Burgers, boeren en soldaten. Militaire lasten in de twee steden en het Land van Aalst 1621-1648. (Tom Boterbergh) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK IV: INKWARTIERINGEN OP HET PLATTELAND
Zoals de titel van het hoofdstuk al laat vermoeden, spitsen we onze aandacht de volgende bladzijden toe op het fenomeen van de plattelandsinkwartieringen. Men trachtte het platteland wel zoveel mogelijk te vrijwaren van deze last, niet alleen omdat de bevolkingsconcentratie en het bevolkingsaantal veel lager was dan in de steden, en bijgevolg de controle op de soldaten niet zo hoog kon zijn, maar ook omdat het platteland de basis vormde van de voedingsketen. De krijgsbendes die in deze periode hier streden, dienden voornamelijk gevoed te worden met voedsel van de eigen Vlaamse bodem, en uiteraard diende de lokale bevolking van haar oogst te moeten leven. Men redeneerde terecht dat, als men veel soldaten op het platteland zou logeren, men heel veel verwoeste akkers en velden zou vinden met een mislukte oogst als gevolg. Daarom probeerde men de winterinkwartieringen voornamelijk in de steden te laten plaatsvinden. Desondanks kwamen toch nog langdurige logementen in het Land van Aalst voor. Zoals we al vermeld hebben zullen we enkele gevallen nader toelichten en even blijven stilstaan bij de pogingen van de gedeputeerden van het landscollege om zowel het platteland als de steden te behoeden voor inkwartieringen.
Allereerst echter zullen we een overzicht geven van de langdurige logementen in het platteland van Aalst tijdens deze periode. Het gaat opnieuw om logementen van minimaal tien dagen, zoals we bij de steden gedaan hebben. Zo hebben we geen meldingen opgenomen van bijvoorbeeld een logement van één compagnie, waarvoor een vergoeding uitgekeerd wordt van bijvoorbeeld tachtig pond parisis, omdat dit bedrag erop wijst dat deze compagnie hooguit een paar dagen gelogeerd is geweest. Daarom hebben wij besloten om enkel de gevallen op te nemen van logementen, waarvan we haast zeker zijn dat ze minimaal tien dagen geduurd hebben. Bovendien verschaffen deze logementen ons soms wat meer informatie dan een logement van pakweg een paar dagen. Ik ga het niet meer hebben over de organisatie en de manier van inkwartieren. Of het ging om dorp of stad, de organisatie van inkwartieringen bleef dezelfde. Dit heb ik reeds onder de loep genomen in punt 3.1. van het vorige hoofdstuk. Een herhaling van deze maatregelen en ordonnanties is bijgevolg niet aan de orde.
4.1. ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE INKWARTIERINGEN OP HET PLATTELAND
Maar, bij wijze van algemene inleiding, zullen we beginnen met een overzicht te geven van inkwartieringen op het platteland, net zoals we dit voor de steden gedaan hebben. We hebben opnieuw geopteerd voor een tabelvorm, omdat dit volgens ons het overzicht behoudt en de leesbaarheid vergemakkelijkt. Omdat we in het platteland niet van eigenlijke wintergarnizoenen kunnen spreken, hebben we de inkwartieringen die plaatsgevonden hebben, ondergebracht volgens het jaar van logement. Vanuit deze tabel zullen we twee gevallen van inkwartieringen nader bespreken, namelijk het logement van Marcello de Judici met zijn tien compagnies Italianen enerzijds en het logeren en onderhouden van “limoenpaarden” anderzijds. Dit laatste gebeurde veelal tezamen met het Land van Dendermonde. We hebben opnieuw geopteerd voor inkwartieringen waarbij we haast zeker zijn dat ze minimaal tien dagen geduurd hebben.
Tabel 6: Inkwartieringen op het platteland, 1625-1648.
1625 |
|
1626 |
|
1627 |
|
1628 |
|
1629 |
|
1630 |
|
1631 |
|
1632 |
|
1633 |
|
1634 |
|
1635 |
|
1636 |
|
1637 |
|
1638 |
|
1639 |
|
1640 |
|
1641 |
|
1642 |
|
1643 |
|
1644 |
300 paarden met D’monde; later samen met D’monde meer dan 700 paarden onderhouden.[257] |
1645 |
|
1646 |
|
vervolg 1646
1647-1648
vervolg 1647-1648 |
|
We merken dat tot het einde van de jaren 1630 het aantal ingekwartierde troepenmacht op het platteland zeker niet de spuigaten uitloopt. Vanaf de jaren 1639-1640 echter krijgen steeds meer troepen hun inkwartieringen op het platteland, en dit gaat in crescendo naar het einde van de Opstand toe. We hebben ook voor de steden al opgemerkt dat tijdens de laatste jaren van dit conflict de toevloed van soldaten er zeer hoog werd. Omdat deze steden deze overmacht niet langer konden huisvesten, was het platteland wel verplicht de troepen die geen plaats meer hadden, onderdak te geven. Men had gewoon geen andere mogelijkheid meer over.
