Licht, Lucht en Ruimte. Van ideaalbeeld tot pragmatisme: een eeuw stedenbouwkundig denken toegepast op de Antwerpse linker Schelde-oever. (Dirk Schoofs)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 4. Voorbereidingen voor een nieuwe start (1975-2000)

 

4.1. Toenemende aandacht voor het milieu

 

Op het einde van de jaren 1960 voltrok zich een merkwaardig fenomeen. Onder invloed van de studentenbeweging in Frankrijk stonden overal groepen op die ageerden tegen de consumptiemaatschappij. Een exponent hiervan was de opkomende milieubeweging en de aandacht voor groen en open ruimte in het algemeen[358]. Taverne en Visser beschreven het fenomeen als volgt:

 

“De anti-technocratische beweging van mei ’68 vestigde de aandacht op zachte sectoren zoals sociale huurwoningen, sociaal culturele infrastructuur, voorzieningen voor kwetsbare weggebruikers en groenzones”[359].

 

In het werk ‘Golden Sixties’ van Mark Hooghe en Ann Jooris lezen we:

 

“In de jaren zestig komt een nieuw soort milieubewustzijn tot ontwikkeling, waarin de mens centraal staat”[360].

 

Ook op Linkeroever deed zich dit fenomeen voor. Plotseling veranderden in de ogen van sommigen de kale bouwrijpe gronden in waardevolle open ruimtes. Een eerste manifestatie van dit nieuwe fenomeen op Linkeroever was de beweging voor het behoud van het St.-Annabos. Sindsdien zou Imalso steeds meer rekening moeten houden met protest van de bevolking, telkens ze een nieuwe verkaveling wou openen.

 

Het St.-Annabos lag in het noordwesten van het gebied. Het was een jong bos, 72 hectare groot, dat na de ontruiming van het legerkamp Top Hat op de vrijgekomen gronden werd aangelegd. Deze gronden waren voorbehouden voor woningbouw, maar om water uit de grond te trekken werden er in afwachting lange reeksen Canadese populieren geplant[361]. Deze bomen waren slechts voorlopig en zouden uiteraard moeten verdwijnen zodra de grond werd verkaveld. Ook lichte industrie en openbare voorzieningen zouden hier een plaats vinden. Op een bepaald ogenblik werd zelfs overwogen om op deze plek het nieuwe universitaire centrum van Antwerpen op te richten[362].

 

In 1968 waren de stedenbouwkundige diensten van de Stad volop bezig met het aanmaken van nieuwe BPA’s. In april van dat jaar werd er in de contactcommissie tussen de Stad en Imalso, voor het eerst over het behoud van het zogenaamde St.-Annabos gesproken. De voorzitter van die commissie, de latere burgemeester Frans Detiège, pleitte toen voor het eerst tegen een verkaveling van het gebied. Het bos zou kunnen dienen als groene buffer tegen de petrochemische industrie aan de overkant van de Schelde. Als compensatie voor het verlies aan verkoopbare bouwgrond voor Imalso, stelde hij voor om de voorziene bewoningsdichtheid van het centrale gedeelte van Linkeroever op te voeren naar tachtig woningen per hectare. Imalso pleitte echter dat ook deze maatregel haar verwacht verlies aan inkomsten niet kon goedmaken. In juni van dat jaar was er weer sprake van het behoud van het bos. Het hele stadsbestuur ontpopte zich als pleitbezorger voor het bos, met als argument het creëren van een groene bufferzone tegen de luchtvervuiling van de havenactiviteiten. Imalso weerlegde echter deze stelling. Ze had metingen laten uitvoeren, waaruit bleek dat er amper luchtvervuiling was. Enkel mits een billijke vergoeding kon Imalso akkoord gaan met de bestemmingswijziging van het terrein.

