Sluikpers. Antwerpen, 1940-1944. (Gert De Prins) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk 8. Enkele vaststellingen
8.1 De Antwerpse sluikpers: een leeftijdsprofiel
In de loop van het onderzoek werden van alle betrokkenen de persoonlijke gegevens bijgehouden. Dat had enerzijds een erg praktische reden. Geboortedata zijn essentiële gegevens voor het raadplegen van de verschillende statutendossiers: het systematisch noteren van dergelijke gegevens was dus noodzakelijk voor het vlotte verloop van het onderzoek. Anderzijds was het van bij aanvang de bedoeling een leeftijdsprofiel op te stellen van de personen die actief betrokken waren bij de sluikpers.
De drempel van wat gezien werd als ‘activiteit in de sluikpers’ werd daarbij bewust laag gehouden, zodat een voldoende groot bestand kon groeien. Algemeen kan gesteld worden dat wie de sluikbladen verdeelde die hij of zij kreeg, gequoteerd werd als ‘actief’. Een dergelijke omschrijving is vatbaar voor discussie, want niet elke activiteit kan even objectief worden vastgesteld. Daar staat tegenover dat het al of niet erkend zijn als ‘Weerstander door de Sluikpers’ geen betrouwbare graadmeter bleek. Ik verwijs hierbij naar de voorbeelden van Hyppoliet Van der Vaet van Het Roode Hoekje en Louis Borremans van Samenzwering, die geen van beiden erkend werden. Dat sommige prominente figuren - of hun nabestaanden - niet eens een erkenning aanvroegen, maakt een dergelijke benadering zelfs onhoudbaar. Voorbeelden hiervan waren onder meer John De Renty van het Onafhankelijkheidsfront en Pieter Gamblin, drukker van De Werker.
Wat was het leeftijdsprofiel van de personen actief in de sluikpers?
Uit de verschillende dossiers konden de geboortedata worden weerhouden van 635 personen. Ze werden allen geboren tussen 1871 en 1928 - een tijdsspanne dus van 57 jaar. In grafiek 6 wordt per geboortejaar, in absolute cijfers, het aantal personen weergegeven dat betrokken was bij de sluikpers.
Grafiek 6: Totaal aantal personen actief in de sluikpers, voorgesteld per geboortejaar.
De grafiek vertoont een langzame en vrij gelijkmatige toename tot de eerste jaren na 1900. Het grootste aantal personen dat later een rol zou spelen binnen de sluikpers, werd geboren in 1903. In de daaropvolgende twintig jaren het aantal actieve personen opnieuw af. Omstreeks het midden van de jaren 1920 tekende zich nog een opvallende piek af.
Om de invloed van enkele individuele piekjaren zoals 1888, 1903 of 1920 terug te dringen, worden dezelfde gegevens in grafiek 7 voorgesteld volgens een vijfjaarlijks gemiddelde.
Grafiek 7: Vijfjaarlijks
gemiddelde van het aantal personen actief in de sluikpers,
weergegeven in
procenten van het totaal.
De voorstelling bevestigt de vaststellingen: een gelijkmatige toename tot de periode 1900-1904, gevolgd door een geleidelijke afname. De periodes 1910-1914 en 1920-1924 stijgen echter boven deze trend uit. De leeftijdsgroep waarbinnen clandestiene bladen werden opgesteld, gedrukt en verdeeld, was dus vrij gelijkmatig samengesteld. Procentueel domineerde de groep van personen die rond de eeuwwisseling of kort er na geboren werden, al waren ook de andere leeftijdsgroepen duidelijk vertegenwoordigd. De sluikpers was geen zaak van adolescenten. Procentueel vormde de grootste groep de categorie die geboren werd tussen 1900 en 1904, en dus 36 tot 40 jaar oud was bij het uitbreken van de oorlog. Zij vertegenwoordigden 18,4 procent van het totaal. Het aantal personen dat bij het begin van de bezetting 30 was of ouder bedroeg 68,6 procent. De betrokkenen die 50 jaar of ouder waren in 1940 vertegenwoordigen 10,4 procent van het totaal.
Wordt de grafiek bepaald door het statuut ‘Weerstander door de Sluikpers’?
Het uitzicht van deze leeftijdscurve verandert niet essentieel door weglating of toevoeging van bepaalde categorieën. Grafiek 8 toont dezelfde groep, onderverdeeld in drie categorieën:
- personen die een aanvraag indienden tot erkenning als ‘Weerstander door de Sluikpers’ (dikke lijn),
- personen die geen aanvraag indienden tot erkenning als ‘Weerstander door de Sluikpers’ (dunne lijn),
- personen die actief waren in de sluikpers, maar van wie niet gecontroleerd werd of ze een erkenning als ‘Weerstander door de Sluikpers’ aanvroegen (streepjeslijn).
Grafiek 8: Aandeel van de geboortejaren in de verschillende categorieën van personen die actief waren in de sluikpers. Weergegeven als vijfjaarlijks gemiddelde, in procenten van het totaal aantal personen per categorie.
Het verloop van de curven verschilt niet essentieel met wat blijkt uit bijvoorbeeld grafiek 7. De drie categorieën nemen gelijkmatig toe en pieken tussen 1895 en 1905. Oudere mensen schijnen iets minder vaak een erkenning te hebben aangevraagd als ‘Weerstander door de Sluikpers’. Een afkerig gevoel ten overstaan van de administratieve procedure die een aanvraag met zich meebracht, kan hiervoor mogelijk een verklaring vormen. De dubbele piek in de curve van personen die geen erkenning aanvroegen, is moeilijker te verklaren, vooral dan de piek voor de jaren 1915-1919. De politieke gezindheid van de betrokkenen lijkt geen uitkomst te bieden: hoewel het in absolute cijfers om een eerder beperkte groep ging, waren alle politieke strekkingen vertegenwoordigd.