Het Land van Aalst krijgt, op een paar gevallen na, tot de jaren 1640 niet veel grote compagnies of regimenten te logeren. Eén van deze uitzonderingen waren de tien Italiaanse compagnies onder leiding van Marcello del Judici, die gedurende ongeveer vijf maanden in het Land van Aalst ingekwartierd zijn geweest. Aanvankelijk lagen deze tien compagnies van zesentwintig tot negenentwintig juli 1625 in de heerlijkheden Haaltert, Appelterre, Bambergen, Sint-Lievens-Esse, Velzeke, Sint-Lievens-Houtem, Balegem, Ophasselt, Oosterzele en Hillegem. Ieder diende dus één compagnie te laten logeren, maar al snel werd duidelijk dat deze troepen langer dan een paar dagen zouden blijven logeren. Op negen juli besloot de centrale regering deze tien compagnies te verdelen over gans het platteland van Aalst en Dendermonde. De verdeling zou verlopen volgens ieders aandeel in het transport.[286] We hebben gelukkig nog iets meer informatie om dit te verifiëren. In afwachting van deze repartitie dienden zeven van de tien compagnies naar andere parochies te verhuizen: enkel de compagnies in Ophasselt, Velzeke en Sint-Lievens-Houtem bleven voorlopig waar ze waren. De Maestro de Campo Marcello del Judici schipperde tussen Haaltert en Zottegem, maar alle andere parochies waren eventjes verlost van deze hoge last. Nederbrakel, Denderwindeke, Merelbeke, Oordegem, Lede en Denderhoutem waren voor een tijdje de ongelukkigen die een compagnie Italianen over de vloer kregen. De verdere verdeling is echter niet meegedeeld geworden, maar het kan niet anders dan dat deze Italiaanse troepen verspreid zijn geweest over gans het platteland. Begin december zijn gedeputeerden van het Land van Aalst dan naar Ieper en Rijssel vertrokken, om het vertrek van deze Italianen te eisen. Ze lagen immers van eind juli al op het Aalsterse platteland, en ze hadden de lokale bevolking al meer dan 150.000 gulden gekost![287] Dit verzoek wordt toegestaan, en in de loop van december vertrekken deze Italianen, maar de mensen van het platteland moeten wel nog tot en met de laatste dag van april iedere dag vier rantsoenen van vijf patars per dag uitbetalen.[288]
Een andere, meer specifieke last voor het platteland, was het onderhouden en onderdak geven van een vrij groot aantal “limoenpaarden” zoals dit paardenras in de bronnen omschreven wordt. Aangezien het Middelnederlandse woord “limoen” in onze huidige taal citroen betekent, denken wij dat de benaming van deze paarden gegeven is omwille van hun kleur. In 1634 wordt voor de eerste maal melding gemaakt van deze last. Het was een order van markies d’Aytona die daartoe de aanleiding gaf. Ook de jaren nadien waren deze paarden van de partij, vooral tijdens het voorjaar. Er logeerden de eerste helft van het jaar 1634 (192 dagen om precies te zijn) 320 paarden op het Aalsterse platteland. Gerekend aan acht gulden per dag kostte dit onderhoud aan de generaliteit van Aalst 1536 gulden ofte 3.072 ponden parisis. Dit betekent dus dat ieder paard dagelijks tien denieren aan eten en drinken kostte.[289]
Blijkbaar was men tevreden over de behandeling van de paarden in deze regio, aangezien de vorst het jaar daarop het Land van Aalst opnieuw wil belasten met dit paardenras, ditmaal 656 dieren. Het enige verschil zit hem in het prijskaartje: men stelt vanuit Brussel één pond groten voor per paard per dag. Dit is een heel hoge som, en men besluit ieder paard anderhalve stuiver of drie schellingen parisis per dag aan voeding te geven.[290] Dit is heel wat meer (meer dan viermaal zoveel) dan de tien denieren die men aan de paarden van 1634 gegeven heeft. De totale kostprijs bedroeg 4.531 ponden en acht schellingen parisis. Ervan uitgaande dat we effectief 656 paarden te logeren hebben gehad, aan drie schellingen parisis per paard per dag, komen we tot de volgende vergelijking om het aantal doorgebrachte dagen te achterhalen,: 656.0,15.X (aantal dagen) = 4531,4. Het cijfer 0,15 slaat op de kosten van ieder paard per dag: drie schellingen komen namelijk overeen met nul komma vijftien ponden parisis. We moeten dit wel in ponden parisis zetten, omdat ook de totale kosten in ponden parisis uitgedrukt zijn. Zo komen we tot een aantal van zesenveertig dagen.
In 1636 hebben we geen weet van een dergelijk logement. De volgende mogelijke mededeling betreffende het houden van paarden tijdens het voorjaar komt er in 1637, wanneer tijdens een beperkt overzicht van de kosten van dat jaar tot dusver ook een vermelding zit van “de haudenisse van limoenpeerden”, die 4.292 pond en dertien schellingen parisis gekost hebben.[291] Over verdere gegevens in verband met dit onderhoud ontbreekt echter ieder spoor.
Het jaar 1638 brengt een nieuwigheid met zich mee. Tot deze periode spreekt men in de bronnen namelijk enkel over het platteland van Aalst. Vanaf dit jaar echter worden de Landen van Aalst en Dendermonde samen belast limoenpaarden te houden. In 1638 was het gezamenlijke aantal 390 dieren, waarvan het Land van Aalst er 334 toegewezen kreeg en het Land van Dendermonde dus de overblijvende zesenvijftig. Op bladzijde acht hebben we de percentages van beide verrekend in het Transport van Vlaanderen. Indien we naar deze verdeling kijken, merken we dat het Land van Aalst ruim vijfentachtig procent van de paarden diende te logeren (334 op 390 = 85,64 %) en onderhouden, tegenover slechts vijftien procent voor het Land van Dendermonde: dit betekent dat deze verdeling niet volgens het Transport van 1631 gebeurd is, omdat het aandeel van het Land van Aalst dan bijna 80 procent zou zijn, tegenover een kleine 20 procent voor het Land van Dendermonde. Het lastenaandeel in het Transport van 1517 bedroeg voor de twee steden en het Land van Aalst 8.65 procent, tegenover 1.45 procent voor het land van Dendermonde.[292] Dit betekent dus dat de verdeling van deze paarden in 1638 verliep volgens het lastenaandeel van beide plattelandsdistricten in het Transport van 1517. Ze zouden gelogeerd worden vanaf de eerste januari tot de twaalfde juni 1638. Dit maakt dus 163 dagen, aan een som van één schelling parisis per paard per dag. Toch hebben deze paarden dit jaar niet in het Land van Aalst verbleven, omdat hun logement en onderhoud namelijk uitgekocht werd door de gedeputeerden. Dit is volgens ons de eerste maal dat een dergelijk logement is uitgekocht geweest, en het zou niet de laatste keer zijn. Ze betaalden daarvoor 2.722 ponden en twee schellingen parisis.[293]
