Brigandage en banditisme in het Scheldedepartement gedurende de Franse tijd. (1795-1814). (Eva Van Boxelaer) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding.
Toen we werden opgedragen om na te denken over een mogelijk thesisonderwerp, dacht ik meteen aan een thema binnen de criminaliteit. In de thesisbrochure stonden wel enkele interessante voorstellen maar geen enkel voorstel kon mij overtuigen. Toen ik begon na te denken over een werk rond bendevorming, kwam het idee bij me op om een onderzoek te doen naar bendevorming in de Franse tijd. Dit idee kwam voort uit mijn interesse voor de strips van Bakelandt, een bekend roverskapitein uit het Leiedepartement. Aangezien deze figuur en zijn bende niet enkel op een legende gebaseerd zijn, maar wel degelijk de Fransen het leven zuur hebben gemaakt, wou ik nagaan of dergelijke groepscriminaliteit op grotere schaal heeft bestaan. Daarom wil ik een gelijkaardige studie maken voor bende in het oude Scheldedepartement. Het Scheldedepartement komt overéén met de huidige provincie Oost-Vlaanderen en een deel van Nederland onder de Westerschelde. De keuze voor het Scheldedepartement lag voor de hand aangezien het fenomeen hier nog niet grondig is onderzocht zoals blijkt uit mijn literatuuronderzoek. Voor deze studie zal ik me vooral baseren op de gerechtelijke bronnen van het ‘Tribunal criminel’ en het Hof van Assisen. Ik heb er voor gekozen om de volledige Franse periode, van 1795 tot 1814, te onderzoeken. Het is een relatief korte periode, twintig jaar, maar toch zullen niet alle jaren even uitvoerig aan bod komen omdat niet voor elk jaar evenveel bronnenmateriaal bewaard gebleven is. Het jaar 1795 zal door een gebrek aan bronnen in mindere mate aan bod komen. Vanaf 1796 tot 1814 levert het bronnenmateriaal geen probleem. In sommige jaren werden wel geen benden gearresteerd. Daarom worden de dossiers van de gerechtelijke instellingen aangevuld met de rapporten van de prefect en onderprefecten van het Scheldedepartement, zodat er een volledig beeld kan geschetst worden van het banditisme. Interessant aan het fenomeen van de bendecriminaliteit is dat het op het einde van de 18e en in het begin van de 19e eeuw een internationaal fenomeen was. De bestaande literatuur kan dit bevestigen. Hierdoor kan ik mijn studie in een ruimer, internationaal kader plaatsen. Door dit alles leek het mij interessant om een studie te maken rond banditisme en brigandage in het Scheldedepartement tijdens de Franse periode (1795-1815).
Het doel van mijn studie is het geven van een beeld van de fenomenen brigandage en banditisme in het Scheldedepartement tijdens de Franse periode (1795-1815). De relevantie van deze studie hangt samen met de specifieke relatie tussen bendecriminaliteit en de Franse Revolutie. De Franse Tijd was in de eerste jaren gekenmerkt door een politieke instabiliteit, een inefficiëntie en een gebrek aan mankracht bij de gerechtelijke instanties en de politie. Door de ingrijpende politieke en bestuurlijke veranderingen was de macht van de staat te zwak, waardoor het moeilijk was om haar gezag te handhaven en om ordeverstoringen van allerlei aard te bestrijden. Dit alles werkte de bendecriminaliteit aanvankelijk in de hand. Naarmate het Franse bestuur repressiever optrad en de gerechtelijke veranderingen ten volle doordrongen, daalde het aantal bendeactiviteiten[1]. Daarom zou ik in een eerste gedeelte aandacht willen besteden aan de beïnvloedende factoren en in een tweede gedeelte aan een concrete studie van de groepscriminaliteit in het Scheldedepartement. Aan de hand van literatuur zal ik proberen aantonen dat de invloed van de politieke, economische en sociale veranderingen op het banditisme vrij groot is. Maar ook vragen zoals: wanneer kende de bendeactiviteiten haar hoogtepunt en wanneer stagneerde ze en wat is de invloed van belangrijke gebeurtenissen zoals de invoering van de conscriptiewet en de Boerenkrijg, komen aan bod. In dit algemene kader past ook de vraag hoe de gerechtelijke instanties reageerden op de toegenomen criminaliteit. In de aanvangsfase van de Franse tijd was de organisatie van deze instellingen ver te zoeken waardoor deze te laks optraden. Ten slotte zal ik nagaan hoe men in het strafwetboek aankeek tegen bendevorming. Dit algemene kader wil ik concreet invullen aan de hand van een eigen casus, nl. het Scheldedepartement. Aan de hand van de gegevens uit mijn bronnenonderzoek wil ik een socio-economisch beeld van de daders schetsen. Uit welk sociaal milieu zijn de bendeleden afkomstig en welk beroep oefenden ze uit? Ook wil ik een beeld geven van de voornaamste misdrijven die door benden werden gepleegd. Ik ga ervan uit dat de benden