Het constante verloop van de verschillende leeftijdscurven toont een zekere bruikbaarheid van het bestand dat hier werd samengesteld. De vraag stelt zich dan ook in welke mate het profiel dat uit de cijfers naar voren komt, vergelijkbaar is met dat van andere groeperingen.
8.2 Een leeftijdsprofiel in context
Het aantal mogelijkheden om het leeftijdsprofiel van de sluikpers te vergelijken met dat van andere vormen van verzet, is beperkt. Lang niet van elke verzetsgroep werd een historiek opgemaakt die dergelijke mogelijkheden biedt. Hier werd gebruik gemaakt van de ledenlijsten die werden opgemaakt voor Les Clochards, een groep uit Deurne, en de studie van het Kempisch Legioen die Ward Baeten maakte.
Verzetsgroep ‘Les Clochards’
Het kasteel Sterckshof in Deurne werd in de jaren 1930 heropgebouwd. In 1938 werd het gebouw overgedragen aan de ‘Vereeniging Museum voor Vlaamsche Beschaving en Openluchtmuseum’. Deze vereniging was een viertal jaren eerder opgericht na een geschil tussen de toenmalige burgemeester van Antwerpen, Kamiel Huysmans, en enkele leden van de bestuurscommissie van de Musea Steen en Vleeshuis. De plannen van Jos De Beer, lid van die bestuurscommissie, conservator van het museum en conciërge van het kasteel, om er een openluchtmuseum van te maken, werden na de bevrijding in 1944 gekelderd door de opening van het openluchtmuseum te Bokrijk. Daarvan was voor en tijdens de bezetting nog niets geweten en De Beer verzamelde alles wat maar van ver of nabij te maken had met het opzet van het museum. Dat Armand Bosschaerts van Les Trois Drapeaux meende op het Sterckshof drukkerijmaterialen te kunnen vinden voor zijn sluikkrantje was dus helemaal niet zo vreemd.
Evenmin was het vreemd dat Jos De Beer diegene was die een georganiseerde actie op touw kon zetten om het opeisen van kerkklokken te bemoeilijken.[527] Zijn actie was in het najaar van 1941 nog kleinschalig, en bleef beperkt tot Deurne en Borgerhout. In mei 1943 slaagde hij erin een commissie op te richten, die van de bezetter gedaan kreeg dat ze mocht tussenkomen bij de selectie van de weg te halen klokken. Het was een nauwelijks verhuld middel om tijd te winnen, maar het bleek effectief. Door een gebrekkige onderlinge communicatie tussen de verschillende Duitse diensten wist De Beer de commissie ook te gebruiken voor het tewerkstellen van personen die anders verplicht tewerk zouden worden gesteld.[528] Op die manier werd een honderdtal personen aan het werk gehouden met wat staatscommissaris Wegge later omschreef als het “inventariëren der klokken, het op steekkaarten brengen, het vervalsen der gegevens voor de Duitsers, het clandestien kopiëren of fotokopiëren der Duitse lijsten die de Commissie kon ontvreemden […].”[529] Centrum van al die ‘activiteit’ was, hoe kon het ook anders, het museum Sterckshof.
Verzetsgroep ‘Kempisch Legioen’
Het Kempisch Legioen was een gewapende verzetsgroep, waarvan het geografische zwaartepunt zich in de omgeving van Turnhout bevond. De activiteit van de groep was voornamelijk geconcentreerd in de periode van de bevrijding. Ongeveer negenhonderd leden vroegen hun erkenning als verzetsstrijder aan als lid van het Kempisch Legioen. Na de bevrijding sloot de groep zich aan bij achtereenvolgens het Geheim Leger en de Witte Brigade. Ward Baeten maakte een uitgebreide studie over deze problematiek. Het is uit zijn werk dat de persoonsgegevens betrokken werden die hier verwerkt zijn.[530]
Vergelijking van de leeftijdsprofielen
In grafiek 9 worden de leeftijdsprofielen van Les Clochards en het Kempisch Legioen uitgezet tegenover dat van de sluikpers. Voor het profiel van Les Clochards werd gebruik gemaakt van de geboortedata van 57 verschillende personen, dat van het Kempisch Legioen is gebaseerd op de gegevens van 877 leden.[531] Ze werden voorgesteld door middel van vijfjaarlijkse gemiddelden.
Grafiek 9: aandeel van de geboortejaren in de verschillende groeperingen. Weergegeven als vijfjaarlijks gemiddelde, in procenten van het totaal aantal leden van de groep.
Wat direct opvalt, is dat de curven van Les Clochards en van het Kempisch Legioen een nagenoeg gelijkaardig verloop kennen. Rekening houdende met het vrij kleine aantal data waarop de grafiek van Les Clochards gebaseerd is, vormt deze overeenkomst een zekere bevestiging van de bruikbaarheid van de gegevens. Beide grafieken samen wijken sterk af van de curve van de sluikpers:
1) De curven van Les Clochards en het Kempisch Legioen zijn veel sterker geconcentreerd rond één bepaalde periode dan de curve van de sluikpers.
36,8 procent van het ledenbestand van Les Clochards concentreerd zich in de periode 1920-1924. Voor het Kempisch Legioen is dit nagenoeg hetzelfde, te weten 32,4 procent. De curve van de sluikpers verloopt algemeen veel vlakker en piekt nergens zo scherp. De hoogste concentratie die gehaald wordt is 18,4 procent voor de periode 1900-1904. Dat betekent dat de sluikpers veel minder dan de beide andere groepen steunde op één bepaalde leeftijdsgroep.