 

Ondertussen mengde ook de pers zich in de polemiek. Op 23 oktober publiceerde De Nieuwe Gazet een debat tussen de Antwerpse schepen Jos Posson, zelf een inwoner van Linkeroever, en een vertegenwoordiger van Imalso. Hieruit bleek nogmaals de onverzoenlijke houding van Imalso. De luchtverontreiniging beschouwde ze als een intern probleem van de petrochemische industrie. Schepen Posson wees op de noodzaak aan recreatieve ruimtes op Linkeroever, zeker na de afwerking van het Europark wat het inwoneraantal van Linkeroever zou verdubbelen. Bovendien zou het parkbos ook inwoners van de rechteroever kunnen aantrekken, want daar was een enorme nood aan recreatieve ruimtes. Op elf november werd dan een beslissende vergadering belegd op het stadhuis. Zes vertegenwoordigers van Imalso traden in debat met evenveel vertegenwoordigers van de Stad met als doel de definitieve bepaling van het statuut van het St.-Annabos. Het stadsbestuur beklemtoonde nogmaals de noodzaak van een bufferzone, niet alleen tegen de industrie op rechteroever, maar ook tegen het geplande industriegebied in de Melselepolder op het grondgebeid van Zwijndrecht. Imalso argumenteerde dat de Stad de hinder van de bedrijven dan maar moest beperken door nieuwe reglementen uit te vaardigen. Ze pleitte ook voor het maken van een duidelijke keuze tussen wonen of industrie. De Stad argumenteerde dan weer dat het gebied door de brede, en later tot snelweg omgevormde, Charles de Costerlaan al de facto van het geplande centrale gedeelte van linkeroever was afgesloten:

 

“Men moest er alles aan doen om het aanleggen van een zoveelste afgelegen woonsector te vermijden en alles concentreren in het centrale gedeelte van Linkeroever[363]”.

 

Na deze vergadering moest Imalso zich bij de wil van het Stadsbestuur neerleggen. Haar Raad van Beheer keurde op 25 november de beslissing goed om niet meer te bouwen in de 197 hectare grote zone ten noorden van de Charles de Costerlaan[364]. Hierna werd het bos heraangelegd als een recreatiebos. Er werden wandelpaden aangelegd en er kwam ook een manège aan de rand van het bos.

 

 

4.2. Linkeroever in het steeds striktere stedenbouwkundig landschap

 

Debatten over een eerste gedetailleerd bestemmingsplan voor Linkeroever

 

Naar aanleiding van de Stedenbouwwet van 1962 werd het toegelaten ruimtegebruik van Linkeroever nog preciezer vastgelegd. In die wet werd immers bepaald dat de oude, niet bindende Algemene Plannen van Aanleg geleidelijk moesten worden vervangen door de nieuwe Gewestplannen. Deze Gewestplannen zouden het Vlaamse landschap in kaart brengen en op een zeer gedetailleerde wijze de verschillende functie van elk gebied vastleggen. Elke morzel grond kreeg een bepaalde functie toegewezen, waarvan in de regel niet mocht worden afgeweken. Het opstellen van deze Gewestplannen betekende dan ook een enorme opgave voor de bevoegde diensten. Als voorbereiding op het Gewestplan voor de regio Antwerpen-Mechelen, gaf Imalso op 14 juni 1971 de opdracht aan de v.z.w. Schelde-Dijle om een structuurplan voor haar terreinen op te stellen. Imalso hoopte op deze manier definitief de bestemming van de verschillende terreinen, op versnelde wijze, vast te leggen. Eens dit was gebeurd konden namelijk nieuwe Bijzondere Plannen van Aanleg worden opgesteld voor de nog voor bebouwing in aanmerking komende terreinen[365]. De polemiek rond het St.-Annabos had aangetoond dat er een grote behoefte bestond aan zekerheid in deze materie. Het doel van deze studie werd dan ook nauwkeurig omschreven:

 

Aan de hand van een grondige behoefteraming van de respectievelijke functies, die het gebied voor zichzelf, alsmede voor de omliggende kernen dient te vervullen, een structuurplan op te stellen. Als bijkomend belangrijk objectief geldt de bescherming van een gezond leefmilieu[366].

