Ondergaan of ondernemen? Levenslooponderzoek van de generatie van 1830/31 in Assenede. (Christa Matthys)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

DEEL I. INLEIDING

 

Hoofdstuk 1. Een frisse blik op individu, gezin en samenleving: probleemstelling en beknopt methodologisch overzicht.

 

§1. Illustratie van enkele levenslopen

 

Bij wijze van bronnenprospectie heb ik getracht een beknopt aantal proefpersonen terug te vinden in alle bronnen die ik in overweging bracht voor mijn onderzoek. Ik probeerde in mijn keuze erg uiteenlopende personen te integreren. In deze verhandeling zal ik de kwantitatieve analyse af en toe een illustreren aan de hand van enkele idividuele kwalitatieve gegevens. Hier wil ik bij wijze van aperitiefhapje graag mijn verhaal vertellen van de levensloop van een viertal erg verschillende cohorteleden die bij de bronnenprospectie zijn ‘gebruikt’.

 

Geboren worden

 

Op 3 februari 1831wordt Livinus Hillaert (Id 125) geboren. Zijn vader werkt als voerman en als losse arbeider. Het gezin is zeker niet rijk. Vader of moeder worden immers nooit in de belastingslijsten aangetroffen. Toch leeft het ook niet in echte armoede. Dat blijkt wanneer Livinus in 1833 een koepokinenting krijgt. In tegenstelling tot veel andere genoteerde vaccinaties betalen zijn ouders zelf de kosten. Of Livinus broers en zussen heeft is niet geweten.

Vijf maanden later, op 17 juli, komt in het Dorp ook Victoria Hulstaert (Id 127) ter wereld. Victoria is de jongste van zes kinderen. Ze heeft enkel broers. Haar beide ouders zijn werklui. Het gezin zit vermoedelijk in ongeveer hetzelfde schuitje als het gezin van Livinus. De ouders betalen geen belastingen, maar bezitten wel een minuscuul stukje bebouwde grond van 0,005 ha.

Op 3 en 7 oktober zien weer twee nieuwe Assenedenaren het levenslicht. Jacobus Francies Dumoleyn (Id 105) en Vitalie Antonia Dupont (Id 109) staan er echter heel wat beter voor dan hun twee dorpsgenoten. De ouders van Francies behoren tot de lokale economische, politieke en sociale elite. Vader Livinus Bernardus is één van de grootste landbouwers van de Polders en één van de belangrijkste grondbezitters van de gemeente. Francies heeft zes broers en zussen, waaronder de één jaar oudere Seraphinus Fransciscus (Id 107).

De vader van Vitalie is één van de zeven molenaars in de gemeente. Zijn korenwindmolen staat in Nieuwburg. Ook hij behoort tot de rijkste Assenedenaren, al betaalt hij ‘slechts’ de helft zoveel belastingen als Livinus Dumoleyn: 107 frank tegenover 212 in 1846. De voedingssector doet het goed in regionale centra, zoals Assenede er één is. Naast Vitalie telt het gezin zes dochters en twee zonen.

 

Opgroeien

 

De jeugd van deze vier personen ziet er totaal verschillend uit. De vader van Livinus sterft als de jongen nog geen twaalf is. Livinus gaat enige tijd later als dienstknecht bij een Asseneedse landbouwer inwonen. Van studeren komt niets in huis. Livinus is niet in staat te lezen of zijn naam te schrijven. Ook Victoria is op haar vijftiende al beroepsactief. Als enig meisje in een gezin van werklui, is zij actief als kantwerkster. De kantsector vormt voor veel jonge vrouwen een alternatief voor de verloren gegane vlasindustrie. Op haar achttiende sterft haar vader. Toch vindt Victoria de tijd om te leren lezen en schrijven. Wellicht heeft ze op de Asseneedse kantschool gezeten. Naast manuele vaardigheden leert men de meisjes daar ook lezen, schrijven en rekenen en brengt men hen bijbelkennis bij. Francies helpt ook al vroeg mee op het landbouwbedrijf, maar krijgt tevens de mogelijkheid zich intellectueel te ontplooien. Hij spreekt Nederlands en Frans en kan vlot lezen, schrijven en rekenen. Toch kent hij ook tegenslagen: welgeteld een maand na zijn eenentwintigste verjaardag sterft zijn broer Seraphinus. Vitalie wordt pas laat beroepsactief en heeft dus ook alle tijd om scholing op te doen.

 

Trouwen

 

Tegen de leeftijd van dertig jaar heeft elk van de vier jongelingen een ouder verloren. De moeder van Francies sterft vijf jaar na haar zoon Seraphinus en Vitalie verliest op 28-jarige leeftijd haar vader. Wanneer ook de moeder van Victoria sterft, acht de  vrouw de tijd rijp voor een huwelijk. Nog hetzelfde jaar stapt ze tijdens haar 31ste levensjaar in het huwelijkbootje met Livinus. Het is mogelijk dat Livinus als dientbode een deel van zijn vast inkomen heeft kunnen sparen zodat hij zich nu in staat acht zelfstandig een gezin te onderhouden. Na hun huwelijk gaan beiden als losse werkkracht aan de slag. Ze wonen in de Triest. Twee jaar later vindt ook Francies een geschikte partner. Victoria Pauwels is een telg uit een andere rijke landbouwersfamilie. Net als haar bruidegom heeft ze een opleiding genoten. Dit koppel vestigt zich in Nieuwburg. Daar woont ook nog steeds Vitalie. Zij zal trouwens haar hele leven onder vaders molen blijven wonen, niet samen met een echtgenoot, maar wel met drie eveneens ongehuwde zussen en een jongere broer die ook vrijgezel is.