2) De curve van de sluikpers piekt vroeger dan die van Les Clochards en het Kempisch Legioen.
Bij het vorige punt werd al aangehaald dat de curven niet rond dezelfde jaartallen pieken. Meer concreet bevindt de grootste concentratie van personen die actief waren in de sluikpers zich in 1900-1904, of liefst 20 jaar vroeger dan voor Les Clochards en het Kempisch Legioen het geval was!
De verschillende curven snijden elkaar ongeveer in de periode 1910-1914. Voordien domineert de sluikpers-curve, en dat vanaf het begin van de grafiek. Binnen de sluikpers waren de oudere leeftijdsgroepen dus veel sterker vertegenwoordigd.
3) De drie curven delen een sterke terugval na de periode 1920-1924.
Ondanks het verschillende verloop van de curven, bestond er blijkbaar wel een concensus over de minimumleeftijd waarop men bij het verzet betrokken kon worden. De jongste betrokkenen bij de sluikpers en bij het Kempisch Legioen werden geboren in 1928, voor Les Clochards was dat in 1925.
Het zijn aanwijzingen dat de ‘Weerstand door de Sluikpers’ minstens voor wat betreft de leeftijd van de betrokkenen een zekere specificiteit bezat, die haar onderscheidde van andere vormen van verzet tegen de bezetter. Hier moet nochtans een belangrijk onderscheid gemaakt worden. Het gewapende verzet recruteerde haar nieuwe krachten in niet onbelangrijke mate onder de jonge mensen die bedreigd werden met verplichte tewerkstelling in Duitsland. Sommigen onder hen leefden op dat moment reeds ondergedoken. De opstap naar het actieve verzet was op dat moment minstens verlaagd. Men zou kunnen stellen dat het verzet door de sluikpers in die zin veel meer een ‘vrijwillig’ verzet was. Een verschillend leeftijdsprofiel was wat dat betreft dan ook te verwachten.
Een tweede bedenking is dat bovenstaande vergelijking steunt op regionale gegevens, die slechts betrekking hebben op Antwerpen. Ook Les Clochards en het Kempisch Legioen waren plaatsgebonden groeperingen. Het is afwachten of het onderzoek van Jan Laplasse en Karolien Steen deze cijfers kan bevestigen.[532]
8.3 De doorwerking van de Eerste Wereldoorlog
Niet alle facetten van het verzet gedurende de Tweede Wereldoorlog werden even uitvoerig bestudeerd. Maar geen enkel aspect ervan wordt zo algemeen aanvaard en tegelijk zo zelden concreet bestudeerd als de doorwerking van de Eerste Wereldoorlog. Voor de studie van de Vlaamse beweging is dat veel minder het geval. In België is de studie van Fabrice Maerten één van de toonaangevende publicaties voor wat betreft het verband tussen de Eerste Wereldoorlog en het verzet gedurende de Tweede.[533] Hij focuste zich daarbij op de provincie Henegouwen.
Het was oorspronkelijk de bedoeling in deze studie veel meer aandacht te besteden aan dit gegeven: deels omdat de uitgebreide lijsten van betrokkenen een welkome gelegenheid vormen om een dergelijk onderzoek aan te vatten, maar vooral omdat de leeftijdscurve het belang van zo’n studie onderstreept. Tijdsgebrek voorkwam echter dat deze invalshoek ten volle kon worden uitgewerkt. Het is niettemin de bedoeling hier reeds een kort overzicht te geven van de verschillende deelaspecten. Het vormt hopelijk een aanzet tot verder onderzoek.[534]
1) Het aantal personen met een herinnering aan de Eerste Wereldoorlog is groter in de sluikpers dan in andere vormen van verzet.
De leeftijdscurve, zoals die besproken werd op de voorgaande pagina’s, toont het belang van de oudere leeftijdsklassen in de sluikpers. Nagenoeg de helft van de betrokkenen - 46 procent - werd geboren in de periode 1900-1914, bijna een derde werd geboren vóór 1900. Daarmee was meer dan 40 procent ouder dan zestien jaar bij het einde van de bezetting in 1918. Ter vergelijking: bij Les Clochards bedroeg het aandeel van deze leeftijdsgroep iets meer dan 21 procent, bij het Kempisch Legioen nauwelijks meer dan 13 procent.
Voor de jongsten onder hen waren de luchtschepen boven Antwerpen, de vluchtelingenstroom en de traumatiserende beschieting van de stad in oktober 1914 misschien een vervagende herinnering, maar de ontbering van de bezetting die erop volgde, was dat vast veel minder.
2) Kinderen van vluchtelingen waren oververtegenwoordigd.
Nog op een andere manier verwijzen de persoonsgegevens naar de Eerste Wereldoorlog. In de lijst van 658 personen werden 52 personen teruggevonden die geboren werden tussen 4 augustus 1914, de dag waarop voor België de oorlog uitbrak, en 11 november 1918, het einde van de vijandelijkheden. Van die groep werden liefst 17 personen, of ongeveer één derde, geboren in het buitenland. Meer dan de helft van hen was in Groot-Brittannië geboren.[535] Onder hen bevonden zich onder meer Frans Hellemans (Witte Brigade), Vital Nahon en Maxim Engels (Onafhankelijkheidsfront), Jean Sasse en Jacques Van Offelen (Le Clan d’Estin) en Jacques L’Hermitte (De Werker).