In 1639 werd het platteland van Aalst en Dendermonde opnieuw belast om limoenpaarden te onderhouden, dit keer 240 dieren.[294] Het aandeel van het Land van Aalst bedroeg 214 paarden, bijna negentig procent, tegenover slechts een goede tien procent (of zesentwintig dieren) voor het Land van Dendermonde. Deze verdeling verliep dus niet volgens de lastenaandelen in het Transport van Vlaanderen. De gedeputeerden van het landscollege beslisten opnieuw om dit onderhoud, dat in theorie 151 dagen (van half november 1638 tot half mei 1639) zou duren, uit te kopen. De totale som bedroeg deze keer 1.615 pond en veertien schellingen parisis.[295]
In het jaar 1640 krijgen we drie verschillen met het voorgaande jaar: het platteland krijgt andere soorten paarden te logeren, en de paarden verblijven effectief in het platteland. Deze logementen worden dus dit jaar niet uitgekocht, en de paarden verbleven in volle zomer in deze regio. Deze keer gaat het om “... sadelpeerden, carrotpeerden ende muylen vande grooten stal van sijne hoocheit...[296]” die gelogeerd worden, evenals vier andere compagnies. Twee daarvan zijn van de garde van de vorst, één van prins Thomas en één staat onder leiding van de commissaris-generaal. In totaal verbleven er in deze zomer om en bij de duizend paarden bij particulieren, wat uiteraard een zware last vormde voor gans deze streek.[297] Om alle paarden te onderhouden verkreeg het Land van Aalst een octrooi van de vorst om 25.000 gulden (of 50.000 ponden parisis) te lichten.[298] Deze som leende men te Antwerpen, aan een intrestvoet van zes procent.[299]
Het jaar daarop, in 1641, wordt het platteland van Aalst en Dendermonde belast tezamen 390 paarden onderdak te geven en te onderhouden “ende dat op den voet ghelijck sij op de voorgaande jaren sijn gelogeert gheweest”, te beginnen van de eerste december 1640.[300] De precieze verdeling van de aantallen wordt niet gegeven noch de duur van het logement of de kostprijs ervan. Aangezien ze in 1638 al eens tezamen 390 paarden hebben laten logeren, denken wij dat men de verdeling op dezelfde voet als toen heeft gemaakt, namelijk 334 krijgsrossen voor het Land van Aalst en 56 voor het Land van Dendermonde. Op het einde van datzelfde jaar kreeg men maar liefst 508 paarden te overwinteren, zonder dat daarover ook maar één reglement of order ontvangen te hebben.[301]
Het jaar 1642 was dus in het voorjaar al belast met ruim 508 paarden. Daarmee was het onderhoud van paarden nog niet afgelopen. Tussen eenendertig oktober en tweeëntwintig december logeerden nog maar eens 303 limoenpaarden in de Aalsterse en Dendermondse parochies. Vanaf tweeëntwintig december zijn er dit nog “slechts” 205.[302] De totale som voor deze logementen bedroeg voor het Land van Aalst 2.980 pond elf schellingen, en vier denieren parisis; voor het Land van Dendermonde 499 pond, twaalf schellingen en twee denieren parisis.[303] Het Land van Aalst moet dan respectievelijk ongeveer 260 en 175 paarden gelogeerd hebben; het Land van Dendermonde ongeveer 43 en 30.
Het jaar 1643 is wat betreft kosten van paarden tot nog toe onovertroffen ondanks dat er geen enkel paard komt logeren in het platteland zoals voorgaande jaren. In de zomer van 1643 logeren de paarden van het hof allemaal te Gent. Het Land van Aalst diende bij te dragen in het onderhoud: haar lastenaandeel was bepaald op 10.903 pond en vier schellingen parisis.[304]
In 1644 worden de Landen van Aalst en Dendermonde opnieuw belast 300 limoenpaarden te laten logeren en te onderhouden, aan één schelling per paard per dag.[305] Opnieuw staat het Land van Aalst in voor ruim 85 procent van deze kosten, wat betekent dat deze verdeling gebeurde volgens het Transport van 1517. In de nazomer worden beide plattelandsdistricten belast met het onderhouden van de paarden van Don Fransisco de Melo, de markies van Castel Rodrigo en de hertog van Amalfi. Dit waren in totaal meer dan 700 dieren, waarvan het Land van Aalst opnieuw ongeveer 85 procent diende te onderhouden. De kosten voor het Land van Aalst werden geraamd op om en bij de 20.000 ponden parisis.[306] Tot het einde van de Opstand krijgen we geen meldingen meer van het logeren en/of onderhouden van dergelijke limoenpaarden. Dit komt waarschijnlijk doordat de laatste jaren van de Opstand vooral inkwartieringen van troepen op het Land van Aalst in grote getale voorkwamen, zodat de regering het platteland ontzag van daarbovenop nog eens paarden te onderhouden.
tabel 7: Overzicht van het onderhoud van paarden in het Land van Aalst
jaartal |
aantal paarden |
duur logement (in dagen) |
vergoeding per paard per dag |
kostprijs (in ponden parisis) |
1634 |
320 |
192 |
tien denieren par. |
3.072 |
1635 |
656 |
42 |
drie schellingen par. |
4.531 pond en 8 sch. |
1637 |
? |
? |
? |
4.292-13 |
1638 |
334 |
163 |
één schelling par. |
2.722-2 |
1639 |
214 |
151 |
één schelling par. |
1.615-14 |
1640 |
± 1.000 |
? (zomer) |
? |
? (lichten van 50.000) |
1641 |
334 (voorjaar) 508 (najaar) |
? ? |
? ? |
? ? |
1642 |
± 260 ± 175 |
58 106 |
? ? |
samen voor het Land van Aalst 2980-11-4 |
1643 |
geen, wel |
onderhoud |
/ |
10.903-4 |
1644 |
± 256 ± 600 |
? zomerperiode |
één schelling par. ? |
? ± 20.000 |
Deze specifieke last hebben we vrij goed kunnen weergeven. We hebben zeker al cijfers die over deze tien jaar op een gezamenlijke som duiden van meer dan vijftigduizend pond parisis. De werkelijke som moet nog een aantal duizenden ponden parisis hoger liggen, omdat we van drie logementen vrijwel niets weten. Daarom denken wij dat de reële som van deze logementen ergens tussen de 55.000 en 60.000 ponden parisis ligt, enkel voor het Land van Aalst welteverstaan. Als besluit hebben we dan ook deze specifieke overlast even in tabelvorm gegoten, waaruit we alles heel ordelijk en gemakkelijk kunnen aflezen. Omdat we meermaals gevonden hebben dat deze lastenaandelen volgens het Transport (van 1517!) verdeeld werden, kan het haast niet anders dan dat de twee steden ook hebben moeten bijdragen in deze last. Het lastenaandeel in het Transport van Vlaanderen is namelijk van de generaliteit van Aalst, dus inclusief de twee steden. We denken dan ook dat de steden Aalst en Geraardsbergen moeten bijgedragen hebben in dit onderhoud, maar we kunnen het niet met zekerheid bevestigen.