 

Kinderen krijgn

 

Beide huwelijksparen krijgen na ongeveer een jaar hun eerste kind. Bij Livinus en Victoria zullen nog zes kinderen volgen. Twee ervan sterven echter al in april 1867. Victoria verwacht dan haar vierde kind. De vier andere zonen en de dochter bereiken allemaal de volwassenheid. De kinderlast is voor een werkersgezin soms moeilijk om dragen. Wanneer het gezin drie kleine kinderen heeft, gaat het dan ook tijdelijk inwonen bij een ziftenmaker in het Dorp. Korte tijd later gaat het gezin daar zelfstandig wonen. Het Dorp is de wijk waar Victoria geboren is. Enige jaren doet het koppel wel nog een beroep op de extra arbeidskracht die een inwonende broer van Victoria kan bieden. Nadien kan het oudste kind al een handje toesteken.

Francies en zijn echtgenote krijgen in totaal negen kinderen, waarvan er twee tijdens de peutertijd overlijden. Net als Victoria keert ook Francies terug naar de wijk waar hij geboren is: de Polders. Zijn gezin hoeft echter geen beroep te doen op inwonende verwanten om het hoofd boven water te houden. Francies zit er warmpjes in en doet beroep op dienstpersoneel. Op die manier kunnen zijn kinderen eerst een goede opleiding genieten voor ze op het bedrijf worden ingeschakeld. De oudste zoon gaat als pastoor zelfs naar Rome.

 

Werken en inkomen vergaren

 

Net als de gezinnen van Livinus en Francies moet ook de frèreche van Vitalie beroep doen op extra arbeidskrachten. Nochtans is in dit gezin geen sprake van kinderlast. Het werk dat de combinatie van een windmolen en een landbouwbedrijf vraagt, is mogelijks niet van die aard dat zij voor vrouwen geschikt lijkt, zodat de enige man in het gezelschap beroep moet doen op enkele knechten. Vitalie en haar zussen houden zich wellicht bezig met huishoudelijke taken en de verkoop van het meel. Zij staan immers in de belastingslijsten als kooplui. Verder haalt de frèreche een aanvullend inkomen uit de verhuur van een woning. Dat alles maakt dat zij net als hun vader bij de rijkere dorpelingen behoren.

Livinus en Victoria blijven eveneens in dezelfde sociale positie steken als hun ouders. Alle kinderen gaan uiteindelijk als werklui aan de slag. Het koppel bezit in 1880 slechts een stukje grond van 0,06 ha en over een aanvullend inkomen is niets bekend. In 1893 wordt duidelijk dat Livinus eigenlijk personele belasting moet betalen, maar hij wordt vrijgesteld omdat hij werkonbekwaam is. Het gezin is dus niet straatarm, maar heeft het zeker ook niet breed.

Francies beschikt over heel wat grond en een uitgebreide veestapel. Na hun studies kunnen de kinderen dus allemaal op het landbouwbedrijf aan de slag. Dat neemt niet weg dat het gezin ook nog steeds beroep doet op inwonend personeel. Francies behoort net zoals zijn ouders tot de sociale top van de gemeente. Zijn vermoedelijke rijkdom en intellectuele ontplooiing geven hem de mogelijkheid om het tot gemeenteraadslid te schoppen. Dat is nog iets minder goed dan zijn iets oudere en  nog rijkere neef en naamgenoot Jacobus Francies die een tijdlang burgemeester van Assenede is.

 

Oud worden en sterven

 

De vier proefpersonen worden allemaal ouder dan zestig.

Dertien dagen na de 62ste verjaardag van Livinus, op 15 februari 1893, sterft Victoria aan bronchitis. Livinus is op dat moment dus werkonbekwaam. Er wonen wel nog vier kinderen thuis. De jongste is dan negentien. Zij zijn dus alle vier in staat om, allemaal als werklui, voor een inkomen te zorgen. Na verloop van tijd gaan twee kinderen wel het huis uit om te trouwen. Eén van de overblijvende jongere zoons trouwt ook, maar blijft bij zijn vader inwonen. Eén van de twee anderen trekt na zijn echtscheiding ook weer bij Livinus in met zijn twee kleine kinderen. Livinus blijft dus gezinshoofd. Zijn kinderen zorgen zowel voor hem als voor hun eigen kroost. Twintig jaar na zijn echtgenote, op 8 juni 1913, slaapt ook Livinus thuis voorgoed in.

Francies sterft tussen 1901 en 1910. Hij is nog steeds landbouwer. Zijn echtgenote en zes van zijn kinderen wonen nog thuis. Eén van zijn dochters woont in met haar echtgenoot. Een andere verlaat soms tijdelijk het gezin om in het Gentse als dienstbode te werken. Voor hij zelf sterft, overlijdt nog één van zijn oudste zonen in 1900.

Vitalie tenslotte heeft al één van haar inwonende zussen verloren wanneer ze op 26 februari 1902 zelf overlijdt aan de gevolgen van ‘borstwater’. De laatste vijftien jaar van haar leven oefent ze wellicht niet meer actief een beroep uit, al betaalt ze minstens tot 1899 nog steeds mee belastingen als koopvrouw, huurhoudster en molenaarster.

 

§2. Verantwoording

 

2.a. Levensloopanalyse

 

Vanaf het moment dat we in de eerste kandidatuur van professor Deneckere de opdracht kregen een familiegeschiedenis te schrijven, wist ik dat ik ook in mijn verdere loopbaan als student nog onderzoek wilde doen waarbij ik als onderzoeker de mensen uit het verleden als het ware persoonlijk leer kennen. Anderzijds ben ik als historicus in spe natuurlijk ook geïnteresseerd in grote maatschappelijke processen en transformaties waarin deze mensen worden meegezogen, maar waar ze zelf ook toe bijdragen. Naar de voortrekkersrol die bepaalde in het oog springende groepen hebben gespeeld in deze ‘revoluties’ is al heel wat onderzoek gebeurd. Wanneer ik bijvoorbeeld ‘industriële revolutie’ zeg, zullen velen onmiddellijk de link leggen met de hoge burgerij. Later kwam ook de rol van de ‘gewone man’ aan bod in studies naar bijvoorbeeld de arbeidersbeweging. Over de invloed die minder opvallende actoren hebben op veranderingen in de samenleving, bleef het erg rustig. Dat is begrijpelijk: juist omdat de rol van deze groepen niet direct opvalt, ontsnapt ze vaak aan onze aandacht. Toch kan men ze niet bij voorbaat uitsluiten. Zo is bijvoorbeeld uit onderzoek naar levensloop en gezinsstrategieën gebleken dat de gezinsstructuren door de verspreiding van loonarbeid, verstedelijking en migratie geen plotse totale ommekeer ondergaan, zoals algemeen was aangenomen. Er lijkt veeleer sprake van continuïteit en aanpassingsvermogen. Toch zijn er veranderingen in de realiteit waar te nemen. Nu is het aan de onderzoekers om na te gaan hoe die uiterlijke continuïteit en die veranderingen te rijmen vallen.