 

Voor het eerst zouden dus belangrijke materies zoals de gewenste bevolkingsgrootte, de aard van de bebouwing en het bodemgebruik worden vastgelegd. Bijna veertig jaar na de eerste aanlegwedstrijd werd eindelijk nauwkeurig bepaald hoe het gebied zou worden vorm gegeven! Antwerpen-Linkeroever was echter geen geïsoleerde gemeenschap. Om een rationele ontwikkeling van de regio vast te leggen, was het logisch dat ook het grondgebied van de buurgemeenten onderwerp van de studie werd. Daarom werd besloten tot de opmaak van een globaal structuurplan voor Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht samen. Bijgevolg waren zowel het Antwerps Stadsbestuur als de Burchtse en Zwijndrechtse gemeenteraad betrokken partij. Maar de studie ging verder dan dat, ook de relaties met verder verwijderde gemeenten werden onderzocht:

 

“Centraal staat de ontwikkeling van het beschouwde gebied, in relatie met enerzijds de kernstad Antwerpen en anderzijds het Land van Waas teneinde de functies (wonen, werken, zich recreëren en verplaatsen) optimaal op een geordende wijze te laten verlopen. Het uitbouwen van een leefbaar, levendig en gezond woon –en werkmilieu moet worden nagestreefd.[367]

 

Op 11 september 1972 werden de krijtlijnen van het structuurplan besproken in de Antwerpse gemeenteraad. Er werden verschillende prioriteiten vastgelegd. Zo werd logischerwijze veel aandacht besteed aan de uitbouw en uitbreiding van de woongebieden. De als te gering ervaren bebouwing van Linkeroever was immers al jaren aan een doorn in het oog van het stadsbestuur. Zeker wanneer deze er alles aan deed om de stadsvlucht, en het bijhorende verlies aan belastingplichtigen, te keren. Per gebied werd zo de gewenste bewoningsdichtheid vastgelegd. Over hoe men deze densiteiten moest bereiken bestond wel onenigheid. De tegenstanders van hoogbouw moesten uiteindelijk inbinden, omdat enkel met laagbouw de gewenste densiteit van gemiddeld 50 woningen per hectare, onmogelijk kon worden gehaald. Bovendien was men toen nog sterk overtuigd van de voordelen die bouwen in de hoogte bood, zoals ondermeer grote publieke groendomeinen. Er werd ook vastgesteld dat dit geen trendbreuk zou betekenen aangezien de verhouding tussen eengezinshuizen en appartementen reeds 1 tot 6 bedroeg. Een andere vraag was in welke mate er moest worden geopteerd voor respectievelijk sociale of privéwoningen. De toenmalige verdeling kwam neer op een licht overwicht van de sociale woningen, namelijk 55%. Deze toestand werd als zorgwekkend ervaren. Men vreesde dat bepaalde wijken, in plaats van de overal op Linkeroever beoogde mengeling van sociale groepen, zouden uitgroeien tot echte getto’s. Toch was de Stad verplicht om het aantal sociale woningen nog verder op te voeren (tot 60%) om aan de noden van de bevolking tegemoet te komen[368]. Het Studiecentrum voor de Expansie van Antwerpen berekende immers dat er tussen 1961 en 1980 in het arrondissement Antwerpen niet minder dan 118000 nieuwe woningen moesten worden gebouwd. Dit betekende dat er elk jaar 6300 woningen moesten bijkomen in het arrondissement[369]. Het grote aantal bijkomende sociale woningen was niet naar de zin van Imalso. Omdat ze haar gronden zo duur mogelijk wou verkopen drong ze bij het Stadsbestuur aan op een bouwstop voor deze projecten. Imalso was immers contractueel verplicht om aan een zeer goedkoop tarief grond ter beschikking te stellen van de sociale huisvestingsmaatschappijen.

 