Zowel de steden en het platteland hebben tijdens deze periode te maken gekregen met inkwartieringen van krijgsbendes. Voor beide gebieden merken we uit de desbetreffende tabellen dat vooral de jaren 1640 gekenmerkt werden door een hoge troepenaanwezigheid. Met uitzondering van de laatste drietal jaren van de Opstand, schijnt het platteland bijlange na niet het troepenaantal ingekwartierd gehad te hebben dan de steden, ondanks de veel hogere bevolking (ca. 74.000 inwoners in het Land van Aalst tegenover ca. 9.000 in de steden[307]). Het Land van Aalst werd blijkbaar wel meer belast met het onderhoud van paarden dan met het onderhoud en de inkwartiering van grote krijgsbendes. Wel blijkt uit de bronnen dat de parochies van het Land van Aalst wel veel meer getroffen werden door troepen die een aantal dagen overnachtten en toen weer verder trokken. De “Lorreinen” — dit zijn de troepen van de Hertog van Lotharingen — die verschillende malen weergegeven worden in tabel 6, hebben op die manier heel lang op het platteland van Aalst doorgebracht. Verder constateren wij voor het platteland dat ook heel wat enkelingen of een kleine groep soldaten een geruime tijd op het platteland hebben doorgebracht, in tegenstelling tot de steden, waar het veelal ging om grote troepenmachten (hoewel deze ook heel verspreid arriveerden).
Hoe sprong de lokale bevolking met deze continue stroom van militairen, soldatenvrouwen en -kinderen, bagage, paarden en andere om? Het volgende punt in ons onderzoek laat zien hoe de gedeputeerden getracht hebben de militaire lasten zo miniem mogelijk te houden.
In dit onderdeel gaan we, zoals de titel laat vermoeden, kijken welke moeite de gedeputeerden deden om ontlast te worden van inkwartieringen, meer specifiek nog: hoe probeerden ze te vermijden dat wintergarnizoenen in de steden en/of op het platteland kwamen logeren? Het antwoord lijkt eenvoudig: door de wintergarnizoenen uit te kopen. Dit kon gebeuren voor aanvang van het eigenlijke winterseizoen, maar evengoed kon men bijvoorbeeld in december tot een akkoord komen dat maar vier in plaats van zes maanden van het wintergarnizoen zouden uitgekocht worden. Bovendien dienden deze soldaten dan in een ander district onderdak te vinden, en dat was natuurlijk niet evident. Deze zaken zitten dus heel complex in elkaar. Het woord uitkopen hebben we namelijk al eerder gebruikt, wanneer het ging om logementen bij particulieren. Het was in deze periode namelijk strikt verboden voor particulieren om aan soldaten die bij hun zouden ingekwartierd worden of al waren ingekwartierd, geld te geven en hen zo als het ware letterlijk uit hun huis kopen. Deze soldaten dienden dan bij andere mensen onderdak te vinden, en dit was absoluut verboden, omdat de last van de inkwartiering zo heel ongelijkmatig verdeeld werd.
De gedeputeerden pasten deze tactiek ook toe, maar dan op een veel grotere schaal. Omdat ze uiteraard zo weinig mogelijk soldaten wilden laten logeren in hun regio, en hiermee bedoel ik zowel de twee steden als het platteland, besloten ze om de logementen van wintergarnizoenen uit te kopen. Mocht dit wel, vermits vele ordonnanties uitgevaardigd werden die het uitkopen van logementen door particulieren ten strengste verboden? Onderstaande tabel geeft het antwoord. De bedragen die het gebied moet betalen om vrij te zijn van wintergarnizoenen, worden erbij vermeld, alsook uiteraard de jaren waarin die gebeurde. Wanneer deze sommen geldig zijn voor de steden, staat de letter S erbij, voor het platteland gebruiken we de letter P.
tabel 8: De uitkoopsommen van wintergarnizoenen in de twee steden en het Land van Aalst
jaar |
uitkoopsom (in ponden parisis) |
|
1625 |
geen, uitkooppoging mislukt[308] |
/ |
1626-1629 |
geen |
/ |
januari 1630 |
voorstel tot uitkopen van wintergarnizoenen[309] |
/ |
1630-1631 |
8.000 per maand gedurende zes maanden[310] |
S+P |
1631-1632 en 1632-1633 |
officieren van Maestro de Campo Zelada[311] |
S |
1633-1634 |
voorstel mislukt[312] |
/ |
1634-1635 |
8.000 per maand voor zes maanden[313] |
P |
1635-1636 |
14.000 per maand voor zes maanden[314] |
P |
1636-1637 |
36.000 per maand voor zes maanden[315] |
S+P |
1637-1638 |
280.000 voor zes maanden[316] |
S+P |
1638-1639 |
280.000 voor zes maanden[317] |
S+P |
1639-1640 |
20.000 per maand voor zes maanden[318] |
P |
1640-1641 |
100.000 voor twee eerste maanden – octrooi om deze som te Antwerpen te lichten[319] |
?
