Sociale geschiedenis van het  Brugse muziekleven tijdens en rond het jaar 1885. (Natan Bruneel)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2 Overzicht van het muziekleven in Brugge

 

III. Muziek in openlucht

 

We gaan verder in onze sociale verkenning van het Brugse muziekleven. Hierbij stoten we onvermijdelijk op de muziek die niet in besloten ruimtes zoals concertzalen te horen was, maar die weerklonk in de Brugse straten, op pleinen en parken. Drie grote categorieën worden onderscheiden : de fanfare-en harmoniemuziek, de beiaardmuziek en de marktzang.

 

3.1 Fanfare-en harmoniemuziek

 

De blaasmuziekkorpsen vormden een uitermate boeiend en rijk facet van het negentiende-eeuwse muziekleven. Dit fenomeen verdient dan ook de nodige aandacht. In een eerste punt bespreken we de uitvoerders; we maken een onderscheid tussen de militaire kapellen en de burgerlijke muziekkorpsen.

 

3.1.1 Uitvoerders :

 

 a) Militaire kapellen[250]

 

De militaire muziek heeft door de eeuwen heen een lange weg afgelegd. Op het eind van de negentiende eeuw had ze reeds definitief haar signaalfunctie op het slagveld ingeruild voor een volwaardige plaats in het dagelijkse muziekleven.[251] Het is in dit kader van het volkse muziekleven dat we ook in Brugge de militaire kapellen horen weerklinken. Als garnizoenstad kazerneerde Brugge een aantal regimenten van het Belgisch leger. In 1885 tellen we er een regiment infanterie en een van de cavalerie; respectievelijk het ‘2de Linieregiment’ en het ‘2de regiment Jagers te paard’.[252] Beide legerafdelingen beschikten over een eigen militaire blaaskapel en kenden een sterke integratie in het Brugse muziekleven.

 

De organisatie van de militaire muziekkapellen was op Franse leest gestoeld. In de Napoleontische periode werd de militaire muziek gezien als een ideale manier om bij het volk wat goodwill voor het regime te kweken. Overigens werd in deze periode ook beslist dat elk garnizoen over een eigen muziekkapel moest beschikken. Het was later Willem I eveneens niet ontgaan dat met militaire muziek heel wat prestigieuze uitstraling gepaard ging. In zijn Koninklijk Besluit van 1818 organiseerde hij de Nederlandse militaire muziek naar Frans model. Met de oprichting van een Belgisch leger na de onafhankelijkheid werden de reglementen uit de Hollandse periode m.b.t. de militaire muziek letterlijk overgenomen. Op deze manier vormde de Franse organisatie de basis van het Belgisch militair muziekleven.[253]

Dat in de negentiende eeuw de militaire blaasmuziek een echte expansie heeft gekend, is o.a. ook te danken aan enkele cruciale technologisch vernieuwingen in de instrumentenbouw. Dankzij de uitvinding van het kleppensysteem was het bereik van de koperblazers niet langer beperkt tot de natuurtonen. Anderzijds vulde de introductie van een aantal nieuwe instrumenten de leemte op die in de lagere klankregisters werd ervaren. We denken hier bijvoorbeeld aan de uitvinding van de bastuba (1835) en natuurlijk van de saxhoorns en de saxofoons. Deze nieuwe instrumenten van de Belg Adolphe Sax kenden een snelle acceptatie in de Franse, Nederlandse en Belgische muziekensembles.[254]

 

Van de 29 muziekkapellen die het Belgische leger rond 1885 telde, waren er dus twee in Brugge gevestigd.[255] Het muziekkorps van het 2de Linieregiment stond onder leiding van kapelmeester Edmond Waucampt[256] Het speelde -in tegenstelling tot dat van de Jagers te paard- in een harmoniebezetting. De muziekkapellen van de infanterie bestonden doorgaans uit 44 tot 50 muzikanten. Hieronder tellen we een 30- tot 40-tal soldaten (dienstplichtigen) en leerlingen die een maandelijkse toelage van 5 tot 40 frank bovenop hun soldij kregen, en 14 (niet-militaire) muzikanten die een loon van 50 tot 125 frank per maand ontvingen. Na dertig jaar dienst had een muzikant recht op een pensioen van 792 frank per jaar.[257]

Het muziekkorps van het 2de Linieregiment was tijdens optochten en concerten duidelijk aanwezig in de Brugse binnenstad. De statige en sierlijke uniformen zullen hierbij ongetwijfeld de aandacht van de Brugse bevolking getrokken hebben. De versieringen op jas, broek en mantel, de sabelriem, het hoofddeksel in de vorm van een afgeknotte kegel (‘shako’) met sierlijke witte en rode pluim (35cm), de goud-of zilverkleurige lieren op de kraag maakten van dit muziekkorps waarschijnlijk een attractie op zich. Uit de kledij van de muzikanten kon men ieders positie in de muziekkapel afleiden; er werden nuances in het uniform aangebracht naargelang men kapelmeester, muzikant, leerling-muzikant, tamboer-majoor of trommelaar was. [258]

Het muziekkorps van het 2de Regiment Jagers te paard behoorde tot de cavalerie en speelde bijgevolg in fanfarebezetting[259]. Aan het hoofd stond kapelmeester Henri Maeck[260]. Een muziekkapel van de cavalerie bestond uit 35 tot 40 muzikanten. Deze muzikanten verdienden minder dan hun collega’s van de infanterie.[261] Vaak kwam het voor dat de muzikanten van het leger een centje probeerden bij te verdienen door het geven van muzieklessen of het meespelen in de plaatselijke orkesten.[262]

Zoals het 2de Linieregiment waren de 2de Jagers te paard te herkennen aan hun typische kledij. Zonder te veel in detail te gaan, moeten we wijzen op het scharlakenrode hoofddeksel in de vorm van een afgeknotte kegel met gele pompon en neerhangende vederbos in zwart paardenhaar. De jas was in groen laken met scharlakenrode versieringen. Scharlakenrood was overigens de onderscheidingskleur van het 2de regiment onder de Jagers te paard. De schouderstukken waren in gele wol met goudkleurige versieringen.[263]

 

De beide militaire muziekkorpsen gaven doorheen het jaar een aantal concerten. Voor de kapel van het 2de Lignieregiment telden we er 11 en voor het korps van het 2de Regiment Jagers te paard 15. Hiermee brachten we enkel die uitvoeringen in rekening waar de muziek van de respectievelijke muziekkorpsen centraal stond; buiten beschouwing valt hier de deelname aan stoeten en ceremoniële plechtigheden allerhande, die later zal worden besproken. De beide blaasorkesten gingen organisatorisch in zee met twee plaatselijke verenigingen, de ‘Cercle artistique brugeois’ (ook wel ‘Brugse Kunstkring’ genoemd) en de ‘Société philharmonique’.

De ‘Cercle artistique brugeois’[264] organiseerde kunsttentoonstellingen in de Brugse Stadshallen. De militaire kapellen verleenden hun medewerking aan die tentoonstelling door het opluisteren van middagconcerten in die hallen. Ze hadden ongeveer wekelijks plaats gedurende de maanden november tot februari. Beide muziekkorpsen wisselden elkaar hierbij beurtelings af. Voor het organiseren van concerten werkte de ‘Cercle artistique brugeois’ hoofdzakelijk samen met de militaire korpsen; één enkele maal stonden zij echter ook in voor de organisatie van een orgelconcert in de Stadshallen.

Was de winterperiode gevuld met uitvoeringen in samenwerking met de ‘Cercle artistique’, dan was de ‘Société philharmonique’[265] de organisator van concerten in de lente-en zomerperiode. Vanaf mei tot september maakte wekelijks één van de twee militaire korpsen zijn opwachting voor een aantrekkelijk ‘grand concert’. De voorstellingen hadden in open lucht plaats, telkens rond een uur of vijf in de namiddag. Vermoedelijk gingen de concerten door in de tuin van het lokaal van de ‘Société philharmonique’ ofwel in de kiosk in het Stadspark.[266]

 

 b) Burgerlijke muziekkorpsen

 

Niet toevallig bespraken we de militaire muziek eerst. Ze is van groot belang gebleken voor het tot stand komen van een burgerlijke pendant in de blaasmuziek. De uitvoeringen van militaire muziek zorgden voor een sterke populariteit van het genre bij de burgerbevolking. Deze populariteit werd nog versterkt door de deelname aan gemeentelijke initiatieven in de garnizoensteden. We denken hier bijvoorbeeld aan het paraderen in stoeten en het opluisteren van gemeentefeesten. Ook plaatselijke culturele verenigingen konden als organisatoren van blaasmuziekconcerten een beroep doen op de militaire kapellen. In Brugge werkten de twee regimentskapellen bijvoorbeeld samen met de hogergenoemde ‘Société philharmonique’, en de eveneens vernoemde ‘Cercle Musical’ en de ‘Cercle artistique brugeois’ (Brugse Kunstkring). Het is dit veelvuldig contact met de burgerbevolking dat de oprichting van burgelijke muziekverenigingen zal stimuleren. Vroege voorbeelden hiervan vinden we reeds terug in het eerste kwart van de negentiende eeuw te Brussel (‘Société de la Grande Harmonie de Bruxelles’, 1811) en in Antwerpen (‘Société d’Harmonie d’Anvers’, 1814). Vaak vervulden legerkapelmeesters ook de taak van dirigent bij amateurmuziekkorpsen; ook muzikanten uit de legerkapellen kwamen vaak de civiele rangen versterken. [267] In Brugge bleven de burgerlijke muziekkorpsen eveneens niet achter. Anno 1885 telden we maar liefst vijf blaasmuziekverenigingen : de ‘Association Musicale de Bruges’, de ‘Cercle Instrumental’, de ‘Fanfare-afdeling der Katholieke Burgersgilde’, de ‘Harmonie-afdeling der Concorde’ en de ‘Stadsmuziek’.

 

De ‘Association Musicale de Bruges’ was een amateurmuziekvereniging onder leiding van Louis Hindryckx[268]. Enige tijd vóór het zomerseizoen trommelde ze haar leden op om een ‘attractief’ zomerprogramma in te studeren. In 1885 zou de deelname van de amateurmuzikanten vrij talrijk geweest zijn.[269] We hebben geen duidelijk zicht op wie deze mensen juist zijn, wel weten we dat ze tijdens de maanden juni, juli en augustus tweemaal per week klaar stonden om het aanwezige publiek te vermaken. De ‘Association Musicale de Bruges’ voerde haar zitconcerten uit op de kiosk van het stadspark. Men betaalde 10 centiemen indien men lid was van de ‘Association’; niet-leden betaalden 50 centiemen. De ‘Association Musicale de Bruges’ stond garant voor 12 concerten.

Evenals de ‘Association Musicale’ trommelde de ‘Cercle Instrumental’ haar leden enkele maanden vóór het begin van de zomer op om een nieuw repertorium in te oefenen. Deze jonge harmoniemaatschappij werd in 1883 gesticht. In 1908 mocht de ‘Cercle Instrumental’ zich ‘Koninklijke Maatschappij’ noemen. Het was August Reyns[270], één van de medestichters, die het dirigeerstokje meer dan 30 jaar ter hand zou nemen tijdens de jaarlijkse zomerconcerten in het Stadspark. In het begin van de twintigste eeuw zou het harmonieorkest naast het zomerproject ook met succes deelnemen aan een aantal wedstrijden.[271] We telden in 1885 tien concerten, gespreid over de maanden juni en juli. De ‘Cercle Instrumental’ trad elke maandag en donderdag aan; in geval van regenweer verviel het concert.[272] Er werd een inkomprijs van 50 centiemen gevraagd.

 

De ‘Association Musicale de Bruges’ en de ‘Cercle Instrumental’ waren amateurmuziekverenigingen die zich enkel richtten op zomerconcerten en enkel in zittende formatie optraden. De twee blaasverenigingen die we hieronder bespreken zullen echter meer een functionele taak op zich nemen; zij dienden eerder tot het opluisteren van plechtige ceremoniële aangelegenheden, dwz. stoeten, processies en optochten allerhande. Ze behoorden allebei tot het politieke katholieke kamp.