vooral diefstallen pleegden en dat de grote misdrijven zoals moord zelden voorkwamen. Tenslotte wil ik aandacht besteden aan de straffen die gekoppeld werden aan de misdrijven. Kan er hier een verschil opgemerkt worden naargelang het soort misdrijf of gaat het eerder om willekeur? Is de doodstraf de algemeen aanvaarde straf voor bendevorming of zijn er uitzonderingen? Aangezien banditisme ook in onze buurlanden – Frankrijk, Duitsland en Nederland – een plaag was, wil ik een korte vergelijking maken tussen deze landen en de situatie in de toenmalige Zuidelijke Nederlanden met vooral aandacht voor mijn eigen casus. Toch wil ik niet stellen dat deze studie een volledig beeld zal geven van het fenomeen banditisme. Een eerste reden waardoor dit niet mogelijk is, is het fenomeen van het ‘dark number’ van de criminaliteit. Niet alle misdaden die door benden zijn gepleegd werden geregistreerd en bovendien zullen er ook wel benden geweest zijn die niet door de autoriteiten werden ingerekend. Een tweede reden is het probleem dat ik bij mijn onderzoek met een selectiecriterium van 5 personen heb gewerkt. Niet alle bendes werden onmiddellijk in hun totaliteit gearresteerd. Een derde reden van het onvolledige beeld is de willekeur van de juridische instellingen. De politie-instanties waren vaak te laks. In de gerechtelijke instellingen heerste een zekere vorm van anarchie als gevolg van onbekwaamheid, partijdigheid, desinteresse en willekeur. Vele rechters gingen vaak ook niet over tot een veroordeling omdat ze vaak in onmin leefden met de bezetter.[2] Als gevolg van deze beperkingen kan ik dus niet claimen een volledig beeld te geven van de groepscriminaliteit in de Franse periode maar zal ik een algemeen beeld schetsen van de bendevorming in het Scheldedepartement a.d.h.v de gerechtelijke bronnen en literatuur.
Belangrijk bij een dergelijke studie is te vertrekken van een goede omschrijving van de sleutelbegrippen. In dit werk zijn dat groepscriminaliteit en brigand(age). Groepscriminaliteit (of georganiseerde misdaad of banditisme) is een modern begrip. Meteen doet het denken aan drugsdealing, maffiapraktijken en internationale connecties. Toch kan het begrip gebruikt worden voor historische types van criminaliteit want georganiseerde misdaad bestond reeds voor de 20e eeuw. Door de moderne maffiapraktijken en de oude roversbenden onder hetzelfde concept samen te brengen, kunnen we de verschillen en de gelijkenissen tussen de oude en nieuwe vorm van georganiseerde misdaad verhelderen[3]. Toch moet duidelijk gemaakt worden wat we in dit werk onder georganiseerde misdaad verstaan. Als ik praat over groepscriminaliteit of georganiseerde misdaad moet men goed voor ogen hebben dat ik voor de afbakening van een groep subjectieve criteria heb gebruikt. Ik vertrek van een groep van minstens vijf personen. Hierdoor zal reeds een deel van de bendeleden die alleen of met nog maximum drie andere personen werden gearresteerd, verloren gaan tijdens mijn onderzoek. De criminaliteit is primair gericht op het geldelijk gewin om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Niet-geldelijke effecten werden meestal verkocht of verruild waarna de opbrengst voor eigen consumptie was bedoeld. Toch was het geen algemene regel om het buitgemaakte geld voor immorele doeleinden te gebruiken. De groep bezit de bereidheid om gebruik te maken van geweld maar dit is niet noodzakelijk. Deze misdrijven worden gepleegd met het oogmerk om voor een onbepaalde tijd samen te blijven. De groep bezit vaak een zekere structuur: een leider en de leden die zorgen voor de uitvoering van het misdrijf. Maar het is niet noodzakelijk dat er een leider is. In sommige gevallen is er zelfs geen leider doordat het leiderschap afhankelijk is van de plaats en de aard van het geplande delict. Toch betekent de afwezigheid van een innerlijke hiërarchie niet dat de bende geen samenhangend geheel vormt. Familiale en andere verhoudingen bewijzen dit.[4] Een ander begrip dat hier zeker aandacht verdient, is ‘brigand’. Doordat de Fransen zelf geen verschil maakten tussen banditisme en verzet, is het begrip ‘brigand’ vrij ruim te interpreteren. Zij die om welke reden ook openlijk en gewapend optraden en daardoor in botsing kwamen met het gezag, waren hoe dan ook ‘brigands’ of rovers.[5] Maar wat moeten we hier nu onder verstaan? Volgens E. Martens[6] kunnen we twee categorieën brigands onderscheiden: de eerste soort zijn de misdadigers die roven voor hun eigen profijt. De tweede soort zijn de vrijheidsstrijders die niet optreden om de buit maar om een ideaal te verwezenlijken. In mijn studie zal het vooral gaan om de eerste soort van brigands die in groep optreden.
