Burgers, boeren en soldaten. Militaire lasten in de twee steden en het Land van Aalst 1621-1648. (Tom Boterbergh)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I:

ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE TWEE STEDEN EN HET LAND VAN AALST

 

1.1. GESCHIEDENIS

 

De eerste vermelding van het Land van Aalst dateert uit de elfde eeuw. Vanaf 843 lag de regio in het gebied in de oude pagus Brabant, in Rijksvlaanderen. De Schelde vormde de grens tussen Rijks- en Kroonvlaanderen. Tegen het midden van de elfde eeuw (in 1046 om precies te zijn) werd de stad Aalst de hoofdplaats ten nadele van Ename. De stad Geraardsbergen en het omliggende gebied kwamen volgens Victor Fris pas bij het Land van Aalst op het einde van de jaren 1320. Volgens Herman van Isterdael kan deze incorporatie mogelijk vroeger gebeurd zijn, daar Geraardsbergen in het transport van 1317 geen afzonderlijk quote had. Geraardsbergen wordt vernoemd samen met het Land van Aalst (Alost, Grammont et les chastellenies). Het staat echter wel vast dat rond het midden van de veertiende eeuw het gebied zich grosso modo uitstrekte tussen Schelde en Dender, bestaande uit de twee steden Aalst en Geraardsbergen en een 150-tal parochies.[2] Deze dorpen waren onderverdeeld bij één van de vijf roeden (Rode, Schorisse, Zottegem, Boelare of Gavere). De dorpen die niet tot deze roeden behoorden noemde men ”diverse prochien”.

 

 

1.2. GEOGRAFIE

 

Dit gebied lag en ligt nog in het oosten van de provincie Vlaanderen, tegen Brabant aanleunend. De stad Aalst bevindt zich halverwege Gent en Brussel. In het westen en het noorden vormde de Schelde een natuurlijke grens met andere plattelandsdistricten. Deze werd nergens overschreden. In het zuiden grensde het Land van Aalst aan de provincie Henegouwen, en in het oosten vormde de Dender een natuurlijke grens, maar op het kaartje zien we dat verscheidene parochies van dit land ten oosten van deze rivier lagen. Het had dus de rivieren Schelde en Dender als belangrijke economische verbindings- en transportwegen. Met name de Schelde was een belangrijke verkeersader voor het gebied.

 

De steden Aalst en Geraardsbergen met de  parochies van de twee steden en het Land van Aalst
(naar een kaart van De Brouwer J.).

 

Over land waren verschillende wegen belangrijk: de steenweg naar Gent diende ondermeer om het oorlogstuig te transporteren van en naar de frontlinie.[3]  Toch werd deze weg pas in de vroege 18de eeuw aanzienlijk verbeterd en gekasseid.[4] Andere belangrijke landwegen in het Ancien Régime waren die van Geraardsbergen - Gent en Ronse – Aalst.[5]

Waarom spreken we van de twee steden en het Land van Aalst, en niet van de kasselrij Aalst? De benaming werd gegeven omdat deze regio geen kasselrij was. In Vlaanderen is een kasselrij een territoriale eenheid met rechterlijke, militaire en bestuurlijke bevoegdheden. Het Land van Aalst viel buiten deze omschrijving. We kunnen deze regio eerder omschrijven als een “kastellenij”. Dat is een belangrijke heerlijkheid, die zich uitstrekt tot de plaats waar zich het laatste van de centrale burcht gehouden leen bevond, of tot waar het prestige van de heer reikte. In tegenstelling tot de kasselrij, kon het een grillig omlijnd geheel zijn, met veel enclaves en exclaves.[6]

 

1.3. HET BESTUUR VAN DE TWEE STEDEN EN HET LAND VAN AALST

 

Het is noodzakelijk om een woordje uitleg te geven over het bestuur van deze regio, omdat haar resolutieboeken van zeer groot belang geweest zijn voor mijn onderzoek. Bovendien is het heel belangrijk om dit goed te begrijpen aangaande de financiële organisatie van deze streek en de verschillen tussen steden en platteland te kennen, waarover in verband met de bedes zal gesproken worden.

Het bestuur van het Land van Aalst bestond uit enerzijds de burgemeester en de eerste schepen van Aalst en van Geraardsbergen (zij vertegenwoordigden uiteraard de steden) en anderzijds uit de heren van de vijf roeden, die het platteland vertegenwoordigden. In praktijk echter lieten deze heren zich steeds vertegenwoordigen door hun baljuws. Voorts waren er nog twee griffiers en twee ontvangers. Samen vormden zij het landscollege. De vertegenwoordigers van de twee steden dienden wel hun respectievelijke schepencolleges voor te lichten en hun toestemming te krijgen voor de in het landscollege voorgestelde beslissingen. De baljuws dienden hetzelfde te doen bij hun heren. De leden van het landscollege betitelden zichzelf als: “De gedeputeerden van de twee steden en land van Aelst”.[7] Wanneer dit college effectief werd opgericht is niet met zekerheid gekend, omdat er geen akte van oprichting bestaat. Pas in 1637 werd het eerste voorlopig reglement uitgevaardigd voor het bestuur van het Land van Aalst. In dit reglement werd opgemerkt dat er geen akte van de oprichting van de instelling bestond.[8] Dit betekent dat tot die tijd de samenstelling van haar leden wettelijk niet vastlagen, alsook dat haar vergaderingen informeel waren. Oorspronkelijk vergaderde dit comité enkel naar aanleiding van de verdeling en inning van de beden. Andere taken of bevoegdheden had het niet, in tegenstelling tot andere kasselrijbesturen, die verschillende bestuurlijke taken cumuleerden.

