Sluikpers. Antwerpen, 1940-1944. (Gert De Prins) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding
“Zij moeten aan het brede publiek, en niet alleen aan een
beperkte kring ingewijden, duidelijk maken wat hen drijft
en waarom ze denken dat dat zin heeft.”[1]
In bovenstaande uitspraak stond Bart Pattyn vooral de wereld van kunsten en media voor ogen, waar volgens hem het publiek belang vaak vertaald wordt als “het belang van een zo groot mogelijk publiek”. Hij voegde er nog aan toe dat dit niet correct is, maar dat het steeds moeilijker wordt om dat duidelijk te maken.
Voor de geschiedschrijving is de vraag naar het belang van een onderzoek niet minder pertinent. Geschiedenis is vaak een bron van erg onderhoudende literatuur of televisie, waarbij dan de vraag naar de zin ervan al gauw naar de tweede plaats verschuift. Voor anderen kan de opwindende rilling van het contact met het eigen verleden voldoende aanleiding zijn om een eigen onderzoek te beginnen. Het grote aantal heemkundige en genealogische kringen kan hier een voorbeeld van zijn. Maar welke is dan de verantwoording voor een onderzoek dat noch bedoeld is als ‘onderhoudend’, noch als vrijetijdsbesteding?
De vraag naar deze studie komt in de eerste plaats voort uit de samenwerking van de Stadsbibliotheek Antwerpen en het Amsab - Centrum Antwerpen, het voormalige Centrum Louis Major. Zij hadden het plan opgevat een tentoonstelling samen te stellen rond hun gezamenlijke collectie sluikbladen en pamfletten. De tentoonstelling werd later opgenomen in het programma van Antwerpen Wereldboekenstad. Een samenvattende studie van de sluikpers in het Antwerpse was echter onbestaande. De vraag werd dan ook gesteld aan Prof. Dr. Bruno De Wever van de Universiteit Gent, één van de onderzoekers die de wetenschappelijke begeleiding van de tentoonstelling verzorgde, of een dergelijke studie niet mogelijk was binnen het kader van een licentiaatsverhandeling.
Hiermee schuif ik de vraag natuurlijk enigszins voor me uit - het engagement van de initiatiefnemer is immers niet noodzakelijk dat van de onderzoeker. Maar het opzet boeide me: de wereld van de sluikpers was onlosmakelijk verbonden met de wereld van de spreekwoordelijke ‘kleine man in de grote oorlog’. De kans te kunnen werken rond dat snijpunt, waar één van de grootste gebeurtenissen van de twintigste eeuw uitvloeide tot in de kleinste uithoeken van het alledaagse, was voor mij voldoende aanleiding om me te willen inzetten voor dit onderzoek.
De vraag naar de grond van de studie blijft daarmee nog steeds onbeantwoord. Maar bestaat er voor een licentiaatsverhandeling eigenlijk wel iets als een ‘publiek belang’, zoals dat Bart Pattyn voor ogen stond? Een verhandeling bezit tenslotte een eigen doel en finaliteit, zonder een duidelijk raakpunt met het publiek belang. Bovendien is het onderwerp wel erg smal: een deelaspect van het verzet in een middelgrote West-Europese stad. Misschien is het enige engagement dat een dergelijke studie écht op zich kan nemen, het aantonen dat het onderzoek rond de sluikpers nog lang niet voltooid is?
Dit onderzoek wil vooral een historiek vormen van de sluikpers in Antwerpen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de niet-Antwerpse bladen die verdeeld werden. Het achterliggend idee is dat dergelijke historieken een deel kunnen vormen van een breder onderzoek naar het verzet in Antwerpen. De indexen achteraan dit werk zijn er een uitvloeisel van.
Deze studie geeft niet de krachtsverhoudingen weer die de sluikpers beheersten. Naar oplagen en aantal uitgebrachte titels toonde het Onafhankelijkheidsfront zich zonder meer de meester van de clandestiene pers in België. Dit was voor Antwerpen niet anders. Meer nog, gedurende enige tijd vormde Antwerpen zelfs het centrum van waaruit de communistische sluikpers over Vlaanderen verdeeld werd. Dit gold ook voor een aantal bladen van het Onafhankelijkheidsfront.
In de bronnen is dat evenwicht nochtans niet terug te vinden. Zoals de bespreking van de bronnen toont, steunt deze studie voornamelijk op de persoonlijke erkenningsdossiers ‘Weerstander door de Sluikpers’, één van de naoorlogse statuten van nationale erkentelijkheid. Het bleek een onverwacht rijke bron voor de reconstructie van die helft van de sluikpers die men, enigszins veralgemenend, als ‘burgerlijk’ zou kunnen omschrijven. Voor wat betreft het socialistische en meer nog het communistische verzet, was de hoeveelheid gevonden informatie ontgoochelend. Slechts een beperkt aantal betrokkenen vroeg een erkenning aan. Wie een erkenning aanvroeg, was karig met gegevens. Wat gevonden werd, vormde vaak nauwelijks meer dan een bevestiging van wat eerder reeds werd gepubliceerd.