Naar analogie met de reeds besproken koorzangafdeling had de franssprekende katholieke kiesvereniging ‘Concorde’ eveneens een harmonieafdeling. Deze ‘Harmonie-afdeling der Concorde’ zag in 1875 het levenslicht onder impuls van August Reyns. Laatstgenoemde haalde met het harmoniekorps een eerste prijs in de 2de afdeling tijdens een wedstrijd in Rijsel.[273] De muzikanten moeten gezocht worden onder de franssprekende Brugse katholieken; waarvan een groot aantal deeluitmaakten van het Davidsfonds.[274] In 1885 is ons één concert van de harmonie bekend dat op onafhankelijke basis georganiseerd werd, m.n. een zomerconcert in de tuin van het lokaal ‘La Concorde’ (Steenstraat).[275] In september 1885 was het korps ook te horen op de Antwerpse Wereldtentoonstelling.[276] De harmonie van de ‘Concorde’ kwam echter vooral in actie tijdens optochten, openbare feesten en processies. In een later punt in dit deel gaan we hier dieper op in.

Veel minder prominent aanwezig in het Brugse muziekleven was de ‘Fanfare-afdeling der Katholieke Burgersgilde’. De Katholieke Burgersgilde was een bloeiende vereniging binnen de katholieke zuil.[277] Naast een fanfare, gesticht in 1881[278], beschikte ze eveneens over een toneelafdeling. We hebben de indruk dat met het toneel meer naar buiten getreden werd dan met de fanfare. Eénmaal hielden beide afdelingen een gezamenlijk avondfeest in de ‘Parijsche Halle –Karel de Goede’. De inkomstprijzen bedroegen 2 frank, 1 frank en 50 centiemen. Voorts zien we de fanfare van de Katholieke Burgersgilde opduiken in processies allerhande, maar daarover later meer. De fanfare zou te herkennen zijn geweest aan de ‘zeer pompeuze klederdracht’ der muzikanten.[279]

 

Een laatste muziekkorps is het ‘Harmonijkorps Stad Brugge’, de zogenaamde ‘Stadsmuziek’. Het is niet geheel duidelijk of dit harmoniekorps aan de muziekschool of aan de gemeenteschool was gekoppeld. Wellicht stond dit ensemble onder leiding van een leraar van de muziekschool -dit was toch zo in het begin van de jaren 1860- maar recruteerde het onder de leerlingen van de gemeenteschool.[280] De leeftijd waarop men als leerling-muzikant aanvaard werd, varieerde nogal. Om dit te achterhalen, namen we een steekproef uit de reeks namen die we in de rekeningen van de Stadsmuziek[281] terugvonden en koppelden die namen aan hun respectievelijke geboorteactes. Dit liet ons toe ook enig zicht op de sociale herkomst van de muzikanten te krijgen :

 

 

De nieuwe muzikanten traden als leerlingen toe na hun lagere school. Wanneer men het instrument onder de knie had ging men over naar de 3de of 2de klasse, en kon men na een tijdje promoveren naar de 1ste klasse. De jongens verlieten het Stadsmuziek eenmaal ze over de twintig waren. Dit harmoniekorps was dus vooral uit jonge muzikanten samengesteld. Deze jongens kwamen uit de bescheiden milieus van de lagere middenstand.

De muzikanten hadden recht op een loon. Het loon werd tweemaal per jaar uitbetaald en was afhankelijk van de klasse waartoe je op dat moment behoorde. Hieronder hebben we een tabel geplaatst waarin we het gemiddeld loon per jaar berekend hebben.[282] We bekeken enkel die muzikanten die in 1885 in de Stadsmuziek meespeelden. De vermelde klasse, is die tot welke de muzikant behoorde in zijn laatste jaar in de stadsharmonie. De rijen zijn geordend naar dalend gemiddeld loon per jaar.

 

naam

klasse

instrument

periode in

totaal loon

gem. loon/jaar

 

 

 

stadsmuziek

(in frank)

(in frank)

Claeys

1ste

trombone

1876-1889

66

5,1

Valcke

1ste

bariton

1881-1888

29,25

4,2

Plas

2de

alto

1881-1887

23

3,8

Vandenhoutte

2de

klarinet

1885-1889

13,5

3,4

Mathijs

2de

klarinet

1885-1889

13

3,25

Somers

2de

klarinet

1879-1886

21,75

3,1

Staelens

1ste

bugel

1874-1885

34,5

3,1

Messens

1ste

bugel

1877-1886

27

3

Hoenraet

1ste

hoorn

1881-1888

20,5

2,9

Ardenois

1ste

kornet

1881-1887

16,9

2,8

Ameloot

2de

bugel

1879-1886

18,25

2,6

Tourlamain

3de

klarinet

1881-1887

15,25

2,5

Van Compernolle

2de

kornet

1879-1886

17,5

2,5

Versyp

2de

hoorn

1881-1888

17,75

2,5

Aerts

2de

klarinet

1881-1888

15,75

2,25

Mus

2de

klarinet

1881-1888

13,75

2

Brunooghe

3de

bariton

1881-1885

5,5

1,4

Baes

3de

hoorn

1884-1885

1,25

1,25

Blondeel

3de

kornet

1879-1885

6,75

1,1

 

We zien een zekere correlatie tussen de klasse waartoe men behoorde en het aantal loon per jaar, alhoewel het verschil tussen 1ste en 2de klasse in sommige gevallen niet zo groot was. We merken dat het loon dat de jonge knapen ontvingen niet meer was dan wat drinkgeld.

De Stadsmuziek had in 1885 een bezetting van 19 spelende leden. Aan de opsomming van instrumenten merken we dat het Stadsmuziek abusievelijk als ‘harmonij-korps’ werd aangeduid; aangezien fluiten in het rijtje ontbreken spreken we beter van de stadsfanfare.

Het was blijkbaar niet de gewoonte dat het Stadsmuziek concerten gaf; veeleer was het haar taak bepaalde stedelijke ceremonies op te luisteren en op te trekken in stoeten. De muzikanten waren te herkennen aan hun uniform : “een grijsachtige kiel, lederen riem die de lenden omgordde, en een zwarte klak versierd met koperen lier”[283]. Het Stadsmuziek werd weinig besproken in de kranten, en als het als eens vermeld werd was is dit niet meteen in positieve zin : “Het stadsmuziek belast met het spelen der prijsdeeling [van de stedelijke academie], heeft er weinig eer van gehaald. Als er moest gespeeld worden, bleef alles stil, men had wel te roepen, muziek ! muziek!! men hoorde geene noot, -- en als er stilte noodig was, terwijl de prijzen moesten uitgeroepen worden, gaf men muziek zonder einde. Men kan veronderstellen of er onder de talrijke aanwezigen gelachen werd”[284].

 

Naast de betekenis op muzikaal vlak, was zeker de sociale component niet te onderschatten bij de oprichting van vele burgerlijke muziekkorpsen in de negentiende eeuw. In navolging van de militaire korpsen zetten ze er veel gewone lieden toe aan een muziekinstrument te bespelen. In een tijd waar door de sociaal-economische evolutie meer ruimte vrijkwam voor vrijetijdsbesteding, zal het musiceren in harmonieverband, tot op de dag van vandaag, een belangrijke plaats in die vrije tijd innemen. Niet enkel het musiceren als artistieke bezigheid op zich moeten we hierbij indachtig zijn, maar evenzeer of vooral het musiceren in een context van ontspanning en sociale contacten.

 

3.1.2 Uitvoeringen

 

Voor het repertoire-en publieksonderzoek maken we een onderscheid tussen ‘zitconcerten’ en ‘wandelconcerten’. Met ‘zitconcerten’ bedoelen we die concerten die door muziekkorpsen gegeven worden in zittende formatie en waarbij de muziek centraal stond. We denken hierbij vooral aan de parkconcerten die gedurende de zomermaanden in het Brugse Stadspark plaatsvonden. We maken een onderscheid met de ‘wandelconcerten’, omdat deze een ander, of minstens een uitgebreider sociaal publiek bereikten. Met ‘wandelconcert’ bedoelen we het optreden van een muziekkorps tijdens het marcheren in een optocht.

 

a) Zitconcerten

 

De ‘Association Musicale de Bruges’ en de ‘Cercle Instrumental’ zijn twee typische muziekverenigingen die zich enkel op de zomerperiode concentreerden. Samen met de zomerse concerten van beide militaire kapellen, bekwam men een druk zomerprogramma aan fanfare-en harmoniemuziek. Praktisch elke dag kon men in Brugge een openluchtconcert meepikken. Blijkbaar spraken de verschillende verenigingen onderling af om overlappingen te vermijden. Onderstaande figuur geeft een idee van de spreiding over het jaar 1885 van de toen vier actiefste muziekkorpsen in Brugge. We zien een duidelijke verhoogde activiteit in de zomerperiode. Voor de twee militaire kapellen is een breuk (of periode van rust) waar te nemen tussen de winter- en zomerperiode.

 

 

De meeste zitconcerten werden inderdaad in de zomer gegeven. Deze hadden plaats op de kiosk[285] van het stadspark, het huidige Astridpark.[286] De oorspronkelijke kiosk is daar nog steeds te bezichtigen.[287] Op deze mooie locatie konden de zomeravonden op een aangename manier doorgebracht worden. 

Naast de concerten in het park, nemen we hier uiteraard ook de reeds vermelde concerten in rekening die door de militaire kapellen tijdens de winter in de Stadshallen gebracht werden.

 

Repertoire : democratisering van “elitaire” melodieën

 

Voor deze repertoireanalyse baseren we ons enkel op die muziekkorpsen waarvan we op systematische basis de programma’s konden achterhalen; dit zijn de twee militaire kapellen, de ‘Association Musical de Bruges’ en de ‘Cercle Musical’. Om enigszins vat te krijgen op de hoeveelheid aan gegevens, geven we per muziekkorps de componisten weer die minstens driemaal op het programma werden geplaatst in 1885. Het aantal keer dat een componist werd uitgevoerd, is te zien in de rechterkolom. In een laatste tabel zijn de componisten samengebracht die bij minstens drie van de vier muziekkorpsen voorkwamen. Deze tabel zou wel eens de beste representatie kunnen zijn van het repertoire dat door fanfare-en harmoniekorpsen werd gebracht. De programma’s vonden we in de kranten terug.[288]

 

2de Linie Regiment – 12 concertprogramma’s

Waucampt, (Edmond) (1850-1911) Belg 17x

Heymans (F.) -- -- 4 x

Hérold, (Ferdinand) (1797-1833) Frans 3 x

 

2de Regiment Jagers te Paard – 15 concertprogramma’s

Maeck (Henri). (1844-?) Belg 12 x

Lecocq (Charles) (1832-1918) Frans 8 x

Smezio, (Giovanni) -- -- 6 x

Knegtel -- -- 3 x

Rossini (Giacomo) (1792-1868) Italiaans 3x

 

Association Musicale de Bruges – 12 concertprogramma’s

Gounod (Charles-François) (1818-1893) Frans 5 x

Meyerbeer (Giacomo) (1791-1864) Duits 5 x

Strauss (Johann) (1828-1899) Oostenrijks 5 x

Singelée (Jean-Baptiste) (1812-1875) Belg 4 x

Suppé (Franz von) (1819-1895) Oostenrijks 4 x

Bellini (Vincenzo) (1801-1835) Italiaans 3 x

Donizetti (Gaëtano) (1797-1848) Italiaans 3 x

Granada -- Spaans 3x

Hanssens (Charles-Louis) (1802-1871) Belg 3x

Val Hamm (Y.) -- -- 3 x

 

 

Cercle Instrumental – 9 concertprogramma’s

Meyerbeer (Giacomo) (1791-1864) Duits 6 x

Strauss (Johann) (1828-1899) Oostenrijks 6 x

Verdi (Guiseppe) (1813-1901) Italiaans 4 x

Labory (Henri Joseph) (1843-1882) Belg 3x

Farbach -- -- 3 x

Wybo (Alfons) -- Belg- 3 x

 

 

de componisten die minstens bij drie van de vier korpsen voorkwamen :

Auber (D-F-E) (1782-1871) Frans

Donizetti (Gaëtano) (1797-1848) Italiaans

Flotow (Friedrich von) (1812-1883) Duits

Hérold (Ferdinand) (1797-1833) Frans

Heymans (J.) -- --

Meyerbeer (Giacomo) (1791-1864) Duits

Rossini (Gioachino) (1792-1868) Italiaans

Sellenick -- --

Strauss (Johann) (1828-1899) Oostenrijks

Suppé (Franz von) (1819-1895) Oostenrijks

Verdi (Guiseppe) (1813-1901) Italiaans

 

Het getuigt niet van willekeur dat we het repertorium van de militaire en van de burgelijke muziekkorpsen als één geheel willen behandelen. De aanwezigheid van militaire kapellen stimuleerde niet alleen het oprichten van amateurgezelschappen, deze laatste gingen ook actief het repertoire van hun militaire voorbeelden volgen. We hebben het hier uiteraard niet over de militaire en de regimentsmarsen die hun betekenis binnen een militaire context hadden, maar over de muziek die gebracht werd op de concerten.[289]

Het negentiende-eeuwse repertoire voor blaasconcerten bestond enerzijds uit speciaal gecomponeerde en anderzijds uit gearrangeerde werken. Voor de eerste groep werden vaak composities gebracht van de kapelmeester zelf. Dit is heel duidelijk te zien bij de Brugse militaire kapellen : Edmond Waucampt plaatste zijn eigen werk maar liefst 17 maal op het programma van het 2de Linieregiment. [290] Dit was minder het geval bij de burgelijke muziekkorpsen, maar deze deden dan des te meer beroep op muziek van andere dirigent-componisten. Zo werd een gans repertoire bijeengeschreven van polka’s, marsen, galops, walsen, mazurka’s, gavottes, enz.

