Met de drietand in de rug ! Het Algemeen Boerensyndicaat en de doorbraak van het direct agrarisch syndicalisme in Vlaanderen (1962-1969). (Bart Coppein)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

         Het voorbije decennium is de landbouw, tegen de wil van de sector in, nooit echt uit de belangstelling verdwenen. In de media werd uitvoerig bericht over de varkenspest, BSE en mond- en klauwzeer. Aan het einde van de jaren negentig kwam daar nog de dioxinecrisis bij naar aanleiding van de verwerking van gecontamineerde vetten in veevoeders. Ook het Mestactieplan van de Vlaamse regering verhitte de gemoederen. Hierbij viel op dat landbouwers telkens massaal hun ongenoegen uitten over het regeringsbeleid door middel van luidruchtige en soms gewelddadige betogingen en andere manifestaties[2]. Het lijkt alsof het nooit anders geweest is en landbouworganisaties steeds hun toevlucht hebben genomen tot het gebruik van de straat voor de verdediging van hun belangen. Niets is echter minder waar. Het fenomeen van de landbouwersbetogingen is in ons land van tamelijk recente oorsprong en brak pas echt door in de jaren zestig van de twintigste eeuw.

         In de inleiding van de verhandeling wordt eerst het centrale begrip direct agrarisch syndicalisme ontwikkeld en geplaatst in zijn context, omdat de vraagstelling in het verlengde hiervan ligt. Daarna volgen de bespreking van de literatuur en de bronnenproblematiek. Tenslotte wordt in de vijfde paragraaf een panorama van de Belgische landbouworganisaties vanaf hun ontstaan tot en met 1962 gepresenteerd.

 

 

1. Wat is syndicalisme?

 

         Voor een goed begrip van zaken is het van het grootste belang vooraf duidelijk te maken wat in deze verhandeling onder syndicalisme verstaan wordt. Daarna wordt stilgestaan bij het arbeiderssyndicalisme, dat de meest typische en duidelijke vorm van syndicalisme is. Tenslotte zal het direct agrarisch syndicalisme gekaderd worden in de traditie van de boerenopstanden en jacqueries vooraleer in de volgende paragraaf de vraagstelling kan worden uiteengezet.

 

1.1 Terminologie

 

         Syndicalisme kan op drie manieren gedefinieerd worden. Een eerste definitie hanteert het begrip in ruime zin en omvat alle mogelijke vormen van, meestal professionele, belangenverdediging van de leden die aangesloten zijn bij een bepaalde organisatie. Als de BB het woord syndicale actie in de mond nam, vatte hij dit op deze manier op. Illustratief in dit verband is een artikel uit De Boer waarin aangevoerd werd dat de BB feitelijke syndikale aktie voert zonder (het) woord syndikaal te gebruiken. Het artikel gaf een overzicht van de vele middelen die de BB aanwendde voor de verdediging van zijn leden, gaande van tussenkomst in de politieke besluitvorming via eigen parlementairen over invloed op de publieke opinie tot een goede verstandhouding met andere belangengroepen. Pas in allerlaatste instantie, nadat alle andere middelen uitgeput waren, kon overgegaan worden tot het houden van betogingen[3]. Uitgedrukt in de terminologie van Ivo Nuyens correspondeert deze definitie van syndicalisme met een bepaald soort directe actie van pressiegroepen, namelijk met die vormen waarbij onderhandeling met de politieke machthebbers en invloedverwerving centraal staan en maakt het veeleer abstractie van een directe actie onder de vorm van een effectieve mobilisatie van de leden[4].

         Een tweede definitie hanteert het begrip in enge zin en omvat alle acties waarbij leden effectief worden gemobiliseerd. Meestal worden hieronder betogingen en stakingen verstaan, maar syndicalisme kan in deze zin volgens Nuyens evenzeer betrekking hebben op creatievere vormen als brievencampagnes[5]. In deze definitie is syndicalisme dus synoniem voor welbepaalde middelen van belangenverdediging en gaat het onvermijdelijk gepaard met geweld en machtsvertoon. Indien er daarentegen sprake is van uitzonderlijk geweld en sabotagedaden, wordt dit syndicalisme bestempeld als strijdsyndicalisme of anarchosyndicalisme[6].

         Aan de Belgische context is nog een derde specifieke definitie verbonden. Syndicalisme wordt dan gedefinieerd als een politieke theorie die aan de vakverenigingen een belangrijke plaats toewijst in het maatschappelijke-politieke staatsbestel. Het startpunt was het Sociaal Pact van 1944. Vanaf 1963 kregen de vakbonden medebeheer in de parastatale instellingen van de sociale zekerheid[7]. Zowel de katholieke, socialistische en liberale zuil hadden hun eigen vakbond, die intens verweven was met de partij.

         In deze verhandeling zal het begrip syndicalisme in enge zin gebruikt worden en toegepast op de landbouwers. Hiervoor wordt de term direct agrarisch syndicalisme naar voren geschoven. De term wordt volgens de tweede definitie strikt gereserveerd voor die vormen van directe actie waarbij landbouwers effectief worden gemobiliseerd. In de praktijk gaat het quasi uitsluitend om betogingen en stakingen.

         Voor een goed begrip van zaken mag daarom ook een definitie van de begrippen ‘betoging’ en ‘staking’ niet ontbreken. Jozef Smits definieert een betoging als een verzameling van individuen die zich beweegt op de openbare weg of openbaar terrein met vreedzame bedoelingen bijeengekomen en georganiseerd mede als protest tegen en/of als steun aan één of meerdere machtscentra of vertegenwoordigers ervan, hun ideologie of waarden, hun beleid of nagestreefde beleid, hun gebrek aan beleid, hun vroegere acties of nagestreefde acties [8]. Uit deze ruime definitie komen de basiskenmerken van een betoging naar voren. Essentieel om van een betoging te kunnen spreken, is dat het gebeuren plaats grijpt op de openbare weg en dat de deelnemers een parcours afleggen. Is dat niet het geval, dan wordt beter de naam meeting  gebruikt. Meestal protesteren de betogers tegen bepaalde gebeurtenissen of toestanden waarvoor ze bepaalde personen, groepen van personen of de samenleving verantwoordelijk achten en beogen ze de realisatie van hun eisen of willen ze dat er rekening wordt gehouden met hun bezwaren. Een betoging kan echter ook steunverlenend zijn, zij het dat dit veeleer zeldzaam is. Een laatste kenmerk is dat de betogers, althans aan het begin van de betoging, vreedzame intenties hebben, alhoewel dit niet belet dat een betoging achteraf toch nog ontaardt[9].

         Een staking wordt door R. Gubbels gedefinieerd als un acte par lequel un groupe social manifeste à la fois sa solidaritè interne et sa désolidarisation par rapport au reste de la société; cette manifestation se traduit généralement, mais pas nécessairement, par un arrêt concerté du travail; le groupe social y recourt afin d’exprimer une volonté, un mécontentement ou une opininon, dans les cas où il ne trouve plus d’autre moyen pour influencer les décisions en cette matière [10]. Nuyens geeft een enigszins gelijkaardige definitie, namelijk elke tijdelijke opschorting door een bepaalde, sociale kategorie van haar werkzaamheden, die essentieel zijn voor het beroep of het vak dat door de kategorie wordt uitgeoefend, afgezien van het doel dat men ermee beoogt [11]. Beide definities beklemtonen dat een staking in principe inhoudt dat de werkzaamheden worden stopgezet, alhoewel Gubbels in zijn definitie suggereert dat er ook andere mogelijkheden zijn. Theoretisch gezien kan elke sociale categorie of bevolkingsgroep in staking gaan, maar het kan niet geloochend worden dat arbeiders historisch gezien het meest gebruik hebben gemaakt van dit wapen, aangezien ze daartoe in de beste positie stonden. Gubbels wijst er op dat de staking geleidelijk aan ook door niet-loontrekkenden is gebruikt geworden[12].

 

1.2 Arbeiderssyndicalisme

 

         Meestal wordt syndicalisme in enge zin geassocieerd met arbeiders omdat zij het merendeel van de syndicale acties in enge zin voor hun rekening hebben genomen. Het kan niet de bedoeling zijn hier een historisch overzicht te presenteren van hun strijd voor sociale rechtvaardigheid. Hier zullen alleen de belangrijkste stakingsgolven en hun resultaten summier besproken worden, zij het dat de Winterstaking van 1960-1961 tegen de Eenheidswet door zijn belang en omvang wat uitvoeriger aan bod komt.

         Arbeidersstakingen kunnen in België bogen op een lange traditie; ze komen reeds voor vanaf de onafhankelijkheid[13]. Omdat coalities tussen arbeiders tot 1867 onder de strafwet vielen, gebeurden de stakingen meestal onder de vorm van turnouts: arbeiders uit één bedrijf legden naar aanleiding van een beslissing van een werkgever het werk neer en overtuigden arbeiders uit andere bedrijven van dezelfde sector om met hen mee te staken. Als genoeg arbeiders zich achter het protest hadden geschaard, onderhandelde een delegatie met de werkgevers[14]. Daarnaast maakten arbeiders gebruik van het grondwettelijke recht om petities of verzoekschriften te richten aan de machthebbers. Deze tactiek werd ondermeer toegepast in de jaren 1830 in de Gentse katoenindustrie[15]. Soms was er sprake van zogenaamde lock-outs: als arbeiders overgingen tot een staking, werden ze allemaal ontslagen. Ofwel werd de fabriek gesloten, ofwel werden vreemde arbeiders aangeworven. De werkgevers waren slechts bereid de arbeiders opnieuw aan te nemen, als ze hun eisen lieten vallen. De arbeiders van hun kant wilden het werk niet hervatten voor hun eisen ingewilligd waren. Deze krachtmetingen eindigden door de sterke onderlinge solidariteit veelal in het voordeel van de arbeiders[16].

         De oprichting van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) in 1885 was de feitelijke start van de georganiseerde Belgische arbeidersbeweging. De BWP overkoepelde in zijn structuur de al bestaande initiatieven ten voordele van de arbeiders, namelijk mutualiteiten, coöperatieven en vakbonden[17]. De eerste grote algemene staking vond plaats in 1886 en situeerde zich voornamelijk in Wallonië. Ze werd hardhandig onderdrukt door het leger, maar leidde tot de invoering van een beperkte sociale wetgeving[18]. Belangrijker waren de betogingen en de vier stakingsgolven voor het algemeen stemrecht, die voor het grootste deel gedragen werden door de arbeiders en de BWP. De eerste algemene staking, die zich hoofdzakelijk afspeelde in Wallonië, vond plaats in mei 1891 en leidde tot de goedkeuring in het Parlement van het principe van een grondwetsherziening, maar de concrete uitvoering liet op zich wachten. De tweede algemene staking vond plaats van 12 tot 18 april 1893 en leverde de goedkeuring van het algemeen meervoudig stemrecht op, waardoor alle mannen voortaan elk één stem kregen in tegenstelling tot bijvoorbeeld eigenaars, die meerdere stemmen per persoon kregen. Voortaan werd dan ook ‘één man, één stem’ geëist. De derde algemene staking van 14 tot 20 april 1902 haalde niets uit, maar bleek een goede leerschool voor de vierde algemene staking van 14 tot 24 april 1913. Alhoewel deze staking op het eerste gezicht geen tastbaar resultaat opleverde, bleek ze het scharnierpunt dat de BWP integreerde in het Belgische maatschappelijke en politieke bestel. Na koninklijke inmenging zou het algemeen enkelvoudig stemrecht toegekend worden in 1919, zij het enkel voor mannen[19].

         De algemene staking van 2 juni tot 21 juni 1936 met enkele uitlopers tot in juli leidde tot de bijeenroeping door de regering van een Nationale Arbeidersconferentie, waarin vertegenwoordigers van de arbeiders onderhandelden met het patronaat. De belangrijkste resultaten hiervan waren de invoering van een minimumloon en van een betaalde vakantie van zes dagen[20]. De vijfdagenwerkweek werd verworven als gevolg van de stakingsgolf van 1955, waarin vooral het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) een grote rol speelde door het startsein te geven tot zaterdagstakingen vanaf 9 juli van dat jaar. Na het akkoord met de regering van 29 juli werd de staking opgeheven. De uitvoering per sector verliep echter niet altijd even rimpelloos[21].