 

Het verwerven van inzicht in gedragingen van mensen kan gebeuren via macro-onderzoek. Door geaggregeerde gegevens over bijvoorbeeld spreiding van het onderwijs te vergelijken met geboortecijfers meent men individueel vruchtbaarheidsgedrag te kunnen verklaren[1]. Het werken met individuele gegevens kan dergelijke algemene onderzoeken preciseren, nuanceren of bijstellen. Via micro-onderzoek kunnen immers relaties aan het licht komen die men een andere manier niet kan achterhalen. De Belder wijst er, in zijn zoektocht naar de waarde van het ‘beroep’ als criterium voor sociale hiërarchie, op dat de onderzoeker beroepsvermeldingen (de meest overvloedige bron betreffende sociale positie) steeds in de individuele, lokale en tijdscontext moet plaatsen[2]. Beroepsgegeven moeten dus ook steeds gekoppeld worden aan andere individuele informatie.

 

Het levenslooponderzoek, vaak ook toegepast op micro-studies, biedt een uitstekende manier om verbanden bloot te leggen die via andere onderzoeksmethodes buiten beeld blijven. De life course analysis heeft aandacht voor de relatie van het individu tot zijn eigen opgedane ervaringen, tot zijn directe sociale omgeving en tot de historische omstandigheden waarin hij leeft. Giele en Elder formuleren vier concepten die samen de centrale onderszoeksvraag van het levenslooponderzoek vormen[3]. Location in place and time slaat op gemeenschappelijke ervaringen van bepaalde sociale groepen. Een dergelijke gemeenschappelijke ervaring voor de de generatie die ik onderzoek is de dubbele crisis midden 19de eeuw (zie verder). Omwille van de location is place and time is het van belang een goede schets van de lokale context te maken. Linked lifes slaat op de gevolgen van interactie tussen personen voor het handelen. Sociale normering is hier een onderdeel van. Met human agency bedoelt men de flexibele aanpassing van het gedrag aan de omstandigheden om een bepaald doel te bereiken. Timing of lifes houdt in dat personen of groepen het voorkomen van externe gebeurtenissen beantwoorden. Thus, the timing of life events can be understood as both passive and active daptation for reaching individual or collective goals.[4]

 

De levensloopanalyse maakt het dus mogelijk om aan de hand van het gedrag van een groep individuen ook een beter inzicht te verwerven in de grote historische maatschappelijke transformaties. Verschillende elementen die dag gedrag beïnvloeden of uitlokken kunnen in onderlinge relatie bestudeerd worden.

 

2.b. Assenede

 

De keuze van de gemeente Assenede was snel gemaakt. Voor kleinere opdrachten in eerdere studiejaren had ik al kennis gemaakt met het modern gemeentearchief van deze lokaliteit. Dat gemeentearchief blijkt een grote verscheidenheid aan reeksen op individueel niveau te bevatten en is bovendien over het algemeen goed bewaard. Fiscale, electorale en militielijsten zijn in tegenstelling tot veel andere gemeenten voor een langere periode quasi-ononderbroken beschikbaar. Nog heuglijker is de aanwezigheid van de originele gezinsformulieren van enkele 19de-eeuwse volks- en landbouwtellingen. Op de aanwezigheid, de kwaliteiten en de gebreken van de bronnen kom ik in het tweede hoofdstuk terug. Hier gaat het er slechts om aan de hand van deze voorbeelden duidelijk te maken dat er over het leven van de 19de-eeuwse Assenedenaar vrij veel informatie terug te vinden is. Die gegevens zijn bovendien uitstekend toegankelijk. De bevolkingsregisters en akten van burgerlijke stand zijn na contact met de gemeentebeambte vrij in te kijken en de rest van het archief is gedeponeerd bij het Rijksarchief in Gent. Aangezien ik op nauwelijks 6 km van het Asseneedse dorpscentrum woon en in Gent studeer, zijn de archieven voor mij ook vlot bereikbaar. De gunstige archiefsituatie zorgt ook voor een drukke historische activiteit in de gemeente, waardoor ik als jong onderzoeker een stevig ‘vangnet’ van plaatselijke deskundigen ter beschikking had. Mijn vertrouwdheid met de gemeente droeg er ook toe bij dat de voorafgaande literaire kennismaking met de karakteristieken van het dorp beperkt kon blijven. Assenede heeft gedurende de 19de eeuw een minder dan 5000 inwoners waardoot het dorp ook praktisch goed bestudeerbaar is bij een micro-studie.

Door haar interessante ligging, is Assenede een interessante casus(zie Hoofdstuk 3). Het dorp is immers op vele vlakken een ‘randgeval’. Dat kan een tegengewicht bieden voor de vele studies van ‘typische’ regio’s. De gemeente grenst aan Nederland en ligt bovendien gedeeltelijk in polder- en gedeeltelijk in zandgebied met verschillen in landschap en bedrijfsgrootte. Nog belangrijker is dat de gemeente ook grenst aan gebieden met een sterk ontwikkelde huisnijverheid, terwijl ze zelf in hoofdzaak een agrarisch, regionaal verzorgingscentrum is.