3) Een militaire herinnering: oud-strijders en oorlogsvrijwilligers
De meest directe herinnering kan verwacht worden bij de oud-strijders. Alle studies in verband met de Eerste Wereldoorlog verwijzen naar die impact die de militaire gebeurtenissen hadden op de betrokkenen.[536] Welke personen militaire dienst vervulden gedurende de Eerste Wereldoorlog kon meestal slechts bepaald worden aan de hand van indirecte informatie.[537] Algemeen kwamen alle mannen in aanmerking die geboren werden tussen 1881 en 1899.[538] Zestien oud-strijders konden met zekerheid geïdentificeerd worden. Opmerkelijk is het aandeel van de vrijwilligers onder hen: zes van de zestien personen zou zich vrijwillig hebben gemeld.[539] Eén van hen was Albert Van Rensenberg, die slechts 16 jaar oud was toen hij zich meldde.[540] Het spreekt voor zich dat de oververtegenwoordiging van de oorlogsvrijwilligers die hier blijkt, gebaseerd is op een te klein aantal gegevens om ondubbelzinnige conclusies toe te laten.
4) Een herinnering aan het verzet.
Niet enkel militairen droegen een herinnering aan de Eerste Wereldoorlog met zich mee. In een aantal gevallen werd het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog geënt op het verzet gedurende de Eerste. Een sprekend voorbeeld is wat dat betreft zonder twijfel La Libre Belgique. Dat de voormalige sluikkrant de ondertitel “nouvelle série de guerre” droeg, is veelzeggend. De Vrijschutter, die ook in Antwerpen werd verdeeld, was eveneens een krant die al gedurende de eerste bezetting werd gedrukt. Het Antwerpse De Vrije Stem is mogelijk een vergelijkbaar voorbeeld.[541] Ook de titel van De Patriotten van Marche-les-Dames vormde - indien het blad echt heeft bestaan - een sterke verwijzing naar koning Albert I en de Eerste Wereldoorlog. Nog meer aanwijzingen werden gevonden. Van Annie De Belder en Alfons Thuys werd gezegd dat ze ook tijdens de eerste bezetting sluikbladen verdeelden.[542] Abraham Renskers werd in 1920 als politiek gevangene het Burgerkruis 2e klas 14-18 en het Kruis van moed en zelfopoffering toegekend.[543] Guillaume Denbroeder was eveneens politiek gevangene in 1914-1918.[544] Edward Laenens zou in die periode spotprenten hebben gedrukt.[545]
Een voorlopige conclusie?
Het verband tussen de sluikpers en de ‘Groote Oorlog’ is opvallend en komt aan de oppervlakte op verschillende plaatsen. Sommige betrokkenen verwijzen expliciet naar hun ervaringen gedurende de Eerste Wereldoorlog om hun verzet gedurende de Tweede te verklaren. Het moet volstaan hiervoor te verwijzen naar het voorbeeld van Victor Crutzen.[546] De omvang van die herinnering, en daarmee ook voor een stuk het belang ervan, kan misschien ingeschat worden door te verwijzen naar de tienduizenden dossiers ‘Burgerlijke Schade’ die bewaard worden op het ministerie van Volksgezondheid. Deze dossiers vormen overigens een bron voor de studie van de Eerste Wereldoorlog die nog nauwelijks onderzocht werd.
Dat de herinnering voortleefde in brede lagen van de bevolking, betekent niet dat die herinnering eenvoudig te interpreteren is. Ook de collaboratie vond in middens van oud-strijders een vruchtbare bodem. Hopelijk kan een toekomstig onderzoek meer cijfergegevens aanbrengen.
8.4 De arrestanten van juni 1944
De ‘Lijst van 3765 Belgen die gedurende het jaar 1944 in de gevangenis van Antwerpen opgesloten werden’ is een interessant document, omdat het naast een aantal persoonlijke gegevens ook de feiten weergeeft waarvoor een gevangene veroordeeld werd.[547] Het doornemen van die lijst, die bewaard wordt op de Dienst Oorlogsslachtoffers, bracht enkele opvallende cijfers aan het licht.
Een eerste vaststelling was dat het aantal personen dat veroordeeld werd tot een gevangenisstraf omwille van feiten die omschreven konden worden als sluikpers, erg beperkt was - zowel in absolute cijfers, als in procentueel aandeel van het geheel. Op 3765 ingeschrevenen konden slechts 16 personen weerhouden worden, of minder dan een halve procent van het totaal.[548] Dit lage cijfer week sterk af van de grote aantallen arrestaties die bekend waren vanuit de dossiers ‘Weerstander door de Sluikpers’.
Dat resultaat wekte de indruk dat het om geïsoleerde daden van verzet ging. Bovendien bezat niet één (!) van deze personen een dossier ‘Weerstander door de Sluikpers’. Mag daaruit afgeleid worden dat de betrokkenen zelf hun acties als ongeorganiseerd en kortstondig beschouwden? De kleinschaligheid van het verzet werd eveneens bevestigd door het vergelijken van de namen met de lijsten van arrestanten, zoals die opgenomen werden in de documenten ‘Uiteenzetting der Zaak’.[549] Hieruit kwam naar voren dat de aanhoudingen geen verband hielden met de lopende zaken van de Gestapo. Het ging dus inderdaad om geïsoleerde personen zonder duidelijke banden met de meer georganiseerde vormen van verzet.
Arrestatie |
Naam (woonplaats) |
4 maart 1944 22 mei |
Theodore Albers (Prins Albertstraat, Antwerpen) Guillaume Van Put (Rijsheuvelstraat, Berchem) |
8 juni
9 juni 13 juni 14 juni 14 juni 14 juni 17 juni
20 juni
20 juni |
Matheus Bogaerts en Maria Bellens (Gretrystraat 2c, Antwerpen) Wouter De Vries (A. Rudolfstraat, Antwerpen) Leopold Roosemeyer (Verschansingstraat, Antwerpen) Julius De Cuyper (Ommeganckstraat, Antwerpen) Joanna De Groot (Kroonstraat, Antwerpen) Alfred Daman (Confortalei, Deurne) Corneel Verzwijfel en Joanna Van Rijmenant (De Keyserlei, Antwerpen) Frederik Symoens en Désiré Symoens (Lage Weg, Hoboken) Antoon Faniel (Terliststraat, Antwerpen) |
5 juli 3 augustus |
Cornelius Wallendael (Martelaarsplaats, Antwerpen) Theresia Coomans (Constitutiestraat, Antwerpen) |
Tabel 5: Personen die wegens een activiteit in de sluikpers veroordeeld werden tot een gevangenisstraf (geordend volgens datum van aanhouding).