|
1641-1642 |
320.000 voor zes maanden[320] |
S+P |
1642-1643 |
320.000 voor zes maanden[321] |
S+P |
1643-1644 |
maximaal 288.000 voor zes maanden[322] |
? |
1644-1645 |
60.000 voor de zomer in 1644[323] - winterseizoen: 320.000 voor zes maanden[324]
|
S+P |
1645-1646 |
120.000 voor vier maanden[325] |
S+P
|
1646-1647 en 1647-1648 |
geen |
/ |
Vanaf het midden van de jaren twintig begint deze regio schoorvoetend een poging te ondernemen om wintergarnizoenen uit te kopen. Pas vanaf de winter 1630-1631 accepteert de vorst slechts voor de eerste maal een bedrag, waardoor de twee steden en het platteland voor zes maanden zouden gevrijwaard blijven van langdurige logementen. In de jaren 1620 was dit al een aantal keer voorgesteld, maar de centrale regering had deze voorstellen steeds geweigerd. Meer nog, men bericht in een vergadering van het landscollege op één juli 1625, dat de burgemeesters van Aalst en Geraardsbergen samen met de hoogbaljuw van Boelare gaan onderhandelen waren met kwartiermeester-generaal Francquis om uitgesloten te worden van wintergarnizoenen. Indien dit niet zou kunnen geschieden, vroegen ze om niet te zwaar belast te worden.[326] Maar hoe reageert Brussel? Ze sturen het tertio van Maestro de Campo Marcello del Judici voor vijf maanden op het platteland, terwijl dit gebied dit tertio gedurende zeven maanden van alle levensnoodzakelijke middelen diende te voorzien.[327] Wij denken dat de centrale regering zijn macht hier heeft doen gelden en dit tertio op het platteland gestuurd als een blijk van haar ongenoegen over dit voorstel van de gedeputeerden. Bovendien was het uitkopen van logementen door zowel particulieren, steden als dorpen verboden. Een ordonnantie, daterend van twintig februari 1630, legt iedere stad of dorp die een dergelijke overtreding begaat, voortaan een boete op van vijfhonderd gulden.[328] In de praktijk kwam daar dus niets van in huis. Integendeel, pas vanaf 1630 begint in onze regio het uitkopen van wintergarnizoenen pas goed op gang te komen. Waar de overheid in 1625 nog van geen voorstellen om wintergarnizoenen uit te kopen moest weten, wordt dit vanaf 1630 wel getolereerd: het is een voorbeeld van de zeer wispelturige houding van de overheid op dat moment. We hebben al gemeld dat de twee steden en het Land van Aalst had in het nieuwe Transport van Vlaanderen het op één na hoogste lastenaandeel had, na Gent (stad plus Oudburg). Dit hield in dat de afkoopsommen voor wintergarnizoenen automatisch hoger kwamen te liggen dan alle andere gebieden in Vlaanderen, op de generaliteit van Gent na. Naarmate de Opstand bleef voortslepen, snakte de centrale regering immers meer en meer naar liquide middelen, en wanneer een gebied zoals de twee steden en het Land van Aalst bereid was om grote sommen op tafel te leggen voor een verlichting (een totale vrijwaring van inkwartieringen was onmogelijk) van hun inkwartieringen, dan waren ze zich al verzekerd van deze inkomsten. Een totale vrijwaring was haast onmogelijk, zeker voor de steden, daar de regering nog altijd het voorrecht behield om in noodgevallen toch troepen te laten logeren in steden die zich vrijgekocht hadden. De afkoopsom diende dan terugbetaald of verminderd worden in verhouding tot de inkwartieringstijd.[329]
De directe aanleiding om wintergarnizoenen uit te kopen, is de graaf van Coupigny geweest. Bij een bezoek aan Aalst in januari 1630 stelde hij voor om de steden van de huidige garnizoenen te verlossen, op voorwaarde dat men aan deze soldaten op hun nieuwe inkwartieringsplaats placquillas van twaalf schellingen per man per dag zou betalen voor een periode van drie maanden. Deze placquillas waren logiesvoedsel voor deze militairen, maar ook het serviciegeld was hierin verrekend. Het serviciegeld was een bepaalde som die burgers
konden betalen om vrij van logeerverplichtingen te blijven.[330] Dit aanbod werd door het landscollege in overweging genomen, maar “... tselfs onmoghelijck is te doene mits de swaere lasten desen lande daeghelijcx over gecommen soo van d’extraordinaire ayde courtresse als secours ... [331]”. Dit voorstel gaat uiteindelijk niet door.
In de winter van 1630-1631 wordt er wel een som van 8.000 pond parisis per maand betaald, alweer om de placquillas van de soldaten te betalen. Er wordt wel uitdrukkelijk vermeld dat in ruil voor deze som ook beide steden van de winterinkwartieringen moeten ontruimd worden. Bovendien zou men maar beginnen met te betalen als deze garnizoenen uit het district van het Land van Aalst vertrokken waren. Voorts meldt dit akkoord nog dat enkele korte logementen of logementen van één persoon zouden mogelijk zijn als het echt niet anders kon. Het landscollege was dus op de hoogte van het feit dat de regering in noodgevallen het recht had troepen te laten inkwartieren in gebieden die zich daarvan vrijgekocht hadden. Maar wanneer grotere delen kwamen te logeren in gans Vlaanderen, zou dit gebied niet belast worden om ook maar iets bij te dragen.[332] Men koopt ook het logement van de Maestro de Campo te Aalst uit voor 34 pond en 16 schellingen parisis per dag, wat voor een duur van zes maanden neerkomt op 7.690 pond en zestien schellingen parisis.[333]
In de daaropvolgende winters krijgt voorgaand voorstel geen navolging, althans toch niet op het platteland. In beide steden echter bevindt zich het garnizoen van de markies van Zelada. Enkel het logement van de markies zelf en van de andere officieren van zijn regiment wordt uitgekocht.[334] De som die enkel voor het uitkopen van het logement van de markies van Zelada betaald wordt, blijft dezelfde: 34 pond en 16 schellingen parisis per dag. Voor de kapitein-commandant te Geraardsbergen betaalt men zes pond parisis per dag.[335] Over in totaal zes maanden kwam het bedrag van alle officieren uit op ca. 17.000 ponden parisis.[336]
Het jaar daarop heeft de generaliteit van Aalst 10.000 pond parisis per maand veil om de wintergarnizoenen kwijt te geraken.[337] De onderhandelingen springen echter definitief af nadat op zeven november 1633 vijf compagnies van de markies van Zelada het Land van Aalst binnengetreden waren met orders om hier een hele tijd te blijven logeren.[338]
De jaren 1634-1638 worden gekenmerkt door een felle stijging van de sommen die de generaliteit van Aalst over heeft om toch maar van die soldaten af te geraken. We kunnen uit de tabel aflezen dat deze bedragen in deze periode maar liefst bijna verzesvoudigen! Dit komt doordat enerzijds tussen 1636-1638 ook de steden bijdroegen om verlost te zijn van deze logementen, daar waar in 1634-1635 enkel het platteland van Aalst betaalde voor vrijstelling van wintergarnizoenen. Anderzijds vermoeden we dat de prijzen stegen doordat het aantal soldaten in Spaanse loondienst toenam.[339] Dit gegeven, samen met de steeds meer onregelmatige gelduitzendingen uit Spanje en de verhoogde bedes, verzwaarde bijgevolg de druk op de plaatselijke bevolking.