Hoe kan dit verklaard worden? Een eerste mogelijkheid is het gebrek aan getuigen. Het communistische verzet werd zwaar getroffen tijdens de bezetting. Vele betrokkenen verloren het leven in de concentratiekampen. Dit kan slechts een gedeeltelijke verklaring vormen. Immers, de erkenning als ‘Weerstander door de Sluikpers’ kon postuum worden aangevraagd. Een mogelijkheid waarvan de nabestaanden van de betrokken die afkomstig waren uit het milieu dat we eerder reeds ‘burgerlijk’ noemden, veelvuldig gebruik maakten. De postume aanvragen die ingediend werden door Leo Lejeune, in naam van de Nationale Unie van de Sluikpers, droegen hier in grote mate toe bij. De dossiers zelf leverden vaak erg interessante gegevens op.
Het gebrek aan getuigen kan dus slechts een gedeeltelijke verklaring vormen. Logischer lijkt het een antwoord te zoeken in de naoorlogse ontwikkelingen. Het aanzien dat het linkse verzet genoot ten tijde van de bevrijding, kon nooit verzilverd worden door het om te zetten in politieke macht. Het wekte ongetwijfeld een zekere wrevel bij de betrokkenen. Maar belangrijker lijkt het me de aandacht te vestigen op het moment waarop het statuut ‘Weerstander door de Sluikpers’ werd ingevoerd. Ontwerpen voor een dergelijk statuut bestonden al langer. Het wordt verder in deze studie overigens uitgebreid behandeld. Maar de werkelijke invoering van het statuut had echter heel wat voeten in de aarde. Het Onafhankelijkheidsfront had er zich overigens lang tegen verzet. Pas in de tweede helft van 1949 konden de aanvragen worden ingediend. Het politieke klimaat was tegen die tijd omgeslagen. Waar men na de bevrijding kon spreken van een ‘verzetaureool’, heerste er nu opnieuw een ‘rode angst’.[2] De Koude Oorlog had een eerste hoogtepunt bereikt. Het verzet van het Onafhankelijkheidsfront en het wantrouwen van de communistische basis tegenover het statuut, uitten zich in de aanvragen: beide groepen bleven relatief ondervertegenwoordigd.
Voor dit onderzoek brengt het met zich mee dat de statuten ‘Weerstander door de Sluikpers’ amper kunnen bijdragen tot de reconstructie van de sluikpers van de communisten en van het Onafhankelijkheidsfront. Het maakt dat deze studie onmogelijk een zekere volledigheid kan nastreven. Ik troost me met de gedachte dat de omvang, de complexiteit en de specifieke evolutie van de Antwerpse communistische sluikpers nooit voldoende recht had kunnen gedaan worden binnen het bestek van deze thesis. Deze lacune kan hopelijk ingevuld worden door een apart onderzoek.
Nog om een andere reden kan deze studie geen aanspraak maken op volledigheid. De sluikpers verspreidde zich langs versmallende kanalen, die lang niet altijd meer terug te vinden zijn in de documenten. De contacten tussen de opstellers van de sluikbladen en de belangrijkste verdelers ervan zijn duidelijk en ook de verdere verspreiders van de bladen kunnen vrijwel altijd teruggevonden worden. Hoe verder men de draden echter volgt, hoe dunner het weefsel wordt. Waar het nog opnieuw kan samengesteld worden, toont het zich vaak gefragmenteerd of gebaseerd op twijfelachtige informatie. De mogelijkheid tot reconstructie van een groep is dus eindig.
De weerslag hiervan is niet zo verreikend als de relatieve afwezigheid van het communistische verzet in de statutendossiers. Van de meeste hier behandelde bladen kon de werking van haar opstellers, hun contacten en het milieu waarin hun sluikblad ontstond zonder veel moeilijkheden in elkaar gepast worden. Maar het zwakke weefsel en de breekbare contacten zijn niet zonder waarde. Het toont vaak de raakpunten van verschillende groepen. Bovenal toont het hoe de sluikpers een unieke vorm van verzet was en eigen kenmerken bezat. Het beschrijft het gebied waar het passieve non-conformisme en de weigering zich te onderwerpen, grenzen aan het actieve verzet. Het is een sociologisch aspect dat in de studie van andere vormen van verzet vaak afwezig blijft.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Bart Pattyn (KU Leuven), Word populair!, De Standaard, 9 januari 2004.
[2] LAGROU (P.). De politieke strijd om het verzetsaureool. Verdienste en erkentelijkheid in het na - oorlogse België (1944 - 1950), Leuven, Katholieke Universiteit Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1989, 224 p.
DELWIT (P.) et GOTOVITCH (J.) (eds.). La peur du rouge. Bruxelles, 1996, 230 p.