 

2.c. Generatie 1830/31

 

Ik onderzoek hier de levensloop voor alle personen geboren in de jaren 1830/31 in bovengenoemde gemeente. De keuze voor deze twee beginjaren van het onderzoek werd alweer ingegeven door beschikbaarheid van bronnen. De personen die op dat moment geboren zijn vormen in Assenede de generatie die zich in de nieuwste tijden het best leent tot onderzoek. Voor 1830 was de ambtelijke registratie in veel gevallen ondermaats en vanaf de 20ste eeuw spelen privacy-wetten de onderzoeker parten. Zelfs in de door mij gevolgde populatie zorgen deze zaken nog voor problemen. Het ‘bevolkingsregister’ van 1829 stelt niets voor, zodat ik voor de jongste levensfase van de cohorteleden nauwelijks informatie heb. Ook over de oude dag van de personen die ouder dan zeventig worden ben ik minder goed geïnformeerd want de reeksen van het gemeentearchief in het Rijksarchief in Gent lopen in het beste geval maar tot 1900. Over de levensloop van personen die vroeger of later zijn geboren ontbreekt de informatie mij echter nog voor een grotere periode van hun leven. Vandaar ook dat ik de oorspronkelijke idee om de generatie van 1830/31 te vergelijken met deze van 1880 heb laten varen.

 

§3. Theorie en praktijk van het levenslooponderzoek

 

3.a. Doelstellingen en mogelijkheden van de levensloopanalyse

 

De levensloopanalyse zorgt sinds enkele decennia voor een nieuwe methodologische invalshoek in het onderzoek naar de geschiedenis van individu en gezin. Zij biedt geen theorieën of hypothesen voor de verklaring van menselijk handelen, maar een algemeen conceptueel kader waarbinnen verschillende verklaringsmodellen kunnen worden ingepast[5].

 

Het levenslooponderzoek houdt zich bezig met de studie van de veranderingen in ‘posities’ die een persoon gedurende de levensloop doormaakt en het tijdstip waarop die transitie of dat event plaatsvindt. Deze transities kunnen verschillend van aard zijn: demografisch, zoals het huwen, het krijgen van kinderen; professioneel: zoals het veranderen van beroep; socio-cultureel, zoals het aansluiten bij een vereniging, ... Combinaties van verschillende events zijn niet uitzonderlijk. De overgangen van de ene positie naar de andere impliceren steeds het maken van een keuze. Die transities worden onderzocht voor een relatief grote groep personen, zodat zowel overeenstemmingen als heterogeniteit in het gedrag van de onderzochte populatie kan opgespoord worden. Op die manier tracht men de bepalende, of beter,: de beïnvloedende factoren voor het handelen te achterhalen. In tegenstelling tot sociologen, kunnen de meeste historici geen beroep meer doen op interviews met de betrokkenen om de beweegredenen bij hun keuzes te achterhalen. Zij vinden in de bronnen enkel aanwijzingen over de transities zelf.

 

Een eerste voordeel van de levensloopanalyse, zeker bij onderzoek op micro-niveau, is dat de methode nauwkeuriger demografische, professionele en sociale gegevens oplevert[6]. Door de combinatie van verschillende bronnen kan bijvoorbeeld de arbeidssituatie zorgvuldig worden gereconstrueerd. Niet enkel de beroepsveranderingen doorheen het leven, maar ook beroepscombinaties op één bepaald moment kunnen aan analyse worden onderworpen. Bovendien wordt de versnippering tussen de verschillende onderzoeksterreinen tegengegaan. Gedurende de levensloop zijn gezin, arbeid en inkomen immers met elkaar verbonden en het zijn ook die verbanden die in het onderzoek een centrale plaats bekleden.

Daarnaast, en dit beschouwt men als één van de grootste pluspunten van de levensloopanalyse, kan de methode bijdragen tot de overbrugging van de kloof tussen het onderzoek naar gedragen op micro-niveau en processen op het macro-niveau. Zowel de invloed die individuen van hun sociale omgeving ondergaan als de bijdrage die ze zelf leveren aan veranderingen in die omgeving worden zichtbaar. De studie van de levensloop gaat de complexiteit van sociale processen niet uit de weg, integendeel. Niet enkel de individuele ( mogelijke samenhang van transities uit verschillende levenssferen) en sociale (invloed van gezins- en historische omstandigheden) context op het moment van een transitie worden in rekening genomen, de onderzoeker beschouwt ook de invloed van eerdere ervaringen bij beslissingen. Op die manier zijn de resultaten van een aantal macro-onderzoeken naar menselijke gedragingen al moeten genuanceerd of bijgesteld worden.

De levensloopbenadering heeft als extra verdienste dat ook ‘afwijkende’ levenstrajecten worden onderzocht. In tegenstelling tot traditionele gezinssociologische studies waarbij veelal het gehuwde koppel als basis voor het onderzoek wordt genomen, komen in het levenslooponderzoek bijvoorbeeld ook de ontwikkelingen in het leven van ongehuwden aan bod.

Zowel de mogelijkheid om het macro- en het microniveau met elkaar te verbinden als om afwijkende levenslopen te bestuderen houden verband met het feit dat de historische actoren weldegelijk als actief beschouwd worden in tegenstelling tot in de structuralistische aanpak waar men aanneemt dat mensen in gelijkaardige economische contexten gelijkaardig gedrag zouden vertonen[7]. In de levensloopanalyse wordt meer nadruk gelegd op het individu dan op het gezin als actor. Toch houdt dit geen anachronistische individualistische opvatting van het handelen in het verleden in, eerder een kijk op het gezin als een complexe set van relaties tussen de verschillende gezinsleden[8]. Iedere levensloop wordt gevormd door een unieke combinatie van omstandigheden en keuzes. Toch vallen binnen bepaalde groepen gelijkaardige patronen te onderkennen. This tension between uniqueness and recurrence, between individual behaviour and social patterns is at the centre of the so-called life course approach[9].