Het overgrote deel van de concertmuziek van fanfare-en harmonieorkesten bestond echter uit transcripties, fragmenten en arrangementen van bekende operamelodieën. In het repertoire zien we bekende namen terugkeren als Meyerbeer, Auber, Donizetti, Rossini, von Flotow, Hérold, enz. Het was met name die muziek die tot het repertoire van de Brugse Stadsschouwburg behoorde. Onder de vorm van ‘potpourri’s’, ‘mélanges’, en ‘fantaisies’ verliet deze muziek zijn “elitaire” beslotenheid en werden de operamelodieën ook bekend onder het grote publiek. Sommige kapelmeesters ontpopten zich hierbij tot echte meester-arrangeurs. Henri Maeck was bijvoorbeeld erg bedreven in dergelijke arrangementen; de 12 maal dat hij zijn eigen composities op het programma van zijn ‘Jagers te paard’ plaatste, bestonden vooral uit herwerkingen van bekende melodieën. [291]

 

Publiek

 

Tijdens de zomermaanden was er praktisch iedere dag een concert in het park. Het lijkt ons logisch dat het niet elke avond dezelfde Bruggelingen waren die naar deze concerten kwamen afgezakt. Een aanwijzing hiervoor vinden we terug in de aankondigingen in de kranten. Waar de concerten van de ‘Association Musicale de Bruges’ enkel in de liberale ‘Journal de Bruges’ geplaatst werden, daar kwam de publiciteit voor de ‘Cercle Instrumental’ enkel in de katholieke kranten ‘La Patrie’, ‘Gazette van Brugge’ en ‘Stad Brugge’ voor. Dat de ‘Cercle Instrumental’ tot het katholieke ‘kamp’ behoorde, blijkt o.a. uit het feit dat dirigent August Reyns zangmeester was in de kathedraal en tevens actief was in de katholieke kiesvereniging ‘Concorde’. In de veronderstelling dat men zich voor aankondigingen tot zijn eigen doelpubliek richt, kunnen we stellen dat de ‘Association’ een eerder liberaal publiek aantrok, terwijl de ‘Cercle Instrumental’ de eerder katholieke muziekliefhebber naar zijn concerten bracht. De inkomstprijs van beide lag vast op 50 centiem, alhoewel leden van de ‘Association Musicale’ slechts 10 centiem betaalden. Een prijs die de sociale drempel voor het publiek eventueel vrij laag hield.

De militaire kapellen zijn als gasten in de garnizoensteden uiteraard niet in plaatselijke ideologische hokjes te duwen. Niettemin bleven deze kapellen afhankelijk van de verenigingen die hun concerten organiseerden. De ‘Cercle artistique brugeois’ liet de aankondigingen van de militaire concerten publiceren in alle kranten, zowel de liberale als de katholieke. De ‘Société philharmonique’ daarentegen moet een iets liberaler publiek op het oog hebben gehad, aangezien ze de zomerconcerten hoofdzakelijk in de liberale krant ‘Journal de Bruges’ en slechts sporadisch in de liberaal-katholieke krant ‘La Patrie’ liet aankondigen. Een aankondigingsprent van de ‘Société philharmonique’ uit 1848[292] geeft ons een idee hoe het publiek zich naar de parkconcerten begaf. Een kleine veertig jaar vóór onze periode weliswaar, onderscheiden we op de (geïdealiseerde ?) prent koetsen die aan komen gereden met nette dames met parasolletje en heren in maatpak met bolhoed; die vervolgens kuierend doorheen het park hun weg naar de kiosk vonden. De kinderen konden zich uitleven op één van de opgestelde speeltuigen. Aan de ouders werd wel gevraagd hun kinderen niet te laten rondlopen bij de kiosk gedurende het concert.

 

Recensies werden naar aanleiding van hun zomers optreden enkel over de burgerlijke amateurkorpsen geschreven. De appreciatie voor deze concerten mag waarschijnlijk uitgebreid worden tot die van de militaire kapellen.

De parkconcerten waren stuk voor stuk ‘aangename avondstonden’[293], ‘des charmantes et agréables soirées musicales’[294] of ‘des soirées splendides’[295]. Onder het frisse lommer kon het publiek genieten van een programma dat door hen als verscheiden en gevarieerd werd ervaren.[296] Er werd ieder jaar een nieuw repertoire ingestudeerd zodanig dat de verwachtingen voor een afwisselend en aangenaam programma telkens hooggespannen waren.[297]

Die verwachtingen werden blijkbaar ieder jaar weer ingelost, zodanig dat de zomerreeks in 1885 opnieuw beloofde uit te groeien tot ‘un succès éclatant’[298]. Dit uitte zich in een grote publieksopkomst,[299] een publiek dat vooral bestond uit liefhebbers van het genre[300] en hun enthousiamse kwijt kon in aangehouden applaus : “Plusieurs morcaux ont été écoutés avec le plus vif intérêt et très applaudis”[301]. Verder werden het niveau en de goede samenklank van de ensembles geprezen.[302] Met andere woorden, de Bruggelingen hadden weinig reden om de lange zomeravonden in ledigheid door te brengen; iedere avond was er immers een muzikaal feest in het Stadspark.

 

b) Wandelconcerten

 

Het geven van wandelconcerten was historisch gezien voor een muziekkapel een afgeleide van de oorspronkelijke marcheerfunctie. Vooral de militaire kapellen wisten zowel het marcheren als het geven van zitconcerten goed te combineren. De civiele muziekkorpsen specialiseerden zich eerder in één van beide concertvormen.

 

Muziek tijdens stoeten en optochten

 

Brugge was een stad van stoeten. In 1884 ging een grootse historische stoet uit naar aanleiding van de pauselijke erkennenig van de eredienst van de Zalige Graaf Karel de Goede. Een paar jaar later waren er de enorme festiviteiten rond de inhuldiging van de standbeelden van Breidel en De Coninc. Dit ging opnieuw gepaard met het organiseren van een indrukwekkende praalstoet. Als plaatselijk historicus was kannunik Adolf Duclos vaak het brein achter de opgevoerde themata, de rijkelijk versierde praalwagens en de historische rekwisieten en kostuums.[303]

Dergelijke grote optochten zullen in 1885 niet plaats vinden. En toch zouden een aantal initiatieven op heel spontane basis tot stand komen. Blijkbaar moesten de Bruggelingen niet wachten op impulsen van bovenaf om een feestelijke optocht in elkaar te boksen. We denken hier bijvoorbeeld aan het initiatief van de ‘Cercle Musical’ tot het organiseren van een halfvastenstoet. In een aantal kranten werd een oproep gelanceerd aan vrijwillige verenigingen om in deze ‘Cavalcade de la Mi-Carême’ mee te gaan. Groot was de voldoening als reeds een week later kon aangekondigd worden dat er meer dan 400 personen zouden deelnemen aan deze liefdadigheidsoptocht. Met 6 wagens, meer dan 50 ruiters te paard, verschillende groepen te voet en drie gekostumeerde muziekkorpsen kreeg men gemakkelijk het grote volk op de baan. Een toeschouwer telde één frank neer om de stoet te mogen aanschouwen. Maar het is ons natuurlijk vooral om de drie muziekkorpsen te doen. Zij moesten bijdragen om het geheel een feestelijke weerklank te geven. Er werd hiervoor een beroep gedaan op korpsen van buiten de Brugse binnenstad; een voorbeeld hiervan was het muziekkorps ‘L’Union fait la force’ uit het nabijgelegen St.-Pieters Scheepsdaele. De wagen van het organiserend comité moest met een verheerlijking van Leopold II als beschaver van Afrika, de apotheose van de stoet worden.[304] Om het verhaal rond te maken, voegen we er aan toe dat de koning aan de voorzitter van de ‘Cercle Musical’ Edmond Waucampt een bedrag van 100 frank schonk om de liefdadigheidspot nog wat meer te spijzen.[305] De totale opbrengst van de stoet bedroeg 650 frank.[306]

Een andere gewoonte in Brugge was dat de winnaars van een Romeprijs feestelijk in de stad werden onthaald. Dergelijke festiviteiten gebeurden meestal volgens een vast stramien.[307] In 1885 won Bruggeling Julius Anthone de prijs van Rome in de categorie beeldhouwkunst. De laureaat werd aan het station opgehaald door een stoet die langs de versierde en bevlagde straten en voorbij een uitbundige menigte naar het stadhuis trok. De stoet werd geopend door het muziek van de Jagers te paard. Verder liepen het muziekkorps van het 2de Linieregiment en de harmonie ‘Concorde’ mee in de optocht. Bij aankomst aan het stadhuis werd onder ‘heilkreten’ een aria ingezet door het muziek van het 2de Linieregiment. Ondertussen gooide de menigte hun hoeden in de lucht. Het feest dat zijn aanvang om twee uur in de namiddag had genomen, ging nog door tot tien uur ’s avonds en eindigde met een (mislukte) fakkeltocht.[308]

 

Uit deze twee voorbeelden blijkt dat muziek in optochten of stoeten een niet weg te denken gegeven is. Ze waren in het geheel van de stoet in de eerste plaats heel aantrekkelijk om te zien, we gingen reeds eerder in op de kostumering van sommige korpsen. Anderzijds was er natuurlijk het muzikale aspect : de muziek was reeds van ver te horen en verhoogde de spanning en het feestelijk karakter tijdens een stoet. Concrete muziekstukken die in optochten gespeeld werden, kennen we niet. We kunnen niettemin vermoeden dat het muziek met een zeker stapkarakter moet geweest zijn; we denken hier bijvoorbeeld aan het hele gamma marsen waarover een harmonie- of fanfarekorps beschikte.

 

Muziek op processies

 

Niet enkel in stoeten of feestelijke optochten vinden we de muziekkorpsen terug, het katholieke Brugge had ook een rijke traditie van processies en religieuze openbare plechtigheden. Op deze uitingen van volksdevotie mocht de muziek evenmin ontbreken.

