Sluikpers. Antwerpen, 1940-1944. (Gert De Prins)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 7. In de marge van de sluikpers

 

7.1 In de marge van de sluikpers

 

Niet elk blad kon even eenvoudig ingepast worden in deze studie. Meestal omdat ofwel te weinig bronnen bekend waren om het blad te plaatsen, ofwel omdat de aard van het blad te zeer verschilde van de andere sluikbladen. Deze bladen, die niet zonder meer tot de Antwerpse sluikpers kunnen gerekend worden, maar daarom niet minder interessant zijn, worden op de volgende pagina’s kort besproken:

 

 

7.2 België - Belgique

    “Bannir ce qui divise - Weg met wat verdeelt”

 

Het blad België - Belgique van Gaston Carolus kan bezwaarlijk een Antwerps sluikblad genoemd worden. Er werden bovendien nauwelijks verwijzingen gevonden naar het verdelen ervan in het Antwerpse. Het is dan ook slechts volledigheidshalve dat het blad hier kort besproken wordt.

 

Gaston Carolus werkte al sinds eind 1940 in de groep die later de NKB zou worden, en hij was de oprichter van de kern in Deurne.[504] Vanaf eind 1943 had Carolus in Heverlee contact met Henri Verreydt.[505] Deze gaf hem een aantal exemplaren van Het Vrije Volk, het blad dat de opvolger was van De Nieuwe Tijd. Vanaf februari 1941 stelde Carolus zelf een krantje op, België - Belgique, dat hij liet drukken bij Paul Mombaerts, die een drukkerij bezat in Leuven. Volgens Mombaerts werd het blad gedrukt met een oplage van duizend exemplaren. Vierhonderd ervan kwamen Carolus toe. In maart 1944 werd een tweede nummer gedrukt. Een derde nummer verscheen niet meer.

 

Gaston Carolus leefde al langer ondergedoken. Hij verbleef achtereenvolgens in Putte, Mariaburg, Westmalle, Antwerpen en Brussel. Een poging hem daar te arresteren mislukte: hij werd in de Regentlaan neergeschoten, op de ochtend van 18 april 1944, in aanwezigheid van zijn vrouw en kind. Louisa Lukas, zijn echtgenote, werd nog vastgehouden tot 4 mei 1944. Op 16 juni 1944 werd ze op de Antwerpse Frankrijklei opnieuw aangehouden, ditmaal tot de bevrijding.

 

 

7.3 Samenzwering

 

Louis Borremans drukte vanaf 1942 regelmatig vlugschriften, die hij telkens ondertekende als “hoofd der samenzwering”, en voorzag van de code “N384WBAB”. Hij stelde deze vlugschriften alleen op, slechts geholpen door René Rommens wanneer een Duitse vertaling van het pamflet nodig was. De afdrukken maakte hij samen met zijn echtgenote op een stencilmachine die hij - naar eigen zeggen - zelf vervaardigd had. Ze werden gedrukt met tussenpozen van enkele weken, met een oplage van honderd tot honderdvijftig exemplaren. De aan Duitse soldaten gerichte vlugschriften en plakbriefjes werden voornamelijk verspreid in de buurt van Feldposten, Kommandanturen, etc. Zijn activiteit duurde tot de bevrijding.[506]

 

Een groot aantal van deze vlugschriften bleef bewaard in de archieven van de Nationale Unie van de Sluikpers, en bevindt zich nu in de collecties van het SOMA.[507] De pamfletten werden meestal gedrukt op blauw papier. Doorgaans betrof het oproepen tot verzet en tot het verzamelen van informatie. Dat Borremans zelf in de Braziliëstraat woonde, temidden de havencomplexen, zal hieraan niet vreemd zijn geweest.

 

De Duitse uitgaven waren opgesteld als clandestiene mededelingen van hooggeplaatste Duitse militairen, die twijfel moesten zaaien over de haalbaarheid van de overwinning. Deze vlugschriften werden overigens voorzien van een stempel, die een nabootsing was van de stempels die op Duitse documenten stond.

 

Er werden nergens verklaringen gevonden waaruit zou blijken dat Borremans of Rommens betrokken waren bij andere groeperingen die actief waren in de sluikpers of in anderen vormen van verzet.