         Eén van de meest spectaculaire stakingsgolven in de Belgische geschiedenis was de zogenaamde Winterstaking van december 1960-januari 1961 tegen de Eenheidswet van de regering Eyskens. Het wetsontwerp hiervan werd naar aanleiding van de slechte toestand van de openbare financiën, mede als gevolg van de tumultueuze onafhankelijkheid van Congo, door de regering op 4 november 1960 neergelegd in de Kamer en behelsde ondermeer een verhoging van de indirecte belastingen en een vermindering van uitgaven van de sociale zekerheid door  meer controle op de toekenning van werkloosheids- , ziekte- en invaliditeitsuitkeringen. Vanaf 20 december 1960, de start van de parlementaire besprekingen, brak een algemene stakingsbeweging uit, die gedragen werd door de Waalse centrales van de socialistische vakbond ABVV. Ze verenigden zich vanaf 23 december in een ‘Coördinatiecomité van de Waalse ABVV-centrales’ onder leiding van de Luikse stakingsleider André Renard.  De nationale ABVV-leiding weigerde de staking te erkennen. In Wallonië lag het openbare leven zo goed als volledig stil en staakten overheidspersoneel en arbeiders uit de privé-sector zij aan zij. In Vlaanderen daarentegen bleef alles relatief rustig, daar het episcopaat en het ACV zich achter de regering schaarden. Over de ganse periode waren er ongeveer 700.000 stakers, die in meer dan 300 betogingen hun ongenoegen uitten. De Winterstaking werd berucht door de vele sabotagedaden en de hevige repressie die erop volgde, maar slaagde er niet in de goedkeuring van de Eenheidswet in de Kamer op 13 januari 1961 te verhinderen. Op 21 januari 1961 werd de staking door het Coördinatiecomité ontbonden[22]

 

1.3 Een bekende boerentraditie

 

         Niettegenstaande hun organisaties meestal in dezelfde periode ontstonden, hebben de landbouwers in vergelijking met de arbeiders voor 1962 nauwelijks of niet betoogd of gestaakt, met uitzondering van de crisisperiode van de jaren dertig. De achterstand van de landbouwers op dit domein blijkt misschien nog meer uit een vergelijking met de middenstanders. Zij slaagden er pas tijdens het interbellum in om levensvatbare standsorganisaties uit te bouwen, maar maakten relatief vlug gebruik van directe syndicale acties. In 1934 werd een Eenheidsfront van Handel, Ambachten en Neringen opgericht dat in de loop van 1934 en 1935 enkele betogingen hield in Brussel en Antwerpen. De belangrijkste organisatie was het Christen Middenstandsverbond van België (CMVB), formeel opgericht in 1935, dat zich in 1945 omvormde tot het Nationaal Christelijk Middenstandsverbond (NCMV). In 1956 protesteerden de middenstanders met lichtstakingen en betogingen tegen de zware sociale lasten en de fiscale ongelijkheid, waarvan ze zich het slachtoffer voelden. Hun grootste protestbeweging tot nu toe was die van 1971-1972. Ze was gericht tegen de invoering en de toepassing van de belasting op de toegevoegde waarde (BTW) en uitte zich in winkelsluitingen, lichtstakingen en betogingen die door een gemeenschappelijk middenstandsfront werden georganiseerd[23].

         Pas in 1962 luidden de drietandacties de doorbraak in van het direct agrarisch syndicalisme in België. Het zou echter verkeerd te zijn dit fenomeen te zien als een geïsoleerde innovatie van de jaren zestig. Het kan namelijk gekoppeld worden aan een lange traditie van boerenopstanden die doorliep tot aan het einde van de achttiende eeuw. Boeren werden normaal beschouwd als vreedzame en rustige mensen, maar tegelijk waren de leidende kringen zich steeds bewust van het gevaar dat van hen kon uitgaan als ze zich verenigden en revolteerden tegen het regime[24]. De meest beruchte van deze revoltes was de opstand van de Franse boeren in 1358 die zich uitstrekte over Picardië, de Beauvaisis, de Champagne-streek en het Ile-de-France. Vooral boeren uit de middenklasse protesteerden toen tegen de hoge belastingsdruk en de ontwaarding van het geld, die het resultaat waren van de Honderdjarige Oorlog. Ze plunderden kastelen en vermoordden alle bewoners ervan. De boeren werden naar de voornaam van één van hun leiders de Jacques genoemd en hun opstand ging de geschiedenis in als de Jacquerie. Ze werd door de adel bloedig onderdrukt[25].         

         Boerenopstanden deden zich op kleinere schaal eveneens voor in de Zuidelijke Nederlanden. Onder het Oostenrijks bewind braken her en der opstanden van boeren uit tegen de hoge belastingsdruk en tegen de verplichte heerlijke karweien. Na de omverwerping van het Oostenrijks bewind in 1789 door de Brabantse Revolutie kwam in de nieuwe Verenigde Belgische Staten alle macht te liggen bij de oude Provinciale Staten met de standenvertegenwoordiging van adel, geestelijkheid en burgerij. In 1789 en 1790 werden grote delen van het land geteisterd door opstanden van kleine boeren en arbeiders tegen het nieuwe regime. De kleine boeren en arbeiders protesteerden tegen de hongersnood, armoede en de te hoge belastingsdruk en wilden een terugkeer van de vroegere Oostenrijkse machthebbers. Maar het was vooral de Boerenkrijg van het najaar van 1798 die in de herinnering voortleefde en waaraan mythische proporties werden toegedicht. Deze Boerenkrijg was eigenlijk een opstand van Vlaamse boeren uit Brabant en de Kempen tegen de godsdienstpolitiek en de conscriptie of dienstplicht, die het nieuwe Franse regime oplegde. Gedurende twee maanden voerden de boeren een guerilla-oorlog tegen het Franse leger. De Boerenkrijg eindigde met de slag bij Hasselt van 5 december 1798, waar het laatste boerenleger verslagen werd. Luxemburg werd in 1798 eveneens geconfronteerd met een boerenopstand, namelijk de ‘Kloppelkrieg’[26].

         Boerenopstanden vonden na de Belgische onafhankelijkheid niet meer plaats. Wel voerden groepen landlopers tijdens de jaren 1845-1848 als gevolg van de mislukte oogsten en de daaropvolgende hongersnood plundertochten uit in de steden[27], maar de boeren zelf bleven rustig. Ze gebruikten geen directe syndicale acties om hun professionele belangen te verdedigen, maar engageerden zich daarentegen wel in de levensbeschouwelijke kwestie[28]. Pas met de opkomst van het Boerenfront (BF) in 1936 zouden landbouwers hun toevlucht nemen tot   betogingen en stakingen voor de verdediging van hun beroepsbelangen[29]. Het BF kon echter geen doorbraak van deze nieuwe actievormen forceren. Die zou er voor België pas komen met de drietandacties van 1962.

 

 

2. Probleemstelling

       

        In deze verhandeling zal precies die doorbraak van het direct agrarisch syndicalisme in de jaren zestig bestudeerd worden voor Vlaanderen en wordt meer in het bijzonder aandacht besteed aan de ontstaansfase van het Algemeen Boerensyndicaat (ABS), de organisatie die er de gangmaker van was en zelf haar oorsprong vond in een golf van landbouwersbetogingen in 1962, namelijk in de zogenaamde drietandacties. Aldus situeert de vraagstelling zich op een dubbel niveau en worden tegelijkertijd het oppervlak en de achterliggende context geanalyseerd; de vraag naar het ontstaan en de geschiedenis van het ABS wordt als opstap gebruikt voor de vraag naar de oorzaken van de doorbraak van het direct agrarisch syndicalisme in Vlaanderen tussen 1962 en 1969.

         De  oppervlakkige vraagstelling van deze verhandeling heeft betrekking op de ontstaansfase van het ABS en omvat de drietandacties van1962 en de geschiedenis van het daaruit ontstane ABS tot en met de afscheuring van de West-Vlaamse afdeling in 1969. Wat waren de drietandacties precies? Waarom werd gekozen voor de drietand als symbool? Waarom vonden de drietandacties in 1962 plaats en niet vroeger? Wie lanceerde ze? Wie waren de deelnemers? Waar deden de drietandacties zich voor in België? Wat waren het doel en het resultaat van de gebruikte actievormen? Welke rol speelden de Belgische landbouworganisaties? Waarom resulteerden de drietandacties uiteindelijk in de oprichting van een nieuwe Vlaamse landbouworganisatie, het ABS? Door wie, waar en wanneer werd het ABS opgericht? Waarom werd gekozen voor deze naam? Wat was de reactie van de andere Vlaamse landbouworganisaties op de oprichting? Hoe organiseerde het ABS zich? Hoe verliep de ledenwerving? Tot welke boeren richtte het ABS zich? Waarom werd gekozen voor een exclusief standskarakter? Welke werking zette het ABS op? Waarom beperkte het succes zich hoofdzakelijk tot Oost- en West-Vlaanderen? Hoe positioneerde het ABS zich op politiek en religieus vlak? Hoe was de relatie met de andere landbouworganisaties? Waarom kwam het in 1969 tot een afscheuring van de West-Vlaamse afdeling?

         In de dieperliggende  reeks vragen wordt de zuivere casestudy van het ABS overstegen en wordt gepeild naar de inhoud, de betekenis en de oorzaken van het fenomeen van het direct agrarisch syndicalisme. In hoeverre strekte het arbeiderssyndicalisme tot voorbeeld? Waarom werden voor 1962 zo weinig landbouwersbetogingen en –stakingen gevoerd? Deed het fenomeen zich ook elders in Europa voor en was er eventueel een interactie met de Belgische situatie? Waarom koos het ABS ervoor betogingen te organiseren? Hoe reageerde de Vlaamse pers? Wat was het resultaat van deze betogingen? Hoe, wanneer en waar  werden ze georganiseerd? Hoe talrijk namen de leden hieraan deel? Namen ook niet-leden deel? Wat werd er in de toespraken gezegd en hoe reageerde de BB hierop? Organiseerden ook andere organisaties betogingen? Waarom hield de BB zich lange tijd afzijdig van het organiseren van betogingen? Wat was de diepere impact van het direct agrarisch syndicalisme op de werking en structuur van de BB? Gebruikte het ABS naast betogingen ook andere actiemiddelen om zijn belangen te verdedigen?

         De dubbele vraagstelling zal zich weerspiegelen in de structuur van de verhandeling. In het eerste hoofdstuk worden de drietandacties en de stichting van het ABS behandeld. Het tweede hoofdstuk geeft een beeld van de geschiedenis en de partijpolitieke en levensbeschouwelijke positionering van het ABS van 1963 tot en met 1969. Het derde hoofdstuk staat uitgebreid stil bij de syndicale acties van het ABS en hun betekenis. In het vierde hoofdstuk zal tenslotte de impact van het direct agrarisch syndicalisme op de BB onderzocht worden.

 

 

3. Status quaestionis literatuur

 

         De Belgische landbouworganisaties hebben tot nu toe op bitter weinig aandacht van historici kunnen rekenen. Mormont en Van Doninck wijzen er in hun bijdrage over de Belgische landbouworganisaties op dat landbouw zo goed als afwezig was in het maatschappelijke debat in het naoorlogse België en gereduceerd is geworden tot een aangelegenheid van specialisten[30]. Van Molle wijst op de geringe belangstelling van de historici voor de schijnbaar achteruitboerende landbouwsector en evengoed in de geringe interesse van het landbouwmilieu zelf voor de eigen geschiedenis [31] . De moeilijkheden die ik aan de zijde van het ABS bij de zoektocht naar bronnenmateriaal heb ondervonden, bevestigen althans het tweede deel van haar interpretatie. Ook in andere landen zijn weinig publicaties rond het thema beschikbaar, al lijkt zich vooral in Nederland in het voorbije decennium een kentering te hebben voorgedaan[32]. Eén constante valt echter op: zo goed als alle tot nu toe verschenen monografieën bestuderen de landbouworganisatie van bovenaf. Ze belichten de geschiedenis van de verschillende geledingen en de bestuursorganen van de organisatie, maar besteden weinig of geen aandacht aan de sociale geschiedenis erachter, met name aan de leden zelf en hun mobilisatie door de organisatie. Die tweede benadering  van onderuit noodzaakt echter de kennis van de geschiedenis van de structuren van de organisatie, wat meteen verklaart waarom de historiografie zich voorlopig beperkt heeft tot de eerste benadering. Zoals uit de vraagstelling is gebleken, worden beide benaderingen in de verhandeling gecombineerd.

         Over het ABS als dusdanig verscheen tot nu toe geen enkele wetenschappelijke monografie. Deze verhandeling is met andere woorden de eerste aanzet daartoe. Wel werden her en der korte beschouwingen geweid aan het ABS, meestal in het licht van een ander onderwerp, en komt het lemma ABS voor in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, zij het dat ook hier de bespreking bijzonder summier is[33]. Daarnaast moet de historicus zich behelpen met enkele krantenartikelen[34]. Tenslotte besteedt Koen Adriaensen in zijn licentiaatsverhandeling over het gezinsbedrijf in de landbouw aandacht aan het standpunt van het ABS, maar hij beperkt zich tot enkele oppervlakkige beschouwingen over de geschiedenis van de organisatie[35].

         Voor de BB is dankzij het werk van Van Molle wel een degelijke historische monografie beschikbaar[36]. In haar boek schetst ze de opgang van de BB vanaf 1890, besteedt ze ruime aandacht aan de liquidatie van de Middenkredietkas en staat ze ook kort stil bij de concurrerende landbouworganisaties. Er moet op gewezen worden dat Van Molle haar eigenlijke onderzoek stopt in 1944, niettegenstaande de misleidende ondertitel van het boek, en de resterende periode 1945-1990 in vogelvlucht behandelt. Naast het boek van Van Molle werd in het kader van het eeuwfeest van de BB ook een fotoboek uitgegeven[37].  Daarnaast zijn een aantal kleinere bijdragen verschenen, waaronder ook enkele bijzonder kritische artikelen[38]. Het historisch onderzoek naar de economische afdelingen van de BB situeert zich nog in de beginfase. Van Molle heeft hieraan in Ieder voor allen minder aandacht besteed. Voorlopig is alleen de geschiedenis van de Aan- en Verkoopvennootschap van de BB (AVV) in grote lijnen in kaart gebracht, namelijk voor wat de coöperatieve structuur ervan betreft. Daarnaast verscheen ook een monografie over de Assurantie van de BB (ABB)[39].

         Voor de andere Belgische landbouworganisaties is de toestand veel minder rooskleurig. Alleen de vooroorlogse periode van het Boerenfront (BF) is bestudeerd in een onuitgegeven licentiaatsverhandeling van inferieure kwaliteit en daarnaast zijn er nog enkel korte algemene historische schetsen[40]. De geschiedschrijving van de Waalse organisaties Alliance Agricole belge (AAB), Fédération Nationale des Unions Professionnelles Agricoles (UPA) en Mouvement de défense paysanne (MDP) en van de kleinere Vlaamse organisaties Redt U Zelven (RUZ) en Eigenaars- en Landbouwersbond van Brugge (ELB) komt niet veel verder dan enkele gedenkpublicaties en summiere bijdragen[41].