In deze verhandeling poog ik dus een beeld te schetsen van de groepscriminaliteit in het Scheldedepartement voor de periode 1795-1815 door het eerst in een algemeen kader te plaatsen. Om daarna de algemene uitspraken over de groepscriminaliteit in de Franse periode te toetsen aan de hand van een specifieke casus, nl. de situatie in het Scheldedepartement.
Een groot voordeel voor een studie van de Nieuwste tijden is de beschikbaarheid van een schat aan bronnen. Daarom is het belangrijk om het beschikbare bronnenmateriaal aan een prospectie te onderwerpen. Aangezien mijn studie zich toespitst op het Scheldedepartement of de huidige provincie Oost-Vlaanderen leek het mij logisch om eerst naar de Rijksarchieven van Gent en Beveren te gaan. In het Rijksarchief van Beveren bevonden zich de belangrijkste bronnen voor mijn studie, namelijk de dossiers van het Hof van Assisen en haar voorloper de criminele rechtbank (Tribunal criminel). Ook in het Rijksarchief van Gent zijn enkele interessante bronnen terug te vinden zoals de rapporten van de prefecten en onderprefecten van het departement.
De belangrijkste bron was het archief van de criminele rechtbank en het Hof van Assisen. Deze rechtbanken waren belast met de dossiers die handelden over een misdrijf gepleegd door een bende, maar ook andere zaken werden hier voorgeleid. Daarom was een eerste taak het uitzoeken van de dossiers van de benden. De gemakkelijkste manier om dit doen was het doornemen van het Chronologisch Repertorium op microfilm. Enkele essentiële informatie was hier reeds op te vinden. Het ging vooral om persoonlijke gegevens, zoals naam, leeftijd, beroep, woonplaats, of de persoon in kwestie voortvluchtig was of niet, de misdaad en de straf. Niet alle gegevens waren steeds even correct ingevuld in dit repertorium. Fouten aan namen, ontbrekende gegevens en zelfs tegenstrijdigheden met de gegevens in de dossiers kwamen veelvuldig voor. Een ander nadeel aan dit repertorium was dat het slechts werd opgesteld vanaf het jaar VIII (1797-1798). Voor de jaren 1796-1797 moesten de verschillende dozen één voor één doorgenomen worden op zoek naar de geschikte dossiers. Het repertorium vormde voor de meeste benden een brug naar de dossiers.
Sommige dossiers waren echte kleppers om door te nemen. Een dossier bestond namelijk uit verschillende componenten waaronder het proces-verbaal, de getuigenverklaringen, de ondervragingen van de beschuldigden, jurylijsten, aanvraag tot gevangenneming, de vragenlijst voorgelegd aan de jury om de schuld van de aangeklaagde te achterhalen, getuigenlijst, ondervragingslijst (basisvragen zoals naam, waarom, … en de antwoorden van de beschuldigde) en de acte van beschuldiging. Dit zijn de belangrijkste stukken maar soms bevatte het dossier nog vele andere documenten. Sommige dossiers bezaten niet alle stukken, zo konden het proces-verbaal, de ondervragingen of de beschuldigingakte soms ontbreken. Dit kan deels te maken hebben met het feit dat de stukken verloren gegaan zijn of misschien werden ze nooit opgemaakt. Zo werd in een bepaald dossier vermeld dat het proces-verbaal verloren was gegaan.
Uiteindelijk heb ik er voor gekozen om de ondervragingen van de bendeleden door te nemen en de beschuldigingakte. In deze akte werd alle informatie waarover de gerechtelijke autoriteiten beschikten, verzameld. De informatie over de misdaad zelf, het verloop ervan, de getuigenverklaring en ook een samenvatting van de ondervragingen stonden er in vermeld. Aangezien deze twee documenten de gegevens bevatten die ik nodig had voor mijn studie, achtte ik het voldoende om deze twee stukken door te nemen. Indien ze niet de informatie gaven die ik nodig had, werden ze aangevuld met andere beschikbare documenten.
Het probleem met deze bronnen was dat ze vaak enkel één bepaald gezichtspunt gaven, dat van de Franse overheid en de slachtoffers. Door het stilzwijgen van de bendeleden kwam hun versie over de misdaden niet aan bod.