 

 

7.4 De Vrije Stem

 

Het krantje De Vrije Stem werd verschillende malen vernoemd in de geziene dossiers, maar de verklaring leidden niet tot een sluitende historiek. Dat is zonder meer een gemiste kans, want De Vrije Stem is het sluikblad dat Jozef Buerbaum, alias ‘Janus Droogstoppel’ opstelde tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een hervatting van het krantje tijdens de Tweede Wereldoorlog zou een meer dan interessante casus vormen.

 

Afbeelding 24: Cornelius Maudoux (bewaard in SOMA, AA 1056 / 30).

 

Een deel van de verwijzingen had betrekking op Cornelius Maudoux uit de Lamorinièrestraat. Hij wilde in 1914 als vrijwilliger naar het front, maar kreeg hiervoor geen toestemming van het Lyceum waar hij les gaf. Gedurende de bezetting maakte hij deel uit van de groep van Buerbaum en was daardoor betrokken bij De Vrije Stem.

 

Maudoux zou in 1940 of 1941 opnieuw De Vrije Stem hebben laten verschijnen. Op welke manier dit gebeurde, is niet duidelijk. Slechts één getuigenis is meer concreet: Albert Verhees, een neef van Maudoux, verklaart dat Maudoux zelf er de hoofdopsteller, drukker en verspreider ervan was. Nog volgens Verhees werd het blad gedrukt op “een duizendtal exemplaren”.[508] Andere getuigen uit zijn omgeving bevestigen wel zijn activiteit in de sluikpers, maar noemen geen titels.

 

Maudoux werd gearresteerd in april 1941. Hij werd veroordeeld in juli 1942 en op 11 november 1942 in de Berlijnse Tegel-gevangenis terechtgesteld, samen met onder meer Emmanuel Hobben, Fernand Rahier, Fernand Ansay en Hubert Van Overloop.[509]

 

De andere vermeldingen van het blad hielden geen verband met het voorgaande:

 

1) Edward Laenens zou gedurende de Eerste Wereldoorlog De Vrije Stem en spotprenten hebben gedrukt. Dit kon niet worden bevestigd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij zijdelings betrokken bij Les Trois Drapeaux, maar waarschijnlijk niet bij de nieuwe uitgave van De Vrije Stem.[510]

 

2) Gaston Freyne verwijst naar Jozef Nollet als opsteller en depothouder van De Vrije Stem. Een aantal personen bevestigen ook het blad te hebben ontvangen. Ging het hier om een plaatselijke variant, die slechts korte tijd bestond?[511]

 

3) Jozef Vanthienen zou De Vrije Stem hebben doorgegeven aan Maurits Vermaesen.[512]

 

4) Ook Paul Janssens (Witte Brigade) werd vernoemd als verdeler van De Vrije Stem.[513]

 

 

7.5 De Patriotten van Marche-les-Dames

 

Het bestaan van dit blad kon niet worden aangetoond op basis van onafhankelijke bronnen. Alle hier aangehaalde gegevens zijn afkomstig uit de verklaring die Frans Vertongen opstelde in 1949, en die bewaard bleef in de archieven van de Nationale Unie van de Sluikpers.[514] Hoewel Vertongen voldoende namen van betrokkenen aanhaalde, kon van geen van hen de geboortedatum achterhaald worden. Er kon dan ook geen gebruik worden gemaakt van de dossiers ‘Weerstander door de Sluikpers’. Een historiek van de groepering kan daarom slechts in grote lijnen - en dan nog met het grootst mogelijke voorbehoud - worden samengesteld.

 

Vertongen beschreef een groep die voornamelijk geconcentreerd was rond Wilrijk en Antwerpen Zuid en die al in 1940 door hem gesticht werd, samen met Martial Van Schelle. Het aantal betrokkenen bleef beperkt: Vertongen zelf spreekt van negentien leden.

 

De hoofdactiviteit was het verzorgen van clandestiene radio-uitzendingen (!) en de uitgave van een sluikblad, dat voornamelijk bestond uit neergeschreven teksten die de groep eerder had uitgezonden.[515] De hele onderneming droeg de naam Radio Albert I, en zou berichten uitgezonden hebben van augustus 1941 tot augustus 1943, datum waarop Vertongen naar Brussel vluchtte. Hierbij moet opgemerkt worden dat bij mijn weten geen enkele clandestiene radio-uitzending die gedurende de bezetting zou hebben plaatsgehad later kon worden bewezen.[516] Het sluikblad had de titel De Patriotten van Marche-Les-Dames, een verwijzing naar de plaats waar in 1934 het lichaam van Koning Albert I gevonden werd. Per twee weken zou een nieuw nummer verschenen zijn, dat verspreid werd met een oplage van nauwelijks vijftig exemplaren.