De Heilige Sacraments-processie in juni werd begeleid door de cavalerie en de infanterie van de garnizoenregimenten, ze vormden een haag langs de processie. Het regimentsmuziek van de Jagers te paard liep voorop, wat verder volgden de muziek van het Linieregiment en de Stadsmuziek.[309] De burgerwacht had een trommelkorps afgevaardigd.[310]

De periode rond 15 augustus was een drukke tijd voor de muziekkorpsen die zich engageerden in religieuze optochten. Er waren in twee dagen tijd in Brugge maar liefst drie processies. De processie van de Onze-Lieve-Vrouweparochie ging jaarlijks uit en stond bekend voor de inspanningen die de parochianen leverden om hun straten te versieren.[311] De processie werd in 1885 muzikaal opgeluisterd door de katholieke muziekkorpsen van Brugge, dit zijn de fanfare van de Katholieke Burgersgilde en de harmonie van de ‘Concorde’.[312] Naast de OLV-parochie, organiseerden ook de Magdalenaparochie en West-Brugge hun processies op dat moment. De Blindekensprocessie had in West-Brugge onder impuls van kanunnik Adolf Duclos een historische enscenering gekregen, maar zou een van de meest typische lokale processies blijven.[313] Het was het muziekkorps van de Katholieke Burgersgilde dat deze processie in 1885 opende. De harmonie van de ‘Concorde’ deed dit voor de religieuze optocht op de Magdalenaparochie.[314] Begin augustus luisterde dezelfde harmonie reeds de tweejaarlijkse processie van de St.-Jacobsparochie op.[315]

Als laatste, maar niet als minste vermelden we de H. Bloedprocessie van begin mei. Voor de Bruggelingen was de H. Bloeddag “la plus grande fête de l’annéé; on y songe longtemps d’avance, on l’attend avec une impatience qui n’est pas sans charmes”[316]. Het zou te ver leiden om alle facetten van dit vijftien dagen durende feest te belichten. Met de rondgang kwam in ieder geval bijna heel de Brugse bevolking op straat; ook heel wat volk uit de rest van West-Vlaanderen kwam naar Brugge afgezakt om het gebeuren bij te wonen.[317] Het was de cavalerie die de eer had de stoet te openen, terwijl de infanteristen een haag vormden. De respectievelijke regimentskapellen waren eveneens van de partij en zetten samen met het muziekkorps van de Katholieke Burgersgilde het geheel luister bij. De soldaten en muzikanten waren ‘en grande tenue’, wat de aantrekkingskracht voor de massa toehoorders verhoogde. De zegening op de Burgplaats vormde het hoogtepunt van de rondgang : “saluée par les sonneries des clairons, les roulements de tambours, les sons du bourdon et du carillon, n’en était pas moins imposante en dépit de la pluie”[318].

Met dit laatste citaat bemerken we dat het niet alleen fanfare-en harmoniemuziek was die de Brugse straten met muziek vulden op feestelijke gebeurtenissen; ook de klanken van de Brugse beiaard zetten het feestelijk karakter kracht bij. In een volgend punt gaan we even dieper in op de plaats van de Brugse klokken in het Brugse muziekleven.

 

3.2 Beiaardmuziek

 

De muziek waar niemand onderuit kon en die misschien de enigste was die door alle sociale lagen van de Brugse bevolking, willens nillens, gehoord werd, was de beiaard van het belfort op de Grote Markt. Over de symboolwaarde van een belfort voor een stad als Brugge hoeven we hier niet uit te weiden.

De beiaard maakte deel uit van de dagelijkse geluiden van de negentiende-eeuwse stad. Niet alleen op feestdagen, maar ook op gewone dagen was het klokgeluid aanwezig. Beiaarden waren voor de Lage Landen een typisch instrument dat in de 19de eeuw een heuse revival heeft gekend.[319] De Brugse beiaard wekte dan ook veel verwondering bij de vreemde bezoekers en was tevens een troef in handen van Brugges ontluikend toerisme : “Met het badgetijde komen ons verschillige groepen vreemdelingen toe, om, naar gewoonte, Brugge’s merkweerdigheden, de kunstschatten te bewonderen. Vele, die nooit de tonen van de wereldberoemde Brugsche beiaard, noch de wekkering hadden gehoord, blijven staan om het klokkenspel van den Hallentoren te aanhoren”[320].

Het belfort of Halletoren heeft te lijden gehad onder een aantal branden. De laatste brand in 1741 verwoestte eveneens de hele klokkenstoel. Het negentiende-eeuwse klokkenspel ging terug op de vernieuwde klokken die door Georges Dumery (Antwerpen) in 1743 werden gegoten. Het beiaard bestaat uit ongeveer 38 klokken en een triomfklok.[321]

 

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen het automatische spel en het handspel. Met het automatisch spel wordt het melodietje bedoeld dat weerklinkt nét voor het slaan van de uren. Deze ‘voorslag’ moet de stedelingen verwittigen dat er een uuraanduiding zit aan te komen. Deze melodie wordt geproduceerd door het draaien van een trommel met pinnen die het klokkenmechanisme in gang zet.[322] In Brugge konden deze pinnen vervangen worden zodanig dat nieuwe melodieën konden worden verkregen. Dit gebeurde o.a. in 1885 en werd in de krant met de nodige belangstelling gevolgd, zodanig dat we de melodietjes kennen die ieder uur weerklonken.[323] Tijdens het vervangen van de pinnen in de trommel zweeg het carillon een viertal dagen.[324] Voor een tijdje waren volgende nieuwe wijsjes deelgenoot van menig Bruggeling[325] :

1. voor het uur : “l’ Enclume”, polka van Duitse oorsprong

2. voor het half uur : “Quand je monte”, lied uit “l’Ombre” (Friedrich von Flotow) (1870)

3. voor het kwartier : motief uit “Don Juan”

4. voor het kwartier : motief uit “Le Caïd” (Ambroise Thomas) (1849)

 

We merken dat men duidelijk inspiratie opdeed in het genre van de Franse opera. Na de bewerkingen van de muziekkorpsen, zien we hier voor de tweede maal een popularisering van deze ‘elitaire’ melodieën. De krant Stad Brugge had hier blijkbaar problemen mee en vroeg zich openlijk af waarom geen gebruik werd gemaakt van volksliederen.[326]

Een tweede gebruik van de beiaard was het handspel. Het stokkenklavier bood de beiaardier de kans zijn muziek over een groot deel van de stad te laten neerdalen. In 1885 zal het carillon enkel als opluisteringsinstrument gebruikt geweest zijn bij markten en feesten. De traditie van op zich staande beiaardconcerten is van iets latere datum en zal het eerst in Mechelen een doorbraak kennen.[327] In 1885 was Eduard Dupan de beiaardier van dienst. Dupan werd van 1864 tot 1876 als leerling-beiaardier opgeleid en nam van 1876 tot 1913 de taak van stadsbeiaardier op zich.[328] Het repertoire van deze beiaardmuziek is moeilijk na te gaan. In de negentiende eeuw waren nauwelijks boeken met beiaardmuziek uitgegeven. De soort muziek die op een beiaard gespeeld werd, was afhankelijk van de technische mogelijkheden van het instrument, de capaciteiten van de beiaardier en de smaak van dat moment. Vermoedelijk zijn we dicht bij de waarheid als we het repertoire omvatten als bestaande uit eigen composities en bewerkingen van volksliederen en operamelodieën.[329]

 

3.3  Marktzangers

 

Tot slot van dit deel over muziek in openlucht, willen we wijzen op het fenomeen van de marktzangers. Hoewel we in geen enkele krant hiertoe een aanwijzing gevonden hebben, geloven we dat de Brugse markten op het einde van de negentiende eeuw niet van dit volkse tafereel verstoken is gebleven. De zaterdagmarkt op het marktplein als belangrijkste markt van de week, was een ideale plaats voor marktzangers om hun ‘ding’ te doen.[330] Er zijn eveneens afbeeldingen bekend van rolzangers die aan de pomp op de Eiermarkt het publiek rond zich vergaard hadden.[331]

Met marktzangers bedoelen we geenszins straat- en bedelzangers, maar die zangers die zich op markten op een verhoog plaatsten om de vrijwillige toehoorders te vermaken. Onafscheidelijke elementen hierbij waren de prentenrol en de liedblaadjes. Deze liedblaadjes of ‘vliegende blaadjes’ bevatten de tekst van de gezongen liederen zodanig dat het publiek kon meezingen. Ze werden verkocht tijdens de ‘show’ van de markzanger en vormden zo diens inkomen.[332]

Naar de sociale positie of afkomst van de marktzanger is tot nu toe weinig onderzoek verricht; te vermoeden is dat ze eerder behoorden tot het marginalere deel van de samenleving. Ze kenden een rondtrekkend bestaan, hadden geen hoge opleiding genoten en konden goed drinken. Het waren stuk voor stuk volkse figuren die met hun marktliederen trachtten het publiek aan zich te binden.[333] Een figuur als ‘Blinde Narden’ bijvoorbeeld was in de tweede helft van de negentiende eeuw actief als marktzanger, hij was afkomstig uit Brugge. [334] Vele marktzangers dankten hun ‘artiestennaam’ overigens aan een bepaald gebrek of handicap.

Omdat de marktzanger voor zijn broodwinning juist afhankelijk was van dat publiek, zal hij trachten zijn toehoorders zoveel mogelijk te behagen. Hierbij moest hij rekening houden met de heterogeniteit van een marktpubliek. Naast eenvoudige lieden, luisterden even goed beleidsmakers, soldaten of geestelijken mee. De marktzanger moest er in slagen om zijn marktliederen verkocht te krijgen en zou daarom inspelen op de sensatiezucht van de marktgangers. Wanneer hij bijvoorbeeld kon uitpakken met een pittig moordlied was reeds de helft van zijn succes verzekerd. De marktzanger ging op die manier functioneren als een soort informatieoverbrenger in een tijd waar van een allesoverheersende communicatiemedia nog geen sprake was.[335] Vaak wordt hierbij de multifunctionele rol van de marktzanger aangehaald : naast zijn functie van informatieoverbrenger, had deze volkse liedjeszanger een opvoedende en entertainende taak. Wanneer de marktzanger de moraliserende of de devote toer opging, was dit echter enkel omdat het publiek zoiets verlangde, want de hoofdbedoeling van de man bleef het verkopen.[336]

Het muzikale niveau van de zangers mogen we niet overschatten. Ze zongen wel, maar kenden geen noot muziek. Ze baseerden zich op volkse melodietjes en zetten er een andere tekst op. Op de liedblaadjes werd aangegeven op welk wijsje de tekst moest meegezongen worden. Het onderzoek naar die melodieën loopt niet gemakkelijk, omdat de melodieopgave op de liedbladeren in veel gevallen aan de korte kant was. We krijgen de indruk dat de Franse invloed op deze muziek minder groot was dan in andere muzieksectoren van het negentiende-eeuwse muziekleven.[337]

 

 

IV. Muziek in de kerk

 

Zingen is tweemaal bidden, zegt het evangelie. Door de tijden heen heeft de muziek dan ook een zeer duidelijke plaats binnen de katholieke liturgie gekregen. Deze laatste was op het eind van de negentiende eeuw nog veel meer doordrongen van mystieke elementen. Zonder enige vorm van versterking, met de rug naar het volk gekeerd, zullen weinig eenvoudige gelovigen iets naverteld hebben van het Latijn van de priester. Op die manier werd er veel meer aan de mystieke verbeelding van de gelovige overgelaten. Brandglazen, heiligenbeelden, wierook en bovenal de muziek versterkten deze sfeer en moesten de gelovige een glimp bieden van het ‘mysterie Gods’.

Concentreren we ons nu enkel op de muziek tijdens de Brugse katholieke erediensten. We tellen in de Brugse binnenstad een zevental parochies : O.L.Vrouw, Sint-Salvator, Sint-Gillis, Sint-Jacob, Sint-Walburga, Sint-Anna en Heilige Maria-Magdalena. In eerste instantie bekijken we wie in de parochiekerken de muziek verzorgde; daarna bespreken we het repertoire en het publiek.

 

4.1 Muzikanten in de kerk

 

Op een woensdag in januari werden vanop het doksaal van de Sint-Walburgakerk een cello en een contrabasboog gestolen; de vermoedelijke dader zou een jonge kerkzanger geweest zijn. [338] Dit kleine voorval doet ons reeds vermoeden dat de kerkelijke muziek niet eenvoudigweg te herleiden is tot het orgel.

