld overstromingen in Frankrijk gaan bekijken [773]. Twee jaar later werd niet zonder trots aangekondigd dat de ‘Gilde’ een “splinternieuwe cinemavertooning” aan te bieden had. De eerste projectie daarvan (3 november 1912) was exclusief en kosteloos voor de leden voorbehouden. En de bezoekers zouden er geen spijt van hebben, want “zoo het deftig zijn zal, het zal ook verzettig zijn” [774]. In de daaropvolgende jaren werd één keer per jaar een “schoon cinemafeest” aangekondigd [775]. Na de oorlog nam de ‘Gilde’ de draad weer op. De frequentie werd flink opgedreven tot één film per dag [776]. De filmvoorstellingen lokten propvolle zalen, men ging er prat op dat daar de laagste tarieven van Brugge golden [777]. Ook in de congregaties doken vanaf 1913 steeds meer cinemavertoningen op. De ‘Sint-Walburgacongregatie’ kondigde in 1914 de vertoning van afwisselend “luimige en aandoenlijke” filmpjes aan [778].

Over de mening van Brugse liberalen en socialisten kon bitter weinig rechtstreeks in de bronnen teruggevonden worden. Een verslag in het Werkerswelzijn over een ontspannend avondje op 5 februari 1893, leert dat de Brugse socialisten er al vroeg bij waren om het medium film -evenwel nog in een primitief stadium- in hun actie aan te wenden. Die avond toonde gezel VERCAUTEREN prachtige beelden van Europa met zijn “Tooverlantaarn”. En zijn “mekaniekzichten” waarop komische figuren te zien waren, maakten de lachspieren los [779]. Daarnaast konden we nog informatie halen bij R. STALLAERTS. Hij behandelt in zijn studie de relatie film/bioscoop-socialisme. Het gaat hem in deze studie om algemene uitspraken, zonder stil te staan bij de specifiek Brugse situatie. Maar hoogstwaarschijnlijk zijn zijn bedenkingen ook op Brugge van toepassing: Hoewel er binnen de socialistische beweging geen eensgezindheid was over het verschijnsel film, kan gesteld worden dat men al vlug het belang ervan als propagandamiddel inzag. Filmbeelden konden bovendien ook een opvoedende waarde hebben: op het doek konden de onrechtvaardigheden en onvolmaaktheden van de maatschappij aangetoond worden. Desondanks kwam het accent algauw op het amusement te liggen. Het maken van winst won het van het opvoedend karakter. Bijgevolg was het programma, aangeboden in de ‘rode bioscopen’ nagenoeg gelijk aan dat van de gewone bioscopen [780]. We weten dat te Brugge in 1926 een echt socialistische bioscoop de deuren opende (‘Scala’, Zilverstraat), maar het blijft wazig wat betreft de eerste vertoningen van films in Brugge, op initiatief van socialisten.

 

II. SPORT

 

Vanaf het begin van de 20ste eeuw verschenen in de meeste Brugse kranten korte sportberichtjes. Daarin werd een korte bespreking van de weekend-voetbalmatchen gegeven, of men beperkte zich tot het opgeven van de uitslagen van de gespeelde wedstrijden. Bijzondere aandacht ging uiteraard naar de prestaties van de eigen stadsploegen: de ‘Brugsche Football Club’ (1891) en de ‘Football Club Brugeois’ (1892), die in 1897 fusioneerden. Vóór die fusie was nog een derde club opgericht: de ‘Vlaamsche Football Club’ die het uithield tot 1902. In het jaar 1899 werd ‘Cercle Sportif Brugeois’ boven de doopvont gehouden. Evenals film had het voetbal in de beginjaren een elitair karakter -men moest over tijd en geld beschikken- dat zowat helemaal verloren ging in de oorlogsjaren. De prijs voor een toegangskaartje kwam binnen ieders bereik [781]. En zelfs de sport bleef niet gevrijwaard van ideologische invloeden: ‘Cercle Brugge’ zat in een katholieke greep; de liberale partij had heel wat in de pap te brokken in het bestuur van ‘Club Brugge’ [782]. Ook brachten de kranten verslag uit van de jaarlijkse zwemwedstrijd Damme-Brugge [783].