Omwille van de eerder vermelde nood aan nieuwe woningen werd ook het beoogde inwoneraantal voor Linkeroever nauwkeurig vastgelegd. Men streefde op termijn, bij volledige bezetting van de aangeduide woongebieden, naar een totaal van niet minder dan 50.000 inwoners. Met de omringende gemeenten Burcht en Zwijndrecht erbij zou de regio 90.000 bewoners moeten tellen. Kort samengevat pleitte de Stad voor een vastgelegde verhouding tussen enerzijds sociale en privé woningen (6/4) en anderzijds tussen eengezins –en appartementswoningen (1/6). In hoeverre er een voorkeur voor hoog –of laagbouw moest worden gegeven, hield ze zich op de vlakte. Er waren immers te veel meningsverschillen hierover in de gemeenteraad. De socialistische burgemeester Lode Craeybeckx was een groot voorstander van hoogbouw, maar botste op het verzet van twee christen-democratische gemeenteraadsleden[370]. Het belangrijkste bezwaar tegen grote hoogbouwprojecten was het gebrek aan diversiteit en men stelde zich ernstig vragen over de leefbaarheid van deze complexen. Dit debat was illustratief voor de houding van de christen-democraten, die al van bij haar ontstaan de hoogbouwgedachte verafschuwden. De socialisten daarentegen waren jarenlang juist de grote pleitbezorger van dergelijke projecten. Als compromis kwam bijgevolg een pleidooi voor een grote diversiteit inzake de bebouwing (zowel naar aard als naar hoogte) naar voor. Over welke bouwstijl Linkeroever verder zou vorm geven, bleef men uitermate vaag. Er werd enkel gesteld dat men het nuttige aan het aangename moest koppelen. Iedereen was het wel nog steeds roerend eens over het feit dat Linkeroever een samenleving moest worden waar elke sociale klasse zich thuis zou voelen. Het streven naar een gezonde sociale mix was dan ook een topprioriteit van het stadsbestuur.

 

De andere twee betrokken overheden, de besturen van Burcht en Zwijndrecht, waren vooral geïnteresseerd in het vastleggen van het karakter van hun eigen grondgebied. Als dusdanig waren ze minder geïnteresseerd in de ontwikkeling van Linkeroever, behalve wanneer hun eigen belangen in het geding waren. Zo waarschuwde de burgemeester van Burcht dat de nieuwe woongebieden op Linkeroever niet tot de ontvolking van zijn gemeente mocht leiden. Om geen concurrentie tussen de drie gemeenten te creëren pleitte hij zelfs voor de oprichting van een soort Imalso voor de ontwikkeling van het hele gebied, met inbegrip van Zwijndrecht en Burcht[371].

 

Het ontwikkelings- en structuurplan voor Antwerpen-Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht

 

Na een jaar van debatten en voorbereiding werd in april van het jaar 1972 het syntheserapport van de v.z.w. Schelde-Dijle voorgesteld. Het resultaat werd voorgesteld als een enorme vooruitgang voor de regio:

 

“Het resultaat van het ontwikkelingsprogramma moet de respectievelijke gemeenten in de eerste plaats toelaten verkeerde overheids- en privé investeringen te verhinderen. Vervolgens de privé investeringen op een geordende wijze te stimuleren en ten slotte een degelijke programmabasis voor een oordeelkundig gemeentelijk beleid in drie fasen, door middel van gemeentelijke Bijzondere Plannen van Aanleg te scheppen”[372].

 

In het rapport werden de verschillende objectieven één voor één gedetailleerd geanalyseerd en vastgelegd. Ongetwijfeld het belangrijkste probleem was het bevolkingssaldo. Tussen 1961 en 1970 was de bevolking verdubbeld, dit dankzij een groot migratieoverschot. Dit leidde tot een vrij jonge bevolking op Linkeroever, van gemiddeld 33 jaar. Er werd berekend dat de natuurlijke aangroei door geboortes 9000 inwoners bedroeg. Dit aantal zou verder oplopen tot 17000 nieuwe inwoners door inwijking. Bijgevolg zouden er op Linkeroever rond 1980 tussen 21000 en 29000 mensen wonen. Voor de twee andere gemeenten werden gelijkaardige berekeningen gemaakt. Men keek zelfs nog verder en voorspelde een verdere aangroei van Linkeroever die tegen het einde van de eeuw zou oplopen tot niet minder dan 50000 inwoners:

 

Figuur 47. Bestaande (1972) en verwachte bevolking (1980 en 2000)

 

 

Bestaande toestand

Prognose 1ste fase

Prognose 2de fase

 

 

Aantal inwoners

Aantal inwoners

Aantal inwoners

Bevolking

Linkeroever

11806

 21000 - 29000

 45000 - 50000

 

Zwijndrecht

9597

11000

25000

 

Burcht

6727

7500

15000

 

 

Aantal woningen

Aantal woningen

Aantal woningen

Huisvesting

Linkeroever

4189

9350

15700

 