Pas in de loop van de 15de eeuw gaat het landscollege zich omvormen tot een instelling die het leven van lokale gemeenschappen tussen Schelde en Dender ingrijpend kon beïnvloeden.[9] De belangrijkste taken van het hoofdcollege waren toen in het algemeen waken over de belangen en het welzijn van de bewoners van het district dat zij vertegenwoordigen. Daarnaast gaf dit college haar mening, in naam van de bevolking, over de petities van de centrale regering en de provincie. Het bepaalde bovendien de wijze waarop de subsidies dienden opgebracht te worden: het stond in voor de repartitie en de ontvangsten.

De vergaderingen van het landscollege in deze periode vonden plaats in het landhuis van de voormalige graaf van Izegem, Jacob Filip Vilain. Het vorige landhuis “de roose” voldeed niet helemaal aan hun verwachtingen: het was een bouwval, er was veel gevaar voor brand en er konden zelfs geen paarden gestald worden! De vroegere woonst van de graaf echter was een woonhuis van stand, waar men zonder gezichtsverlies belangrijke personen kon laten logeren. De voorwaarden tot logement waren strikt vastgelegd. Zo mocht de conciërge of huisbewaarder van het landhuis onder andere niemand laten logeren zonder toestemming van de burgemeester of zijn vervanger.[10] Tot het einde van het Ancien Régime hebben de gedeputeerden van de twee steden en het Land van Aalst altijd in dit gebouw te Aalst hun vergaderingen gehouden. Uitzonderingen waren wel bijvoorbeeld de afhoring van de rekeningen van het Land van Aalst in het landhuis van Geraardsbergen. Na de opheffing van de Administratie van het Land van Aalst in 1796 werd het landhuis overgenomen door de

stad Aalst. Het doet nu dienst als stadhuis van Aalst.[11]

 

Het college vervulde dus een sleutelrol in het bestuur van de twee steden en Land van Aalst en nam alle beslissingen voor en in naam van haar ingezetenen. Deze instelling was het bureaucratisch en politiek centrum van de generaliteit van Aalst, en trok na verloop van tijd  steeds meer verantwoordelijkheid en macht naar zich toe. Omdat deze instelling ondermeer instond voor de inning en verdeling van de beden, komen we terecht bij een eerste onderzoekspunt: we gaan voor deze regio onderzoeken of deze beden in praktijk wel volgens de reële verdeelsleutel verdeeld werden, waarbij we de twee ingesloten steden Aalst en Geraardsbergen met  het omliggende platteland gaan vergelijken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[2] H. van Isterdael, “Land van Aalst (1166-1796)”, in: De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Algemeen Rijksarchief, 1997, pp.  417-418 en H. van Isterdael, Belasting en belastingdruk: het Land van Aalst, (17de - 18de eeuw), onuitgegeven doctoraatsverhandeling,  Brussel, 1983, dl. 1, p. 77.

[3] Dit werd medegedeeld na een overstroming van de Dender in het voorjaar van 1643, die een deel van de steenweg had weggespoeld. S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 54 r°.

[4]  H. van Isterdael, Belasting en belastingdruk: het Land van Aalst (17de - 18de eeuw), p. 82.

[5] H. van Isterdael, loc. cit.

[6] H. van Isterdael, Archief van het Land van Aalst 1342-1796 (1814), Brussel, 1994, dl. 1, p. 22.

[7] In het Frans luidde het: “Les députés des deux villes et Pays d’Alost”.

[8] Burggraaf De Patin, in 1765 belast met het zoeken naar de oorsprong van deze instelling, kon teruggaan tot een akte uit 1367, waarin ongeveer de latere bestuursvorm te herkennen was. Hieruit leidde Patin af dat de oprichting van het college waarschijnlijk terugging tot het eerste transport van Vlaanderen uit 1317.

[9]  M. Cherretté, Historische ontwikkeling van de instellingen in het Land van Aalst tijdens de Middeleeuwen en moderne tijden, inzonderheid van het landscollege, Handelingen, p. 20.

[10] zie verder H. van Isterdael, Inventaris van het Land van Aalst …, p. 93.

[11] H. van Isterdael, Inventaris van het Land van Aalst …, pp. 94-97.