De jaren 1641-1645 brachten nogmaals een verhoging van deze sommen met zich mee. In het winterseizoen van 1643-1644 heeft men tijdens de zomerperiode al dertigduizend pond parisis betaald om verschillende compagnies cavalerie in beide steden weg te sturen. Deze som mochten ze dan in mindering brengen van de som die ze zouden betalen om opnieuw wintergarnizoenen te voorkomen. Daarom besluiten de gedeputeerden om tussen de 264.000 en 288.000 pond parisis te betalen tijdens het komende winterseizoen.[340]
De laatste jaren van de Opstand probeert men de logementen niet langer meer uit te kopen, want men ziet dat het toch geen nut heeft: de centrale regering houdt zich niet aan de afgesproken beloftes. Men betaalde bijvoorbeeld 120.000 ponden parisis om vrijgesteld te zijn van logementen voor de maanden januari, februari, maart en april van 1646. De plaatselijke bevolking deed ongetwijfeld zijn best om deze sommen op de overeen gekomen tijdstippen te betalen, maar men constateerde dat de bagage van de markies van Caracena op het platteland bleef logeren, evenals onder andere kapitein Ambrosini en vele soldaten van de hertog van Lotharingen. Deze laatsten lagen verspreid over het ganse platteland en zwierven van parochie naar parochie. Boze brieven aan het hof inzake het niet respecteren van de overeenkomst baatten niet.[341]
Was vrijwaring van winterinkwartieringen de enige voorwaarde die de twee steden en het Land van Aalst stelde bij het uitkopen van garnizoenen? Voldeed de centrale regering hieraan? Het is zeker een spel van geven en nemen, zowel vanuit de centrale regering als vanuit de generaliteit van Aalst. De vorst neemt immers regelmatig zelf het initiatief door een voorstel te sturen om te weten te komen welk bedrag de twee steden en het Land van Aalst over heeft om vrijgesteld te worden van aanstaande wintergarnizoenen. Ook dit is ons inziens een indicatie van het toenemende geldtekort van de regering. Om de prijs op te drijven stuurt ze soortgelijke voorstellen ook naar naburige steden en kasselrijen. Op één oktober 1635 bijvoorbeeld wil het landscollege 12.000 ponden parisis per maand betalen om uitgezonderd te worden van wintergarnizoenen, maar het Land van Dendermonde had 6.000 pond parisis over, terwijl het meer dan vijf keer minder belast was in het Transport dan de twee steden en het Land van Aalst.[342]
Naarmate de sommen verhoogden, eiste het landscollege ook veel meer dan enkel vrijstelling van winterinkwartieringen. Wanneer de gedeputeerden voor het winterseizoen van 1636-1637 aanvankelijk een som goedkeuren van 24.000 pond parisis per maand (reeds 10.000 pond per maand meer als voorgaand jaar; nu dragen de steden echter ook bij), wil men in de plaats geen wintergarnizoenen, noch onderhoud (placquillas) van soldaten en bagage. Wanneer dit niet zou kunnen geschieden, gaven de gedeputeerden de voorkeur aan inkwartieringen van vrouwen of van mannen met actuele dienst. Ook eisten de steden en het platteland vrijstelling van het leveren van keurlingen en wagens.[343] In het verdere betoog zal dit geverifieerd worden of dit ook werkelijk zo gebeurd is. Filips IV wil dit echter niet aanvaarden omdat de soldaten grote ellende gekend hebben. Hij eist meer geld en krijgt dat ook: 36.000 pond parisis per maand, met herhaling van bovenstaande condities. Daarenboven moeten de passages van soldaten via een ander district verlopen.[344] Deze som en voorwaarden worden aanvaard, waardoor de gedeputeerden beslissen om de eerste twee maanden prompt te betalen.[345]
In de jaren 1640 stijgen deze sommen nog een stuk, maar we hebben niet direct de indruk dat het landscollege daardoor meer eisen ging stellen. In het voorjaar van 1644 wordt reeds heel vroeg over komende winterperiode gesproken. De gedeputeerden eisen in ruil voor ruim 53.000 ponden parisis per maand vrijstelling van alle logementen van oorlogsvolk, bagage (zowel infanterie als cavalerie) en van nieuwe rekruten in het komende winterseizoen.[346] Eerder al dat jaar hadden ze al op één april te Antwerpen een som geleend van 60.000 pond parisis, die ze zo vlug mogelijk wilden overmaken aan Brussel, om ook in de zomer gespaard te blijven van logementen. Deze som zou afgetrokken worden van de 320.000 pond voor het uitkopen van de wintergarnizoenen.[347] Eind mei bereikt een verzoek van Don Fransisco de Melo, bekrachtigd door de graaf van Noyelles, Aalst. Er wordt gevraagd zo vlug mogelijk een som van 140.000 pond parisis te betalen, omdat men weinig geld uit Spanje ontving in deze periode. Deze som zou worden afgetrokken van de 320.000 pond parisis. Dit verzoek wordt bekrachtigd doordat men op hetzelfde tijdstip bericht dat “... daeghelijcxse klachten van alle volck van oorloghe, dewelcke hun in seer groote noodt sijn vindende, ghemmerct oock dat penningen gheheescht worden omme met den selfs te beter te gheraecken tot leveringhe vande noodighe amonitie ...[348]”. Men besluit dan ook de volledige som in drie gelijke delen te betalen; het eerste deel in augustus en het laatste in december.[349] Voor markies Castel Rodrigo verloopt deze betaling echter niet snel genoeg: in november moet deze 140.000 pond volledig betaald zijn, anders zouden de twee steden en het platteland onmiddellijk garnizoenen ontvangen.[350] Dit gebied betaalt blijkbaar, want op twintig november moet een kleine 200.000 pond parisis betalen. Daarnaast geeft men nog eens 40.000 pond parisis uit om drie maanden soldij aan de soldaten te betalen, waardoor men tot één november 1645 zou kunnen genieten van vrijstellingen van rekruten en het ronselen van nieuwe compagnies cavalerie en infanterie, zowel in de steden als op het platteland. Ook allerlei passages van krijgsbendes zullen zoveel mogelijk tot een minimum beperkt moeten worden. Indien dit niet zou kunnen en sommige troepen dienden te overnachten, mogen voortaan enkel officieren nog in huizen van particulieren slapen.[351]