Zwijndrecht

2875

5000

5000

 

Burcht

2223

3950

4700

Bron: SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

 

Deze grote verwachte bevolkingsaangroei had uiteraard grote consequenties op de huisvestingspolitiek. De andere gemeenten rekenden minder op inwijking en meer op hun natuurlijke aangroei, waardoor hun bevolkingsstijging eerder bescheiden zou blijven. Voor Linkeroever daarentegen bleef men uitgaan van zeer optimistische inwijkingsoverschotten wat resulteerde in een verwachte vervijfvoudiging van haar bevolking. Om deze nieuwe inwoners op te vangen zou haar woningaanbod moeten verviervoudigen. Deze enorme groei mocht echter niet in één beweging worden uitgevoerd, een gefaseerde ontwikkeling bleef het codewoord:

 

“Met de meeste nadruk dient beklemtoond dat een precies gefaseerde en programmatische ontwikkeling onontbeerlijk wordt geacht om te voldoen aan alle behoeften van de bevolking en het geheel financieel haalbaar te maken”[373].

 

Op het vlak van huisvesting waren er grote verschillen tussen de drie gemeenten. In Zwijndrecht en Burcht, was er een traditionele dorpsbebouwing, met een groot overwicht voor eengezinswoningen (respectievelijk 93% en 94%). Op Linkeroever daarentegen was de situatie helemaal omgekeerd. Door de jaren heen was er een groot overwicht van maar liefst 77% appartementen ten opzichte van 23% eengezinswoningen gegroeid. Toch werd de situatie op Linkeroever ook getypeerd door gebrek aan eenheid. Als oorzaak werd expliciet verwezen naar de laattijdige ontwikkeling van stedenbouw en ruimtelijke ordening in België. Huisvestingspolitiek bleek een heel complex gegeven en was afhankelijk van vele factoren zoals de economische en financiële situatie, de esthetische tendensen van dat moment, het overheidsbeleid enzovoort. In het verleden werd al eens, omwille van een bepaalde noodzaak, de nadruk gelegd op slechts één van deze factoren, wat leidde tot onaantrekkelijke en vlug verouderde sites. In het structuurplan zou men echter het roer omgeven en streven naar een globale huisvestingspolitiek die met zoveel mogelijk elementen rekening hield.

 

Men verwachtte dat vooral jonge gezinnen op Linkeroever zouden komen wonen. Dit kwam neer dat 50% tot zelfs 80% van de nieuwe woningen moesten worden voorzien van twee tot vier slaapkamers. Zes procent van de nieuwbouw zou voor ouderen worden voorbehouden. De meeste jonge gezinnen wilden echter in traditionele eengezinshuizen wonen. Dit was moeilijk verenigbaar met de vrij dure gemeenschapsuitrusting (zoals speelpleintjes) en vooral met de nagestreefde hoge bewoningsdichtheid[374]. Als oplossing werd het vrij nieuwe principe van zogenaamde stapelbouw voorgesteld[375]. Met hun Hart voor Linkeroever hadden eerder al enkele jonge architecten een project in die zin ingediend. Opmerkelijk is dat dus niet onvoorwaardelijk voor een verdere aanleg van hoogbouwwijken (genre Europark) werd gekozen. Het hoogbouwconcept had wel enkele grote voordelen, die nog steeds werden nagestreefd, zoals de kwaliteit van de woonomgeving, de ordening van de ruimte, de uitrusting van de woonomgeving, de bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Anderzijds was er een zeker anachronisme in dit concept gerezen. Hoogbouwgehelen legden immers sterk de nadruk op het collectieve aspect. Dit bleek minder en minder verenigbaar met de toenemende individualisering in de maatschappij. Ook de lange bouwtijd bleek een hinderpaal. Aan het Europark werd bijvoorbeeld meer dan tien jaar gewerkt. Tijdens deze werken konden de eerste bewoners uiteraard nog niet genieten van alle voorziene gemeenschapsvoorzieningen en dit bleek geen goede zaak voor de leefbaarheid en de kwaliteit van de woonomgeving. Daarom streefde de v.z.w. Schelde-Dijle naar meer flexibele bouwprojecten die weer, in de mate van het mogelijke, de nadruk legden op de individuele woning[376]. Een ander element, dat eveneens naar voren kwam in het project Hart voor Linkeroever was de creatie van een nieuw centrum.