         Over het direct agrarisch syndicalisme is tot nog toe bijzonder weinig gepubliceerd. De voorlopers ervan,  namelijk de boerenopstanden van de achttiende eeuw, genoten ondermeer de aandacht van Jan Craeybeckx[42]. Alleen de drietandacties zijn enigszins bestudeerd, zij het vooral door sociologen en politicologen en toegepast op Wallonië[43]. Wel kan dankbaar gebruik gemaakt worden van de inventaris en de analyse van betogingen van Jozef Smits; alleen Bovet en De Troch hebben het agrarisch syndicalisme op zichzelf belicht[44]. Over de sociaal-economische context en de eigen aard van de Belgische landbouw, het Belgische landbouwbeleid en het Gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) in de jaren zestig zijn daarentegen reeds vele studies verschenen en dringt een selectie zich op[45].

 

4. Bronnen

 

         Het bronnenmateriaal voor deze verhandeling bestaat respectievelijk uit interviews met tijdgenoten en medespelers, artikelen uit ledenbladen, landbouwpers en archiefmateriaal van de BB.

 

4.1 Interviews en correspondentie

 

         Voor deze licentiaatsverhandeling werden vier personen geïnterviewd. Het betreft Albert Persoon, Willy Persyn, Valère Quaghebeur en Jan Hinnekens. Bij de selectie ging de voorkeur uit naar personen die een leidende rol hebben gespeeld in het ABS of de BB van de jaren zestig. De keuze was enigszins beperkt daar veel getuigen van toen inmiddels zijn overleden. Alle geïnterviewde personen waren op het moment van het interview ouder dan 70 jaar, zodat hun getuigenissen dankzij deze interviewreeks toch nog voor de geschiedenis bewaard zullen blijven. Zij werden allen ten huize geïnterviewd voor een maximale duur van ongeveer twee uur. Indien dit noodzakelijk bleek werden bijkomende vragen per brief gesteld. Jos Nooyens werd wegens zijn perifeer belang niet geïnterviewd, maar antwoordde per brief op mijn schriftelijke vragenreeks. Aan elke betrokkene werd een gelijkaardige vragenreeks voorgelegd; waar nodig werden specifieke vragen gesteld. Er werd vooral gepeild naar de context, motivaties en indrukken veeleer dan naar concrete feiten waarvan geweten is dat de kennis ervan vervaagt in de loop van een mensenleven. De interviews zijn op zichzelf beschouwd misschien niet altijd even objectief, soms ronduit vertekenend, maar ze zijn uitermate bruikbaar voor de historicus als hij ze met elkaar confronteert, met het overige bronnenmateriaal en met de literatuur.

 

         Albert Persoon[46] is geboren in 1918 in Stekene (Oost-Vlaanderen). Hij is van opleiding onderwijzer, maar kon na een conflict met de directie van de katholieke school waar hij les gaf, geen werk meer vinden in die functie. Van 1945 tot eind 1962 was hij werkzaam als bediende bij de landbouworganisatie RUZ uit Aalst. Hij engageerde zich in de drietandacties, was één van de acht stichters van het ABS en werd vanaf de oprichting ervan algemeen secretaris. Na de hereniging van het ABS in 1974 werd zijn functie drastisch ingeperkt en werd hij voor de helft invalide verklaard. Hij ging op pensioen in 1983[47]. Momenteel woont hij in Berlare. Persoon was als algemeen secretaris van het ABS incontournable in de periode 1962-1969. De feitelijke organisatie van het ABS kwam bijna volledig op zijn schouders terecht[48]. Persoon werd tweemaal ten huize geïnterviewd. Op het moment van de interviews was Persoon hoogbejaard, hartlijder en waren zijn stembanden zo goed als kapot[49]. Het schijnt mij toe dat Persoon emotioneel en fysisch leed onder het oprakelen van de gebeurtenissen van toen. Toch was hij bereid mij tweemaal een interview toe te staan, wellicht als compensatie voor het feit dat ik door zijn veto geen archiefmateriaal van het ABS mocht inzien. Na het tweede interview vroeg Persoon mij af te zien van verdere interviews op het advies van zijn huisarts, die opkomende hartritmestoornissen had geconstateerd[50]. Nadien bleek het noodzakelijk nog enkele vragen per brief te stellen, maar Persoon kon of wilde hier na een tweede brief niet meer op ingaan en zag af van verdere medewerking[51].

 

         Willy Persyn is geboren in 1923 in Wingene (West-Vlaanderen). Hij genoot een degelijke humaniora-opleiding die onderbroken werd door de Tweede Wereldoorlog. Na zijn huwelijk in 1948 nam hij de ouderlijke hoeve over. Hij was in zijn jeugd actief in de Boerenjeugdbond (BJB) en engageerde zich als landbouwer in verenigingen van het Belgisch trekpaard en het rood rundveeras. Op die manier beschikte hij over een groot sociaal netwerk. Tevens had hij een handel in landbouwzaden. Hij onderscheidde zich tijdens de drietandacties en was, net als Persoon, één van de acht stichters van het ABS. Reeds in 1962 was hem gevraagd voorzitter van het ABS te worden, maar toen sloeg hij dat aanbod af. Na de dood van Ferket werd hij de tweede voorzitter van het ABS in 1966. In 1968 nam hij ontslag als voorzitter naar aanleiding van zijn verkiezing tot senator voor de Volksunie. Momenteel woont hij nog altijd in Wingene, waar hij ook twintig jaar lang burgemeester was[52]. Persyn werd éénmaal ten huize geïnterviewd en vervolledigde nadien zijn antwoorden in een brief, waarin hij tegelijkertijd een overzicht insloot van de vergaderingen waar hij had opgetreden als spreker, een overzicht van betogingen en een eigen nota uit zijn persoonlijk archief over de evolutie van de Belgische landbouw in de jaren zestig.

 

          Valère Quaghebeur is geboren in 1923 in Poperinge (West-Vlaanderen). Hij groeide op in een echte BB-familie; zijn vader nam als ondervoorzitter van de lokale boerengilde ook een leidende functie waar in het bestuur van de coöperatieve zuivelfabriek in Poperinge en hijzelf was, net als Persyn, als adolescent lid van de BJB. Tijdens de oorlog was hij actief in het verzet. Na zijn huwelijk vestigde hij zich in Stavele, een dorpje aan de Ijzer, waar hij veertig jaar lang de historische pachthoeve Eversam uitbaatte. Quaghebeur behoorde tot de tweede generatie binnen het ABS. Hij was niet betrokken bij de stichting van het ABS en werd pas na enkele jaren lid van het hoogste bestuursorgaan van het ABS, namelijk de Interprovinciale Raad (IPR). Na het ontslag van Persyn stelde hij zich op als één van de gangmakers van de West-Vlaamse afvaardiging binnen de IPR en speelde hij een belangrijke rol in de afscheuring van de West-Vlaamse ABS-afdeling in 1969. Quaghebeur werd vanaf 1969 voorzitter van het afgesplitste ABS-West-Vlaanderen en vanaf einde 1974 van het herenigde ABS. Hij bleef voorzitter van het ABS tot in 1987, toen Camiel Adriaens hem opvolgde. Tegelijkertijd was hij jarenlang burgemeester van de fusiegemeente Alveringem[53]. Momenteel woont hij in Hoogstade, een deelgemeente van Alveringem. Quaghebeur werd tweemaal ten huize geïnterviewd. Vooraf vond een verkennend gesprek plaats. De rol van Quaghebeur binnen het ABS speelt zich voornamelijk na 1969 af, maar hij werd toch weerhouden om geïnterviewd te worden wegens zijn grote rol in de splitsing van het ABS. Naderhand bleek dat zijn versie van de feiten op cruciale punten afweek van de versies van Persyn en Persoon.

 

          Jan Hinnekens is geboren in 1927 in Tielt (Brabant). Hij is doctor in de rechten en licentiaat in de economische wetenschappen. Hij was vanaf 1953 werkzaam bij de BB als rechtskundig adviseur. Als ‘jonge Turk’ maakte Hinnekens snel carrière: hij werd in 1959 adjunct-algemeen secretaris en in 1960 algemeen secretaris. Als dusdanig was hij zeer sterk betrokken bij het dagelijks bestuur. Hinnekens werd in 1981 voorzitter van de BB en zou dat tot aan het begin van de jaren negentig blijven[54]. In deze periode van veertig jaar heeft hij een onmiskenbare invloed uitgeoefend binnen de BB. Momenteel woont Hinnekens in Heverlee. Hinnekens werd éénmaal ten huize geïnterviewd. Achteraf bleek het noodzakelijk een aantal bijkomende vragen per brief te stellen. Hinnekens is één van de weinigen uit de BB die de onderzochte periode actief heeft meegemaakt en nog in leven is. Zijn visie contrasteert met, corrigeert en vult die van de anderen aan.

 

         Over Jos Nooyens zijn weinig biografische gegevens bekend. Hij was een pluimveekweker uit Poppel die als stichtend lid mee aan de wieg stond van het ABS. Zijn vader was een gekende Boerenfronter. Hij was provinciaal voorzitter van de ABS-afdeling voor de provincie Antwerpen. Tot 1968 maakte hij deel uit van de IPR van het ABS[55]. Nooyens woont momenteel nog altijd in Poppel. Nooyens werd omwille van zijn perifeer belang niet geïnterviewd; wel werd hem een schriftelijke vragenlijst voorgelegd met gelijkaardige vragen als de andere vier geïnterviewden.

 

4.2 Ledenbladen en landbouwpers

 

         Een aanzienlijk deel van het bronnenmateriaal voor deze verhandeling is verkregen door een uitgebreide persstudie. De voorkeur ging uit naar een inhoudelijke analyse. Vier kranten/ledenbladen werden volledig doorgenomen. Het betreft respectievelijk De Drietand (1963-1970), ABS-West-Vlaanderen/ABS-Vlaanderen (1969-1974), De Boer (1956-1970) en Landbouwleven (1962-1969). Telkens werd op dezelfde manier te werk gegaan. Alleen artikelen die handelden over landbouwbetogingen, de organisatiegeschiedenis van ABS en BB, de onderlinge verhouding tussen beide organisaties, bepaalde lezersbrieven en de sociaal-economische context werden als relevant weerhouden. Relevante artikelen werden (indien mogelijk) gekopieerd, samengevat en geordend per thema. Hieronder worden per krant/ledenblad de belangrijkste formele kenmerken en de situering vermeld.

 

         Na de oprichting van het ABS op 11 november 1962 liet de uitgave van een ledenblad nog even op zich wachten. Pas in de loop van  januari 1963 verscheen het eerste nummer van De Drietand. Vanaf maart 1963 werd het blad tweewekelijks uitgebracht; pas vanaf 1965 werd een wekelijkse verschijningsdatum gehaald. De Drietand werd uitgegeven op krantenpapier in een handig formaat (27 x 36,5 cm). Elk nummer telde in de regel acht pagina’s en was op de voorpagina voorzien van het embleem, een schildje met een hand die een drietand vast houdt[56]. In de jaren zestig kwamen vooral syndicale artikelen voor en artikelen met betrekking tot de (landbouw)actualiteit. Technische artikelen waren uitermate schaars. Daarnaast was er een lezersrubriek ‘Boeren schrijven’, een rubriek ‘Over d’haege’ waarin bericht werd over bredere maatschappelijke thema’s, een vervolgverhaal, een rubriek ‘ABS-leven’ voor het verenigingsleven en reclame. Tenslotte werden ook de prijzen van de belangrijkste landbouwproducten gepubliceerd in ‘Marktberichten’. Het merendeel van de artikelen werd geschreven door de algemeen secretaris van het ABS, Albert Persoon[57]. De oplage van De Drietand viel samen met het ledenaantal van het ABS, dat in de jaren zestig tussen de 10 000 à 12 000 schommelde[58].

         Voor de verhandeling werden de eerste acht jaargangen, vanaf 1963 tot en met 1970, doorgenomen. Deze jaargangen werden mij voor de duur van het onderzoek in bruikleen gegeven door Albert Persoon. Bijzonder interessant aan deze exemplaren is de aanduiding door Persoon van de auteurs in de eerste acht nummers van de eerste jaargang. Dit maakte het mogelijk andere artikelen toe te schrijven; vooral de schrijfstijl van Persoon bleek zeer herkenbaar te zijn.

 

         Na de afsplitsing van de West-Vlaamse afdeling van het ABS verscheen op 18 december 1969 het eerste nummer van ABS-West-Vlaanderen. Vanaf 9 januari 1970 bereikte men een wekelijkse uitgavedatum. Elk nummer telde in de regel twaalf (later zestien) bladzijden en werd gedrukt op A4-formaat. Als embleem werd nog steeds de hand met de drietand gebruikt, zij het wel in een meer gestileerde vorm. Belangrijke verschillen in vergelijking met De Drietand waren het woord van de redactie en de sociale en fiscale kroniek. Verder kwamen er onder andere reportages, artikelen over de actualiteit, kleine aankondigingen en de marktberichten in voor. Op de voorpagina stond bijna altijd een zwart-wit-foto met landbouwtaferelen van weleer, met een bijzondere voorkeur voor paarden, of van de eigen tijd. De hoofdredacteur van ABS-West-Vlaanderen was een landbouwer uit Boezinge, Walter Devrieze[59]. Na de toetreding van een Oost-Vlaamse scheurgroep van ABS-Aalst[60] in 1971 werd het blad, net als de organisatie, herdoopt in ABS-Vlaanderen. Het eerste nummer onder de nieuwe naam kwam uit op 22 oktober 1971, maar tegelijkertijd verscheen nog enkele weken een identiek exemplaar met ABS-West-Vlaanderen als titel. Vanaf 19 november 1971 werd enkel nog de naam ABS-Vlaanderen gebruikt. Na de hereniging van het ABS op 12 december 1974 werd de publicatie stopgezet[61]. Vanaf 1975 verscheen opnieuw De Drietand. Er bestaan geen precieze cijfers over de oplage van ABS-West-Vlaanderen en zijn opvolger ABS-Vlaanderen, maar de oplage correspondeerde met het ledenaantal van de organisatie en moet ergens tussen de 5000 en 7000 exemplaren gelegen hebben[62].

