Burgers, boeren en soldaten. Militaire lasten in de twee steden en het Land van Aalst 1621-1648. (Tom Boterbergh) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
INLEIDING
Uit een analyse van de titel ‘Burgers, boeren en soldaten. Militaire lasten in de twee steden en het Land van Aalst 1621-1648’ kunnen vier elementen afgeleid worden die het onderwerp en de materie aflijnen namelijk: de omgang tussen de lokale bevolking en de soldaten, met specifieke opeisingen en karweien voor de gewone man, veroorzaakt door de oorlog tijdens de periode 1621-1648, en dit in de twee steden en het Land van Aalst.
Oorlog is altijd al een veel bestudeerd onderwerp geweest in het verleden. Al te vaak echter werd dit fenomeen enkel als politiek - institutionele geschiedenis besproken en ging te weinig aandacht naar de andere aspecten die dit thema met zich meebracht. Pas heel recent in de geschiedschrijving is men aandacht beginnen geven aan onder meer het fenomeen oorlog als medebepalende factor van het algemeen maatschappelijk gebeuren. In deze lijn ligt ook mijn licentiaatverhandeling. Met andere woorden, ik onderzoek de gevolgen van de oorlog op de gewone man en ook op de gewone soldaat. Daarbij hebben we zowel aandacht geschonken aan de relaties tussen beide als aan het leveren van allerlei prestaties door de lokale bevolking van zowel de steden als het platteland van Aalst.
Een tweede aspect dat we uit de titel kunnen afleiden is de periode waarin deze verhandeling zich situeert. We starten ons onderzoek vanaf het moment dat de vijandelijkheden opnieuw herbeginnen, in 1621. In dat jaar eindigde een periode van twaalf jaar relatieve rust, het Twaalfjarig Bestand genaamd. Met deze periode zijn we aanbeland in de laatste fase van de “Tachtigjarige Oorlog”, ook wel de Opstand genoemd. Dit conflict, dat begon met de intrede van de hertog van Alva in de Zuidelijke Nederlanden in 1567 (naar aanleiding van de Beeldenstorm het jaar voordien), werd gekenmerkt door een haast continue troepenbezetting in de Zuidelijke Nederlanden. Vele van deze troepen waren huurlingen van diverse nationaliteiten. Zelfs ten tijde van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) lagen vele militairen in garnizoen in onze contreien.
Maar oorlog voeren is een zeer dure aangelegenheid. Omdat Spanje onmogelijk alle krijgsbendes kon onderhouden, werden allerhande prestaties geëist van de lokale bevolking, in ruil voor de veiligheid van het land. Verreweg de belangrijkste — en bijgevolg ook de meest bestudeerde — militaire eis was het systeem van de beden. De beden of aydes waren rechtstreekse belastingen die dienden voor de betaling van de niet-Spaanse troepen (de betaling van de Spaanse troepen werd geregeld door de Contaduria en Pagaduria). We kunnen enerzijds een ordinaire (of gewone) bede onderscheiden, die tweemaal per jaar werd toegekend voor een duur van zes maanden, en anderzijds een extraordinaire (of buitengewone) bede die in theorie eenmalig was en een veel grotere som inhield dan een gewone bede. Het tweede hoofdstuk zal voor een groot deel aan deze beden geweid zijn, niet om nog maar eens uit te leggen hoe het systeem van de bedes georganiseerd was (onder meer de heren E. Feys en N. Maddens bestuderen dit grondig), dan wel om aan te tonen of het theoretisch lastenaandeel van de door ons bestudeerde regio ook in praktijk diende opgebracht te worden. Ieder deel van Vlaanderen had namelijk een welbepaald lastenaandeel in deze bedes, vastgelegd in het zogenaamde Transport van Vlaanderen. Deze periode is des te interessanter omdat in 1631 een wijziging van het Transport plaatsvindt. De vorige wijziging van de lastenaandelen van de verschillende steden en plattelandsdistricten in het Transport dateerde al van 1517. Het interessante is nu dat we voor onze regio nagegaan zijn, op basis van het aandeel in de buitengewone beden, of de theoretische quota in de Transporten van 1517 en 1631 wel effectief zijn toegepast geworden. Genoten bepaalde gebieden vermindering van hun lastenaandeel, waardoor andere gebieden in werkelijkheid meer dienden op te hoesten? Zo ja, welke gebieden werden dan vooruitgeschoven en welke waren de ongelukkigen die het verschil dienden bij te passen?