 

Zoals eerder vermeld was er op Linkeroever een groot aantal gemeenschapsvoorzieningen, gaande van scholen en ontmoetingslokalen, tot sportvelden en speelpleintjes. Dit stelsel van voorzieningen was berekend op een vrij groot aantal inwoners, en vooral op een hoge dichtheid van de meeste wijken. In 1972 was echter geen van beide voorwaarden bereikt:

 

Figuur 48. Bewoningsdichtheden in de bestaande sectoren (1972)

 

Dichtheid (woningen/ha)

Categorie

Aantal woningen

Gloriantlaan West (4de sector)

25-36

W3

750

Gloriantlaan Oost (3de sector)

25-36

W3

1340

Parkwijk (1ste sector)

minimum 75

W1

2850

Blancefloerlaan Noord (1ste sector)

25-36

W3

1306

Blancefloerlaan Zuid (2de sector)

25-36

W3

890

Bron: SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

 

 

Enkel in de parkwijk werd een hoge bewoningsdichtheid gehaald. De projecten voor de toekomst zouden vooral een hoger aantal woningen per bebouwde hectare moeten tellen. De v.z.w. Schelde-Dijle, bepaalde dan ook een hogere dichtheid voor de toekomstige woonuitbreidingsgebieden. Dit gebeurde echter zonder aan de nagestreefde diversiteit van de bebouwing te raken. De woonzones werden namelijk volgens hun bewoningsdichtheid opgedeeld in categorieën. Voor elke categorie werd bepaald welke woonvorm gewenst was om aan de vastgelegde bewoningsdichtheid te voldoen. Hoogbouw kwam enkel in aanmerking voor de zones die hoogste dichtheid moesten halen (W1). Constructies van meer dan tien verdiepingen mochten echter slechts tien procent van de totale bebouwing uitmaken in deze zones uitmaken. In de andere gebieden (W2 en W3) mochten geen appartementsgebouwen van meer dan tien verdiepingen worden opgetrokken.

 

Figuur 49. Nagestreefde bewoningsdichtheden in de toekomstige sectoren

 

Dichtheid (woningen/ha)

Categorie

Aantal woningen

Centrumgebied (Borgerweertsector)

minimum 75

W1

4830

Ch. De Costerlaan Zuid (Middenvijver)

35-50

W2

3600

August Vermeylenlaan West

35-50

W2

120

Bron: SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

 

Om de diversificatie nog verder door te voeren, werden zelfs verschillende netto dichtheden binnen de verschillende sectoren aangemoedigd. Dit alles zou moeten uitmonden in:

 

een nieuwe en verstevigde band tussen Antwerpen, Linkeroever en het Waasland zodat de Schelde geen barrière meer zal zijn, maar de centrale as waarrond in de toekomst de sociaal economische ontwikkeling van de ganse stroom zich zal afspelen”[377].

 

Het structuurplan van Schelde-Dijle suggereerde bovendien nog de aanleg van een metrolijn, die Linkeroever, en in een latere fase ook Zwijndrecht met het Antwerpse stadscentrum zou verbinden. Ze pleitte ook voor de ontdubbeling van de voertuigentunnel om het groeiende autoverkeer op te vangen. Tevens werden de recreatiezones vastgelegd. Het St.-Annabos werd definitief als bosgebied aangeduid en ook de geïsoleerde gebieden ten westen van de aansluiting tussen de expressweg en de E3/E17 werden groen ingekleurd. Het resultaat werd in 1972 voorgesteld aan de verschillende betrokken gemeentebesturen. Na enkele amendementen ratificeerden zowel de gemeenteraden van Burcht en Zwijndrecht, als die van Antwerpen het plan in 1975[378]. Op het einde van dat jaar gaf ook de vierde betrokken partij, Imalso, haar goedkeuring aan het plan (zie bijlage 13)[379].