 

3.b. Begrippenkader

 

Naast ‘transitie’ of ‘event’ bekleden nog een aantal andere begrippen een sleutelrol in de levensloopbenadering. Ik had het al over de centrale begrippen bij Giele en Elder. Voor de sociale geschiedenis zijn de volgende van meer concreet belang[10].

Timing’: het tijdstip waarop een overgang plaatsvindt staat in relatie tot de leeftijd en de positie van het individu, maar ook met familiale en tijdsgebonden omstandigheden. Deze laatste worden door Hareven respectievelijk ‘individual time’, ‘family time’ en ‘historical time’ genoemd[11]. Met de invoering van een socialere wetgeving vanaf het einde van de 19de eeuw (zie verder), wordt de timing van transities steeds meer gesynchroniseerd: het onderwijs bakent de periode van de kindertijd of adolescentie af, terwijl de pensionering duidelijk samenhangt met de levensfase van de bejaardheid[12]. ‘Interactie’ verwijst naar het onderling op elkaar inspelen van deze verschillende soorten tijd. ‘Integratie’ heeft dan weer te maken met de invloed die eerdere ervaringen en beslissingen tijdens de levensloop hebben op het latere gedrag. De vaststellingen hieromtrent geven aanleiding tot vergelijking van verschillende cohorten (zie verder) om na te gaan of cohorten met gelijkaardige ervaring ook gelijkvormig gedrag tentoonspreiden.

Met behulp van voorgaande begrippen worden voor de onderzochte populatie periode-effecten, leeftijdseffecten en cohorteffecten gemeten[13]. De eerste verwijzen naar beïnvloedende omstandigheden ongeacht leeftijd of geboortejaar. De tweede zijn dan weer enkel aan leeftijd en niet aan sociale omstandigheden gebonden. Cohorteffecten zijn eigen aan een bepaalde leeftijdsgroep binnen een bepaalde omgeving.

 

3.c. Toegepast levenslooponderzoek op de generatie uit 1830/31 in Assenede

 

*   Cohortanalyse

 

Levenslooponderzoek wordt toegepast op cohorten. Cohorten kunnen opgebouwd zijn door een op één moment vastgestelde populatie in te delen naar leeftijd of geboortejaar. Men spreekt van leeftijdscohorten. In deze studie maak ik echter gebruik van een geboortecohorte. Geboortecohorten volgen personen die in een bepaald jaar of een bepaalde periode geboren zijn doorheen hun leven. De voor- en nadelen van een geboortecohorte, en meer specifiek deze van Assenede uit 1830/31, vindt de lezer in de eerste paragraaf van het vierde hoofdstuk. Deze hier gebruikte cohorte is opgesteld aan de hand van de geboorteakten van Assenede (zonder latere deelgemeenten) uit het jaar 1830/31. Een alternatieve benadering vormt het werken met genealogieën van een klein aantal families[14]

 

*Event history analysis

 

De levensloopanalyse leverdt een innoverende statistische techniek die het mogelijk maakt te achterhalen welke van een reeks mogelijke factoren bij een bepaalde transitie of de timing ervan de meest doorslaggevende is. Op die manier verkrijgt men dus het inzicht in de relatie tussen individu, gezin en samenleving en kan men een schatting maken van de relatieve kans die de onderzoekspersonen maken op een bepaalde gebeurtenis[15]. Deze techniek wordt de event history analysis genoemd en ontstond als antwoord op de kritiek dat invloeden die zich op verschillende tijdsniveaus afspelen onmogelijk uit elkaar te houden zijn[16]. De event history analysis maakt het echter mogelijk vaste en tijdsgebonden kenmerken van zowel individu, gezin als maatschappelijke context tegelijkertijd in de analyse te betrekken.

 

De event history analysis vraagt een intensieve computerverwerking en om de techniek op adequate wijze te kunnen toepassen moet de proefpopulatie een zekere omvang hebben. Aangezien ik in tegenstelling tot de auteurs van verschillende levenslooponderzoeken[17] geen beroep kon doen op ‘kant en klare kwantitatieve datasets’, kon aan de eigenlijke analyse van de resultaten maar worden begonnen na een erg arbeids- en tijdsintensief bronnenonderzoek en zo mogelijk nog inspannender verwerking. Het resultaat is dat in het geheel van mijn onderzoek slechts een klein aantal personen aan bod komen: 269 om precies te zijn, goed voor 6960 persoonsjaren. Door de snelle uitdunning van die populatie is het aantal personen dat in aanmerking komt voor een bepaalde verwerking soms zo klein dat iedere verdere opdeling naar beroep, inkomen of een ander kenmerk al een regelrechte aanslag lijkt op de representativiteit. Laat staan dat ik een hiërarchie onder deze factoren of variabelen zou kunnen onderkennen. Ik focus zoals gezegd vooral op de verschillen tussen de geslachten. Bovendien vergt de toepassing van event history analysis een zekere statistische bagage, maar deze ontbeer ik jammer genoeg.

 

Het resultaat van deze spijtige toestanden, is dat de verwerking van de gegevens hier beperkt blijft tot de toepassing van de meest eenvoudige technieken zoals berekeningen van procentuele waarden, het gemiddelde en eventueel de modus en mediaan. Omdat deze waarden de onderliggende variatie soms verhullen, geef ik ook af en toe minima en maxima mee. In sommige gevallen, zoals bij de vergelijking van de beroepsstructuur tussen ouders en kinderen, zie ik mij ook genoodzaakt te werken met doorsneden van één bepaald jaar. Deze techniek past door haar statische karakter niet direct in de vernieuwende, dynamische aanpak van de levensloopanalyse. In het geval van een intensief bronnenonderzoek, uitgevoerd voor een kleine populatie, is het echter voor mij soms de enige mogelijkheid om de gegevns op een waardevolle manier te verwerken. Aan deze jammerlijke zaken kan geen einde komen vooraleer ook in België, net zoals bijvoorbeeld in Nederland, omvangrijke elektronische bestanden worden aangelegd. Daarom kan een licentiaatsverhandeling zoals de mijne wegens haar uiterst bescheiden rijkweidte nu slechts een aanzet betekenen tot verder onderzoek.