Het opvallendst waren echter de data van de verschillende aanhoudingen: twaalf van de zestien personen, of 75 procent, werden gearresteerd in de twee weken tussen 8 juni en 20 juni 1944. Zelfs wanneer we in aanmerking nemen dat zich onder de arrestanten twee echtparen bevonden en één vader met zijn zoon, en we daardoor het totaal van zestien ‘arrestanten’ kunnen herleiden tot dertien afzonderlijke ‘arrestaties’, dan nog werden negen van die dertien aanhoudingen - 69,2 procent - uitgevoerd binnen diezelfde twee weken.
Samenvattend kan men stellen dat in 1944 drie vierde van de aanhoudingen van personen die later wegens sluikpers veroordeeld werden tot een gevangenisstraf in de Begijnenstraat gebeurde binnen nauwelijks meer dan 5 procent van de beschouwde tijd.[550] Tot begin juni 1944 was de geïsoleerde sluikpers, volgens de gevangenisregisters, een verschijnsel in de marge. Bij het midden van de maand was het echter plots aanwezig op een manier die men moeilijk ‘prominent’ kan noemen, maar die evenmin te negeren valt. Na 20 juni 1944 verdween het fenomeen weer even snel als het kwam.
Een dergelijke concentratie is op zijn minst opmerkelijk. Een verband met de lang verwachte geallieerde invasie, die op 6 juni 1944 dan toch plaatsvond op de kusten van Normandië, lijkt moeilijk te ontkennen.
De landing in Normandië
De geschiedschrijving van de zomer van 1944 wordt traditioneel overheerst door de invasie. Sinds de nacht van 6 juni werd op de stranden en in de binnenlanden van Normandië slag geleverd om de installatie van een bruggenhoofd van waaruit de bevrijding van het Europese vasteland bevochten kon worden. Voor dit onderzoek zijn twee aspecten hiervan belangrijk. Ten eerste: in welke mate bereikte dit nieuws het bezette België, en ten tweede: is het mogelijk het effect ervan op de bevolking te achterhalen?
Over de snelheid waarmee het nieuws zich verspreidde, hoeft men zich geen illusies te maken. Het beluisteren van de verboden radioberichten uit Londen was een nationale sport. Al in augustus 1942, na de mislukte landingspoging bij Dieppe, beklaagde de GFP zich over het gemak waarmee nieuwe ontwikkelingen via clandestiene wegen bekend raakten. De berichtgever kon zijn genoegen over het mislukken van de onderneming nauwelijks verhullen. Waarschijnlijk was het ingegeven door het wrange gevoel later kennis te hebben gehad van de feiten dan de Belgische bevolking zelf:
“Einen Beweis von der Stärke der Feind- und Flüsterpropaganda erbrachte des Feindunternehmen bei Dieppe. Als die meisten deutschen Dienststellen von diesem Unternehmen noch gar nichts ahnten, wussten die Belgier schon Bescheid. Die zunächst sehr vergnügten Gesichter wurden sehr lang als der Ausgang des Unternehmens bekannt wurde, und die Mitteilung über den englischen Rundfunk, es habe sich nur um ein Versuch gehandelt, wurde als Tatsache hingenommen.”[551]
Een opmerkelijk gelijkluidend verslag is terug te vinden in het oorlogsdagboek van de Antwerpenaar Max Gevers:
“Inutile de dire que depuis ce matin, les esprits sont très surexcités en notre bonne ville et que les bruits les fantaisistes circulent. Il n’y a pas une personne que ne soit au courant du débarquement de Dieppe et qui n’en suive toutes les péripéties à la radio… prohibée.”[552]
De beide berichten wijzen onder meer op 1) de efficiëntie waarmee de berichtgeving werd doorgegeven onder grote delen van de bevolking, 2) de mate waarin geloof werd gehecht aan de geallieerde berichten en 3) de mate waarin de reactie op de nieuwsberichten tot op zekere hoogte een publiek gebeuren was, ondanks alle gevaar wat dit met zich meebracht. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat het nieuws van de landing in Normandië niet even snel verspreid raakte. Bovendien werd de invasie verwacht: er was eerder al de reeds vermelde ontscheping in Dieppe (19 augustus 1942) maar ook in Noord-Afrika (8 november 1942), Sicilië (10 juli 1943) en het Italiaanse vasteland (3 september 1943). Op 4 juni 1944, nauwelijks twee dagen voor de eigenlijke landing, schreef de GFP nog in haar verslag:
“Die Stimmung der Bevölkerung im belg.-nordfranz. Raum ist beherrscht von dem gedanken an die Invasion. […] Die zahlreichen Luftangriffe sind nach Meinung fast aller Bevölkerungsschichten der Auftakt zur Landung der Alliierten.”[553]
Op de invasie van Frankrijk volgde een reactie die, net als na de landing bij Dieppe, in zekere mate publiek was:
“Beim Bekanntwerden der Nachricht wurde zunächst zwar in einzelnen Bezirken und besonders auf dem Lande beobachtet, dass besonders jugendliche Elemente auf offener Strasse ihrer Freude Ausdruck gaben in der Erwartung, dass der Krieg nun bald zu Ende sei und die Engländer ihren Einzug hielten.”[554]
Juni 1944 in de statistieken van de bezetter
Was een dergelijke korte opleving van het verzet, zoals die bleek uit de gevangenisboeken, een algemeen geldend fenomeen, of ging het om een specifiek verschijnsel?