Te oordelen naar de verschillende verwijzingen naar het koningshuis, betrof het hier een groepering met een duidelijk patriottische motiviatie. Het zou weinig verwondering wekken, moesten de betrokkenen vooral in kringen van oud-strijders terug te vinden zijn.[517]

 

Vertongen verwees nergens naar arrestaties. Martial Van Schel werd gearresteerd op 15 januari 1943 en drie maanden later te Breendonk terechtgesteld. Of dit in verband moet worden gebracht met de bovenstaande activiteiten, is niet zeker.

 

Door het verslag van Vertongen zijn de namen van de betrokkenen bekend, maar zonder daarbij veel bijkomende informatie te geven. Geen van de namen komt voor in verband met andere groeperingen. Hopelijk kan in de toekomst een meer gericht onderzoek een minder speculatieve historiek opleveren.

 

Druk van sluikbladen:

Joseph Laenen en echtgenote (Montignystraat, Antwerpen)

 

Opstellen en bewaren van sluikbladen:

Frans Vertongen, Jeanne Vertongen, Marcella Vertongen en John Staes (allen Michel Willemslaan 74, Wilrijk)

 

Verspreiding:

Onder meer Remi Deprez (Brasschaat). Waarschijnlijk ook Pieter Cosemans.

 

Technisch verantwoordelijke (radiotoestel en druk van sluikbladen):

Freddy Driesse (Montignystraat, Antwerpen)

 

Steunende leden:

Alfred De Jonghe (Van Putlei, Antwerpen)

Joseph De Beuckelaer (Bosmanslei, Antwerpen)

Jos Meerbergen (Osystraat 26, Antwerpen)

 

 

7.6 De Waarheid

    “Weekblad voor de geneugte ende vermaeck van de arme Waldheimer politieke gevangenen”

 

Hoewel het geen voorbeeld is van Antwerpse sluikpers, zou het ongehoord zijn het krantje De Waarheid niet te bespreken. Octaaf Stas, aangesloten bij de Witte Brigade te Antwerpen en aangehouden op 15 januari 1944, schreef het blaadje in het concentratiekamp van Waldheim. Hij overleefde zijn gevangenschap niet. Een fotoreproductie van het blad werd gevonden in zijn dossier ‘Weerstander door de Sluikpers’.

 

Eén exemplaar van De Waarheid bleef bewaard door toedoen van een medegevangene, die het na de bevrijding van het kamp in zijn bezit had gekregen, samen met de persoonsbewijzen van Octaaf Stas. Wanneer deze gevangene zelf overleed nog voor hij geëvacueerd werd, zond het Rode Kruis alles aan de rechthebbende, die het op haar beurt doorgaf aan Mathilde Dijkmans, weduwe van Octaaf Stas.[518]

 

Enige toelichting bij het blaadje werd gegeven door Piet Nieuwstraten, de medegevangene uit Vlaardingen met wie Stas De Waarheid opstelde.[519] Het idee een eigen blaadje uit te geven zou afkomstig zijn geweest van Octaaf Stas. Het werd geschreven op toiletpapier, en extra nummers werden gemaakt door middel van carbonpapier. Het handschrift was van Stas. Hij gebruikte daarbij “Snip” of “Suske” als schuilnaam en Nieuwstraten gebruikte “Snap”. Volgens Nieuwstraten werden op die manier een twaalftal nummers uitgegeven.

 

De inhoud, die blijkt uit het bewaarde nummer en uit de omschrijving van Nieuwstraten, verschilde weinig van andere sluikblaadjes. Men probeerde het verloop van de oorlog te volgen, waarschuwde voor bedenkelijke figuren, er was plaats voor humor. Meer algemeen probeerde men een aanmoedigend woord te verspreiden: “Wij probeerden de anderen een riem onder het hart te steken. [sic]”

 

Een aantal medegevangenen ontdekte blijkbaar wie verantwoordelijk was voor het krantje, zo onder meer Robert Kiekens. Een aantal onderwijzers had blijkbaar gemengde gevoelens: “Ze voelden zich eenigzins gepasseerd omdat zij als intellectueelen op dat gebied niet gevraagd waren.”[520] Het krantje werd ook door de bewakers ontdekt, “de laatste dag, voordat we naar Buchenwald gingen, […] maar doordat we toch weggingen is er geen werk van gemaakt.”