 

*Gezinsstrategieën

 

Zoals duidelijk is geworden, biedt de levensloopanalyse slechts een algemeen begrippenkader voor het onderzoek. Door een combinatie met andere theoretische concepten kan een meer concrete invalshoek worden gevormd. In dit geval laat ik mij inspireren door het concept van de ‘gezinsstrategie’. Dit concept veronderstelt dat de mens met een zeker doel voor ogen actief ingrijpt in zijn eigen leven en omstandigheden door het maken van bepaalde keuzes. Een gezinsstrategie is gericht op het welzijn en de cohesie van het gezin als sociale groep[18]. Over die onderlinge afstemming kunnen binnen de groep wel conflicten ontstaan. De mate waarin en de manier waarop deze gereduceerd en opgelost worden, maken ook deel uit van de strategie. De machtsrelaties binnen het gezin spelen daarbij een grote rol. Die relaties kunnen verschillen naargelang de aard van de strategie. Bijvoorbeeld inzake vruchtbaarheidscontrole heeft de vrouw in vele gevallen meer invloed dan bij keuzes in verband met het inkomen. Omdat de keuzes die gezamenlijk gemaakt worden hun weerslag hebben op het leven van alle gezinsleden (bijvoorbeeld inzake opleidingsniveau, het al dan niet huwen, ...), vormt de individuele levensloop tot in zekere mate een weerspiegeling van verschillende gezinsstrategieën[19].

Strategieën kunnen een doel op korte termijn beogen[20]. Wanneer het er om gaat in de nabije toekomst in het bestaan te voorzien gaat het om overlevingsstrategieën. Indien slechts één manier om te overleven denkbaar is en er dus geen keuzemogelijkheid bestaat, stelt zich wel de vraag of men nog wel over een strategie kan spreken[21]. Een strategie met doel op lange termijn werpt pas na een aantal jaar vruchten af. Het gaat bijvoorbeeld om een verhoging van de inkomensperspectieven voor de kinderen. Het lijkt erop dat met de groei van de welvaart van het gezin ook de mogelijkheid op lange termijn-strategieën toeneemt.

De meest onderzochte strategieën van gezinnen zijn inkomens- en arbeidsstrategieën in het licht van de algemene economische transformaties. De handelingsvrijheid wordt onder andere beperkt door de conjuncturele omstandigheden. Toch volstaat een louter economische benadering van het handelen van gezinnen niet (zie ook hoofdstuk 4, paragraaf 3: het gezin is niet enkel een economisch verband), zowel aan de micro- als de macro-economische zijde van het onderzoek[22]. Sociale, culturele en godsdienstige normen kunnen het handelen van gezinnen en hun afzonderlijke leden sterk beïnvloeden. Laatstgenoemde zaken kunnen een onbewuste invloed uitoefenen, maar sluiten rationeel gedrag zeker niet uit[23]. Erg belangrijk historische factoren zijn ook de sociaal-politieke ontwikkelingen in de Westerse wereld vanaf het einde van de 19de eeuw. Sociale wetten beperken kinder- en vrouwenarbeid en zorgen voor een vangnet tegen verpaupering. De uitbreiding van het formele onderwijs houdt kinderen nog meer weg van de arbeidsmarkt en biedt nieuwe mogelijkheden tot sociale promotie. Door uitkeringen en opvangmogelijkheden voor bejaarden, is deze groep minder afhankelijk van hun kinderen. Algemeen worden familienetwerken dus minder belangrijk voor sociale promotie of afwending van armoede. Het belang van individuen om te participeren in collectieve strategieën neemt stilaan af.

 

Een van de verdiensten van de introductie van het concept gezinsstrategie in het onderzoek, is dat nu een meer dynamische kijk op de verhouding tussen macro-economische verschuivingen en de organisatie van de gezinsarbeid mogelijk is dan dat met het traditionele concept van de ‘family economy’ het geval was[24]. In deze traditionele, statische en structuralistische opvatting meende men dat de gezinsarbeid zich in een aantal vaste fasen heeft ontwikkeld. In de traditionele opvatting zag men bijvoorbeeld ‘het boerenhuishouden’ als een aparte, zelfuitbuitende productiewijze[25]. Wanneer men het concept gezinsstrategie gebruikt, blijkt een veel gevarieerder en pragmatischer beeld aan de orde te zijn, waarbij de arbeid onder de gezinsleden op flexibele wijze wordt verdeeld en op elkaar afgestemd naargelang specifieke economische en ecologische omstandigheden. De gezinseconomie wordt dan immers gezien als het resultaat van doelbewuste strategieën om verschillende inkomensbronnen aan te boren en te combineren. Deze verdienste geldt natuurlijk ook voor demografische en andere inkomensstrategieën van gezinnen. Het concept van de gezinsstrategie kan dus net als de levensloopanalyse zijn vruchten afwerpen in het onderzoek naar de wederkerige relatie tussen het handelen van gezinnen en de macro-economische ontwikkelingen. Het kan de brug slaan tussen de twee grotendeels afzonderlijke velden van gezinsgeschiedenis en onder andere de studie van de arbeidsverhoudingen. Dat maakt beide concepten geschikt voor onderlinge combinatie. Kort samengevat komt de meerwaarde van het concept voor de historiografie hier op neer: via dit concept kan de onderzoeker maar in beperkte mate doordringen tot de dagelijkse praktijk van gezinnen. Daar staat tegenover dat het begrip uiterst nuttig is voor het opsporen en duiden van gedragingen van individuen en gezinnen en voor het inzichtelijk maken van de invloed van aanpassingen op gezinsniveau voor macro-verschuivingen[26].