Om een zicht te krijgen op de betaalde kerkmuzikanten sloegen we er de archieven van de kerkfabrieken op na. Het muzikaal personeel werd in de rekeningen van 1885 samengebracht onder de algemene noemers ‘zangers’ en ‘organist’; de opmaak van de voorgedrukte rekeningformulieren zou een fijnere analyse van de (betaalde) muzikale taken in de weg staan. Daarom grepen we terug naar rekeningen van een 15-tal jaar eerder. Deze rekeningjaren (1868, 1869, 1870) waren de laatste waarin de rekeningen nog volledig schriftelijk waren opgesteld. Ze waren veel gedetailleerder opgesteld, zodanig dat ieder muzikant ten minste als afzonderlijk persoon naar voor komt. Per parochiekerk geven we hieronder het bedrag dat jaarlijks aan de respectievelijke kerkmuzikanten gespendeerd werd. We plaatsten de rekeningen van omstreeks 1885 naast die van omstreeks 1868; dit geeft ons een idee van wat zoal in de rekeningen van 1885 onder de algemene noemer ‘zangers’ kon schuilgaan. Waar een naam van een zanger of instrumentist voorkwam, hebben we die er volledigheidshalve bijvermeld.

 

 

Sint-Walburga [339]

 

Rekening 1884 Rekening 1869

personeel

jaarwedde

 

personeel

jaarwedde

 

 

 

 

 

zangers

1900

 

zangmeester (J. Van de Caseele)

850

 

 

 

bijgevoegde zangers en instrumentisten

201,74

 

 

 

tenor (Gillemon)

220

 

 

 

tenor (De Duytsche)

200

 

 

 

bas (Wybo)

200

 

 

 

bas (Fockaert)

100

organist

600

 

organist (Töpfer)

400

orgelblazer

80

 

orgelblazer (De Wasch)

72

 

 

Sint-Jacob [340]

 

Rekening 1885 Rekening 1868

personeel

jaarwedde

 

personeel

jaarwedde

 

 

 

 

 

zangers

2300

 

zangmeester

800

 

 

 

‘basspeelder' en extra muzikanten

923,49

 

 

 

tenor (Hachez)

300

 

 

 

basbariton (Jayon)

275

organist

600

 

organist (Hubené)

229

orgelblazer

90

 

orgelblazer

30

 

 

Sint-Gillis [341]

 

Rekening 1885 Rekening 1869

personeel

jaarwedde

 

personeel

jaarwedde

 

 

 

 

 

‘frais du jubé':

 

 

zangmeester (Leyn)

513,3

zangers en

 

 

zanger (Depauw)

179

organist

2600

 

organist (Eeckeman)

200

orgelblazer

32

 

orgelblazer (Carlier)

32

 

 

Sint-Anna [342]

 

Rekening 1885 Rekening 1869

personeel

jaarwedde

 

personeel

jaarwedde

 

 

 

 

 

zangers

1125,36

 

zangmeester

435

 

 

 

tenorzanger

120

 

 

 

baszanger

200

 

 

 

2de baszanger

100

 

 

 

‘basspeelder'

70

organist

200

 

organist

200

orgelblazer

36

 

orgelblazer

28

 

 

Heilige Maria-Magdalena [343]

 

Rekening 1885 Rekening 1868

personeel

jaarwedde

 

personeel

jaarwedde

 

 

 

 

 

zangers

908

 

zangmeester

300

 

 

 

zangers en muzikanten

243

organist

280

 

organist

300

orgelblazer

125

 

orgelblazer

22

 

 

Sint-Salvator [344]

 

Begroting 1885 Begroting 1870

personeel

jaarwedde

 

personeel

jaarwedde

 

 

 

 

 

zangers

3588,65

 

zangmeester (Malfeyt)

400

 

 

 

tenor solo

100

 

 

 

basbariton (Scheemaecker)

50

 

 

 

tenor en 'basspeelder' (Danneels)

50

 

 

 

tenor

50

 

 

 

bariton solo (Thevenet)

280

 

 

 

‘ophicleïste en bassetaille' (Gillemon)

125

organist

1500

 

organist (De Jaegher)

1500

orgelblazer

50

 

orgelblazer

25

 

 

O.L.Vrouw [345]

 

Rekening 1885 Rekening 1868

personeel

jaarwedde

 

personeel

jaarwedde

 

 

 

 

 

zangers

4600

 

het orkest

367,5

 

 

 

kapelmeester

1030

 

 

 

bas (Ungeschik)

119

 

 

 

bas (De Vuyst)

100

 

 

 

1ste tenor (Reynaert)

300

 

 

 

1ste tenor (Van den Haute)

320

 

 

 

(violon)cellist

320

 

 

 

kinderen van het zangkoor

100

organist

800

 

organist

410

orgelblazer

300

 

orgelblazer

150

 

Als we de verscheidenheid aan, het aantal en de lonen van de muzikanten van de verschillende kerken vergelijken, zien we direct welke de rijkere Brugse parochies waren. Aan elk van die parochies was niettemin minstens een zangmeester, een aantal zangers en een organist verbonden.

 

De functie van de zangmeester bestond er aanvankelijk in koorknapen op te leiden. Wanneer deze laatsten voldoende het zingen van motetten en missen onder de knie hadden, mochten ze toetreden tot het hoogkoor. Lange tijd vormde dit de enige vorm van muziekonderricht in Brugge. Met de komst van de muziekschool in de tweede helft van de negentiende eeuw zou het belang van deze kinderkerkkoren fel achteruit zijn gegaan. In de Sint-Salvatorskathedraal zou deze instelling onder de leiding van zangmeester Joseph Malfeyt nog tot de jaren 1870 gefunctioneerd hebben.[346] In de rekening van 1868 van de O.L.V-kerk is echter ook nog sprake van ‘des enfants du chœur chantres’. Uit het kerkrepertoire van 1885 blijkt trouwens dat er nog steeds een beroep werd gedaan op kinderen om in de kerk te zingen al was het institutionele karakter van hun zangopleiding en muziekonderricht binnen de kerkmuren verdwenen.

Mocht het opleiden van koorknapen door de zangmeester in 1885 reeds verloren zijn gegaan, de zangmeester bleef wel nog steeds als hoofd van de (volwassen) zangers aan iedere kerk verbonden. Voor die zangers kennen we echter het best de situatie van rond 1870. Verhoudingsgewijs zijn de uitgaven voor de zangers in 1885 meestal dezelfde gebleven of gestegen t.o.v. die van 1870. Dit bevestigt het vermoeden dat hun situatie in die vijftien jaar niet noemenswaardig zal zijn veranderd.

Rekening houdend met het feit dat de zangmeester vaak zelf ook een zangpartij op zich nam, schommelde het aantal kerkzangers in de Brugse kerken ongeveer tussen twee en zes. Het spreekt voor zich dat een kathedraalkerk een groter aantal zangers aan zich zal binden dan een kerk uit een van de Brugse volksbuurten. De basis vormde steeds een bas- en een tenorzanger. Naargelang het vermogen en de uitstraling van de kerk werden hier tweede bas- of tenorzangers aan toegevoegd.

Naast zangers kwamen evenzeer instrumentisten voor. In de rekeningen is vaak sprake van een ‘basspeelder’. Dit bas-instrument kon bijvoorbeeld een contrabas, cello[347] of fagot[348] zijn. In de kathedraal werd een ‘ophicleïste en bassetaille’ uitbetaald, wat we als ‘basbaritonbazuinspeler’ zouden kunnen vertalen. Voor grotere gelegenheden werden ook nog andere dan de gebruikelijke bas-instrumenten aangetrokken. In de rekeningen van O.L.V. is er zelfs sprake van een ‘orchestre particulier’. Over welke muzikanten ter versterking het hier gaat, weten we niet. Een zangmeester stond dus niet alleen aan de leiding van het koor, maar nam ook de directie van het eventuele instrumentaal ensemble op zich. In de grotere Brugse kerken zien we de zangmeester eveneens als componist terugkeren.

Het basisinstrument in de katholieke liturgie bleef natuurlijk het orgel. Doorheen zijn geschiedenis heeft Brugge heel wat orgelbouwers gekend. Voor de negentiende eeuw was de familie Hooghuys wel de bekendste en de belangrijkste. Louis-Benoit Hooghuys (1822-1885) bouwde in 1869 voor zijn eigen parochiekerk Sint-Jacob één van zijn meesterwerken. Een bescheidener exemplaar van zijn hand kwam er in 1875 in de Sint-Gilliskerk.[349] In 1856 voerde Louis-Benoit veranderingswerken uit aan het orgel in de St.-Salvatorskathedraal. Dit indrukwekkend instrument, dat na 1885 nog aan veel herbouwingen onderhevig is geweest, was oorspronkelijk van de hand van Jacob van Eynde en was gebouwd in 1717-1719. Deze Ieperse orgelbouwer was ook de bouwer van het orgel in de Sint-Annakerk (1707). Dit orgel werd in 1876-77 eveneens door Hooghuys zwaar onder handen genomen en zou hierbij heel wat aan kwaliteit hebben ingeboet.[350] Frans-Vlaamse inbreng in het Brugse orgellandschap was te zien in de Sint-Walburgakerk (1738-39) en in de O.L.V.-kerk (1722), waar een orgel van Corneille Cacheux werd gebruikt (1687-1738). Net zoals bij het kathedraalorgel en het orgel in de Sint-Annakerk zou de Brugse orgelbouwer Louis-Benoit Hooghuys op het 18de-eeuwse orgel van de O.L.V.-kerk hernieuwingen doorvoeren.[351] De Sint-Magdalenakerk ten slotte kreeg in 1875 een orgel dat eindelijk aangepast was aan deze grote neogotische ruimte; het orgel was van de hand van de Brusselaar Schijven.[352]

De organisten vormden uiteraard een deel van het musicerend kerkpersoneel. Hun jaarwedde varieerde in de Brugse kerken tussen de 200 en de 1500 frank. Enkel de organist van de O.L.V.-kerk kennen we bij naam. Deze Edmond Danneels moet een behoorlijk niveau in het orgelspel bereikt hebben; hij verleende op vraag van de Brugse Kunstkring zijn medewerking aan een orgelconcert in de Stadshallen.[353]

We moeten ook even de aanwezigheid van de orgelblazer aanstippen. Deze laatste zorgde in een tijd zonder elektrische aandrijving, voor de luchtproductie die nodig was om door de orgelpijpen te jagen. Zijn loon situeerde zich tussen de 32 en de 300 frank per jaar.

 

4.2 Kerkmuziek : het repertoire

 

Uiteraard kunnen we hier niet het repertoire van het ganse kerkelijke jaar overlopen; daar hebben we overigens te weinig gegevens voor. De muziek die op de hoogdagen in de kerk te horen was, werd wel gepubliceerd in de Brugse katholieke kranten. Uit de rekening was reeds af te leiden dat de O.L.V.-kerk en de Sint-Salvatorskathedraal met het grootste budget werkten. Het waren dan ook die twee kerken die voor kerkelijke hoogdagen een extra-muzikale inspanning leverden.

 

Edward Mechelaere (°1827) was reeds sinds 1852 zangmeester van de O.L.V.-kerk en zou dit tot aan zijn dood in 1906 blijven.[354] Mechelaere gebruikte regelmatig eigen composities voor de opluistering van de eredienst. Op Allerheiligen werd zijn mis in C uitgevoerd. Over deze mis schreef La Patrie : “cette messe, composée il y a quelques années à l’occasion du jubilé de St-Antoine, valut à son auteur les félicitations de M. Fétis, le savant directeur du Conservatoire Royal de Bruxelles”[355]. Er was nog lof voor Mechelaere, en dit naar aanleiding van de uitvoering van zijn motet ‘Immaculata’ op het feest van de Heilige Maagd : “ce motet, que l’on chante dans presque toutes les églises du monde catholique, et qu’ont fait entendre hier de délicieuses voix d’enfants, mérite vraiment à son auteur les éloges qu’on lui décerne partout”[356].