 

 

Afbeelding 25: De Waarheid, 17 januari 1945 (“1e jaargang, nr. 6”).­­

Bovenaan de pagina’s 1 en 3, onderaan de pagina’s 2 en 4.[521]

 

 

7.7 De Merksplasgalm

    “Neutraal boevendagblad”

 

In de strafkolonie van Merksplas werd een blaadje uitgegeven onder de titel De Merksplasgalm.[522] Het kan bezwaarlijk gezien worden als clandestiene pers, maar is toch interessant omdat het opgesteld werd door personen die voor hun arrestatie al in de sluikpers actief waren. Danielle Lambrechts vond het blad in het bezit van Antoon Kleinod, die in 1941 betrokken was bij het verdelen van een gemonteerde Hitler-foto.[523] Een fotokopie van De Merksplasgalm wordt nu bewaard in het SOMA.

 

Wat het blad enigszins uitzonderlijk maakt, is dat de verantwoordelijken het met hun eigen naam ondertekenden. Onder de hoofding werden Charles Van Hassel en een zekere L. Mallens als opstellers genoemd. Ook Antoon Kleinod zei betrokken te zijn geweest. Er werd zelfs een ‘reclame’ opgenomen voor ‘Glucolin’, het bedrijfje van Van Hassel. Het zegt veel over de omstandigheden waarin de betrokken gevangenen leefden - een belangrijk punt van verschil met bijvoorbeeld De Waarheid dat in het kamp van Waldheim opgesteld werd.[524] Lambrechts beschreef De Merksplasgalm als volgt:

 

“Het is er vooral op gericht de spot te drijven met beheerders van het concentratiekamp [sic] en met de plaatselijke toestanden. Dit blijkt duidelijk uit de overigens lakonieke reclame: ‘Voor uw zomerverlof: Merksplaskolonie - alle comfort: koud stromend water, spoedige bediening, goede keuken.’ ”

 

Het blaadje werd gedateerd op 20 juli 1942, en beschreef een ‘druk bijgewoonde’ vergadering die de dag tevoren plaatsvond. Dat de auteurs zich zonder veel omhaal kenbaar maken, plaatst het blad buiten de sluikpers zoals die in de rest van deze studie behandeld wordt, maar een zeker satirisch karakter kan het blad niet ontzegd worden.

 

 

7.8 De Vrije Sinjoren

    Naar: J. De Schuyter, ‘Geheime bladzijden uit het Heldenboek van den Weerstand’, Antwerpen, 1946, pp. 36-38.

 

Van de hand van Jan De Schuyter verscheen in 1946 een onooglijk boekje, onder de titel Geheime bladzijden uit het Heldenboek van den Weerstand, waarin hij een overzicht gaf van de verschillende wijzen waarop de bevolking van Antwerpen zich tegen de bezetter had gekeerd.[525] Het geheel was nogal anekdotisch opgevat en bood een interessante dwarsdoorsnede van het verzet, eerder dan dat het een volledig overzicht gaf. Geheime bladzijden volgde daarmee het stramien van de vele andere werkjes van veelschrijver De Schuyter, waarin hij vooral aandacht had voor volksverhalen en plaatselijke cultuur. Vanzelfsprekend kwam in zijn overzicht van het verzet ook de sluikpers aan bod.

 

De Schuyter vernoemde twee sluikblaadjes: van het eerste gaf hij geen titel, het tweede was De Vrije Sinjoren. De auteur gaf geen namen van betrokken en al evenmin een nadere aanduiding van de periode. Daniëlle Lambrechts nam De Vrije Sinjoren op in haar overzicht van de sluikpers in de provincie Antwerpen.[526] Zonder het bestaan van het blad te willen ontkennen, moet er mijns inziens toch op gewezen worden dat van het blad, voor zover bekend, geen exemplaar bewaard is gebleven, en dat De Schuyter de enige bron is die het blad vermeldde - in tegenstelling tot andere notoir onvindbare krantjes zoals bijvoorbeeld Ford-Spirit, waarvan meerdere onafhankelijke getuigenissen bestaan.