Omdat de dossiers ons enkel iets vertellen over de geregistreerde misdaad, ben ik op zoek gegaan naar een bron die ons iets meer vertelt over de algemene situatie in het departement. De rapporten van de prefect en zijn onderprefecten leken hiervoor het best geschikt. In hun rapporten over de openbare veiligheid behandelden ze het onderwerp banditisme. Ze leerden ons ook veel over de werking van de gerechtelijke diensten en de politie. Deze bron vormt dus een goede aanvulling op de dossiers waardoor we beter in staat zijn om een beeld te schetsen van het banditisme in het Scheldedepartement.
Dit werk werd opgedeeld in twee delen: eerst een algemeen deel over de beïnvloedende factoren op het banditisme en een tweede deel waarin het banditisme centraal staat. Het eerste deel is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk handelt over de politieke evolutie en relatie tussen staat en banditisme. Een tweede hoofdstuk gaat dieper in op de economische ontwikkelingen gedurende de Franse periode en de band tussen het groeiende pauperisme en de groepscriminaliteit. In het derde en vierde hoofdstuk staan de gerechtelijke en politionele hervormingen centraal. Telkens wordt nagegaan in welke mate deze hervormingen een rem op het banditisme hebben gezet. De strafrechtelijke hervormingen beslaat het laatste hoofdstuk van het eerste deel. Dit deel is voornamelijk gebaseerd op literatuur, waarbij ik ervoor gekozen heb om slechts enkele algemene werken te raadplegen. Uit de veelheid aan literatuur over de Franse Revolutie heb gekozen voor een samenvattend artikel van de hand van Devleeshouwer[7] en het algemene werk over de Franse Tijd uitgegeven door het Gemeentekrediet[8]. Zij gaven de informatie die ik nodig had voor het schrijven van de eerste twee hoofdstukken. Het was niet mijn bedoeling om een nieuw werk over de Franse Tijd in België te schrijven. Op sommige punten worden ze wel aangevuld door andere werken. Het stuk over de gerechtelijke hervormingen is voor het grootste deel gebaseerd op de werken van Conny Devolder en François Antoine die respectievelijk de instellingen onder het Directoire en het Consulaat en Keizerrijk beschreven hebben[9]. De laatste drie hoofdstukken werd ook aangevuld met gegevens teruggevonden in de verslagen van de prefect en onderprefecten.
Het tweede deel werd opgedeeld in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk handelt over het banditisme in het algemeen. Er wordt een definitie gegeven van de twee kernbegrippen banditisme en brigandage, de verschillende soorten banditisme komen aan bod, net zoals de fluctuaties. Tenslotte worden de maatregelen op het banditisme kort besproken. Het tweede hoofdstuk verhaalt de situatie in de buurlanden van België en de andere Zuid-Nederlandse departementen. Telkens wordt er een voorbeeld van een bende geschetst om het algemene kader kleur te geven. Het derde hoofdstuk bevat de resultaten van het literatuur- en bronnenonderzoek naar het banditisme in het Scheldedepartement. Verschillende aspecten van een bende worden onder de loep genomen. Tenslotte wordt dit werk afgesloten met een vergelijking tussen de situatie in het Scheldedepartement en de eerder besproken gebieden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] EGMOND F., Banditisme in de Franse Tijd. Profiel van de Grote Nederlandse Bende 1790-1799., 1986, pp. 99-102.
[2] Top S., De bende van Bakelandt in de geschiedenis, de literatuur, het volkslied en het volksverhaal., 1983, pp. 41 en pp. 51.
[3] Egmond F., In Bad Company. Organized Crime in the Dutch Countryside during the 17th en 18th Centuries., 1993, pp. 4-5.
[4] Schepens T., Georganiseerde misdaad in Zuid-Oost-Vlaanderen, 1831-1867., 2000, pp. 56 en Top S., De bende van Bakelandt in de geschiedenis, de literatuur, het volkslied en het volksverhaal., 1983, pp. 85-87.
[5] Martens E., Cousin Charles de Loupoigne. Brigand uit het oude Brabant., 1992, pp.13.
[6] Idem, pp. 15
[7] De Vleeshouwer R., De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Frans Bewind 1794 – 1814., In: Algemene geschiedenis der Nederlanden., 1983, deel XI, pp. 195 – 200.
[8] S.n., België onder het Frans bewind 1792 – 1814., 1993, 503 pp.
[9] DEVOLDER C., De Verenigde Departementen onder Frans bewind: de constitutionele instellingen van het Directoire., 1997, 297 pp. en Antoine F., Les institutions publiques du Consulat et de l’empire dans les départements réunis (1799-1814)., 1998, 369 pp.