In de eerste plaats werd nagegaan hoe de rest van de gegevens in de gevangenisboeken evolueerde. De resultaten ervan worden weergegeven in grafiek 10. Door middel van twee steekproeven werden twee maal 165 gevangenen weerhouden uit het totale bestand van 3765 personen. Deze twee reeksen samen vertegenwoordigden meer dan 8,5 procent van het geheel. Bij de eerste proef bleken 26 personen gearresteerd te zijn vóór 1 januari 1944, bij de tweede proef 25. Zij werden niet opgenomen in de grafiek. Het aantal arrestaties dat per maand werd uitgevoerd (horizontale as), wordt weergegeven als een percentage van het geheel (verticale as).
De twee steekproeven, op de grafiek weergegeven door verschillende lijnen, vertonen een sterk gelijkaardig verloop. Beiden tonen een minimum aan arrestaties in de periode van maart tot mei 1944. De maand juni toont echter een forse toename van het aantal aanhoudingen - een toename die zich ook doorzet in de maand juli. Pas in augustus 1944 is er een lichte kentering zichtbaar, maar geen terugval tot het niveau van mei 1944. De aanhoudingen die in de maand juni 1944 verricht werden inzake sluikpers zijn met andere woorden afwijkend van het geheel. De arrestaties kenden wel een globale toename na mei 1944, maar geen terugval na juni 1944, zoals dat wel het geval was voor de sluikpers.
Grafiek 10: procentueel aandeel van het aantal arrestaties verricht in de periode van januari tot augustus 1944.
De gegevens die in de verslagen van de Geheime Feldpolizei bewaard bleven, kunnen een andere achtergrond vormen waartegen de bovenstaande cijfers geïnterpreteerd kunnen worden. Een vaste rubriek in de Tätigkeitsberichte van de GFP is de Gesamtstatistik über die Festnahmen im Berichtsmonat. Volgens deze statistiek gebeurde het grootste aantal arrestaties vanwege misdrijven die ondergebracht konden worden bij de Straftaten gegen die Sicherheit der Truppe. Hieronder viel ook de Deutschfeindliche Propaganda. Het aantal aanhoudingen dat de GFP in die zin verrichtte in de periode van april tot en met juli 1944 vertoonde, vooral in absolute cijfers, een piek in de maand juni 1944 (zie tabel 6). Het procentuele aandeel van het totaal aantal aanhoudingen is ongeveer gelijk voor de maanden mei en juni.[555] Na juni 1944 is er een duidelijke terugval merkbaar, bijna tot het niveau van voor de invasie. Het totaal aantal arrestaties echter nam hand over hand toe, zonder een terugval te vertonen. Deze cijfers bevestigen dus het individuele karakter van de sluikpers.
Periode |
april 1944 |
mei 1944 |
juni 1944 |
juli 1944 |
Totaal aantal arrestaties |
878 |
777 |
1108 |
1353 |
Arrestaties wegens sluikpers |
21 |
37 |
56 |
36 |
(aandeel in procenten) |
2,4 |
4,8 |
5,1 |
2,7 |
Tabel 6: aanhoudingen verricht door de GFP.
Elementen van verklaring
Uit het bovenstaande blijkt dat gedurende een korte periode in het jaar 1944, meer bepaald in het midden van de maand juni, een vorm van verzet zichtbaar werd die afwijkend was van de andere, meer opvallende en meer ‘klassieke’ vormen van verzet. Het ging daarbij om een vorm van sluikpers op een erg kleinschalig niveau, die door de bezetter ook als dusdanig werd bestraft. De periode waarin deze sluikpers voorkwam, vormt een sterke aanwijzing dat er een verband was met de komst van de lang verwachte landing in Normandië.
Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in een veranderde houding van de bezetter. Het is niet denkbeeldig dat de invasie de politionele diensten - of tenminste een deel van haar leden - zenuwachtig maakte, waardoor deze sneller overgingen tot arrestaties. De verwachting van een bijkomende landing op de Belgische kust en de angst voor een aanval op de Antwerpse haven door luchtlandingstroepen zal inderdaad bij een aantal agenten de spanningen hoog hebben doen oplopen. De bevolking zelf hield dergelijke gebeurtenissen evenmin voor onmogelijk.
Welke de invloed was van de landing op de houding van de bezetter, is niet het onderwerp van deze studie, maar de cijfergegevens in de Tätigkeitsberichte lijken het belang ervan te ontkennen. De taakomschrijving van de GFP overlapte deels die van de andere politiediensten, maar daarnaast was ze nog steeds bevoegd voor de ordehandhaving binnen de Wehrmacht. De gegevens daarover, verzameld onder de hoofding Straftaten von Wehrmachtsangehörigen und des Wehrmachtsgefolges, vertonen geen duidelijk aanwijsbare breuk met de periode voorafgaand aan juni 1944.
De escalatie van het gewapende verzet kan een verklaring vormen voor het verdwijnen van de sluikpers uit de tabellen na juli 1944: een toename van het geweld dwong de geheime politie mogelijk tot een herziening van haar prioriteiten. In een dergelijk geval verdween de sluikpers slechts uit de annalen omdat men andere katten te geselen had. Maar het verklaart niet de opkomst van die specifieke vorm van sluikpers. Net als de leeftijdscurven die eerder werden besproken, wijzen ook de arrestaties van juni 1944 in de richting van een eigen dynamiek binnen de sluikpers, die haar onderscheidde van de andere vormen van verzet.