Op Maria-Hemelvaart, een belangrijk feest voor de O.L.V.-kerk, werd de ‘Fest-Messe’ van Kammerlander uitgevoerd.[357] Voor de muziek op het feest van het Heilig Hart beperkte de krant zich tot de vermelding van ‘motets des meilleurs auteurs’. Tevens werd een beroep gedaan op de ‘meest voorname artiesten’ om deze plechtigheid luister bij te zetten.[358]

 

In de St.-Salvatorskathedraal had Auguste Reyns de muzikale touwtjes stevig in handen. We wezen reeds op de grote tegenwoordigheid van deze muzikale duizendpoot in het Brugse muziekleven.[359] Als zangmeester had hij door de jaren heen een aanzienlijk palmares aan uitvoeringen opgebouwd. Hij dirigeerde onder meer missen van Schumann, Schubert, Franck, Gounod, Tinel en Palestrina.[360] Daarnaast voerde Reyns ook eigen werk uit. Het offerandelied tijdens de paasmis van 1885 was van zijn hand. De mis die tijdens deze paasviering uitgevoerd werd, was die van Carl Maria von Weber (1786-1826).[361]

De mis in sol van diezelfde von Weber vormde eveneens de rode draad doorheen de Allerheiligenviering. Voorts was die dag nog muziek te horen van J. Löbman, Jules Busschop[362], Felix Mendelssohn-Bartholdy en V. Massagé. Van deze laatste werd een koorwerk met baritonsolo uitgevoerd.[363]

Een ander belangrijk feest in de katholieke liturgie dat door de kathedraalmuzikanten tot in de puntjes verzorgd werd, was Kerstmis. In deze viering werd de ‘Krönungs-Messe’ van Cherubini uitgevoerd. Andere componisten tijdens de mis en het lof waren B. Kothe, V. Massagé, Schöpf en C. Saint-Saëns (‘Ave Maria’, duo voor twee kinderstemmen).[364]

Als kathedraalkerk vormde Sint-Salvator telkens weer het decor voor het ‘Te Deum’. Het werd gezongen naar aanleiding van de verjaardag of het naamfeest van koning Leopold II. Voor laatstgenoemde gelegenheid werd voor de eerste maal in Brugge een ‘Te Deum’ in do van Kempter uitgevoerd.[365]

 

In een eindverhandeling over het muziekleven kan het Ceciliafeest toch niet onvermeld blijven. In 1885 werd naar jaarlijkse gewoonte een mis opgedragen ter ere van de heilige Cecilia, patrones van de muzikanten. Ze vond toen plaats in de Sint-Walburgakerk. Het was niet de plaatselijke zangmeester die het geheel muzikaal leidde, maar zangmeester Reyns van de kathedraal. Voor dit Ceciliafeest was een samenwerking tot stand gekomen tussen liefhebbers, kerkzangers en de muzikanten van de ‘Concorde’.[366] Het dirigentschap van Reyns van de harmonieafdeling van de Concorde zal daar wellicht niet vreemd aan zijn geweest.

De uitgevoerde mis, was op toon gezet door Reyns. Over deze mis werd geschreven : “De mis in zijn geheel beoordeeld is een gewrocht dat wel gelukt is. Even als de andere gewrochten van dien toonkundigen, -wel te verstaan kerkmuziek, -is de mis gansch in godsdienstigen trant geschreven”[367] en nog : “La messe est écrite dans un style large et réligieux; l’Agnus Dei surtout nous semble particulièrement beau”[368]. Niets dan goede kritieken dus voor het werk van Reyns. Ook de twee door hem gecomponeerde motetten, werden in de kranten goed onthaald : “Le graduale ‘Jesu Corona’, chœur pour 4 voix d’hommes est un de ces motets que nous pouvons, sans exagérer, qualifier de petit chef-d’œuvre, et l’offertoire ‘Cantantibus Organis [Coecilia Domino]’ écrit sur le thème original de Ste-Cécile nous paraît d’une large conception”[369]. Reyns zou slechts drie repetities nodig hebben gehad om het geheel uitvoerbaar te krijgen; wat natuurlijk ook pleit voor de kwaliteit van zijn muzikanten.

 

Op het vlak van de kerkmuziek was in de tweede helft van de negentiende eeuw het een en ander aan het veranderen. Onder impuls van de Benedictijnen van Solesmes was een hernieuwde belangstelling voor de in verval geraakte Gregoriaanse gezangen gekomen. Vooralsnog was hier in Brugge weinig van te merken. Het is pas met het verschijnen van het pauselijk wetboek ‘Motu Proprio’ in 1903 dat de revival van het Gregoriaans in elke parochie zou geïnstutionaliseerd worden. In de context van herstel van de religieuze muziek in de tweede helft van de negentiende eeuw moeten we ook het oprichten van kerkmuziekscholen zien. Als Belgisch schoolvoorbeeld kennen we het Lemmensinstituut (1878). Naast het stimuleren van (authentieke) Gregoriaans liturgische gezangen, werd in deze kringen het belang van het orgel binnen de liturgie opgevoerd.[370] Deze evolutie zou uiteindelijk leiden tot het verdwijnen van de kerkorkesten.

 

4.3 Publiek

 

Het publiek was tijdens de speciaal opgeluisterde eucharistievieringen telkens massaal aanwezig. Dankzij het rijkelijk muzikaal programma trok de kathedraal doorgaans de meeste gelovigen.[371] Aanduidingen als ‘une foule énorme’ waren geen uitzondering.[372]

Wanneer de kranten goede kritieken leverden, deden ze dat volgens hen eveneens uit naam van het aanwezige publiek. Hieruit veronderstellen we dat het publiek muzikaal verzorgde vieringen heel erg wist te appreciëren : “Une foule considérable y assistait et écoutait avec receuillement la belle musique exécutée par la maîtrise de la collégiale” [373].

 

 

V. Muziek in het uitgaansleven

 

5.1 Muziek in de herbergen – het café-chantant[374]

 

De herbergen vormen een niet te miskennen onderdeel van het Brugse leven in de negentiende eeuw. In 1887 telde de provinciestad maar liefst 1160 herbergen; dit komt neer op 40 inwoners per herberg.[375] Elke herberg richtte zich tot een bepaalde doelgroep; iemand uit middenstandsmiddens liet bijvoorbeeld de Vismarkt links liggen om zich naar de ‘deftige’ estaminets op de Grote Markt of het Stationsplein te begeven. Vooral de volksbuurten kenden een dichte cafépopulatie en een trouw cafépubliek. Voor vele eenvoudige Bruggelingen was een herbergbezoek immers de ideale manier om even aan de sleur van elke dag te ontsnappen. Deze mensen hebben we tot nu toe weinig zien opduiken in het Brugse muziekleven. De lagere klassen hadden immers lak aan “hoger cultureel gedoe” en voelden zeker niet de behoefte zich bij één van de vele burgerlijke muziek- of cultuurverenigingen aan te sluiten.

 

Muziek is altijd op spontane wijze verbonden geweest met ontspanningsplaatsen als herbergen. Ook herbergiers in de negentiende eeuw wisten dat het spelen van muziek in hun kroeg veel meer klanten aantrok. Het was echter niet voor iedere herberghouder weggelegd om de meestal dure muziekinstrumenten aan te schaffen. De typische herberginstrumenten waren de piano, het harmonium, het draaiorgel en de orchestrion. Omwonenden waren doorgaans minder gelukkig met de aanschaf van een orgel door een aanpalende kroeg. Tenminste dit leiden we af uit de vele klachtenbrieven over lawaaihinder die op het politiebureau belandden. Anderen klaagden over de vele vechtpartijen en immoraliteiten waartoe herbergen met muziek aanleiding zouden hebben gegeven. [376] Als er in het café ietsje te véél sfeer was, waren ongeregeldheden daar bijna het logische gevolg van. In 1894 bijvoorbeeld, werd tot wanhoop van de caféuitbaters, het orgel in de herbergen van de Vismarkt verboden omwille van de vele vechtpartijen dat het zou uitgelokt hebben. Voorts trokken deze plaatsen dronken soldaten en meisjes van lichte zeden aan, wat volgens omwonenden de vreemde bezoekers van de oude binnenstad een vertekend beeld van de Brugse zeden gaf : de Vismarkt ligt namelijk op een kleine boogscheut van de Burg en de Grote Markt.[377] Voor het plaatsen van een instrument moest een aanvraag bij de politie ingediend worden. Herbergen die in risicowijken gelegen waren of te kampen hadden met een slechte reputatie, kregen zelden een dergelijke vergunning. Overigens moest vanaf 1888 een belasting betaald worden op het bezit van een muziekinstrument in de kroegen. Deze taks bedroeg tussen de 25 frank (voor een piano of harmonium) en de 250 frank (voor een orchestrion) jaarlijks, voor vele kleine herberghouders een onmogelijke investering. Uit het betalen van deze belasting blijkt trouwens dat we het instrumentenbezit in de Brugse herbergen toch moeten relativeren. Het bezit van een muziekinstrument vormde blijkens 22 aanvragen in 1888 nog steeds een uitzondering in het Brugse herberglandschap. Als dit procentueel bekeken wordt, komt dit voor 1913 neer op muziek in 3,5 % van alle herbergen.[378]

 

Café-chantant en café-concert

 

Een meer specifiek facet van de cafémuziek, was het café-chantant. Dit was een Frans importproduct ontstaan op het eind van de achttiende eeuw. Het fenomeen geraakte verspreid over West-Europa en zou in de loop van de negentiende eeuw ook succes kennen op Belgische bodem; in Brugge is het café-chantant pas vanaf de jaren 1870 van de grond gekomen. [379]

Een café-chantant bestond erin dat iemand zich op een, vaak geïmproviseerd, podium begaf om een lied te zingen; dit met of zonder instrumentale ondersteuning. Een succesvolle café-chantantzanger werd een graaggeziene figuur. Het gros van de gezongen liederen bestond uit kluchtliederen, die over eender welk onderwerp konden gaan. Deze liederen blonken doorgaans niet uit door hun artistieke of literaire hoogstand, maar waren bedoeld om het aanwezige publiek te vermaken, het te doen lachen. De meeste café-chantants waren immers gevestigd in de Brugse volksbuurten en vormden een typisch vermaak voor de arbeider die na een zware dagtaak even zijn zinnen wou verzetten.[380] Een herbergier die zijn kroeg tot een café-chantant wilde ombouwen diende geen grote investering te doen. Het toneel was snel opgebouwd : een verhoging zonder doek.[381] Doorgaans werd nog een piano geplaatst, maar hiervoor was een toelating vereist.

Het café-chantant werd in Brugge een enorm populaire vorm van volksvermaak en zou altijd met de lagere klassen geassocieerd blijven. We moeten daarom een onderscheid maken met de burgerlijke pendant van het café-chantant, nl. het café-concert. Dat sommige herbergen niet graag met het café-chantant geassocieerd wilden worden, blijkt uit volgende gezamelijke brief : “De ondergetekende herberghiers verzoeken U vriendelijk de toelating te moogen genieten van in hunne herberg de pianos te laten bespelen zooals het altijd geweest heeft. Gelief Mijnheeren in aanmerking te willen nemen dat onze herbergen geenszins te vergelijken zijn met de Cafés chantants waar men op zijn Comédies alle soorten van verkleedsels aandoet zoowel mannen of vrouwen voor alle slacht van Romancen of liederen te zingen ofwel Paliasserij uit te voeren. Bij ons Mijnheeren is het stiptelijke verboden onzedige liedjes te zingen of onbetaamlijkheden te doen binst het gezang […] ”[382].

De ‘gecultiveerde’ shows in de café-concerts in Brugge misten echter heel wat van de spontaniteit en de geestdrift die van het café-chantant uitgingen. De Brugse café-concerts zijn ook nooit uitgegroeid tot de mondaine en chique spektakelzalen die, zoals te Brussel, een burgerlijke uitgangsavond tot een echte belevenis maakten.[383]

 

5.2 Muziek en dans : danszalen en bals

 

Hoe kan een mens zich beter uitleven dan in de dans ? Dansen is van alle tijden, maar toch zou vooral in de negentiende eeuw zich een echte dansrage meester hebben gemaakt van alle lagen van de bevolking.[384] We bespreken hier de Brugse danszalen en de bals.