Een andere, reeds veel geformuleerde last, waren de inkwartieringen. Het jaar was eigenlijk opgebouwd uit twee grote seizoenen: het winterseizoen en het zomerseizoen. Tijdens het zomerseizoen trokken de troepen naar het front en elders, om te vechten. In de winterperiode daarentegen lag het militaire gebeuren zo goed als stil en betrokken de troepen hun winterinkwartieringen. Voornamelijk de steden werden zwaar belast met het laten overwinteren van militairen, maar was dit ook voor het platteland het geval? In het derde hoofdstuk zullen we via een tabel een overzicht geven van de inkwartieringen in de steden. Enkele gevallen zullen we dan eruit lichten en nader bespreken. We zullen uiteraard aandacht besteden aan de plaats van inkwartiering, alsook aan de manier waarop dit diende te gebeuren. Auteurs zoals Hubert van Houtte, Geoffrey Parker en recent nog Etienne Rooms hebben aan deze voornoemde zaken al aandacht besteed. Ook de heer Erik Feys besteedt in zijn licentiaatverhandeling “De geestelijkheid in de Vlaamse volksvertegenwoordiging (1596-1648)” heel wat aandacht aan de inkwartieringsproblematiek. Deze werken handelen echter voornamelijk over het ganse gebied van de Zuidelijke Nederlanden, terwijl ik maar een beperkt gebied behandel. Dit biedt dan ook het voordeel dat we kunnen controleren of de ordonnanties die door de centrale overheid werden uitgevaardigd in verband met de behandeling, inkwartiering en doortochten van troepen en dergelijke meer ook daadwerkelijk nageleefd en opgevolgd werden in deze regio. Daarnaast hebben we voor de stad Aalst onderzocht hoe ze een overzicht probeerde te houden over de aankomende en vertrekkende krijgsbendes. Ook hebben we nagekeken of de werkelijk uitbetaalde rantsoenen overeen kwamen met wat de ordonnanties van de centrale regering vooropstelden. Oorspronkelijk was onze bedoeling om onze licentiaatverhandeling te maken rond de inkwartieringen en de problemen die deze met zich meebrachten, maar door het onvoldoende bronnenmateriaal kon dit niet geschieden.
Ook het vierde hoofdstuk zal handelen over de inkwartieringen, maar dan op het platteland. Ook hierbij hebben we geopteerd om een overzicht te geven in tabelvorm, waarbij we eveneens enkele casussen zullen bespreken. Verder in dit hoofdstuk zal ook een manier besproken worden die de gedeputeerden van de twee steden en het Land van Aalst hanteerden om vrijgesteld te worden van garnizoenen tijdens deze periode.
De beden en de inkwartieringen waren uiteraard niet de enige — maar wel de meest bekende — prestaties die de regering van haar onderdanen eiste. Concreet gaat het over het leveren van keurlingen of weerbare mannen, het leveren van wagens, de doortochten (“passagien ende repassagien”) van troepen, onderdak geven aan krijgsgevangenen en zieken, het leveren van allerhande producten zoals hout, kaarsen, bier,... . Deze andere opeisingen zijn minder bekend: aan sommige belangrijke items zoals het zenden van weerbare mannen is tot op heden nog maar heel weinig gepubliceerd. We hebben getracht een overzicht te geven van deze prestaties voor deze regio. Rond sommige zaken, zoals bijvoorbeeld het onderhouden van zieken of krijgsgevangenen, kunnen we niet veel opbouwen, omdat de informatie daaromtrent ontbreekt. Andere, zoals de leveringen van keurlingen en wagens, worden dan weer wel goed bericht. Het vijfde hoofdstuk van onze uiteenzetting zal aan al deze prestaties geweid worden.
Tenslotte zullen we het nog hebben over de plunderingen die tijdens deze periode in deze streek zijn voorgekomen. We proberen na te gaan, of de houding van plunderende soldaten nog enigszins kan worden verzacht doordat ze misschien niet genoeg zouden zijn uitbetaald. Of was het net andersom, namelijk dat ze genoeg soldij hadden, en dat ze louter uit verveling, voor de kick, etc. aan het plunderen sloegen. We proberen ook te achterhalen hoe de lokale besturen met deze plunderende soldaten om diende te springen. Wat mochten en konden ze tegen dergelijke bendes beginnen?
Tot slot moeten wij nog een woordje zeggen over het beschikbare bronnenmateriaal dat we geraadpleegd hebben. We hebben het grootste deel van onze tijd doorgebracht in het Stadsarchief van Aalst, waar we voornamelijk het archief van het Land van Aalst uitgepluisd hebben. Het leeuwendeel van onze informatie hebben we gehaald uit de resolutieboeken van het landscollege. Dit lijkt misschien verwonderlijk, maar dit is het zeker niet: deze boeken bevatten de besluiten van de vergaderingen van het landscollege (dat onder meer instond voor de repartitie en ontvangst van de beden). Daarnaast verschaffen deze lijvige boekdelen (naar het einde van de Opstand toe krijgen we te maken met een paar honderd folio’s per boek die twee à drie jaar omvatten) informatie van vooral financiële en militaire, maar ook van sociale aard. De archiefbescheiden die de militaire lasten van enkele dorpen en van de generaliteit van Aalst bevatten, nemen pas vanaf 1645 jaarlijks aanvang, zodat wij er niet veel aan gehad hebben. Hetzelfde kunnen we zeggen voor de militaire bewijsstukken bij de rekeningen die, gegroepeerd staan per dorp naar aanleiding van prestaties en leveringen aan militairen[1]. Deze bewijsstukken bevatten de uitvoerige staten van deze militaire lasten, en bijgevolg kan dit een perfect studieonderwerp zijn voor een andere eindverhandeling. Deze resolutieboeken vormen de basis van mijn onderzoek, aangevuld met uiteraard de literatuur en andere stukken uit voornamelijk het Stadsarchief van Aalst en het Rijksarchief van Gent.
Vooraleer over te gaan naar de reële bijdragen van de inwoners van de twee steden en het Land van Aalst in de buitengewone bedes die tijdens deze periode werden goedgekeurd, geven we eerst (heel kort) een algemeen overzicht van onze onderzoeksregio. Omdat we voornamelijk over materiaal beschikken uit de resolutieboeken van het landscollege, gaan we deze instelling iets concreter belichten in ons eerste hoofdstuk, dat dan ook als titel draagt: “Algemeen overzicht van de twee steden en het Land van Aalst”
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] zie H. van Isterdael, Archief van het Land Aalst 1342-1796 (1814), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1994, deel I, pp. 500-562.