         Voor deze licentiaatsverhandeling werden de vijf jaargangen van ABS-West-Vlaanderen/ ABS-Vlaanderen doorgenomen. Deze ledenbladen overschrijden de vooropgezette afbakening van de periode, maar werden geraadpleegd om hierin de redenen voor de afsplitsing  te vinden en eventueel ook kritiek op de werking van ABS-Aalst.

 

         De Boer was het ledenblad van de BB. De Boer verscheen vanaf 1891, een jaar na de oprichting van de BB, maandelijks en vanaf 1904 wekelijks[63]. In de jaren zestig telde elk nummer in de regel 24 bladzijden en werd het gedrukt op een eerder log formaat van 36 x 54 cm. Vaste rubrieken waren onder andere ‘Boeren- en tuindersbelang’, waarin werd bericht over activiteiten en gebeurtenissen die voor alle landbouwers  interessant konden zijn, ‘Samenaankoop’, waaronder gegevens en prijzen van de coöperaties van de BB werden gepubliceerd, ‘Marktberichten’ en een speciale gezinsrubriek. Getrouw aan het levensbeschouwelijke programma van de BB was ook telkens een religieuze pagina aanwezig inclusief een woord van de algemene proost. De Boer besteedde daarnaast bijzonder veel aandacht aan technische voorlichting. Tenslotte werden de toespraken van algemene vergaderingen en (kerst)studiedagen quasi integraal afgedrukt. Lezersbrieven van algemene of syndicale aard kwamen relatief weinig voor, zeker in vergelijking met andere ledenbladen van landbouwersorganisaties.

         Adriaensen merkt terecht op dat De Boer het meest verspreide landbouwtijdschrift in Vlaanderen was, maar dat de omvang van het lezersbestand nauwelijks een indicatie vormt voor de populariteit van het blad[64]. De omvang van het lezersbestand was inderdaad indrukwekkend. In de jaren zestig werd De Boer gedrukt op een oplage van 90 000 à 100 000 exemplaren[65]. In sterk contrast daarmee stond de populariteit van het blad bij het eigenlijke doelpubliek, de landbouwers. Het lijkt alsof velen enkel de marktberichten en de artikelen over de eigen belangenverdediging lazen en de rest niet bekeken. Een mogelijke verklaring kan liggen in de langdradigheid en de moeilijkheidsgraad van de artikelen, die geen rekening hielden met de schoolse opleiding van de meerderheid van de landbouwers[66]. Jan Hinnekens gaf toe dat de leesbaarheid van de artikelen toendertijd het grootste probleem vormde, zeker in vergelijking met Landbouwleven dat er veel beter in slaagde in een vlotte en begrijpelijke schrijfstijl te hanteren[67]. Waarschijnlijk heeft ook het feit meegespeeld dat de berichtgeving in De Boer niet altijd even objectief was, aangezien het bewegingsblad in eerste instantie de opinie van de BB vertolkte[68].

         Voor deze licentiaatsverhandeling werden de jaargangen van 1956 tot en met 1969 doorgenomen. Daarmee werd de onderzoeksperiode enigszins overschreden, maar dat bleek noodzakelijk om het algemeen kader te verwerven van de gebeurtenissen voor 1962. Bovendien organiseerde de BB aan het einde van de jaren vijftig haar eerste betogingen. De Boer werd na 1962 vooral doorgenomen om de impact van het ABS en zijn syndicale acties op de BB te kunnen achterhalen.

        

         Landbouwleven was een onafhankelijk landbouwblad dat vanaf 1951 verscheen, eerst nog maandelijks, maar al gauw wekelijks. Het blad zorgde via zijn artikelen voor technische voorlichting en stond uitgebreid stil bij de landbouwactualiteit[69]. Een normaal nummer telde 16 pagina’s en werd uitgegeven op hetzelfde formaat als De Drietand. Er waren een aantal terugkomende rubrieken: ‘Onze lezers schrijven’, ‘Marktberichten’, een rechtskundige kroniek, een vervolgverhaal. Vooral de kleine aankondigingen, waarin boeren en handelaars materiaal en andere waren konden te koop aanbieden, waren zeer succesvol[70]. Tenslotte werd wekelijks een reportage gepubliceerd van G. Savonet waarin hij verslag uitbracht over zijn bedrijfsbezoeken aan landbouwers uit het hele Vlaamse grondgebied. In tegenstelling tot de hierboven vermelde titels was Landbouwleven geen ledenblad, maar een commerciële krant, die zijn inkomsten haalde uit abonnementen en reclame. Over de oplage van Landbouwleven zijn weinig precieze gegevens beschikbaar. Volgens het Franstalige zusterblad Le Sillon Belge [71] had Landbouwleven aan het einde van 1962 zo’n 26 660 abonnementen[72], maar de BB ging ervan uit dat deze cijfers schromelijk overdreven waren en schatte het aantal abonnementen slechts op 16 500[73].

         Voor de verhandeling werden de jaargangen van 1962 tot en met 1969 doorgenomen, daar Landbouwleven uitvoerig verslag uitbracht over de drietandacties en het ABS. Zoals verder zal aangetoond worden hangt dit samen met de anti-BB-houding die Landbouwleven aannam[74], alhoewel het blad zelf dit altijd heeft ontkend[75].

 

         Er werd geen bijkomende analyse verricht van de algemene pers voor de jaren 1962-1969, daar dit een schier uitzichtloze en bijzonder tijdrovende bezigheid zou zijn geweest die vermoedelijk weinig zou hebben opgeleverd in verhouding met de eraan gespendeerde tijd. Bijgevolg werd enkel gebruik gemaakt van de krantenartikelen die werden aangetroffen in de geconsulteerde archiefmappen of waarnaar door de geïnterviewden werd verwezen. Enkele recente artikelen over het ABS werden gevonden door een verwijzing in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. De omvangrijke collectie persknipsels die Persoon heeft bijgehouden over het ABS en zijn directe syndicale acties mocht niet ingekeken worden.

 

4.3 Archieven

 

         Op de hoofdzetel van het ABS in Roeselare wordt slechts archief bewaard vanaf de hereniging van de organisatie in 1974; voor de periode voor 1975 bezit men er enkel de ledenbladen[76]. Het archief van voor 1975 wordt bewaard door de vroegere algemeen secretaris van het ABS, Albert Persoon, in zijn woning te Berlare. De facto betreft het dus een privé-archief. Dit archief bevat de volledige verslagen van de Interprovinciale Raad (IPR), het hoogste gezagsorgaan binnen het ABS, vanaf 1963 tot en met 1974, een uitgebreide collectie persknipsels, interne documenten en werkdocumenten van de verschillende studiegroepen binnen het ABS[77]. Persoon merkte zelf op dat het archief vooral voor de beginjaren door tijdsgebrek verwaarloosd is geworden en dat het archief niet geordend is[78].

         De verslagen van de IPR zijn de feitelijke primaire bron waarop een historicus zich zou moeten baseren als hij de organisatiegeschiedenis van het ABS wil schrijven. Inzage in deze IPR-verslagen is mij door Persoon geweigerd. In zijn brief van 11 januari 2001 stelde hij dat hij zich niet voldoende bevoegd acht om zo maar belangrijke stukken als de IPR-verslagen uit handen te geven en dat hij hierover advies moest inwinnen (bij de huidige IPR van het ABS)[79]. Tijdens het eerste interview dat ik met hem had, deelde Persoon mij mee dat hij na overleg met de huidige ABS-voorzitter Camiel Adriaens en enkele toenmalige ABS-leiders het niet opportuun vond deze IPR-verslagen vrij te geven, aangezien bepaalde passages hierin bij publicatie de huidige positie van het ABS in gevaar zouden kunnen brengen[80]. Ter compensatie van dit veto gaf hij aan het begin van mijn tweede interview met hem een korte en subjectieve samenvatting van een twintigtal IPR-vergaderingen, die hemzelf belangrijk leken[81]. In zijn laatste brief verzocht Persoon mij een schriftelijke aanvraag tot inzage te richten tot de huidige IPR per adres van de huidige voorzitter en stelde hij dat hij zijn standpunt zou verdedigen op de beslissende IPR-vergadering[82]. Persoon motiveerde zijn standpunt met de bewering dat hij niet de zekerheid had dat (ik) met (mijn) publicatie (niet) onbewust zou meewerken aan het verspreiden van roddels en verdachtmakingen[83]. Op deze nieuwe démarche van Persoon ben ik niet meer ingegaan. Ik wist immers op voorhand bijna zeker dat inzage mij ook op deze nieuwe manier geweigerd zou worden, daar de huidige IPR zich onvermijdelijk zou laten leiden door het advies van Persoon. Bovendien ontbrak mij de tijd om deze verslagen nog door te nemen, zelfs als mij dit zou toegestaan worden, vermits ik inmiddels al aan het schrijfproces begonnen was. Als gevolg van deze weigering is de oorspronkelijke vraagstelling verruimd.

         Het is niet onbelangrijk zich af te vragen waarom Persoon zich zo halsstarrig heeft verzet tegen inzage van deze IPR-verslagen door een onafhankelijk historicus. Het antwoord hierop is te vinden in de geschiedenis van het ABS in de jaren zestig. Zoals verder zal worden aangetoond heeft zich aan het einde van 1969 een afscheuring van de West-Vlaamse afdeling van het ABS voorgedaan en heeft Persoon in zijn hoedanigheid van algemeen secretaris tevergeefs geprobeerd de vele voortekenen van deze ‘Sonderweg’ te beteugelen door te verwijzen naar de statuten. Die ervaring heeft hem voor de rest van zijn leven getekend, zowel fysisch als psychisch. In het licht hiervan is zijn weigering volkomen begrijpelijk. Het schijnt mij toe dat de IPR-verslagen pas zullen kunnen worden ingezien na het overlijden van alle betrokkenen van toen en niet in het minst van Persoon zelf. De vraag is echter of de verslagen, die maar op één exemplaar zijn opgemaakt, dan nog bewaard zullen zijn.

         Zoals hiervoor al vermeld, mocht ook de collectie persknipsels niet ingekeken worden. Persoon werd wel bereid gevonden mij enkele interne documenten ter beschikking te stellen, namelijk het algemeen reglement, het statuut van de algemene voorzitter en de werkregeling van de provinciale secretarissen. In de tekst van het algemeen reglement heeft hij bepaalde statutaire regels onderlijnd, waarmee hij, naar eigen zeggen, het niet naleven ervan wilde benadrukken[84].

 

         Als gevolg van de boven geschetste verwikkelingen berust deze licentiaatsverhandeling inzake archiefmateriaal quasi volledig op het overvloedige BB-archief, dat zich onderscheidt door zijn volledigheid en zijn enorme rijkdom aan verschillende documenten[85]. Het grootste gedeelte van dit archief wordt bewaard op het KADOC te Leuven; alleen de documentatiemappen bevinden zich bij de dienst INFODOC op de centrale zetel van de BB in de Minderbroedersstraat in Leuven. Normaliter hanteert de BB een archiefnorm van 50 jaar, maar na de bemiddeling van mijn promotor en na inzage van mijn dossier kreeg ik de toelating om het merendeel van de aangevraagde archiefstukken in te zien. Het is opmerkelijk hoe weinig restricties hierbij ondervonden werden; enkel de verslagen en vergaderstukken van het Dagelijks Bestuur en de dossiers over de betoging van 1971 mochten niet ingezien worden. Van dit archief nam ik alle verslagen en vergaderstukken door van de Algemene vergadering, de Bondsraad en het Hoofdbestuur voor de periode 1956-1969. Deze enorme hoeveelheid archiefmateriaal bleek naar verhouding niet altijd even bruikbare gegevens te bevatten. Daarnaast werden nog enkele specifieke archiefdossiers doorgenomen, waarvan die over de drietandacties bijzonder veel informatie opleverden. Tenslotte werden ook enkele documentatiemappen over de landbouworganisaties ingekeken op INFODOC.

         Ik ben mij bewust van de kritiek die kan opgeworpen worden ten aanzien van deze verhandeling, namelijk dat ze eenzijdig berust op BB-archief en dus een allesbehalve objectieve voorstelling van de zaken zou geven. Dit klopt hoegenaamd niet. Vooreerst wijs ik erop dat de BB door zijn fijnmazig net van opzieners en informanten bijzonder goed op de hoogte was van de toestand van de landbouwers, van de drietandacties en vooral vanaf het einde van de jaren zestig van de interne keuken van het ABS. Dit weerspiegelt zich in de verslagen van al zijn besturen. Voor deze verhandeling konden interne documenten worden ingezien, die nog nooit eerder waren vrijgegeven en die in de beslotenheid van de vertrouwelijkheid een meer dan realistisch beeld gaven van de werkelijke situatie. Ten tweede worden de mogelijke subjectiviteit en partijdigheid van dit bronnenmateriaal gecompenseerd door de analyse van de ledenbladen van het ABS en de landbouwpers en door het afnemen van interviews van ABS-ooggetuigen van toen. Het bronnenmateriaal beperkt zich met andere woorden niet tot het BB-archief. Tenslotte zal het aan toekomstige historici toekomen om de hier gedane bevindingen te toetsen aan het ABS-archief, indien dat althans voor verdwijning wordt behoed. De voorliggende licentiaatsverhandeling moet dan ook aan het begin van een hopelijk lange historiografische ketting gesitueerd worden.