 

Muziek in de danszaal

 

We zagen reeds hoe een deel van de Brugse herbergen de vorm van een café-chantant aannam; andere zouden het volk proberen te lokken met het organiseren van danspartijen. Grotere plaatsen profileerden zich expliciet als ‘cabaret’ of danszaal en ook kleinere herbergen namen iedere gelegenheid te baat om een dansfeest in te richten. Niet elke herberg kwam echter in aanmerking; het organiseren van een dansfeest moest aangevraagd worden en vanaf 1874 moest telkens een belasting van ongeveer twee frank betaald worden.[385]

Om te dansen was er uiteraard muziek nodig. Het meest courante instrument was een orgeltje. In een verslag over een vechtpartij waarin een orgeldraaier betrokken was, heeft een krant het over “eene herberg, waar men den orgel speelt en danst”[386]. Hetzelfde blijkt uit een aanvraag van een herbergier “of ik des sondags zou moogen spelen met eene van die kleine orgelkens met die kaarten op en om des sondags ook te mogen een weinig te dansen”[387]. Het gebruik van draaiorgeltjes was in kleine herbergen voldoende voor de aanwezige gasten om zich eens goed te laten gaan; de danszaaltjes daarentegen schakelden vaak een klein ensemble in voor het spelen van de nodige dansmelodieën. In een verslag over een danszaal in de Oostmeers schreef de politiecommisaris : “la musique s’y fait au moyen d’un accordion et parfois d’un violon et d’une contre-basse”[388].

Dansen was een collectief gebeuren dat regelmatig eens uit de hand liep. De politie hield daarom nauwlettend in de gaten dat geen vergunning verleend werd aan herbergen of danszalen in ‘risicowijken’. De hierboven vermelde aanvraag tot het toelaten van dans in de herberg werd door de ondercommisaris verworpen ‘om reden al de herbergen der Voldersstraat bezocht worden door soldaten en door vrouwspersonen van lichte zeden en het te voorzien is dat de moeilijkheden en de vechtpartijen opnieuw zouden ontstaan, die vroeger oorzaak zijn geweest, dat het dansen in al de herbergen van gezegde straat verboden wierd”[389]. Vooral de volksklasse zocht deze dansgelegenheden op; de middenklasse verkoos te dansen op de bals.

 

Muziek op de bals

 

“Les occasions de danser sont rares à Bruges, et nous ne doutons pas qu’on saisira celle-ci avec empressement”[390]. Dit citaat vonden we terug in een aankondiging voor een bal. Wanneer we deze opmerking vergelijken met de grote dansmogelijkheden die de herbergen en de danszaaltjes boden, kunnen we bijna niet anders dan besluiten dat een bepaald soort publiek zich op bovenvermelde plaatsen niet liet zien en voor het dansen minder aan zijn trekken kwam in het Brugse uitgangsleven.

Het aantal vermeldingen in de kranten van bals of officiële dansfeesten viel inderdaad wat mager uit. Het in Brugge ongetwijfeld bekendste bal was het ‘Grand Bal (de la Redoute)’. De organisatie van dit halfvastenbal berustte bij de directie van de Stadsschouwburg.[391] Op die manier kon de burgerij karnaval vieren ver van de luidruchtige kroegen en de feestende massa in de straten.[392] La Patrie beschreef de karnavaltoestanden als volgt : “Les bourgeois, que ces folies n’amusent pas plus que de raison, s’en sont bien aperçus: les chants, le bruit de castagnettes, les sons des trompes des bandes joyeuses avaient déclaré une querre inégal aux charmes d'Orphée”[393]. Wil dit zeggen dat het karnavalsbal in de Stadshallen een saaie bedoening was ? Geenszins, maar de muziek zal Orpheus wel zeker beter in het oor geklonken hebben dan de kakafonie die uit de straten opsteeg; daarvoor stond een ‘excellent’ orkest van H. Van Heester garant. Het bal begon om negen uur en duurde de hele nacht. Het publiek werd gevraagd in avondkledij en gemaskerd aan te treden. De toegangsprijs bedroeg twee frank per persoon.[394]

Een ander prestigieus, zoniet prestigieuser bal, was dat van de gouverneur. Eénmaal per jaar nodigde de gouverneur van West-Vlaanderen al wie enige naam en faam in de provincie had uit om deel te nemen aan het dansfeest in de prachtig versierde gouvernementele vertrekken : “Men bemerkte er schier alle de leden van den Brugsche Edeldom, veel Provincie-raadsleden, het magistraat der Stad, de generaals van het garnizoen, de bijzonderste leden van de rechtbank, vele artisten schilders, bleedhouwers, componisten, een groot getal officieren der burgerwacht en van het leger enz. enz.”[395]. Het werd een feest dat in de katholieke kranten uitgebreid besproken werd. Vooral de toiletten van de dames spraken tot de verbeelding : “’t scheen dat alle de mevrouwen en freulen als gewedijverd hadden om het sierlijkst te schijnen, zoo door het smaakvolle en kostelijke harer kleedijen als door den overvloed van kanten, juwelen, perelen en andere edelgesteenten waarmede zij getooid waren”[396]. Al deze uiterlijkheden leken het muzikale aspect wat op de achtergrond te verdringen. Toch was het feest op de eerste plaats bedoeld om te dansen. Het bal ging van start om half tien ‘s avonds en werd rond middernacht onderbroken door het souper. Het werd tegen half twee ‘geestdriftig’ weer op gang getrokken om te besluiten met de achttiende en laatste dans, omstreeks drie uur.[397]

 

Dansen was op de negentiende-eeuwse dansfeesten nog geen vorm van individuele expressie zoals we deze nu kennen : zich in een ‘free-style’ overgeven aan de muziek zou heel wat afkeurende blikken opgeleverd hebben. Men bewoog zich op de muziek volgens voorgeschreven passen. Doorgaans werd een bal met een wals geopend. Hierna waren polka’s[398], mazurka’s[399], Schotse polka’s, quadrilles[400] en redowa’s[401] aan de beurt. Er werd besloten met een galop[402]. Deze opeenvolging van dansen bleef in grote mate tot de eerste wereldoorlog bewaard.[403]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[250] Over de militaire muziek in België in de negentiende eeuw zijn weinig studies en publicaties voorhanden. Daarom zal in dit deel meermaals verwezen worden naar het degelijke basiswerk in deze materie: PIETERS, F. Van trompetsignaal tot muziekkapel. Anderhalve eeuw militaire muziek in België. Kortrijk, 1981.

[251] BAECK, “De expansie van de militaire muziek”, 390. PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 11-22.

[252] VERHAEGEN, Het militaire leven te Brugge, 8-9.

[253] BAECK, “De expansie van de militaire muziek”, 386. en PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 27-38.

[254] BAECK, “De expansie van de militaire muziek”, 389-390.

[255] PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 80.

[256] Edmond Waucampt (1850-1911) werd in Doornik geboren en stierf in Elsene. Hij was kapelmeester bij het 2de Linie, een functie die hij van 1886 tot 1910 vervulde voor het 9de Linie. In het laatst genoemde jaar werd hij ook tot ere-inspecteur van de militaire muziek benoemd. Waucampt dirigeerde verschillende burgerlijke harmonie-orkesten en was voorzitter van de ‘Fédération des Sociétés brugeoises’ en stichter van de ‘Cercle Musical’. Hij staat eveneens bekend als componist van een aantal opera’s en werken voor harmonieorkest. Veel van zijn werk is gepubliceerd geworden. (PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 265.)

[257] PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 80-81.

[258] PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 287-300.

[259] PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 39.

[260] Henri Maeck (1844-?) werd in 1844 in Ukkel geboren. Hij was in 1878 als trompetter-majoor aan het werk bij het regiment 2de Jagers te paard in Brugge, waarvan hij in 1885 de functie van kapelmeester droeg. In 1886 werd hij kapelmeester van het 2de Linieregiment dat eveneens in Brugge gekazerneerd was. In 1897 werd Maeck direkteur van de muziekschool in Geraardsbergen. Voorts was hij actief als componist van een heel deel werken voor blaasensemble. ( PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 235. )

[261] PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 80-81.

[262] BAECK, “De expansie van de militaire muziek”, 390.

[263] Dit is een sterk vereenvoudigde samenvatting van de gedetailleerde beschrijving in PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 303-304.

[264] Deze culturele vereniging organiseerde tentoonstellingen in de winterperiode (bijvoorbeeld : Exposition de tableaux anciens et modernes). De ‘Cercle artistique brugeois’ kan niet direct met een ideoligische strekking in verband gebracht worden, aangezien alle kranten over zijn activiteiten berichtten.

[265] Over de achtergrond en betekenis van de ‘Société philharmonique’ is ons niets bekend. De aankondigingen verschenen enkel in het liberale Journal de Bruges, wat ons doet vermoeden dat voor de sociale samenstelling van de vereniging en zijn publiek in liberale richting moet gezocht worden.

[266] We beschikken over een prent van 1848 die de zomerconcerten van de ‘Société Philharmonique’ uitbeeldt samen met de aankondiging van de concerten. (zie Bijlage 4, p. 119.) In 1848 gingen de orkesten blijkbaar in een park-context door. PBC- prent ‘Société Philharmonique’, 1848.

[267] BAECK, “De expansie van de militaire muziek”, 386 en 390-391. PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 58.

[268] Louis Hinderyckx werd in 1849 in Brugge geboren. Hij genoot zijn muziekopleiding aan de Brugse muziekschool en behaalde er prijzen voor harmonie en contrapunt. Vanaf 1879 verdiende Hinderyckx zijn brood als muziekleraar in de staatsmiddelbare en staatsnormaalscholen van Brugge. Als componist schreef hij vooral koorwerken en liederen. (GREGOIR, Les artistes-musiciens belges, 243-244.)

[269] Journal de Bruges, 18 juni 1886.

[270] August Reyns is één van die figuren die we meermaals in het Brugse muziekleven terugzien. Hij werd in 1849 in Brugge geboren en ontving zijn eerste muziekonderricht als koorknaap in de St.-Annakerk. Op latere leeftijd trok hij naar de Brugse muziekschool. Aan het Koninklijk Conservatorium in Brussel verdiepte hij zich in het spelen van altviool, kamermuziek en de studie van contrapunt en fuga. Reyns speelde enige tijd in het orkest van de Muntschouwburg. In 1875 keerde hij naar zijn moederstad terug om er de taak van zangmeester in de kathedraal op zich te nemen. Hij werd in Brugge een heel actief figuur op muzikaal gebied, dit blijkt onder meer uit de stichting van het Harmoniekorps ‘La Concorde’. In 1878 verleende hij zijn medewerking aan het Nationaal Festival dat toen in Brugge plaats vond. In 1879 werd hij leraar solfège aan de plaatselijke muziekschool en zou dit blijven tot in 1922. Reyns stond in 1883 mee aan de wieg van de harmonie ‘Cercle Instrumental’ en in 1887 werd zijn inzending voor het zanggedicht ‘Hymne aan Breidel en De Coninck’ bekroond. Als componist schreef hij veel werk voor historische stoeten en voor religieuze vieringen (zie later). (samenvatting van zijn biografie uit : MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 149-152.

[271] In 1913 nam de ‘Cercle Instrumental’ deel aan wedstrijden in Frankrijk en Gent. (MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 151.) Op dat moment telde de Koninklijke Harmonie 54 spelende leden. (PBC – krantenknipsels: Burgerwelzijn, 22 nov. 1913)

[272] La Patrie, 13 juni 1885.

[273] MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 150.

[274] PBC – krantenknipsels : Gazette van Brugge, 20 febr. 1882.

[275] Gazette van Brugge, 1 aug. 1885.

[276] La Patrie, 21 sept. 1885.

[277] Volgens Michiels zou in 1872 een Brugse afdeling van het Willemsfonds tot stand gekomen zijn precies als tegenzet op het succes van de Katholieke Burgersgilde. (MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 186.)

[278] PBC - Achteruit Geuzenras ! Volkslied gezongen ten jaren 1880 na hetwelk het muziek der Katholieken Burgersgilde in 1881 te Brugge ingericht is geweest.

[279] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 411.

[280] MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 76-77.