 

Kan het boekje Geheime bladzijden voor wat betreft de twee sluikblaadjes gezien worden als een historisch betrouwbare bron? Opvallend is in ieder geval dat De Schuyter volledig op de hoogte was van de levensloop van de bladen. Zowel de druktechniek, de oplage, als de manier waarop de bladen werden verspreid en de acties die tegen de verantwoordelijken ondernomen werden, zijn hem bekend. Toch gaf hij de betrokkenen geen gezicht: de naamloosheid van het hele gebeuren staat in schril contrast met zijn kennis van binnenuit. Dat is verwonderlijk; in het geval van het eerste krantje is het opmerkelijk omdat het hem bekend was dat enkele van de verantwoordelijken hun actie met hun leven hadden moeten bekopen, in het tweede geval omdat de actie zo kleinschalig was dat de betrokkene slechts een persoonlijke bekende van de auteur kan geweest zijn. Van het eerste krantje, “zes bladzijden, langs beide kanten met tekst gevuld en telkens afgetrokken op honderd nummers”, geeft hij zoals eerder gezegd zelfs de titel niet weer.

 

Daar staat tegenover dat de verhalen een zekere ‘romantiek’ bevatten: de naamloze helden, strijdend voor hun recht, steeds weer op de hielen gezeten door de overmachtige bezetter. Sommige van de nobele onbekenden betaalden met hun leven. Het verhaal van De Vrije Sinjoren bevat gelijkaardige elementen, met bovendien nog enkele volkse kenmerken: waar het eerste verhaal een strijd is tussen goed en kwaad, is het tweede bovendien een strijd tussen de spreekwoordelijke kleine man en zijn overheerser. De kleine man die door de mazen van het net weet te glippen, weet de sympathie van de lezer te wekken.

 

Maar wat als de beide verhalen helemaal niet moeten gezien worden als een historisch correcte weergave van feitelijke gebeurtenissen? In dat geval is het mogelijk dat De Schuyter zich baseerde op gegevens die hem bekend waren, en dat hij zijn relaas zelf samenstelde, ‘synthetiseerde’ als het ware, uit verschillende getuigenissen en uit wat na de oorlog de ronde deed in Antwerpen. Een relaas dus van gebeurtenissen die niet werkelijk plaatsvonden, maar wel plaats hadden kunnen vinden. Het zou verklaren waarom geen van de verantwoordelijken bij naam genoemd werd, en ook waarom het tweede blad De Vrije Sinjoren werd genoemd. De titel kan zonder veel verbeelding gezien worden als een combinatie van ‘vrij’ of ‘vrije’ - wat direct herinnert aan bladen als De Vrijheid, Het Vrije Woord en België Vrij, of aan niet-Antwerpse bladen als Vrij, De Vrije Belg, en zelfs La Libre Belgique - en een appèl aan de ziel van de Antwerpse lezer. De opsteller van het blad wordt dan de verzinnebeelding van de stad die wel gebukt ging onder de bezetting, maar er niet door gebroken werd.

 

Het spreekt voor zich dat het voorgaande helemaal geen bewijs is voor het niet-bestaan van beide krantjes. Alleen lijkt het belangrijk dat voor ogen gehouden wordt dat:

1) geen exemplaren van de vernoemde krantjes bekend zijn, al hoeft dit op zich niet te betekenen dat het krantje nooit bestond;

2) de titel van De Vrije Sinjoren in geen enkel van de geraadpleegde dossiers voorkomt, ook niet in een eraan verwante vorm;

3) de titel slechts in het boekje van De Schuyter voorkomt;

4) het relaas een aantal elementen bevat die de geloofwaardigheid van het verhaal als bron van historische kennis sterk beperken.

 

Los daarvan blijft de vaststelling overeind dat Jan De Schuyter goed geïnformeerd was over de wereld van de sluikpers, en daarmee een erg geloofwaardig typevoorbeeld kon neerschrijven - zij het dan fictief of reëel.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[504] DOS, dossier “Politiek Gevangene” van Carolus Gaston.

[505] DOS, dossier Carolus Gaston en Verreydt Henri. Zie ook SOMA, AA 756 / 16 / 20, België - Belgique.