We hebben nu een overzicht gegeven van de manier bij uitstek die de twee steden en het Land van Aalst aanwendde om toch maar te proberen soldaten bij zich weg te houden. Tijdens deze periode was dit systeem nog niet zo heel actief, maar vanaf het midden van de zeventiende eeuw was dit systeem dermate uitgebreid dat jaarlijks lijsten werden opgesteld van de steden of regio’s die zich vrijkochten door een bepaald bedrag te betalen. [352] We kunnen uit de tabellen van de inkwartieringen in de steden en van die op het platteland al vaststellen dat het uitkopen van garnizoenen zeker niet (volledig) gelukt is. Vooral de twee steden zijn ieder jaar vrij sterk belast geweest met het inkwartieren van soldaten. Toch liep de situatie vanaf de jaren 1640 uit de hand. Het Land van Aalst vormde immers een unie tussen de steden Aalst en Geraardsbergen en het platteland. Zoals in het Voorlopig Reglement van 1637 beval, werden alle kosten van de inkwartieringen verdeeld over de bewoners van het ganse gebied. De plattelandsbewoners dienden het grootste aandeel van deze lasten te dragen. We hebben het niet alleen over de beden, maar dus ook over het uitkopen van garnizoenen, waartoe ook het platteland heel veel toe bijdroeg. Aangezien toch nog inkwartieringen voorkwamen tijdens de vrijgekochte periode, diende de kosten van de duur van deze inkwartiering in de vrijgekochte periode normaliter te worden terugbetaald door de regering, of konden in mindering worden gebracht van de komende bede. Nergens hebben we echter attestaties gevonden die dit aantonen. Klaarblijkelijk werd dit in realiteit niet vergoed, wat neerkwam op een dubbele last. Het platteland kreeg dan in de jaren 1630 misschien niet zoveel inkwartieringen te verduren; het diende wel jaarlijks een groot aantal paarden te onderhouden samen met nog andere lasten (ut infra). Wat betreft het uitkopen van de wintergarnizoenen, kunnen we stellen dat dit mislukt is. Toch hebben de gedeputeerden van het landscollege pas de laatste twee oorlogswinters van de Opstand besloten om niet langer meer wintergarnizoenen uit te kopen. Tijdens deze twee winters overwinterden dan ook vele troepen in gans het gebied. Tijdens de winter van 1647-1648 diende de generaliteit van Aalst zelfs meer dan 8.000 “monden” te
laten logeren en te voeden.[353] Dit was ongeveer één elfde van het totaal aantal inwoners.[354] Deze grote troepenmachten op het einde van de Opstand is volgens ons mede een teken aan de wand voor de achteruitgang van de Spaanse macht. We komen verder in onze uiteenzetting op dit punt terug, maar het is niet toevallig dat juist in de jaren 1640 meer berichten komen van Hollandse en Franse troepen, die raids uitvoeren op het Aalsterse platteland. Dit brengt uiteraard met zich mee dat steeds meer troepen op het platteland samenhokken, voornamelijk langs de belangrijke Schelde, om de wacht te houden en te verhinderen dat de vijanden via deze stroom strooptochten zouden houden in verschillende parochies.
In de jaren 1650 zou enkel het platteland garnizoenen trachten vrij te kopen. De inkwartieringen dienden echter nog altijd verdeeld te worden over gans deze regio, zodat het platteland tweemaal diende te betalen, een gegeven dat we tijdens onze periode ook al vaststelden. Omdat de beide steden exorbitante sommen vroegen voor hun inkwartieringen, was het Land van Aalst aan de rand van het faillissement terecht gekomen. De belastingontvangers misbruikten de gelden van het platteland ten voordele van de steden. De magistraten van de steden gingen hier niet vrijuit. Het Voorlopig Reglement van 22 december 1637 bleek dus onuitvoerbaar. Zo kwam er in de eerste helft van de jaren 1660 reeds een nieuw reglement tot stand.[355]
Het uitkopen van garnizoenen was dus een enorm dure tactiek, die al bij al toch niet zijn vruchten heeft afgeworpen. In diverse aktes van acceptaties vernemen wij dat de bewoners van de twee steden en het Land van Aalst niet alleen gevrijwaard wilden zijn van logementen, maar ook van andere militaire lasten, zoals leveren van keurlingen, wagens, veranderen van soldaten op doortocht, etcetera. Dit zijn de onderwerpen van ons volgende hoofdstuk, te beginnen met het zenden van weerbare mannen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[227] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio 128 r°.
[228] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio’s 129 v°-130 v° en 133 r°-134 v°.
[229] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio 184 v°.
[230] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 14 v°-15 r°.
[231] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 16 v°.
[232] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio’s 24 r°v° en 37 r°.
[233] Michelbeke, Haaltert, Denderwindeke, Heldergem,... S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio’s 28 v° en 31 v°.
[234] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 98 r°.
[235] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio’s 102 r° en 107 r°.
[236] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 107 r°.
[237] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 17/11/1633 en 7/2/1634 (niet-gefolieerde pagina’s).
[238] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 18/11/1633 (niet-gefolieerde pagina).
[239] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 19/11/1633 (niet-gefolieerde pagina).
[240] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 4/1/1634 en 10/12/1634 (niet-gefolieerde pagina’s).
[241] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 36/11/1635 (niet-gefolieerde pagina).
[242] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 4/10/1636 (niet-gefolieerde pagina).
[243] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 13 v°.
[244] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 113 v°.
[245] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 60 v°.
[246] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio’s 69 r°-72 r°.
[247] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 154 v°.
[248] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 130 v°.
[249] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 141 r°.
[250] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 159 r°.
[251] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio’s 1 r°v°, 2 v°, 4 r° en 15 r°.
[252] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio 68 r°; nummer 10, folio 40 v°.