Beide voorbeelden betreffen het voetballen en zwemmen als ‘kijksporten’, maar deze sporten werden ook actief beoefend. In de bespreking van de bedrijfsvermakelijkheden (hoofdstuk III) werd er al op gewezen dat binnen bepaalde bedrijven onder andere ook een voetbalclub werd opgericht door/voor werklieden. D. STEEVENS vermeldt de succesvolle socialistische voetbalclub ‘De Roode Vlinders’ [784], en op de 1 mei-viering van 1920 stond onder andere een voetbalmatch geprogrammeerd [785]. De toenemende populariteit van het voetbal bleef aan katholieke zijde niet onopgemerkt. Dat kan worden opgemaakt uit de verslagen van het Sint-Vincentius à Paulogenootschap. In een aantal rapporten komen hun bedenkingen wat betreft het voetbalspel naar voor. Ze beseften dat deze sport vooral door de jeugd in toenemende mate beoefend werd. In 1904 werd die vaststelling al eens opgetekend, in 1910 ging men er uitvoerig op in. Ze vonden dat er moest gezocht worden naar een alternatief aanbod, waarin plaats was voor zowel de sportieve als voor de religieuze noden. Want het was hen duidelijk geworden dat de religieuze opvoeding langzamerhand verdrongen werd door de sport. Ze werkten drie voorstellen uit: ofwel de uren van de bijeenkomsten in de congregaties aanpassen; zelf voetbalwedstrijdjes organiseren binnen de patronages of afwisselend voetbalspel (in de schoot van de eigen organisaties) en een ‘minder gewelddadige’ ontspanning aanbieden [786]. Ze speelden met andere woorden in op de groeiende populariteit van de voetbalsport. Naast godsdienstige vorming en de ‘traditionele’ ontspanning (kaarten, dammen,...) in de congregaties, werd het voetbal steeds meer geïntegreerd. Algemeen beschouwd was de katholieke wereld niet erg opgetogen over de toenemende populariteit van allerhande sporten. Een artikel, verschenen in Christen Vlaanderen in 1910 bijvoorbeeld, liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Vooral het feit dat op zondag, naast “rust van den arbeid” en “Gods verheerlijking” nog andere zaken op het programma stonden, was hen een doorn in het oog. Volgend citaat mag hierbij als illustratiemateriaal gelden: “Pleziertreinen en uitstapjes voeren nu de huisgenooten verre weg van den huiselijken haard; velokoersen, footbalspel, duivenvluchten en sport van alle slach en namen, altijd meest des Zondags ingericht, lokken nu onze Vlaamsche jeugd verre af van kerk en familiekring en bieden haar maar al te dikwijlsch wulpsch verzet aan, overdrevene uitspanning (...)”. Ze raadden hun lezers aan na de religieuze verplichtingen de gezonde buitenlucht te gaan inademen [787].

Uit een klachtbrief, opgenomen in het Werkerswelzijn, leren we dat ook het zwemmen actief werd beoefend. De schrijver, ‘een bader’, raadde het stadsbestuur aan een betere regeling uit te werken voor het openbaar zwembad. De jeugd en de garnizoentroepen waren zo talrijk in het zwembad aanwezig dat de werklieden ‘s avonds soms wel een half uur moesten wachten vooraleer een hokje vrijkwam. Hij stelde voor een betere uurregeling uit te werken [788].

Het vrijzinnig weekblad ‘t Vrije Vlaanderen meende vlak voor de Eerste Wereldoorlog een opgang van de duivensport te hebben bestatigd. Maar, vroegen ze zich af, waren er geen andere, minder dure sporten ter ontspanning ? Het was immers zo dat degene die er enthousiast aan deelnam (“de geringe man”) er vaak zijn “duurgewonnen spaarcentjes” volledig liet aan opgaan [789].

G. MICHIELS vermeldt het wielrennen als een van de vroegste vormen van sportbeoefening in Brugge. Hij somt een aantal wielrijdersclubs op, maar het blijft in het duister tasten wat betreft de maatschappelijke positie van de deelnemers. A. VAN ACKER schreef in een getuigenis over zijn kinderjaren in een typische volksbuurt, dat een fiets voor hen een “niet te veroveren rijkdom” was [790]. Onder de verschillende socialistische afdelingen in Brugge moet ook een ‘Veloclub’ gerekend worden. Deze diende evenwel niet zozeer om de aangesloten leden actief te ontspannen. Er stak een politieke bedoeling achter: met de fiets kon men gemakkelijker afgelegen dorpen bereiken om ook daar het socialistisch gedachtengoed te verspreiden [791]. Zo stak er ook méér achter het sportfeest, ingericht door de ‘Socialistische Jonge Wacht’, op 10 augustus 1913. Met de boot zouden de deelnemers van Brugge naar Zeebrugge gebracht worden. Vandaar ging het te voet naar Lissewege en Heist. “Haar sport begint bij het uitstappen van de boot en bestaat in het uitdeelen der schriften en brochuren van de partij”, waarmee alles eigenlijk gezegd is [792].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[759] S. HELLEMANS, Strijd om de moderniteit. Sociale bewegingen en verzuiling in Europa sinds 1800, Leuven, UP, 1990, p. 35.