8.5 De weerklank van de ‘valse Soir’
De valse Soir was een eenmalige stunt waarbij, op de avond van 9 november 1943, de avondeditie van de Brusselse gecensureerde krant Le Soir vervangen werd door een geparodieerde versie ervan. Het was een gigantisch succes. In de kortst mogelijke tijd was de grap bekend in het hele land. De weerklank ervan was enorm, al werden uiteindelijk vrijwel alle verantwoordelijken opgepakt. Ondertussen werd de krant almaar verder doorgegeven, en soms zelfs verkocht tegen aanzienlijke bedragen die dan moesten dienen om de ondergedoken werkweigeraars bij te staan.
De actie was opgezet door het Onafhankelijkheidsfront. Het was dan ook voornamelijk in OF-kringen dat de krant werd doorgegeven. Maar de Soir verspreidde zich ook daarbuiten. Irma De Belder, die in verband kan worden gebracht met de groep rond Le Précurseur, bezat een exemplaar van de krant.[556] Louis Pighini van De Vrijheid en zijn echtgenote hadden er één.[557] In de juridische kringen van Antwerpen verdeelden Albert Van Kerckvoorde, Jos Matthijssens en Maria Verstappen het blad.[558] Ze waren vooral betrokken bij de Bond van Vaderlandsche Ambtenaren en Socrates, maar kregen de Soir naar eigen zeggen via het OF. François Moens, zelf aangesloten bij de Mouvement National Royaliste, bezat de Soir.[559]
Het opmerkelijkste is wel het aanzien dat die uitgave van de Soir genoot. Waar de valse Soir vermeldt werd in een getuigenis - en niet slechts opgenomen in een opsomming van krantjes - blijkt de speciale aandacht die men er voor had:
“De valse Soir heeft hij mij overhandigd om die te verbergen, daar zijn broeder Maurice [Bottu], die hem vroeger bewaarde werd aangehouden.”[560]
“Ik heb […] van Hosdey Irma eens een valse Soir gekregen, enkel om te lezen, en moest hem dan haar teruggeven.”[561]
“Het is ter mijner kennis dat [Guillaume] Smet ook aan een gestolen Soir [sic] is geraakt en de inhoud ervan verspreidde.”[562]
Ook van Irma De Belder is geweten dat ze haar exemplaar slechts ‘ter inzage’ rondgaf.[563] Jozef Swinnen herinnerde zich nog aan het einde van jaren ’40 hoe Theofiel Marischal hem stukken uit de Soir toonde.[564]
Toont zich hier een aspect van de sluikpers dat vaak onopgemerkt blijft? Namelijk dat het bezit van een sluikkrant mogelijk meer betekende dan slechts een kennisname van de inhoud ervan?
In dit laatste hoofdstuk werden een aantal kenmerken van het verzet door de sluikpers aangehaald die niet of niet afdoende verklaard kunnen worden door een politieke benadering van het fenomeen. Kort samengevat:
De sluikpers werd gedragen door een bredere en gemiddeld oudere leeftijdsgroep dan de andere vormen van verzet, met name het gewapende verzet.
De doorwerking van de Eerste Wereldoorlog was prominent aanwezig in de sluikpers.
De landing in Normandië riep een duidelijke reactie op in de sluikpers.
De zogenaamde valse Soir had een symbolische betekenis die haar rol als ‘vrije tribune’ in grote mate overtrof.
Hierbij kan nog een andere en meer algemene bedenking gevoegd worden, die naar voren kwam in de rest van deze studie. In tegenstelling tot wat zichtbaar is in andere vormen van verzet, pretendeerde het verzet door de sluikpers haast nooit een substantiële bijdrage te hebben geleverd tot het verdrijven van de bezetter. “Het heeft de oorlog geen dag korter gemaakt”, stelde één van de getuigen.[565] Tegenover dergelijke ‘immateriële’ en weinig resultaatgerichte kenmerken staat het grote gevaar dat de betrokken liepen. De lijst van arrestaties is wat dat betreft veelzeggend. Waarom werden dergelijke risico’s genomen?
Op zichzelf beschouwd hebben geen van al deze vaststellingen een grote betekenis. Maar wanneer ze naast elkaar gelegd worden, zijn ze moeilijk te negeren. Ze wijzen op een aspect van de sluikpers dat te vaak over het hoofd gezien wordt, namelijk het verzet met een low-profile karakter. Dat verzet was eerder symbolisch geladen, en moest vooral een gebaar van steun vormen, gericht aan de bevolking van een bezet land.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[527] Documentatie over en een ledenlijst van ‘Les Clochards’ wordt bewaard in DOS, R 610 Tr 237367 / 30.
[528] C. Wegge, Les Clochards, s.d., bewaard in DOS, R 610 Tr 237367 / 30.
[529] C. Wegge, Les Clochards, p. 6.
[530] W. Baeten, Het Kempisch Legioen. De dubbele strijd van een verzetsbeweging. 1942-1944 en 1944-1961, Gent, Universiteit Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2004, 195 p.
[531] De cijfers zijn afkomstig uit respectievelijk de ledenlijst van ‘Les Clochards’, die bewaard wordt in DOS, R 610 Tr 237367 / 30 en W. Baeten, Het Kempisch Legioen …
[532] Zie p. 38.
[533] F. Maerten, Le poids du souvenir de 14-18 dans l’engagement résistant durant la Seconde Guerre mondiale. Le cas du Hainaut. IN: F. Maerten, J.-P. Nandrin et L. Van Ypersele (eds.). Politique, imaginaire et éducation. Mélanges en l’honneur de Jacques Lory, Bruxelles, 2000, pp. 89-125.