[253] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio’s 148 v°, 150 v° en 166 r°.
[254] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio’s 43 v° en 58 r°.
[255] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 124 r°.
[256] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 163 r°.
[257] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio’s 28 v°, 29 r°, 30 v° en 72 v°.
[258] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio’s 37 v°- 39v°.
[259] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio’s 148r°, 150r°, 159 v°, 165 v°, 172 r°, 174 v°, 222 r°v°, etcetera.
[260] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 101 r°.
[261] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 201 v°.
[262] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 203 v°.
[263] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 212 v°.
[264] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 221 r°.
[265] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 273 v°.
[266] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 271 r°.
[267] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 270 v°.
[268] Het is in deze periode onwaarschijnlijk druk op het platteland. Continu komen berichten binnen van logementen van deze troepen.
[269] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 29 v°.
[270] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 58 v°.
[271] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 71 v°.
[272] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 178 v°.
[273] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio’s 108 r° en 122 r°.
[274] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 134 r°.
[275] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 182 r°.
[276] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 213 r°.
[277] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio’s 265 v° en 324 r°.
[278] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 274 v°.
[279] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 274 v°.
[280] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 281 r°.
[281] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio’s 284 r°v°, 353 r°, 354 r°, 361 v°.
[282] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio’s 285 r°v° en 286 r°.
[283] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 300 r°.
[284] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 314 v°.
[285] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 324 v°.
[286] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio’s 129 v°-130 v° en 131 r°-136 v°.
[287] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio 148 r°.
[288] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio 148 v°.
[289] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 4/1/1634 en 10/12/1634 (niet gefolieerde pagina’s).
[290] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 7/1/1635 (niet gefolieerde pagina).
[291] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 13 v°.
[292] N. Maddens, De beden in het graafschap Vlaanderen tijdens de regering van Keizer Karel V (1515-1550), Standen en Landen, 1978, p. 17.
[293] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 113 v°.
[294] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 201 v°.
[295] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 154 v°.
[296] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio 1 r°v°.
[297] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio 4 r°.
[298] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio 2 v°.
[299] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio 15 r°.
[300] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio 68 r°.
[301] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 40 v°.
[302] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 43 v°.
[303] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 58 r°.
[304] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 163 r°.
[305] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio’s 28 v°-29 r°.
[306] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio’s 30 v°, 31 r° en 72 v°.
[307] J. de Brouwer, Demografische evolutie van het Land van Aalst 1570-1800, Brussel, Pro Civitate, 1968, pp. 3, 25 en 111.
[308] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio 127 v°.
[309] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 44 v°.
[310] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 57 r°v°.
[311] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio’s 120 v°-121 r°.
[312] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 20/10/1633, 18/11 en 22/11/1633 (niet gefolieerde pagina’s).
[313] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 1/2/1635 en 7/3/1635 (niet gefolieerde pagina’s).
[314] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 31/10/1635, 1/11/1635, 13/11/1635, 17/11/1635 en 26/11/1635 (niet gefolieerde pagina’s).
[315] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 24/10/1636, 9/11/1636, 5/12/1636 en 6/12/1636 (niet gefolieerde pagina’s).
[316] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 32 r°.
[317] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio’s 74 v° en 129 r°.
[318] S.A.A., Land van Aalst, nummer 8, folio 172 r°v°; nummer 9, folio 60 v°.
[319] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio 39 r°v°.
[320] S.A.A., Land van Aalst, nummer 9, folio’s 121 r°, 122 v°, 123 r°, 134 r°; nummer 10, folio 43 r°.
[321] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio’s 18 v°, 19 r° en 21 v°.
[322] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio’s 88 r° - 89 v°.
[323] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 151 v°.
[324] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio’s 151 v°, 155 v°- 157 v°, 160 v°, 161 r°, 164 r°, 167 v°, 168 r°; nummer 11, folio’s 1 r°v°, 4 r°v°, 16 v°, 35 r°v° en 46 r°v°.
[325] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio’s 192 r°v°, 195 r°, 196 r°, 208 r° en 210 r°.
[326] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio 127 v°.
[327] S.A.A., Land van Aalst, nummer 5, folio 148 v°.
[328] G.U.B., Meulman, I, 2110. Deze boete wordt nog eens herhaald in een ordonnantie van 20 februari 1646. Een derde van deze boete zou naar de persoon of instantie gaan die deze overtreding meldt.
[329] E. Rooms, op. cit., p. 419.
[330] E. Rooms, op. cit., p. 433.
[331] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 44 v°.
[332] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 57 r°v° en bijlage 3.
[333] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 59 r°.
[334] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio’s 120 v°-121 r°.
[335] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, folio 119 v°.
[336] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 22/11/1633 (niet gefolieerde pagina).
[337] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 20/10/1633 (niet gefolieerde pagina).
[338] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 18/11/1633 (niet gefolieerde pagina).
[339] Parker berekende dat de troepenmacht van het Spaanse leger steeg van tussen de 52.000 en 63.000 manschappen in september 1633 naar ruim 88.000 in januari 1640. Parker, The Army of Flanders..., p. 272.
[340] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio’s 88 r° - 89 v°.
[341] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio’s 227 r °- 229 v°.
[342] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergaderingen van 31/10 en 1/11/1635 (niet gefolieerde pagina’s).
[343] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 24/10/1636 (niet gefolieerde pagina).
[344] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 9/11/1636 (niet gefolieerde pagina).
[345] S.A.A., Land van Aalst, nummer 6, vergadering van 5/12/1636 (niet gefolieerde pagina).
[346] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 151 v°.
[347] S.A.A., Land van Aalst, nummer 10, folio 161 r°.
[348] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 1 v°.
[349] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 1 r°v°.
[350] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 35 r°.
[351] S.A.A., Land van Aalst, nummer 11, folio 46 r° - 47 v°.
[352] E. Rooms, op. cit., p. 417.
[353] S.A.A., Land van Aalst, nummer 12, folio 397 r°.
[354] J. de Brouwer, Demografische evolutie van het Land van Aalst, 1570-1800, Brussel, 1968, p. 111.
[355] H. van Isterdael, Inventaris van het Archief van het Land van Aalst 1342-1796 (1814), deel I, p. 86.