        

         Naar alle waarschijnlijkheid berust op de hoofdzetels van de Fédération Wallonne de l’Agriculture (FWA)[86] (Brussel) en van het BF[87] (Mechelen) interessant archiefmateriaal over het ABS en het agrarisch syndicalisme in de jaren zestig. Die archieven werden voor de verhandeling niet gebruikt. Een aantal redenen kunnen als verklaring dienen: wellicht zal inzage hierin bijzonder veel overredingskracht kosten; vooral vanwege het BF mag veel tegenkanting verwacht worden, zoals mijn promotor zelf ervoer. De toegankelijkheid van de archieven is dus niet gegarandeerd. Daarbij heeft de inzage van het uitgebreide BB-archief de nodige tijd in beslag genomen, waardoor te weinig tijd overbleef voor andere archieven. Bovenal valt te vrezen dat de archieven nog niet ontsloten zijn en dus moeilijk bruikbaar voor de historicus wegens het ontbreken van een inventaris om relevante archiefstukken te selecteren.

         Volgens oud-ABS-voorzitter Willy Persyn zou ook de Belgische Staatsveiligheid dossiers over het ABS aangelegd hebben[88]. Dit hoeft niet echt te verwonderen gezien de reputatie en de actievormen van het ABS[89]. Los van het feit dat deze archieven niet toegankelijk zijn voor historisch onderzoek, moet de vraag gesteld worden naar de relevantie van de betreffende dossiers. Wellicht zijn alle leiders van het ABS grondig doorgelicht en werden hun telefoongesprekken afgeluisterd, maar volgens Persyn wisten zij bijvoorbeeld zeer goed dat hun gesprekken werden afgeluisterd en hielden ze hiermee rekening[90].

 

 

5. Panorama van de Belgische landbouworganisaties vanaf hun ontstaan tot  1962

 

         Al bij een eerste aanblik valt de enorme versnippering van het landschap van Belgische landbouworganisaties op. Er waren Vlaamse en Waalse, neutrale en katholieke, kleine en grote organisaties. Mormont en Van Doninck wijzen erop dat deze diversiteit in de praktijk weinig voorstelde car (elle était) vidée de son contenu par le quasi-monopole d’une organisation [91] . Qua ledenaantal, invloed, uitbouw van zijn dienstverlening en complexiteit van zijn structuren stelde de Belgische Boerenbond (BB) immers alle andere Belgische landbouworganisaties in de schaduw. De identiteit van deze organisaties werd dan ook in de eerste plaats bepaald door de positie die ze innamen ten aanzien van de BB[92]. Alle andere tegenstellingen hingen hier logischerwijze mee samen. Of een organisatie dan katholiek of neutraal was, deed feitelijk weinig ter zake, gezien het praktiserende katholicisme van de meerderheid van de landbouwerspopulatie. In Wallonië was de secularisatie al in beperkte mate doorgedrongen onder de landbouwers.

         Er waren slechts drie mogelijke houdingen die ten aanzien van de BB konden worden ingenomen. Een eerste was de pro-BB houding. Alleen de Waalse zusterorganisatie Alliance Agricole Belge (AAB) heeft consequent de weg van de BB gevolgd. De Fédération Nationale des Unions Professionnelles Agricoles (UPA) heeft altijd een tweede, veeleer halfslachtige houding ingenomen. Samen met de BB en de AAB nam hij deel aan het overleg met de regering, maar tegelijkertijd bleek hij altijd zeer gevoelig voor zijn achterban die een radicalere aanpak verkoos en anti-BB was. Alle andere Belgische organisaties maakten nooit een geheim van hun anti-BB-gezindheid.

         Het hier gehanteerde onderscheid valt in grote mate samen met het onderscheid tussen erkende en niet erkende landbouworganisaties. Alleen de BB, de AAB en de UPA waren na 1945 door de overheid erkend als representatieve landbouworganisatie. Alle andere organisaties werden niet door de overheid erkend. De erkenning had verregaande gevolgen voor de officiële belangenvertegenwoordiging en het officieuze overleg, dat vaak minstens even belangrijk, zoniet belangrijker was. De drie genoemde organisaties zetelden in alle adviesorganen en gespecialiseerde consultatieve commissies van het Ministerie van Landbouw. De belangrijkste adviesorganen waren de Provinciale Landbouwkamers en de Hoge Landbouwraad[93]. In de praktijk werd alleen met de drie erkende organisaties officieus overleg gepleegd door de minister van Landbouw en zijn kabinet. Deze gewoonte werd geinstitutionaliseerd door Charles Héger, die tijdens zijn lange loopbaan als minister van Landbouw om de twee weken de voorzitters van de drie organisaties of hun afgevaardigden placht te ontvangen[94].

         Vooraf moet ter verduidelijking opgemerkt worden dat de bibliografie over de landbouworganisaties uitermate schaars is[95]. De volgende synthese kan dit gebrek aan aandacht van historici geenszins compenseren en richt zich uitsluitend op de grote lijnen van de geschiedenis, de hoofdkenmerken en de gebruikte strategieën voor belangenverdediging van elke landbouworganisatie. Mede door de gebrekkige literatuur steunt dit overzicht in belangrijke mate op de bijzonder gevarieerde documentatiemappen van de dienst INFODOC van de BB. Alleen de organisaties die nog bestonden aan de vooravond van de drietandacties worden voorgesteld. In 1962 was vermoedelijk meer dan de helft van de Belgische landbouwers aangesloten bij een landbouworganisatie[96].

 

5.1 De Belgische Boerenbond en haar Waalse zusterorganisatie

 

         De Belgische Boerenbond (BB) werd in 1890 opgericht door de katholieke politici Joris Helleputte en Franz Schollaert en de priester Mellaerts naar het model van de parochiale boerengilde van Heist-Goor van Mellaerts en de Rheinische Bauernverein. De stichting van de BB vormde het hoogtepunt van de katholieke reactie op de agricultural invasion[97] en de socialistische ontdekking van de landbouwproblematiek[98]. Getrouw aan de corporatieve maatschapijopvatting van haar stichters verenigde de BB boeren – zowel eigenaars als pachters - , grootgrondbezitters en in mindere mate landbarbeiders. De BB profileerde zich bij uitstek als een katholieke organisatie die de drie-eenheid ‘godsdienst, eigendom en vaderland’ centraal stelde. De plaatselijke parochiepriesters traden op als proosten van de BB en werkten vooral onder de kleine pachters een snelle expansie in de hand. Vanaf 1891 werd een ledenblad De Boer uitgegeven[99].

         Aan de basis werd de BB georganiseerd in parochiale boerengilden. Deze werden overkoepeld door arrondissementsverbonden, die instonden voor de politieke vertegenwoordiging in de katholieke partij, en een centrale structuur. Het belangrijkste centrale bestuursorgaan was het oligarchische Hoofdbestuur, dat vanaf 1940 vijf landbouwers, één uit elke Vlaamse provincie, bevatte[100].  Vanaf 1936 was er een verkozen Bondsraad, waarvan de leden van het Hoofdbestuur ambtshalve deel uitmaakten en die voor de rest was samengesteld uit vertegenwoordigers van boerengilden. De boerengilden mochten per arrondissement één vertegenwoordiger afvaardigen; indien het ledenaantal in dat arrondissement meer dan 7500 bedroeg, gaf elke bijkomende schijf van 7500 recht op een extra vertegenwoordiger. De Bondsraad had vooral een controlefunctie op het geheel van de BB. De centrale Dienst voor Toezicht (DVT) controleerde via opzieners de werking van de parochiale boerengilden. Vanaf 1936 moesten de proosten zich onthouden van elke economische verantwoordelijkheid[101].

         De BB was zowel beroepsorganisatie als bedrijf.  Deze tweedeling was al vanaf het begin aanwezig. Plaatselijke parochiale initiatieven werden centraal overkoepeld in economische afdelingen. De parochiale aan- en verkoopafdelingen voor veevoeders, meststoffen en zaden werden vanaf 1901 ondergebracht in de nv Aan- en Verkoopvennootschap (AVV). De spaar- en kredietkassen ressorteerden tot 1935 onder de Middenkredietkas en daarna onder de Centrale Kas voor Landbouwkrediet (CKL). De verzekeringsactiviteiten werden vanaf 1926 gegroepeerd in de nv Verzekeringsmaatschappij van de BB en vanaf 1941 in de Assurantie van de BB (ABB). Naast deze economische BB was er de sociale BB die een veelzijdige werking aan de dag legde die ondermeer technische voorlichting, belangenverdediging en een eigen verenigingsleven omvatte. De sociale en economische BB vormden samen de ene BB-holding. De drie afdelingen van de economische BB moesten een aanzienlijk deel van hun winst afdragen om de werking van de sociale BB te ondersteunen en waren door personele bindingen onlosmakelijk verbonden met de sociale BB[102].

         In het bestek van dit overzicht kan onmogelijk de volledige BB-geschiedenis overzien worden. De zwartste bladzijde ervan, namelijk de liquidatie van de Middenkredietkas, moet echter omwille van zijn belang uitvoerig belicht worden.  In 1934 telde de Middenkredietkas zo’n 1099 spaarkassen en ongeveer 96.000 spaarders en beheerde ze een spaarsaldo van 1537 miljoen fr. Maar zijn financiële positie was allerminst gezond door de waardevermindering van zijn aandelenportefeuille, een aantal verkeerde beleggingen en een verregaand engagement in de verlieslatende Algemeene Bankvereniging. Naar aanleiding van een parlementaire interventie van de liberaal Jaspar, die deze moeilijkheden aan het licht bracht, en de erop volgende verhoogde terugtrekkingen, moest op 3 december 1934 een moratorium worden ingesteld. Via een koninklijk besluit van 8 maart 1935 werd de liquidatie van de Middenkredietkas geregeld en werd een nieuwe  financiële instelling opgericht, de CKL. Vanaf 1935 werd begonnen met de terugbetaling van de tegoeden. Kleine spaarders tot 3000 fr. werden onmiddellijk uitbetaald; de tegoeden van grote spaarders werden omgezet in obligaties in de Middenkredietkas en zo’n 1,7 miljoen participatiebons van 100 fr. elk in een amortisatiefonds, dat door de economische afdelingen van de BB moest worden gestijfd. De obligaties waren eind 1941 terugbetaald. De participatiebons hadden echter pas in 1963 hun nominale waarde bereikt en pas dan kon overgegaan worden tot de uitbetaling ervan aan 110 fr. per bon, wat een bijzonder lage opbrengst was en door de naoorlogse muntdevaluatie geenszins correspondeerde met de werkelijke waarde van het  vooroorlogse gespaarde kapitaal. Bovendien hadden veel ongeduldige spaarders hun aandelen voordien al tegen een lagere nominale waarde verkocht. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat bij vele boerenfamilies de verbittering over de BB en zijn Middenkredietkas bijzonder groot was en dat een aantal van hen zich definitief van de BB afwendde. De BB zat zelf opgescheept met een schuldgevoel, wat zich uitte in hevige bezuinigingen. Zijn economische afdelingen konden zich als gevolg van de verplichte stortingen tot 1963 nauwelijks of slechts in beperkte mate ontplooien[103]

         Van belang is tenslotte de vraag hoe de BB stond tegenover het agrarisch syndicalisme. In zijn lange geschiedenis valt op dat de BB slechts aan het einde van de jaren vijftig zijn eerste vier betogingen gehouden[104]. Hoe valt deze afzijdigheid ten aanzien van directe syndicale acties te verklaren? Het antwoord ligt in de aard van de BB. Hij was door de overheid erkend als representatieve landbouworganisatie en had als gevolg daarvan toegang tot het politieke overleg. De BB verkoos met andere woorden de onderhandelingstafel boven de straat. De geprivilegieerde partner was daarbij altijd de katholieke partij en na de Tweede Wereldoorlog de Christelijke Volkspartij (CVP), waarvan de BB één van de drie standen vormde. Toen de CVP onder de regering van premier Achille Van Acker (1954-1958) in de oppositie zat, verliepen de onderhandelingen veel stroever en moesten andere middelen ingeschakeld worden om druk uit te oefenen op de regering. In 1957 protesteerde de BB met een betoging in Hasselt op 30 juni, een betoging in Roeselare op 4 augustus en een betoging in Gent op 20 oktober tegen het landbouwbeleid van minister René Lefebvre. In 1959 organiseerde de BB, samen met de AAB, een betoging in Brussel om de toenmalige CVP-minister van Landbouw Albert De Vleeschauwer te dwingen maatregelen te nemen om de gevolgen van de droogte van dat jaar op te vangen. Hiertoe werd enkel overgegaan nadat minister De Vleeschauwer zich in de voorafgaande onderhandelingen onverzettelijk had getoond. De betogingen van de BB vielen op door het grote aantal betogers dat eraan deelnam met een climax van 30 à 35.000 in 1959, door hun vreedzaam karakter en door de sterke organisatorische ondersteuning vanuit de centrale in Leuven, wat zich ondermeer uitte in borden met voorgedrukte slogans[105]. De BB telde in 1962 zo’n 91.000 leden, waarvan 85.000 in Vlaanderen en de rest in de Oostkantons en Waals-Brabant[106].  

  

         Zowel de bestaande Waalse katholieke Ligue Agricole Belge (LAB) als de vier oudere provinciale federaties werden door financiële moeilijkheden gedwongen aan te kloppen bij de BB in 1929. De BB was alleen tot steun bereid, indien er een nieuwe overkoepelende Waalse katholieke organisatie zou gevormd worden en indien hij zijn commerciële werking mocht uitbreiden tot Wallonië. De aldus gevormde organisatie kreeg in 1930 de naam Alliance Agricole Belge (AAB). Zijn werkterrein omvatte geheel Wallonië, met uitzondering van Waals-Brabant en de Oostkantons, die tot het werkgebied van de BB behoorden. De structuur van de AAB werd volledig geconcipieerd naar het model van de BB en bestond uit lokale boerengilden, regionale overkoepelingen, een Hoge Raad en een directiecomité. De AAB gaf een gelijknamig ledenblad L’Alliance Agricole Belge uit, dat vanaf 1961 de kortere naam L’Alliance Agricole kreeg.