 

Het koppelen van de levensloopbenadering aan het onderzoek naar gezinsstrategieën levert nog extra voordelen op. “De a-historische gezinscycli worden vervangen door modellen waarin de tijd zelf de afhankelijke factor is[27]. Op die manier worden zowel periode-effecten als de dynamiek van de gezinsstrategieën belicht. Bovendien is het, in het licht van bovenstaande bemerking inzake mogelijke conflictuerende belangen van gezinsleden, relevant dat het gezin niet a priori als autonoom handelende eenheid wordt gezien. Het object van studie is het individu, in de context van het gezin. Dit is bovendien nuttig omdat de omschrijving van het ‘gezin’ nog steeds voor discussie zorgt (zie hoofdstuk 4). Omdat patronen in het menselijk gedrag achterhaald via kwantitatieve analyses enkel de uitkomst van bepaalde keuzes weergeven (zie ook literatuuroverzicht), betekenen kwalitatieve bronnen waarin motieven zijn terug te vinden een er waardevolle aanvulling op het onderzoek. Om ook dergelijke bronnen in rekening te brengen, had ik zoals gezegd, geen tijd. Volgens Matthijs kunnen dergelijke gekoppelde onderzoeken ook meer inzicht verschaffen in de relatie tussen economische en demografische processen[28].

 

§4. Vraagstelling

 

Op basis van alle hierboven opgesomde keuzes die ik binnen de bestaande mogelijkheden heb gemaakt, kom ik tot een concrete vraagstelling. Het concept van de gezinsstrategie zal ik hierbij als leidraad hanteren, rekening houdend met wat Jan Kok besluit na vergelijking van de bijdragen in ‘Levensloop en levenslot’, namelijk de hierboven genoteerde opmerking dat het concept vooral van nut is om op zinvolle wijze individueel en collectief handelen te onderzoeken. Ik zal dus aan het eind van deze scriptie geen alomvattende beschrijving kunnen geven van de strategieën die personen aanwenden ter handhaving of verbetering van hun positie. Ik zal wel trachten op zoek te gaan naar bepaalde patronen in het gedrag van bepaalde groepen mensen die in de richting wijzen van een strategie. De kleine aantallen waarmee ik moet werken, laten meer ambitieuze doelstellingen niet toe.

 

Zoals ik enkele regels geleden al liet doorschemeren, ga ik vooral op zoek naar gedragingen die de handhaving of verbetering van de sociale positie tot doel hebben. Het sociale aanzien dat iemand in de gemeente bekleedt, hangt af van vele factoren. Ook zaken die in de bronnen niet terug te vinden zijn, zoals persoonlijk charisma, spelen daarbij een rol. Al naargelang het gezichtspunt kan een persoon bovendien verschillende sociale posities innemen. Omdat ik hier geen kwalitatieve bronnen in rekening kan brengen en de kwantitatieve bronnen ter mijner beschikking voornamelijk informatie van sociaal-economische aard bevatten, beperk ik de sociale positie vooral tot de rijkdom waarover een persoon of gezin beschikt. Ik besef echter dat rijkdom slechts een aspect van de sociale positionering omvat.

 

De centrale vraag van deze verhandeling is welke gedragspatronen individuen en gezinnen tentoon spreiden om de rijkdom die ze hebben te behouden of nog uit te breiden. Daartoe onderzoek ik verschillende aspecten van het menselijk gedrag (aan de hand van hun uitkomsten) en deel ik de populatie geregeld volgens verscheidene criteria in. Naast het eigenlijke doelgericht handelen van de mensen zelf, sta ik ook geregeld stil bij de manier waarop en de mate waarin een bepaalde sociale positie de mogelijkheden en beperkingen van personen conditioneert.

In een eerste hoofdstuk betreffende de cohorte (Hoofdstuk 4), onderzoek ik de gedragspatronen met betrekking tot zaken die binnen het ‘demografische’ onderzoeksveld vallen. Het huwelijk bekleedt in dit hoofdstuk naast een aantal andere aspecten, zoals fertiliteit en samenlevingsvormen, een niet onbelangrijke plaats. Welke mogelijkheden zijn er voor mensen met een bepaalde sociale positie op bijvoorbeeld de huwelijksmarkt? Worden binnen die mogelijkheden partnerkeuzes gemaakt die tot een versteviging of verbetering van de sociale positie kunnen leiden? Waarom huwen sommige personen niet?

Het tweede hoofdstuk (Hoofdstuk 5) gaat na op welke manier mensen aan inkomensverwerving doen. Meestal is dat door te werken. Het hoofdstuk focust dan ook op arbeid. Een belangrijk onderzoekspunt vormen de combinaties van verschillende beroepen tussen gezinsleden en door een persoon.

In het laatste hoofdstuk tenslotte sta ik stil bij de resultaten van demografisch en professioneel ‘strategisch gedrag’. Hoe evolueert de rijkdom binnen de cohorte? De resultaten worden geverifiëerd door de sociale positie vanuit een andere invalshoek te bekijken: ook de geletterdheid is, net als het inkomen, er een uiting van.

Een belangrijk punt is de intergenerationele vergelijking. Ik tracht zoveel mogelijk de situatie in het ouderlijk gezin te vergelijken met die van het eigen gezin of tenminste die van de ouderlijke generatie met die van de cohorteleden zelf. Op die manier wordt duidelijk of er sprake kan zijn van strategisch gedrag, wat daarvan de uitkomst is én kan ik eventueel enig zicht krijgen op conflictuerende belangen tussen ouders en kinderen.