[506] DOS, dossier Borremans Ludovicus. Hij sloot zich na de oorlog aan bij de Nationale Unie van de Sluikpers (SOMA, AA 1853, ledenfichier van de NUSP). Borremans werd overigens nooit erkend als “Weerstander door de Sluikpers: het drukken of verspreiden van vlugschriften gaf slechts toelating tot het statuut “voor zover [de aanvragers van het statuut] kunnen bewijzen dat deze bedrijvigheid de rechtstreekse oorzaak geweest is van een streng optreden te hunnen nadele.” Dit was niet het geval voor Borremans, aangezien hij nooit werd gearresteerd.

[507] SOMA, AA 756 / 558, tracts édités par Louis Borremans, 1942-1944, 14 p.

[508] Verklaring Verhees Albert in DOS, dossier Maudoux Cornelius.

[509] DOS, R 149 Tr 578 en R 429 Tr 18852.

[510] Verklaringen in DOS, dossiers Laenens Karel en Laenens Edward.

[511] Verklaring in DOS, dossiers Freyne Gaston en Nollet Jozef.

[512] DOS, dossiers Vanthienen Jozef en Vermaesen Maurits.

[513] Verklaring van ‘Charlier’ in DOS, dossier Janssens Paul.

[514] SOMA, AA 1056 / 11, Documents concernant les commissions de contrôle: formation, lettres de candidature aux commissions, fonctionnement, nominations et correspondances.

[515] Over de radiouitzendingen: “[Het toestel] berust in ’t ministerie van PTT, is in 1944 afgehaald geweest, door toedoen van minister Pierlot, heb daarom persoonlijke bewijzen dat [het toestel] uitzond en zonder fouten was en sprak, goedgekeurd door ingenieur Bouchier van de PTT België in 1944.”

[516] Ook de Klein-Brabantse verzetsgroep “Zwarte Hand” beweerde eigen radio-uitzendingen te hebben gehad: “Zoo zullen het zich nog velen herinneren hoe wij op 21 Juli 1941 onzen zoo geslaagden radio-oproep deden. Wij persoonlijk hebben dan later, in vertrouwelijk gesprek genoeg kunnen merken, hoe deze oproep gehoord en gewaardeerd werd.” G. Vivijs, Onder Duitschen Knoet, Dendermonde, 1946, pp. 10-11.

[517] Martial Van Schel was een bekend oud-strijder van de Eerste Wereldoorlog.

[518] Brief van Mathilde Dijkmans, gedateerd 23 november 1950, bewaard in DOS, dossier Stas Octaaf.

Waar het origineel van het krantje zich momenteel bevindt - zo het nog zou bestaan - kon niet worden vastgesteld. Met dank aan John Bouva, die zo vriendelijk was hierrond enig opzoekingsswerk te verrichten.

[519] Het gaat om twee afschriften van brieven die Piet Nieuwstraten aan Mathilde Dijkmans zond, gedateerd op 18 september 1945, respectievelijk 1 maart 1946. Hieruit kan opgemaakt worden dat Nieuwstraten ten tijde van het eerste schrijven nog niet op de hoogte was van het feit dat een exemplaar van De Waarheid bewaard was gebleven. Het verhoogt de geloofwaardigheid van de getuigenissen.

[520] Nieuwstraten verwees hiermee overigens naar twee leden van de Witte Brigade, die samen met Stas waren veroordeeld, en waar hij eerder mee had samengewerkt!

[521] DOS, dossier Stas Octaaf.

[522] De ondertitel werd bij Lambrechts foutief weergegeven als ‘Nationaal boevendagblad’. D. Lambrechts, Sluikpers in de provincie Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1977, 131 p.

[523] Zie p. 87.

[524] Zie wat betreft de omstandigheden in de strafkolonie van Merksplas onder meer het rapport dat Abwehragent Karl Ulrich (codenaam “Harry”) opstelde, gedateerd op 8 juli 1943. Bewaard in DOS, dossier Van Hassel Charles. In het verslag werd ook Felix Rooms vernoemd. Zie ook J. Laplasse, De Broers Crutzen in Antwerpen…

[525] Jan De Schuyter (1889 - 1952) was journalist bij het Handelsblad. Hij is vooral bekend om zijn vele werkjes over volksverhalen en volkskunde.

[526] D. Lambrechts, Sluikpers in de provincie Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, Leuven, K.U.L. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1977, 131 p.