         De AAB werd door de overheid erkend als representatieve organisatie en nam dus samen met de BB en de UPA deel aan het officieuze overleg met de regering. De AAB onderhield goede relaties met de katholieke partij, later Parti Social-Chrétien (PSC), maar was niet zo sterk geclericaliseerd als de BB. In 1946 werd een jeugdafdeling opgericht, de Service Professionnel de la Jeunesse Agricole (SPJA). De AAB stond net als de BB afzijdig tegenover directe syndicale acties, maar net als de BB nam ook hij uiteindelijk zijn toevlucht hiertoe in 1957 met twee betogingen in Doornik en Libramont om te protesteren tegen de landbouwpolitiek van minister R. Lefebvre. Samen met de BB richtte de AAB de betoging van 1959 in Brussel in om maatregelen te eisen van minister van Landbouw De Vleeschauwer voor de droogte van dat jaar[107]. De nauwe band met de BB maakte de AAB in Wallonië niet altijd even populair. Volgens Le Sillon Belge telde de AAB in 1962 zo’n 14.000 leden, maar een cijfer van 25.000 lijkt meer de toenmalige werkelijkheid te benaderen. Vooral kleinere Waalse boeren waren lid van de AAB[108].

 

5.2 De UPA als onbetrouwbare bondgenoot

 

         De Fédération Nationale des Unions Professionnelles Agricoles (UPA) ontstond uit het verzet van Waalse boeren tegen de verplichte opeisingen van de Duitse bezetter in WO I en werd formeel opgericht in 1919. De UPA weerde elke levensbeschouwelijke discussie binnen haar rangen en hield een neutraal profiel aan. Daarnaast was de UPA ook uitgesproken waalsgezind. De structuur van het UPA bestond uit kantonale afdelingen, een overkoepelende interprovinciale Algemene Raad en een beperkt Directiecomité. Vanaf 1919 tot 1959 functioneerde La Défense agricole, een landbouwkrant gesticht door een Luikse apotheker, als ledenblad; vanaf 1960 startte de UPA met de uitgave van een eigen ledenblad Journal des UPA . In 1962 was Jean Bernard voorzitter van de UPA. Het ledenaantal van de UPA is niet exact bekend. Le Sillon Belge schatte het ledenaantal op zo’n 10.000, maar andere schattingen lopen op tot 23.000 leden. Vooral grotere, zowel katholieke als liberale, boeren uit de vruchtbare leemstreken van Midden-België waren aangesloten bij de UPA.

         De UPA nam samen met BB en AAB deel aan het overleg met de regering, maar heeft haar combattieve aard nooit verloochend. Ondermeer op 29 mei 1957 hield de UPA een betoging in Verviers, waar zo’n 7500 landbouwers aan deelnamen, om te protesteren tegen de slechte toestand waarin de landbouw was terechtgekomen. Als gevolg van de syndicale opstelling werd slechts een minieme dienstverlening uitgebouwd, vooral op het sociale vlak. De jeugdafdeling van de UPA, de Fédération Nationale des Jeunes Alliances Paysannes (JAP) onderging in de jaren vijftig een statutaire wijziging, waardoor de leeftijdsgrens naar 40 jaar werd verlegd. Hierdoor radicaliseerde de JAP zich tot een bolwerk van direct agrarisch syndicalisme en sleurde ze de UPA mee in de drietandacties[109].

 

5.3 De tegenstanders van de BB

 

         Anno 1962 waren er in België naast de grote drie nog vijf kleinere landbouwersorganisaties. Het Boerenfront (BF) was de eerste Vlaamse direct syndicale landbouwersorganisatie. Het BF vond zijn oorsprong in de aardappelstaking van de zomer van 1936 in de streek van Heist-op-den-Berg en Mechelen. Onder impuls van landbouwleraar Louis Van Kerckhoven verenigden de boeren zich op 15 juli in een ‘Vereniging van Aardappelverbouwers van Heist-op-den-Berg’ en weigerden ze hun aardappelen te verkopen uit onvrede met de te lage prijzen, die geenszins de productiekosten dekten. Deze lage prijzen werden veroorzaakt door de protectionistische landbouwpolitiek van de buurlanden, waardoor de uitvoer stil viel en de binnenlandse markt oververzadigd werd. Na de spontane uitdoving van de aardappelstaking wegens betere prijzen en regeringsmaatregelen, bleef de agitatie doorgaan. Vanaf 13 september werd een ledenblad De Akker uitgegeven. In de streek van Leuven vond eind september een melkstaking plaats van BB-leden, die door het Hoofdbestuur van de BB streng werd afgekeurd. Daarop hield ook de Vereniging van Aardappelverbouwers een melkstaking van 31 oktober tot 2 november, die echter niet het verhoopte resultaat leverde. Een contactvergadering met de BB op 27 november 1936 leidde tot een tijdelijke ontbinding van de nieuwe beweging[110].

         In 1937 bleven de landbouwprijzen echter laag, waardoor op 31 juli in Brussel werd overgegaan tot de officiële stichting van de samenwerkende vennootschap ‘het Boerenfront’ door Louis Van Kerckhoven, landbouwingenieur Piet Meuwissen, een adellijke grootgrondbezitter en een 30-tal boeren uit heel Vlaanderen. De zetel van de nieuwe organisatie bleef in Heist-op-den-Berg. Van Kerckhoven werd voorzitter en Meuwissen secretaris. Vanaf eind augustus 1937 verscheen het gelijknamige weekblad Het Boerenfront. In 1938 werd eind juni-begin juli een aardappelstaking gehouden en van 4 tot 8 juli een melkstaking in Heist-op-den-Berg. Als resultaat van deze laatste werd de melkprijs verhoogd van 0,75 tot 0,82 fr./liter melk. 1939 was in de BF-geschiedenis het absolute hoogtepunt. Op 25 juni van dat jaar organiseerde het BF in Brussel een betoging om haar eis voor rechtvaardige prijzen kracht bij te zetten, waar naar schatting zo’n 15 à 20.000 landbouwers aan deelnamen. Nadien werd nog een algemene vergadering gehouden in het Schaarbeekse sportpaleis, waarop besloten werd met ingang van de volgende dag over te gaan tot een algemene melkstaking. Deze melkstaking werd beëindigd op 8 juli naar aanleiding van regeringsmaatregelen[111].

         De algemene proost van de BB, Karel Cruysberghs, veroordeelde het BF met het argument dat de bisschoppen geen nieuwe Vlaamse katholieke landbouwersorganisatie duldden, die de eenheid van de al bestaande BB zou aantasten. De  tekst van de formele veroordeling van het BF door het episcopaat in oktober 1937 was van de hand van Cruysberghs. Van Molle wijst erop dat deze clericale reactie van de BB op het BF naast de kwestie was, vermits het BF in feite een appel tot meer syndicale actie lanceerde. Het falen van de BB-strategie mag wel blijken uit het ledenaantal van het BF, dat aan het einde van de jaren dertig tussen de 25.000 en de 30.000 schommelde. Ongetwijfeld waren velen lid uit rancune over de liquidatie van de Middenkredietkas[112].

         De tweede wereldoorlog zou voor het BF een pijnlijk scharnierpunt blijken. Het BF had altijd al nauw aangeleund bij het Vlaams-nationalisme, vooral bij het Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Een aantal van zijn leiders collaboreerde met de bezetter. De secretaris van het BF, Piet Meuwissen, werd de leider van de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC), die instond voor de voedselbevoorrading van het land. Na de oorlog nam het BF afstand van de NLVC, maar  veel van haar vooroorlogse leiders werden veroordeeld, met uitzondering van Van Kerckhoven die tot aan zijn dood in 1983 voorzitter bleef. Het BF hield nog enkele stakingen aan het einde van de jaren veertig en een betoging voor betere bestaansvoorwaarden in Mechelen in 1959 met zo’n 3000 betogers, maar bleek voor de meeste boeren niet meer aanvaardbaar wegens zijn oorlogssmet. Na WO II recruteerde het BF vooral tuinbouwers in de omgeving van zijn kerngebied Mechelen. In 1962 telde het BF volgens Le Sillon Belge zo’n 6000 leden, maar het ledenbestand lag wellicht iets hoger rond de 7500. Parallel met de opkomende sociale wetgeving voor zelfstandigen bouwde het BF een sociaal verzekeringsfonds Multipen uit, dat door de vermindering van de directe syndicale acties zich ontwikkelde tot het hoofdterrein van de BF-werking. BF-leden lagen mee aan de basis van de oprichting van de Volksunie[113].

    

         De katholieke Eigenaars- en Landbouwersbond van Brugge (ELB) was in 1885 opgericht door voornamelijk adellijke grootgrondbezitters ter bescherming van hun pachters, onder impuls van de ultramontaanse uitgever Karel Beyaert. Zijn werkingsterrein beperkte zich tot het arrondissement Brugge. De ELB opende in 1886 een handelsmagazijn voor meststoffen en veevoeders en een laboratorium om vervalsingen hiervan op te sporen. Vanaf 1888 werd een ledenblad De Westvlaamsche landbouwer uitgegeven. In 1891 telde de ELB al 800 leden. Als gevolg van WO I vielen de activiteiten van de ELB stil en probeerde de BB het gebied van de vroegere ELB onder zijn invloed te brengen. Oud-minister van Landbouw baron Albéric Ruzette stimuleerde als reactie hierop de heroprichting van de ELB in juli 1923, wat tot hoog oplopende spanningen met de BB leidde[114].

         De ELB heeft nooit directe syndicale acties gevoerd. Een geplande huldebetoging voor baron Ruzette op 6 september 1925 werd afgelast. De grootste betekenis van de ELB lag in het contact tussen eigenaars en pachters. Via een zogenaamde Middelaarsraad konden ze hun geschillen oplossen. In de jaren dertig telde de ELB zo’n 3700 leden. De meesten van hen waren tegelijk lid van de BB, zodat kan worden verondersteld dat ze onder druk van de grondeigenaars toetraden tot de ELB. De ELB bestond nog altijd aan de vooravond van de drietandacties, maar zijn betekenis was miniem[115].

        

         Redt U Zelven (RUZ) ontstond tijdens de Eerste Wereldoorlog uit de ontevredenheid over verplichte voedselleveringen aan de Duitse bezetter. Ortaire Caudron, landbouwerszoon uit Moorsel en gewezen voorzitter van de jong-daensisten van het arrondissement Aalst, mobiliseerde de landbouwers uit de streek rond Aalst en stichtte met hen eind 1918 de organisatie RUZ. In de daaropvolgende jaren zou RUZ een veelzijdige werking, naar het model van de BB, ontplooien. Na de stichting van een coöperatieve aan- en verkoopvennootschap voor veevoeders en andere landbouwproducten in 1919 volgden nog een juridische dienst, een brandverzekering en spaar- en kredietkas en werd overgegaan tot de oprichting van een gemengde jeugdafdeling en kleinveebonden. Vanaf 1919 beschikte RUZ over een eigen ledenblad De Koornbloem. Alhoewel het werkingsgebied beperkt was tot de wijde omgeving van Aalst met uitlopers in de provincies Antwerpen en Brabant, kende RUZ tijdens het interbellum veel succes; in 1932 telde de organisatie zo’n 12.000 leden. Na WO II beperkte RUZ zich tot zijn commerciële werking en kalfde het ledenbestand af tot zo’n 2200 landbouwers in 1960. Caudron heeft nooit het voorzitterschap waargenomen, maar had als bestuurder van het geheel en hoofdredacteur van het ledenblad tot aan zijn dood wel de eigenlijke leiding[116].

         RUZ heeft nooit directe syndicale acties gevoerd, maar was qua identiteit de voorloper van het ABS. Zijn belangenverdediging vond immers plaats onder een levensbeschouwelijk neutraal en apolitiek profiel. Daarom werd hij door de BB als een bedreiging ervaren voor zijn confessioneel karakter en zijn politieke gehechtheid aan de katholieke partij. De Gentse bisschop Coppieters veroordeelde onder druk van de BB met klem alle ‘onzijdige’ verenigingen. Evenmin onbelangrijk is het feit dat de latere algemeen secretaris van het ABS, Albert Persoon van 1945 tot 1962 als bediende bij RUZ werkte en er zijn typische schrijfstijl ontwikkelde via bijdragen aan De Koornbloem[117].

 

         De Mouvement de Défense Paysanne (MDP) of Boerenverdedigingsbeweging ontstond tijdens WO II uit het verzet tegen de verplichte voedselleveringen aan de bezetter en was vooral in Waals-Brabant actief. De MDP gaf een ledenblad Unité paysanne uit; vanaf 1948 verscheen ook een Nederlandstalige editie Boereneendracht. Het is niet duidelijk hoeveel leden de MDP telde; zelf verklaarde de MDP dat haar ledenblad een oplage van 5000 exemplaren had. Le Sillon Belge schatte het ledenaantal in 1962 op ongeveer 3000. De MDP was extreem-links en had goede banden met de Belgische communistische partij. Hij benadrukte de eenheid van de landbouwers met de arbeidersklasse en stond bijgevolg ook open voor landbarbeiders. De MDP koos voor een radicaal direct agrarisch syndicalisme om de landbouwersbelangen te verdedigen en veroordeelde scherp de BB, die dit syndicalisme volgens hem afremde. Op 26 november 1953 organiseerde de MDP  naar aanleiding van de lage prijzen voor onder andere suikerbieten een betoging in Brussel, waar zo’n 700 betogers aan deelnamen [118].