Zoals aangegeven, zal ik verschillende criteria hanteren om de cohorte in te delen. De (sectorale) professionele indeling komt het vaakst voor. In het besluit van elk hoofdstuk zal ik dan ook trachten per beroepsgroep het meest gebruikelijk gedragspatroon op te stellen. Daarbij wil ik het bestaan van alternatieven niet ontkennen en indien mogelijk ook verklaren. De aantallen zijn echter zo klein dat dat laatste niet evident is. Centraal in deze verhandeling wil ik ook de indeling naar geslacht stellen: in welke mate verschillen de keuzes die mannen vrouwen gedurende de levensloop maken? Sommige zaken die ik zal behandelen lenen zich eerder tot besluiten in het ene punt, andere sluiten eerder aan bij de tweede verdeling.

 

Nogmaals, ik zal niet kunnen eindigen met een uitgebreide analyse van één of meerdere strategieën. Om dat te doen, is nog veel onderzoek nodig. Ik wil wel een bijdrage leveren aan het onderzoek naar het doelgericht handelen van personen en gezinnen. Ik ben er immers samen met de andere voorvechters van de levensloopanalyse van overtuigd dat de personen uit het verleden de realiteit niet louter ondergaan, maar dat zij ook actief in hun omgeving ingrijpen. Zij ondernemen[29] bepaalde zaken met persoonlijke doelen voor ogen. Daardoor veroorzaken zij verschuivingen en veranderingen in de maatschappij. Die maatschappelijke gevolgen van het individueel of familiaal ‘strategisch’ handelen, zal ik ook bij de analyse trachten te betrekken. Dat is echter niet altijd vanzelfsprekend.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] KOK (Jan), Transities en trajecten. De levensloopbenadering in de sociale geschiedenis., in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, XXVI, 2000, 3, p. 325.

[2] DE BELDER (J.), Beroep of bezit als criterium voor sociale doorsnede. Een aanzet tot uniformisering van reconstructiemethoden., in: TvSG, II, 1976, pp. 257-279.

[3] GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.Jr.), Life Course Research: development of a field, in: GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.Jr.), (ed.), Methods of Life Course Research. Qualitative and Quantitative approaches., SAGE, USA, 1998, pp. 9-11.

[4] Ibid, p. 10.

[5] KOK (Jan), Transities en trajecten., p. 310.

[6] KOK (Jan), Transities en trajecten, p. 309-10 en 325-329.

[7] NEVEN (Murielle) an DEVOS (Isabelle), Breaking stereotypes. Historical demography in Belgium since 1981 (19th and early 20th centuries), in: BTNG, XXXI, 2001, 3-4, p. 325.

[8] Ibid, pp. 325-326.

[9] DEVRIEZE (Anouk) en VANHAUTE (Eric), Working-class girls. The life courses of 33 women cotton workers in Ghent around 1900., in: DEVOS (Isabelle) en NEVEN (M.), Recent work in Belgian historical demography. 19th and 20th century., BTNG, XXXI, 2001, 3-4, p. 557.

[10] KOK (Jan), Transities en trajecten, p. 315-325.

[11] KNOTTER (Ad), Inleiding, in: KOK (Jan), KNOTTER (Ad), PAPING (Richard) en VANHAUTE (Eric), Levensloop en levenslot. Arbeidsstrategieën van gezinnen in de negentiende en twintigste eeuw., Groningen/Wageningen, Nederlands Agronomisch Instituut, 1999, p. 4.

[12] KOK (Jan), Collectieve strategie en individuele levensloop, in: BAUD (Michiel) en ENGELEN (Theo), Samen wonen, samen werken.Vijf essays over de geschiedenis van arbeid en gezin., Hilversum, Verloren, 1994, pp. 117.

[13] KNOTTER (Ad), Inleiding, p. 11.

[14] KOK (Jan), Collectieve strategie en individuele levensloop, pp. 106.

[15] BRAS (Hilde), Zeeuwse meiden. Dienen in de levensloop van vrouwen ca. 1850-1950. Aksant, Amsterdam, 2002, p. 214.

[16] KOK (Jan), Transities en trajecten, p. 316.

[17] Bijvoorbeeld BRAS (Hilde), Zeeuwse meiden. Dienen in de levensloop van vrouwen ca. 1850-1950. Aksant, Amsterdam, 2002, 260 p. en de bijdragen in KOK (Jan), KNOTTER (Ad), PAPING (Richard) en VANHAUTE (Eric), Levensloop en levenslot. Arbeidsstrategieën van gezinnen in de negentiende en twintigste eeuw., Groningen/Wageningen, Nederlands Agronomisch Instituut, 1999 (Historia Agriculturae 29).

[18] KNOTTER (Ad), Problemen van de family economy. Gezinsarbeid en arbeidsmarkt in pre-industrieel Europa., in: BAUD (Michiel) en ENGELEN (Theo), Samen wonen, samen werken.Vijf essays over de geschiedenis van arbeid en gezin., Hilversum, Verloren, 1994, pp. 39.

[19] KOK (Jan), Collectieve strategie en individuele levensloop, pp. 97.

[20] PAPING (Richard), Art cit, p. 19.

[21] Andere problemen in verband met het concept ‘gezinsstrategie’ komen in het volgend hoofdstuk kort aan bod.

[22] Id, p. 99.

[23] Id, p. 116-117.

[24] KNOTTER (Ad), Problemen van de family economy, p. 38.

[25] Id, p. 40.

[26] KOK (Jan), Evaluatie: het onderzoek naar gezinsstrategieën, in KOK (Jan), KNOTTER (Ad), PAPING (Richard) en VANHAUTE (Eric), Levensloop en levenslot. Arbeidsstrategieën van gezinnen in de negentiende en twintigste eeuw., Groningen/Wageningen, Nederlands Agronomisch Instituut, 1999, pp. 239 (Historia Agriculturae 29).

[27] KOK (Jan), Collectieve strategie en individuele levensloop, p. 103.

[28] MATTHIJS (Koen), De mateloze negentiende eeuw: bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering, Leuven, Universitaire Pers, 2001, p. 107.

[29] ‘Ondernemen’ moet hier begrepen worden in de ruime betekenins van ‘iets verrichten’. De term slaat dus niet op het engere economische ‘speculeren’;