[281] In het Stadsarchief vonden we een register terug waarop voor de periode 1878-1890 de rekeningen van de muzikanten van de stadsmuziek genoteerd stonden. Dit document bevat volgende gegevens :de naam van de muzikant, zijn inschrijvingsdatum in de harmonie, het type instrument dat hij bespeelt, de data van de stortingen van zijn loon en het loon zelf. (SAB SKWL - 10 : Stad Brugge – Harmonij korps : Rekeningen van de muzikanten van het stedelijk harmonijkorps, 1875-1890. )

[282] Deze gegevens zijn gebaseerd op het rekeningenboek teruggevonden in het Stadsarchief van Brugge. (SAB SKWL - 10 : Stad Brugge – Harmonij korps : Rekeningen van de muzikanten van het stedelijk harmonijkorps, 1875-1890. )

[283] MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 77.

[284] Gazette van Brugge, 14 okt. 1885.

[285] Zie bijlage 5, p. 120.

[286] Dit park bij de Magdalenakerk was in 1850 door een tuinbouwkundige uit Leuven aangelegd op de plaats van het voormalig Minderbroederklooster (www.beeldbankbrugge.be)

[287] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 411.

[288] Dit zijn : Journal de Bruges, La Patrie en de Gazette van Brugge. Voor de aanvullende gegevens- zoals voornaam, geboorte-en sterfdatum, nationaliteit- maakten we gebruik van volgende werken : The new Grove dictionary of music and musicians 2e uitg. 29 dln. Londen-New York, 2001; GREGOIR, E. G. J. Les artistes-musiciens belges au XVIIIme et aux XIXme siècle. Brussel, 1885. PIETERS, F. Van trompetsignaal tot muziekkapel. Anderhalve eeuw militaire muziek in België. Kortrijk, 1981.

[289] PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 165-169.

[290] PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 168-169.

[291] BAECK, “De expansie van de militaire muziek”, 390-400. PELEMANS, “Muziekcultuur in het Vlaamse land”, 113. PIETERS, Van trompetsignaal tot muziekkapel, 169-178.

[292] Zie bijlage 4, p. 119. (PBC - prent ‘Société Philharmonique’, 1848)

[293] Gazette van Brugge, 22 april 1885.

[294] Journal de Bruges, 6 juni 1885.

[295] Journal de Bruges, 3 juli 1885.

[296] La Patrie, 25 april 1885.

[297] Stad Brugge, 26 april 1885.

[298] La Patrie, 25 juni 1885.

[299] La Patrie, 13 juni 1885. Journal de Bruges, 24 juni 1885. Journal de Bruges, 4 juli 1885.

[300] La Patrie, 25 juni 1885.

[301] Journal de Bruges, 4 juli 1885.

[302] La Patrie, 25 juni 1885.

[303] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 420-423.

[304] La Patrie, 2 maart 1885. Idem, 11 maart 1885. Gazette van Brugge, 14 maart 1885.

[305] Stad Brugge, 22 maart 1885. La Patrie, 18 maart 1885.

[306] La Patrie, 21 maart 1885.

[307] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 424-425.

[308] Gazette van Brugge, 14 okt. 1885.

[309] Stad Brugge, 14 juni 1885.

[310] La Patrie, 6 juni 1885.

[311] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 430.

[312] La Patrie, 17 aug. 1885.

[313] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 430.

[314] La Patrie, 17 aug. 1885.

[315] Stad Brugge, 2 aug. 1885.

[316] La Patrie, 4 mei 1885.

[317] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 430-432.

[318] La Patrie, 4 mei 1885.

[319] GOETHALS, “De geschiedenis van de Brugse beiaard”, 41-42.

[320] Stad Brugge, 12 juli 1885.

[321] GOETHALS, “De geschiedenis van de Brugse beiaard”, 45-46.

[322] GOETHALS, “De geschiedenis van de Brugse beiaard”, 41-42.

[323] In het boek Brugge – Belfort en Beiaard is men niet in staat, bij gebrek aan gegevens daartoe, een nauwkeurige repertoireweergave te doen specifiek voor Brugge. Gegevens uit kranten werden voor dit boek echter niet aangewend. (DELEU, F. “Beiaardmuziek” in: H. DACQUIN en M. FORMESYN, red. Brugge – Belfort en Beiaard. Brugge, 1984, 109-119. )

[324] La Patrie, 31 maart 1885. Idem, 3 april 1885.

[325] Stad Brugge, 5 april 1885. Journal de Bruges, 2 april 1885.

[326] Stad Brugge, 5 april 1885.

[327] DELEU, “Beiaardmuziek”, 111-115.

[328] GEIRNAERT, “De beiaardiers te Brugge in het verleden”, 51-54.

[329] DELEU, “Beiaardmuziek”, 109-118.

[330] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 406-407.

[331] RAU, “Marktzangers in Brugge”, 40.

[332] TOP, Komt vrienden, luistert naar mijn lied, 14 en 89-90.

[333] TOP, Komt vrienden, luistert naar mijn lied, 55-63.

[334] STALPAERT, “Blinde Narden”, 285-286.

[335] Deze informatieve functie mogen we zeker niet onderschatten. De markt trok nl. eveneens veel plattelandsbevolking aan. Deze bleven vaak verstoken van nieuwstijdingen. Thuis zongen zij, aan de hand van de liedblaadjes, de liederen die zij op de markt hoorden voor de huisgenoten na. We kunnen dus stellen dat de informatiespreiding verder ging dan enkel de kring van toehoorders op het markplein. (MICHIELS, Uit de wereld derBrugse mensen, 407.)

[336] BRAEKMAN, Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer, 5-8. TOP, Komt vrienden, luistert naar mijn lied, 14-55.

[337] TOP, Aspecten van de marktzanger in Vlaanderen, 86-87.

[338] Stad Brugge, 25 jan. 1885.

[339] RAB - Archief der Kerkfabriek van Sint-Walburga te Brugge: nr. 1546, rekening 1884. RAB - Archief der Kerkfabriek van Sint-Walburga te Brugge: nr. 153, rekening 1869.

[340] RAB - Bisdom Brugge XIXde-XXste eeuw: nr. 38, rekeningen Kerkfabriek Brugge-Sint-Jacobs, rekening 1885 en 1868.

[341] RAB - Bisdom Brugge XIXde-XXste eeuw: nr. 37, rekeningen Kerkfabriek Brugge-Sint-Gillis, rekening 1885 en 1869.

[342] RAB - Bisdom Brugge XIXde-XXste eeuw: nr. 40, rekeningen Kerkfabriek Brugge-Sint-Anna, rekening 1885 en 1869.

 

[343] RAB - Bisdom Brugge XIXde-XXste eeuw: nr. 41, rekeningen Kerkfabriek Brugge-H. M.-Magdalena, rekening 1885 en 1868.

[344] RAB - Bisdom Brugge XIXde-XXste eeuw: nr. 35, rekeningen Kerkfabriek Brugge-Sint-Salvator, begroting 1885 en 1870.

[345] RAB - Hedendaags archief der Kerkfabriek van O.L.V. te Brugge: nr. 442, rekening 1885.

RAB - Bisdom Brugge XIXde-XXste eeuw: nr. 36, rekening Kerkfabriek Brugge-O.L.V., rekening 1868.

 

[346] MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 6.

[347] Cfr. het ontvreemden van een contrabasboog en een cello vanop het doksaal van de Sint-Walburgakerk. (Stad Brugge, 25 jan. 1885.)

[348] ROMBAUTS, Kerkfabriek van Sint-Jacob te Brugge, 50-51.

[349] LANNOO en D’HOOGHE, West-Vlaamse orgelklanken, 51.

[350] LANNOO, “Orgels te Brugge”, 26. LANNOO en D’HOOGHE, West-Vlaamse orgelklanken, 30-31.

[351] FRANCOIS, “Brugse orgelmakers”, 161-162. LANNOO en D’HOOGHE, West-Vlaamse orgelklanken, 33-34.

[352] LANNOO en D’HOOGHE, West-Vlaamse orgelklanken, 96.

[353] Gazette van Brugge, 23 dec. 1885. Journal de Bruges, 23 dec. 1885.

[354] MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 16.

[355] La Patrie, 31 okt. 1885.

[356] La Patrie, 7 dec. 1885.

[357] La Patrie, 14 aug. 1885.

[358] La Patrie, 11 juni 1885.

[359] Cf. supra, p. 75.

[360] MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 151.

[361] Gazette van Brugge, 4 april 1885.

[362] Brugs componist (1816-1896) (MALFEYT, Het Muziek-Conservatorium te Brugge, 12-13.)

[363] La Patrie, 30 okt 1885.

[364] Gazette van Brugge, 23 dec. 1885. La Patrie, 23 dec. 1885.

[365] Gazette van Brugge, 11 nov. 1885.

[366] La Patrie, 21 nov. 1885. Gazette van Brugge, 21 nov. 1885.

[367] Gazette van Brugge, 25 nov. 1885.

[368] La Partie, 24 nov. 1885.

[369] La Patrie, 24 nov. 1885.

[370] LITJENS, De restauratie van het Gregoriaans, 6-29. ROBIJNS, “Lemmens en van Damme en het herstel van de religieuze muziek in België in de tweede helft van de 19e eeuw”, 7-21.

[371] La Patrie, 2 nov. 1885.

[372] La Patrie, 16 nov. 1885. La Patrie, 2 nov. 1885. La Patrie, 7 dec. 1885.

[373] La Patrie, 7 dec. 1885.

 

[374] In de licentiaatsverhandeling van F. Delos (DELOS, F. Herbergen en hun betekenis te Brugge, 1830-1914. Licentiaatsverhandeling, RUGent, faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, 1988) worden een aantal hoofdstukken gewijd aan muziek, zang en dans in de Brugse herbergen. Aangezien we voor ons onderzoek hetzelfde bronnenmateriaal onder ogen hadden, bleek het ons niet zinvol dit onderzoek tweemaal te doen. We zullen ons daarom in belangrijke mate baseren op de bevindingen in deze studie. Wat uit eigen bronnenonderzoek afgeleid wordt, zal in voetnoot aangegeven worden.

[375] Ter vergelijking : in 1866 70 inwoners per herberg; in 1902 37 per herberg. (DELOS, Herbergen en hun betekenis te Brugge, 90.)

[376] DELOS, Herbergen en hun betekenis te Brugge, 210-216.

[377] SAB OV XIII b 160 : Briefwisseling politie, herbergiers, omwonenden 1894.

[378] DELOS, Herbergen en hun betekenis te Brugge, 211-213.

[379] LUSTENHOUWER, De geschiedenis van het café chantant, 21-51.

[380] LUSTENHOUWER, De geschiedenis van het café chantant, 51.

[381] BERGER, Nachtraven, 57.

[382] SAB OV XIII b 160 : Brief 17 jan. 1888.

[383] DELOS, Herbergen en hun betekenis te Brugge, 220-222. BERGER, Nachtraven, 55-57.

[384] BERGER, Nachtraven, 125.

[385] DELOS, Herbergen en hun betekenis te Brugge, 222-224.

[386] Stad Brugge, 29 maart 1885.

[387] SAB OV XIII b 160 : Brief 16 jan. 1897.

[388] SAB OV XIII v 160 : Brief 23 jan. 1889.

[389] SAB OV XIII b 160 : Brief 16 jan. 1897.

[390] Journal de Bruges, 24 sept. 1885.

[391] SAB SKWL XIII b 138 – 1876-1904 : Cahier des charges pour l’exploitation du théatre, 23 maart 1889, art. 1.

[392] DELOS, Herbergen en hun betekenis te Brugge, 227.

[393] La Patrie, 23 febr. 1885.

[394] Journal de Bruges, 7 maart 1885.

[395] Stad Brugge, 1 febr. 1885.

[396] Stad Brugge, 1 febr. 1885.

[397] La Patrie, 27 jan. 1885.

[398] Levendige dans in 2/4 maat.

[399] Nationale Poolse dans.

[400] Franse contradans uit de 18de eeuw.

[401] Soort mazurka.

[402] Levendige dans van Hongaarse oorsprong, in 2/4 maat.

[403] BERGER, Nachtraven, 129.