[534] Het werk van Van Alstein kan een interessant vertrekpunt vormen. Zie M. Van Alstein, Belegerde Stad. Het Antwerps Stadsbestuur 4 augustus - 10 oktober 1914, Gent, Universiteit Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2000, 267 p.
[535] Van de 17 personen werden 10 in Groot-Brittannië geboren, 4 in Nederland, 2 in Frankrijk en 1 in de Verenigde Staten.
[536] Een belangrijk voorbeeld hiervan is S. Audoin-Rouzeau en A. Becker, 14-18, Retrouver la guerre, s.l., 2000, 272 p. Zie ook G. L. Mosse, Fallen Soldiers. Reshaping the Memory of the World Wars, New York - Oxford, 1990, 264 p. Voor het Nederlandse taalgebied: J. Meire, De Stilte van de Salient. De herinnering aan de Eerste Wereldoorlog rond Ieper, Tielt, 2003, 460 p.
[537] Een systematisch onderzoek van de persoonlijke dossiers, zoals die bewaard worden in het Legermuseum en de Dienst van het Stamboek, konden niet ingepast worden in deze studie.
[538] De militie van 1901 - mannen geboren in 1881 - was de oudste lichting die bij de algemene mobilisatie van 31 juli 1914 onder de wapens werd geroepen. Het KB van 20 februari 1918, het laatste militiebevel, gold de Belgen geboren in 1899. Met dank aan Patrick De Wolf.
[539] Vrijwilligers: Alpaerts Jean, Francart Aimé, Knaeps Jan, Pauwels Augustus, Pighini Louis en Van Rensenberg Albert. Opgeroepenen: Binders Eduardus, Elegeert Fransuscus, Heynen Corneel, Jacobs Petrus, Lecosse Léon, Raeymaeckers Guillaume, Reusens Guilielmus, Segers Arnold, Vandecasteel Victor, Vanthienen Joseph.
[540] Hoewel uitzonderlijk, blijkt dit zeker niet onmogelijk te zijn geweest. In de ‘Belgian War Graves’-databank van Patrick De Wolf bevinden zich 16 namen van personen geboren na 31 december 1899, en die sneuvelden voor 12 november 1918.
[541] Over de heruitgave van De Vrije Stem gedurende de Tweede Wereldoorlog kan maar weinig met zekerheid gezegd worden. Zie p. 196.
[542] DOS, dossier De Belder Annie en Thuys Alfons.
[543] DOS, dossier Renskers Abraham.
[544] DOS, dossier Denbroeder Guillaume.
[545] DOS, dossier Laenens Edward. Het zou hier om de prent “zoek het vijfde varken” gaan, waarbij een vel papier met vier varkens zodanig gevouwen kon worden, dat het hoofd van keizer Wilhelm II (“het vijfde varken”) zichtbaar werd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed een gelijkaardige prent de ronde. Het vijfde varken was daarbij Adolf Hitler.
[546] Zie p. 81.
[547] DOS, R 605 T 17977.
[548] In de loop van 1944 werden wegens betrokkenheid bij de sluikpers 18 personen opgesloten in de gevangenis van de Begijnenstraat. Maria Cools en Gerrit Beumer worden echter buiten beschouwing gelaten omdat zij nog in 1943 aangehouden werden. Deze weglating brengt geen aanwijsbare afwijking van de cijfers met zich mee.
[549] SOMA, AA 310, Uiteenzetting der feiten. …, [1948].
[550] De laatste veroordeelden werden in de gevangenis van de Begijnenstraat geregistreerd op 1 september 1944. De laatste arrestanten op 30 augustus 1944, een halve week voor de bevrijding van Antwerpen op 4 september 1944. De hier beschouwde periode werd afgesloten op de eerste datum.
[551] SOMA, GRMA T501, rol 108, item 75004 (frame 1-768) en item 59030 (frame 769-883), Tätigkeitsberichte van de Geheime Feldpolizei voor de maand augustus 1942. Hierna: Tätigkeitsberichte.
[552] SOMA, AB 734, Max Gevers, Journal d'un bourgeois d'Anvers, 10/5/1940-31/12/1943. Het hier aangehaalde fragment was gedateerd op 19 augustus 1942.
[553] Tätigkeitsberichte voor de maand mei 1944.
[554] SOMA, AA 553, Rapporten van de Sipo-SD Belgien und Nordfrankreich ("Geheim. Der Beauftragte des Chefs der Sicherheitspolizei und des SD für den Bereich des Militärbefehlshabers in Belgien und Nordfrankreich, Brüssel. Meldungen aus Belgien und Nordfrankreich."), 1943-1944. Het hier geciteerde rapport was gedateerd op 15 juli 1944.
[555] Tätigkeitsberichte, met betrekking tot de periode april - juli 1944.
[556] Verklaring De Belder Irma in DOS, dossier Alexandre Marcel. Irma De Belder kreeg bladen van haar zuster Annie De Belder, die ze zelf kreeg van Marcel Alexandre.
[557] Verklaringen van Antonissen Jeanne en Pighini Louis in DOS, dossier Pighini Louis.
[558] DOS, dossiers Matthijssens Jos en Van Kerckvoorde Albert.
[559] SOMA, AA 1853, Ledenfichier van de Nationale Unie van de Sluikpers.
[560] Verklaring Hosdey Irma in DOS, dossier Bottu René.
[561] Verklaring Van Bouwel Theresia in DOS, dossier Bottu René.
[562] Verklaring Delava Fransiscus in DOS, dossier Delava Fransiscus.
[563] Verklaring De Belder Irma in DOS, dossier Alexandre Marcel.
[564] Verklaring Swinnen Jozef in DOS, dossier Marischal Theofielis.
[565] Interview met François Cleeren, 25 juni 2004.