 

         De Fédération Nationale des Syndicats Agricoles (FNSA) ontstond in december 1946 uit de eerder dat jaar opgerichte Fédération Nationale Agricole de Belgique en verenigde als koepelorganisatie een aantal kleinere, regionale Waalse organisaties. De FNSA gaf het ledenblad Le Réveil du Paysan uit. Over het ledenaantal lopen de schattingen uiteen; de FNSA verklaarde dat haar ledenblad op 20.000 exemplaren verspreid werd, wat schromelijk overdreven is. De schatting van Le Sillon Belge bedroeg 1000 leden, wat wellicht iets te laag is. De FNSA was anti-BB en koos net als de MDP voor een direct syndicaal optreden. Op 30 januari 1948 organiseerde één van de deelorganisaties, de Union Nationale des Agriculteurs belges (UNAB) een betoging tegen het dirigistische naoorlogse landbouwbeleid te Charleroi met zo’n 1000 à 2000 manifestanten. De FNSA was aan Vlaamse zijde gelieerd met het BF [119].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] In 1997 viel de bepaling Belgische weg; sindsdien staat de afkorting BB voor Boerenbond. De naamsverandering gebeurde in het kader van de terugtrekking van de beroepsorganisatie uit Wallonië. In de omgangstaal werd de BB vanaf zijn ontstaan Boerenbond genoemd en niet Belgische Boerenbond. VAN MOLLE, “Boerenbond”, 525.

[2] Zie ondermeer: VAN GEYTE, “Antichrist in boerenland”, Gazet van Antwerpen (19 januari 1995) 9. “Betogende boeren leggen Brussel lam”, Het Nieuwsblad (27 februari 2001) 3.

[3] “Syndikale aktie voor de boeren”, De Boer (6 oktober 1962) 2.

[4] Zie voor de terminologie van Nuyens over de actievormen van pressiegroepen: NUYENS, “Pressiegroepen in aktie”, 336-354 en specifiek met betrekking tot onderhandeling als directe actievorm 346-348. Ivo Nuyens was bij de publicatie van het artikel verbonden als lector aan de KU Leuven.

[5] NUYENS, “Pressiegroepen in aktie”, 349-350.

[6] Brepoels hanteert de benaming strijdsyndicalisme voor de Waalse stakingsleider Renard en zijn Winterstaking tegen de Eenheidswet van 1960-1961. Dit strijdsyndicalisme wil de klassenstrijd tussen arbeiders en patroons uitvechten in de fabriek en op straat en beoogt de vestiging van arbeidersmacht in fabrieken. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?, deel 1, 189.

[7] BALTHAZAR, “De welvaartsstaat”, 173. DE BRABANDER, “Economische transitie”, 107.

[8] SMITS, Democratie op straat, 103-104.

[9] De uitwerking van deze definitie is gebaseerd op SMITS, Democratie op straat, 102-103.

[10] GUBBELS, La grève, 298.

[11] NUYENS, “Pressiegroepen in aktie”, 349.

[12] GUBBELS, La grève, 284. In zijn boek besteedt Gubbels uitgebreid aandacht aan de definiëring en de classificatie van stakingen.

[13] Arbeidersstakingen en collectieve acties in het algemeen zijn voor de negentiende eeuw in België uitvoerig bestudeerd in DENECKERE, Sire, het volk mort. De appendix van haar boek geeft een overzicht van de collectieve acties voor de periode 1831-1918.

[14] Het begrip turnout is afkomstig van Charles Tilly en wordt overgenomen en gedefinieerd (waarvan hier samenvatting) in DENECKERE, Sire, het volk mort, 23.

[15] DENECKERE, Sire, het volk mort, 21.

[16] In 1906 vond een lock-out plaats in de textielfabrieken van Verviers en in 1907 in de Antwerpse haven. Zie BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?, deel 1, 40-41.

[17] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?, deel 1, 36 en 40.

[18] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?, deel 1, 38.

[19] Bondige samenvatting van DENECKERE, Sire, het volk mort, 269-366. In contrast met de visie van Deneckere kan men de integratie van de BWP evenzeer laten aanvangen bij de verkiezingen van 1894, die voor de BWP 28 verkozenen in het parlement opleverden. Deze visie klinkt ondermeer door bij DELFOSSE, La politique agricole de l’état belge, 79. VAN MOLLE, “La peur du rouge dans le monde paysan”, 32.    

[20] BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?, deel 1, 104-105.

[21] GUBBELS, La grève, 57-66.

[22] Samenvatting op basis van BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?, deel 1, 179-185. LUYCKX en PLATEL, Politieke geschiedenis van België, 500-503. WITTE, Politieke geschiedenis van België, 292-295.

[23] Deze alinea is gebaseerd op HEYRMAN, Voor eigen winkel, 141-143, 177 (noot 21), 189-193 en 227. Zie voor de acties van het Eenheidsfront in Antwerpen: HEYRMAN, Zelfstandigen in beweging, 151-152.

[24] VAN MOLLE, “Voorstellingen van de agrarische samenleving”, 117.

[25] ALDEBERT, Geschiedenis van Europa, 171. “Jacquerie”, Dictionnaire d’histoire de France Perrin, 511-512.

[26] CRAEYBECKX, “Les attitudes de la paysannerie”, 185-188. Zie specifiek over de Boerenkrijg het betreffende lemma in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging: KEERSMAEKERS en GUNST, “Boerenkrijg”, 526-527.

[27] VAN MOLLE, “Voorstellingen van de agrarische samenleving”, 117.

[28]  Boeren engageerden zich ondermeer in de eerste Schoolstrijd. Deneckere geeft het voorbeeld van de katholieke boeren die deelnamen aan de grote katholieke betoging van 7 september 1884. Deze betoging was bedoeld als een steunbetoging voor de schoolpolitiek van de katholieke regering Malou. Zie DENECKERE, Geuzengeweld, 116-122.

[29] CRAEYBECKX, “Les attitudes de la paysannerie”, 221.

[30] MORMONT en VAN DONINCK, “L’hégémonie du Boerenbond”, 27.

[31] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 14

[32] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 14-15. Zie voor een uitgebreider overzicht de bibliografische gegevens aan het einde van elke nationale bijdrage in HERVIEU en LAGRAVE, Les syndicats agricoles en Europe. In Nederland heeft de vorming van de overkoepelende Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), waarin de bestaande landbouworganisaties opgingen, geleid tot een aantal monografieën. SMITS, Boeren met beleid, 13-14. Het betreft ondermeer het zojuist vernoemde werk van Smits over de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB), DUFFHUES, Voor een betere toekomst over de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB), KORSTEN, Standhouden door veranderingen over de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB) en VAN DER WOUDE, Op goede gronden over de Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB).

[33] GOVAERT,«Le Plan lisier en Flandre», 39. «Les organisations agricoles en Belgique», 1963, nr.209, 11. VAN HAEGENDOREN en VANDENHOVE, “Le monde catholique flamand”, 39 en “Le poids des partis politiques dans la vie sociale du Limbourg”,11-12. VAN MOLLE, «De landbouwersorganisaties», 849. Zie voor het encyclopedieartikel: DE SCHRYVER, “Algemeen Boerensyndicaat”, 241-242.

[34] SCHROOTEN, “Boerenleider Adriaens loodste woelig ABS naar overleg”, De Standaard (3 januari 1998) 29. VAN GEYTE, “Antichrist in boerenland”, Gazet van Antwerpen (19 januari 1995) 9.

[35] ADRIAENSEN, Het gezinsbedrijf in de landbouw, 64-65.

[36] VAN MOLLE, Ieder voor allen.

[37] QUAGHEBEUR, 100 jaar Boerenbond in beeld.

[38] «Les organisations agricoles en Belgique», 1963 en 1968. VAN MOLLE,“Boerenbond”,524-526. VAN MOLLE, “De landbouwersorganisaties”, 846-848. Een kritische analyse in: DE TROCH, “Het verhaal van boerke naarstig”, 658-671.TROOST, “De boerenopstand”, 541-560.

[39] WOESTENBORGHS, Van aankoopafdeling tot klantenkring. PUTMAN, ABB, een geschiedenis van verzekeren. Bij de redactie van de verhandeling stond ook een onderzoeksproject over de CKL in de steigers.

[40] De voornaamste bezwaren op de verhandeling van De Cauwer betreffen de gevolgde methode, de bronvermelding en de besluitvorming.  DE CAUWER, De akties en de politieke betekenis van het Boerenfront“Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr. 209, 10. VAN MOLLE, “Boerenfront”, 526.

[41] Voor de AAB is een sociologische studie beschikbaar met de discoursanalyse voor de periode 1958-1972: SIMON-MATHY, Les problèmes du monde agricole belge (1958-1972).  AAB en UPA komen samen aan bod in «Les organisations agricoles en Belgique», 1963, nr. 209, en 1968, nr. 422, 11-24. Over het MDP is alleen iets te vinden in “Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr. 209, 10-11. RUZ wordt behandeld bij VAN DE PERRE, Redt en helpt u zelven en elkander, 264-266. Voor de ELB is alleen een gedenkpublicatie voorhanden:  VERMEIRE, Geschiedkundige schets van West-Vlaanderens landbouw en van den Eigenaars- en Landbouwersbond.

[42] CRAEYBECKX, «Les attitudes de la paysannerie», 182-225.

[43] HERMAN, “Le malaise agricole en Belgique”. Overdruk in MEYNAUD, La décision politique en Belgique, 331-342. Het werk van SPITAELS, G. L’année sociale 1962. Brussel, 1963.  kon niet worden ingekeken.

[44] SMITS, Inventaris van de betogingen en Democratie op straat. BOVET, “Le syndicalisme agricole et la société industrielle”.  DE TROCH, “Het verhaal van boerke naarstig”.

[45] Zie onder andere de bijdragen in de CEPESS-Documenten De Belgische landbouw (1962) en De Belgische landbouw in Europees perspectief (1970). BEDDEGENOODTS en DE SMET, Sociale problematiek van boer en tuinder. BLOMME, The Economic Development of Belgian Agriculture 1880-1980. Inzake Europees landbouwbeleid verdienen volgende werken aanbeveling: BURGER, Voor boerenvolk en vaderland. TRACY, Agriculture in Western Europe.

[46] Zijn naam wordt in de bronnen meestal verkeerdelijk gespeld als Persoons. De extra ‘s’ is waarschijnlijk te wijten aan nonchalance of berust op zijn eventuele roepnaam. Persoon bevestigde, op mijn vraag, expliciet de schrijfwijze van zijn naam. Brief van Albert Persoon, 14 november 2001.

[47] Biografische notities ontleend aan: Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Brief van Albert Persoon, 14 november 2001.

[48] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Interview met Valère Quaghebeur 1 december 2001.

[49] Zie ook brieven van Albert Persoon, 11 januari en 3 september 2001.

[50] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[51] Brief van Albert Persoon, 8 januari 2002.

[52] Biografische notities ontleend aan: DE WEVER, “Persyn, Willy”, 2463. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001.

[53] Biografische notities zijn ontleend aan: Interviews met Valère Quaghebeur, 8 september en 1 december 2001.

“De vrije boer vecht voor zijn familiebedrijf”, ?, ?. (Het betreft een krantenartikel uit het archief van Valère Quaghebeur dat niet nader kon geïdentificeerd worden.) SCHROOTEN, “Boerenleider Adriaens loodste woelig ABS naar overleg”, De Standaard, 29.

[54] Biografische notities zijn ontleend aan: “Jan Hinnekens”, De Boer (24 september 1960) 3. Dossier Jan Hinnekens in CBA 8.1.

[55] Brief van Jos Nooyens, 27 december 2001. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[56] Dit schildje is afgedrukt op het schutblad van de verhandeling.

[57] Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001.

[58] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[59] Telefoongesprek met Albert Persoon, 2 augustus 2001.

[60] ABS-Aalst was het deel van het ABS dat overbleef na de afscheuring van de West-Vlaamse afdeling. De werking van ABS-Aalst beperkte zich in de praktijk hoofdzakelijk tot Oost-Vlaanderen; in de andere Vlaamse provincies telde ABS-Aalst te weinig leden. De woelige geschiedenis van het ABS wordt uitgebreid behandeld in de derde paragraaf van het tweede hoofdstuk.

[61] “Donderdag 12 december 1974. Feestdag voor het ABS”, ABS-Vlaanderen (20 december 1974), 3-4.

[62] De laagste schatting is afkomstig van Albert Persoon. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Quaghebeur schatte het ledenaantal en dus ook de oplage beduidend hoger. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[63] VAN MOLLE, “De landbouwersorganisaties”, 852.

[64] Beide citaten uit: ADRIAENSEN, Het gezinsbedrijf in de landbouw, 58.

[65] “Ons weekblad de boer”,  De Boer (3 juni 1961) 8. “Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr. 183,17.

[66] Zie ondermeer verslag Bondsraad van 29 oktober 1962 in CBA 6.3.2.2.2 en de getuigenis van een handelsreiziger in SAVONET, “Bedrijf Temmerman te Herfelingen”, Landbouwleven (2 februari 1963), 16. Nota van 22 maart 1962 van 10 BJB-interviewers met bedenkingen bij het sociologisch onderzoek over de problematiek van de Vlaamse landbouw in CBA 6.3.3.2.2. Verslag opziener De Roover over bezoek aan Maaskant op 7 augustus 1962 in CBA Aanvullingen 49A. Het Hoofdbestuur van de BB besprak op 11 december 1961 de groeiende invloed van Landbouwleven op kleinere bedrijven. Verslag Hoofdbestuur van 11 december 1961 in CBA 6.3.3.1.7. Mogelijk wijst ook het geringe succes van de kleine aankondigingen in De Boer in deze richting. Cf. infra.

[67] Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001. Adriaensen merkt op dat de opinie van de BB niet altijd overeenstemde met die van haar leden. ADRIAENSEN, Het gezinsbedrijf in de landbouw, 58-59.

[68] Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[69] ADRIAENSEN, Het gezinsbedrijf in de landbouw, 65.

[70] Hinnekens merkte op dat De Boer er nooit in geslaagd is het succes van Landbouwleven op dat vlak te evenaren. Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001. Een handelsreiziger bevestigde dat aankondigingen in Landbouwleven veel lonender waren dan in De Boer. SAVONET, “Bedrijf Temmerman te Herfelingen”, Landbouwleven (2 februari 1963) 16.