[760] F. VAN GAAL, “Van gentleman tot volksjongen. Over de ontwikkeling van ‘heren’ -tot volkssport”, in: K. DE LEEUW, M. LINDERS-ROOIJENDIJK en P. MARTENS, Van ontspanning en inspanning: aspecten van de geschiedenis van de vrije tijd, Tilburg, Gianotten, 1995, p. 295.

[761] GvB, 02.05.1898, p. 3.

[762] L. SCHEPENS, Brugge bezet 1914-1918, 1940-1944: het leven in een stad tijdens twee wereldoorlogen, Tielt, Lannoo, 1985, pp. 282.

[763] N. DUMON en N. BLONTROCK, In de Vieux-Bruges, beleefd en verteld door Bruggelingen, Brugge, Marc Van de Wiele, ¦1993§, pp. 13-14.

[764] GvB, 17.05.1909, p. 2.

[765] GvB, 03.04.1912, p. 3.

[766] J. VAN HOUTTE, L. DEVLIEGHER en A. VANDEWALLE, De geschiedenis van Brugge, Tielt, Lannoo, 1982, p. 546.

[767] Burgerwelzijn, 15.12.1913, p. 1.

[768] J. RAU, “De Brugse bioscopen”, Brugge die Scone, XI, 1990, 4, pp. 12-14.

[769] BrHa, 29.03.1919, p. 2; 31.05.1919, p. 2.

[770] BrHa, 31.12.1920, p. 2.

[771] BrHa, 26.03.1921, p. 3.

[772] J. RAU, Loc. cit.

[773] GvB, 12.02.1910, p. 2.

[774] GdA, 30.10.1912, p. 1.

[775] GdA, 02.01.1913, p. 1; 05.02.1914, p. 3.

[776] Brugsch Volk, 01.11.1919, p. 1.

[777] Brugsch Volk, 29.11.1919, p. 3.

[778] GvB, 25.02.1914, p. 2.

[779] Vooruit, 07.02.1893, p. 4.

[780] R. STALLAERTS, Rode glamour. Bioscoop, film en socialistische beweging, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1989, pp. 13, 16-17.

[781] L. SCHEPENS, Op. cit., p. 294.

R. PODEVIJN, Cercle Brugge KSV 1899-1989, Brugge, KSV-Cercle Brugge, 1989, pp. 11-12, 252.

[782] N. GEIRNAERT en L. VANDAMME, Brugge, een verhaal van 2000 jaar, Brugge, Stichting Kunstboek, 1996, pp. 142-143.

[783] Bijvoorbeeld: Vooruit, 01.08.1910, p. 2.

[784] D. STEEVENS, De streek van lage lonen en lange uren: 100 jaar socialisme in het arrondissement Brugge (deel I: 1885-1939), Brugge, Herrebout, 1985, p. 91.

[785] Wwz, 02.05.1920, p. 2.

[786] PBCA, Verslagboek Sint-Vincentius à Paulo (1900-1919), 251 AD, Rapport lu à l’assemblée générale du 22.07.1904, 10.04.1910.

[787] SAB, Verzameling G. MICHIELS, 129 (Allerlei kranten, tijdschriften en pamfletten 19e-20e eeuw), Christen Vlaanderen, 29.09.1910, 23, p. 1.

[788] Wwz, 27.08.1911, p. 2.

[789] SAB, Verzameling G. MICHIELS, 140 (Daensistische kranten en verkiezingspamfletten 1882-1914), ‘t Vrije Vlaanderen, 07.01.1912, p. 2.

[790] G. MICHIELS, Uit het leven der Brugse mensen: de fotografie en het leven te Brugge 1839-1918, Brugge, Westvlaamse Gidsenkring v.z.w., 1978, p. 440.

A. VAN ACKER, Herinneringen. Kinderjaren, Antwerpen, Ontwikkeling, 1966, p. 77.

[791] Vooruit, 25.06.1910, p. 6.

[792] Wwz, 10.08.1913, p. 2.