[71] Le Sillon Belge verscheen vanaf 1932, nam een onafhankelijke houding aan en richtte zich tot de Waalse boeren. De uitgever ervan publiceerde vanaf 1951 Landbouwleven voor Vlaanderen. KERSTEN, “Un an de Pleinchamp”, Pleinchamp (10 januari 2002) 5.

[72] Geciteerd in Mededelingen voor het kader- en inspektiepersoneel van de BB van 26 februari 1963 in Documentatiemap 1585. Zelfde cijfer in “Eerste resultaten van onze opiniepeiling”, Landbouwleven (23 februari 1963) 8.

[73] Commentaar in Mededelingen voor het kader- en inspektiepersoneel van de BB van 12 maart 1963 in Documentatiemap 1585.

[74] Volgens Persoon  vloeide de pro-ABS-opstelling van Landbouwleven voort uit zijn anti-BB-houding.  Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001. Zie ook ADRIAENSEN, Het gezinsbedrijf in de landbouw, 97-99.

[75] Zie ondermeer de reactie van Savonet op de beschulding van een tuinbouwer dat Landbouwleven voortdurend de BB aanvalt in SAVONET, “Naar Kapellen-op-den-bos bij Kamiel Ferijn’, Landbouwleven (20 april 1963) 24.

[76] Brief van Carl Vandoorne, 6 december 2000. Vandoorne is een landbouwingenieur die op de hoofdzetel van het ABS werkt. Hij werd door het ABS aangeduid om mijn ‘dossier’ op te volgen.

[77] Brief van Albert Persoon, 11 januari 2001.

[78] Brief van Albert Persoon, 11 januari 2001.

[79] Brief van Albert Persoon, 11 januari 2001.

[80] Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001.

[81] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[82] Brief van Albert Persoon, 8 januari 2002.

[83] Brief van Albert Persoon, 8 januari 2002.

[84] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. De versie van het algemeen reglement met de onderlijningen van Persoon is opgenomen als bijlage 6.

[85] Zie VAN MOLLE, “De landbouwersorganisaties”, 850. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 16-17. Van de hand van Marc Demeyer verscheen in 1987 een inventaris van het BB-archief: DEMEYER, Inventaris van het archief van de centrale bestuurs- en adviesorganen van de BB. De inventaris van het nadien verworven archief is raadpleegbaar op het KADOC. In het voetnotenapparaat zal de afkorting CBA gehanteerd worden om het BB-archief aan te duiden. CBA staat voor archief van de centrale bestuurs- en adviesorganen van de BB.

[86] De FWA werd in januari 2001 opgericht uit de fusie tussen de Alliance Agricole Belge en het samenwerkingsverbond Agriculture Wallonie-Entente syndicale van de Fédération Nationale des Unions Professionnelles Agricoles (UPA) en de Union des Exploitants Familiaux Agricoles (UDEF). De UDEF was op zijn beurt ontstaan uit de fusie van enkele kleinere Waalse organisaties.  Anno 2002 is de FWA de enige Waalse landbouworganisatie.De hier geschetste ontwikkelingen worden uitvoeriger behandeld in KERSTEN, “Un an de Pleinchamp”, Pleinchamp (10 januari 2002) 4-5.

[87] Het BF bestaat anno 2002 nog steeds onder de vorm van zijn sociaal verzekeringsfonds. Aan het begin van de jaren negentig is de eigenlijke landbouworganisatie opgegaan in het ABS. Zie verder in de derde paragraaf van het tweede hoofdstuk.

[88] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[89] Zie ondermeer het krantenartikel van VAN GEYTE, “Antichrist in boerenland”, Gazet van Antwerpen (19 januari 1995) 9. De directe syndicale acties van het ABS worden behandeld in het derde hoofdstuk van deze verhandeling.

[90] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[91] MORMONT en VAN DONINCK, “L’hégémonie du Boerenbond”, 39-40.

[92] Mormont en Van Doninck wijzen eveneens op deze dialectiek. Zie MORMONT en VAN DONINCK, “L’hégémonie du Boerenbond”, 40.

[93] VAN MOLLE, 100 jaar Ministerie van Landbouw, 77. De Provinciale Landbouwkamers waren samengesteld uit afgevaardigden van de landbouwcomicen en vanaf 1924 ook van de vrije landbouworganisaties. Om hiervan deel te mogen uitmaken, moesten zij volgens het Koninklijk Besluit van 15 september 1924 per provincie een verklaring indienen bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de provinciehoofdplaats. Alleen organisaties die in die provincie minimum drie jaar bestonden, er tijdens de laatste drie jaar ledengelden hadden ontvangen en er een voldoende hoog aantal leden hadden, kwamen in aanmerking. De Hoge Landbouwraad bestond sedert 1834. Waarschijnlijk hadden ook hier de vrije landbouworganisaties pas vanaf 1924 een aantal vertegenwoordigers. Het hier geschetste systeem van de officiële landbouwvertegenwoordiging werd pas in 1977 herzien. Zie losse nota’s, documenten, krantenartikels en brochure van 1924 over de ‘officiële vertegenwoordiging van den landbouw’ in Documentatiemap 457.

[94] Zie HERMAN, “Le malaise agricole en Belgique”, nr. 167, 7. SIMON-MATHY, Les problèmes du monde agricole belge, 79, voetnoot 43. Nota van A. Lagae van 4 januari 1963 betreffende de spanningen onder de landbouworganisatie in CBA Aanvullingen 49A.

[95] Deze historiografische armoede werd hogerop al aan de kaak gesteld in de de status quaestionis van de literatuur.

[96] Precieze gegevens zijn voor 1962 niet beschikbaar, maar wel voor de periode 1963-1964. Toen bedroeg de organisatiegraad 64 %. VAN DIJCK, “De integratie van de Belgische landbouwer”, 659. VAN MOLLE, “Innovation technologique”, 181.

[97] Vanaf circa 1870-1880 werd de Belgische markt overspoeld door goedkoop Amerikaans graan, waardoor de prijzen van zowat alle landbouwproducten kelderden. Zie voor de ruimere context van de oprichting van de BB: VAN MOLLE, Ieder voor allen, 21-34.

[98] De socialistische stellingnames inzake landbouw aan het einde van de negentiende eeuw en de katholieke reactie daarop worden uitvoerig belicht in: CRAEYBECKX, “De agrarische depressie van het einde der XIXe eeuw”, 1973, 191-230 en  1974, 181-225. VAN MOLLE, “La peur du rouge dans le monde paysan”, 27-38.

[99] De beschrijving van de BB-geschiedenis in deze en volgende alinea’s steunt, tenzij waar anders vermeld, op: “Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr. 183. VAN MOLLE, “De landbouwersorganisaties”, 846-848. Een vollediger en genuanceerder beeld is te vinden in het naslagwerk van VAN MOLLE, Ieder voor allen.

[100]  Zie artikel 21 in de uitgave van de grondkeure van de BB van 1955 in CBA 2.3.1. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 318 en 325.

[101]Zie artikel 12 in de uitgave van de grondkeure van de BB van 1955 in CBA 2.3.1. Zie voor de bestuurlijke hervomingen van 1936 en hun relatie tot de liquidatie van de Middenkredietkas: VAN MOLLE, Ieder voor allen, 282-283.

[102] Zie voor de relatie tussen economische en sociale BB: VAN MOLLE, Ieder voor allen, 280. Brief van Jan Hinnekens, 27 januari 2002.

[103] Deze alinea is een samenvatting van de uitgebreide en genuanceerde beschrijving van de liquidatie van de Middenkredietkas in VAN MOLLE, Ieder voor allen, vooral 222-223 en 240-280. Volgens Jan Hinnekens werkten de verplichte bijdragen van AVV in het amortisatiefonds de opmars van de private veevoederfabrieken in de hand.  Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[104] Er moet opgemerkt worden dat de Boerenbond tijdens de jaren 1920 en 1930 een aantal huldebetogingen/optochten organiseerde zoals bijvoorbeeld in 1926 naar aanleiding van het 35-jarig bestaan van de BB en in 1928 naar aanleiding van het 25-jarige secretarisschap van de algemene proost Luytgaerens. Dit soort betogingen wordt in deze licentiaatsverhandeling buiten beschouwing gelaten; hier wordt enkel gefocust op de betoging als directe syndicale actie. Zie ondermeer: QUAGHEBEUR, 100 jaar BB in beeld, 86-87. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 150.

[105] In De Boer werd uitgebreid bericht over de BB-betogingen: “6000 boeren betoogden eensgezind te Hasselt”, De Boer (6 juli 1957) 1. “20 000 à 25 000 boeren in Roeselare” en “De overweldigende boerenbetoging in Roeselare”, De Boer (10 augustus 1957) 1 en 8-9. “Ook het volk van Oost-Vlaanderen is de spannende broeksriem beu”, De Boer (26 oktober 1957) 10-11. “Ruim 35 000 te Brussel”, “Boeren in nood doen beroep op het land”, De Boer (21 november 1959) 1-3. Zie ook interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[106] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 367. Mededelingen voor het kader- en inspektiepersoneel van de BB, 26 februari 1963 in Documentatiemap 1585.

[107] Bijlage 1a geeft een overzicht van de landbouwersbetogingen van voor 1962.

[108] Deze en vorige alinea steunen op: DEWEERDT, Inventaris betogingen“Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr. 209, 7-9 en 1968, nr. 422, 11-18. QUAGHEBEUR, 100 jaar BB in beeld, 82-83. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 168-171 en 201-208. “Waalse boeren betoogden te Doornik”, De Boer (31 augustus 1957) 2. KERSTEN, “Un an de Pleinchamp”, Pleinchamp (10 januari 2002) 5. Mededelingen voor het kader- en inspektiepersoneel van de BB, 26 februari 1963 in Documentatiemap 1585. “Eerste resultaten van onze opiniepeiling”, Landbouwleven (23 februari 1963) 8.

[109] Deze en vorige alinea steunen op: HERMAN, “Le malaise agricole en Belgique”, nr. 167, 6. KERSTEN, “Un an de Pleinchamp”, Pleinchamp (10 januari 2002) 5. “Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr. 209, 3-6. VAN MOLLE,  «De landbouwersorganisaties», 853. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 163-164. Mededelingen voor het kader- en inpektiepersoneel van de BB, 26 februari 1963 in Documentatiemap 1585. “Eerste resultaten van onze opiniepeiling”, Landbouwleven (23 februari 1963) 8.

[110]  DE CAUWER, De akties en de politieke betekenis van het BF, 37-50. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 292-294. “Bij de aanstaande viering van het 50-jarig bestaan”, Het Boerenfront (28 augustus 1986) 1-2 in Documentatiemap 62.

[111] DE CAUWER, De akties en de politieke betekenis van het BF, 51-56. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 295-296. Bijlage bij Belgisch Staatsblad van 23 en 24 augustus 1937 en “Bij de aanstaande viering van het 50-jarig bestaan”, Het Boerenfront (28 augustus 1986) 1-2 en (11 september 1986) 1-3 in Documentatiemap 62.

[112] DE CAUWER, De akties en de politieke betekenis van het BF, 56. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 294-296 (ook citaat).

[113] CRAEYBECKX, “Les attitudes de la paysannerie”, 211-212. DE CAUWER, De akties en de politieke betekenis van het BF, 56-57. VAN MOLLE, “Boerenfront”, 526. VOS, “Meuwissen, Piet”, 2048-2049. “Het Boerenfront”, Het Boerenfront (6 december 1947) 2-4, artikel uit De Gazet van Mechelen (17 augustus 1959) en ledencijfers van BF voor provinciale landbouwkamers van Oost-Vlaanderen en Antwerpen van 1960 in Documentatiemap 62. Mededelingen voor het kader- en inspektiepersoneel van de BB, 26 februari 1963 in Documentatiemap 1585. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001.

[114] VERMEIRE, Geschiedkundige schets van den ELB, 313-318. VAN MOLLE, “De landbouwersorganisaties”, 852. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 40-41, 133, 158 en 161-162.. Niet gedateerde historische schets over ELB in Documentatiemap 1168.

[115] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 162 en 200. “Onteigeningstaktiek te Zedelgem”, Landbouwleven (21 september 1963) 24. Uitreksel uit Land- en tuinbouwjaarboek 1968-1969 en krantenartikel van De Standaard van 20 december 1925 in Documentatiemap 1168.

[116] Het ontstaan van de landbouwersvereniging RUZ, 11-31. VAN DE PERRE, Redt en  helpt u zelven en elkander, 264-266 en 270. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 158-160 en 200. Nota over naoorlogse werking RUZ in Documentatiemap 684. Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001. Zie voor een biografie van Daens en  een overzicht van de Daensistische beweging, waarbinnen Caudron te situeren valt: VERDOODT, “Daens, Adolf”, 842-845 en “Daensistische beweging”, 845-856.

[117] VAN DE PERRE, Redt en helpt u zelven en elkander, 264-266. VAN MOLLE, Ieder voor allen,  159-160. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[118] Deze alinea steunt op “Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr.209, 10 en  volgende documenten uit Documentatiemap 1585: Unité Paysanne (oktober 1944), Brief van de Boerenverdedigingsbeweging aan haar leden van 24 september 1947, Boereneendracht (9 januari 1949), krantenartikelen uit La Libre Belgique van 8 juni 1946 en 27 november 1953, Brief van het Algemeen Secretariaat van de BB aan de proost van Merkem van 29 november 1946 en Mededelingen voor het kader- en inspektiepersoneel van de BB van 26 februari 1963.

[119] Beschrijving op basis van “Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr.209, 11. KERSTEN, “Un an de Pleinchamp”, Pleinchamp (10 januari 2002) 5. Niet nader geïdentificeerde nota over het FNSA, krantenartikel uit La Libre Belgique van 1 februari 1948 en Mededelingen voor het kader- en inspektiepersoneel van de BB van 26 februari 1963 in Documentatiemap 1585.