 

Op 26 oktober 1976 werden de krachtlijnen uit het Schelde-Dijleplan overgenomen in het voorontwerp voor het gewestplan. Hiermee werden de facto het ruimtegebruik van Linkeroever vastgelegd. Het zou nog tot 1979 duren eer het langverwachte Gewestplan voor de regio Antwerpen-Mechelen werd goedgekeurd. Deze goedkeuring veranderde op Linkeroever niets aan de eerder goedgekeurde richtlijnen en had dan ook geen enkele invloed op het gebied (zie bijlage 14).

 

 

4.3. krijtlijnen voor de volgende jaren

 

Twee nieuwe sectoren

 

Het gewestplan legde nauwkeurig het ruimtegebruik van elke zone vast. Wat Linkeroever betrof waren er nu geen enkele wettelijke beperkingen meer om de resterende woonuitbreidingsgebieden te verkavelen. Ook de laatste braakliggende terreinen binnen de verschillende zones werden nu bebouwd.

 

Figuur 50. De 3de en 4de sector in 1971

De bijna volgebouwde 3de en 4de sector. De Gloriantlaan in het midden scheidt de twee zones, met rechts de vooral uit particuliere woningbouw bestaande 3de sector. De zuidwestelijke rand van deze sector wordt gevormd door de twee Brabo flatgebouwen. In de 4de sector bevindt zich centraal de grote wijk van uniforme eengezinswoningen en iets noordelijker de torenflats in opbouw. Bron Imalso jaarverslag 1971.

 

In 1979 werd zo, in de zone voorzien voor volkswoningen, een braakliggend gedeelte van de tweede sector aangelegd[380]. Het terrein van 20815 m.² lag op de plaats van de vroegere spoorwegbedding[381]. Er verrees een geheel van 64 eengezinswoningen, in bungalowstijl, waarvan de meeste gegroepeerd lagen rond een centraal speelveld. De verkeersveiligheid werd gegarandeerd door wandelpaden en doodlopende straatjes.

 

Voor het eerst sinds de aanleg van de vierde sector in 1961 werden nu ook Bijzondere Plannen van Aanleg voor nieuwe sectoren opgemaakt. Het betrof wel twee gebieden die merkelijk kleiner waren dan de oudere sectoren. Het grootste van de twee projecten was de 12,3285 hectare grote Galgenweelsector[382]. Er was (in de traditie van de vroeger aangelegde sectoren) voor een gemengde bebouwing gekozen. In deze wijk waren wel geen sociale woningen gepland. De wijk werd vooral opgebouwd uit eengezinswoningen, variërend met één of twee verdiepingen. Flatgebouwen van ten hoogste tien verdiepingen gaven de wijk een meer stedelijk uitzicht. Ook de geplande woningdichtheid droeg hiertoe bij: ze bedroeg maar liefst 70 woningen per hectare. Deze strikt doorgevoerde gemengde bebouwing, waar soms letterlijk eengezinshuizen tussen flatgebouwen werden geprangd, werd als volgt gemotiveerd:

 

“Een kwalitatief beleid inzake woningbouw veronderstelt een gezonde mededinging tussen verschillende woonvormen. Eengezinshuis naast flatgebouw, eigendom naast huurovereenkomst”[383].

 

Het Bijzonder Plan van Aanleg werd goedgekeurd op 1 juli 1975 (zie bijlage 15). Een jaar later werd begonnen met de aanleg van straten en rioleringen[384]. De belangstelling voor deze nieuwe wijk, ondanks de economische crisis, overtrof alle verwachtingen. Eind 1978 waren er al drie grote flatgebouwen en 22 eengezinshuizen gebouwd. Toch bleek het aanleggen van een nieuwe particuliere woonwijk steeds een vrij langdurig en geleidelijk proces. Pas in 2005 zal deze wijk zo goed als voltooid zijn.

 

In dezelfde periode werd aan de andere kant van Linkeroever een villawijk gebouwd. Het plan voor deze wijk werd op 28 juli 1977 goedgekeurd en de nieuwe sector kreeg de weinig inspiratievolle naam August Vermeylenlaan West (zie bijlage 16)[385]. Op het 10,450 hectare grote gebied werden 54 landhuizen geprojecteerd, samen met 75 residentiële appartementen. Deze keuze impliceerde een zeer lage bewoningsdichtheid van slechts 18 woningen per hectare[386]. Ook deze nieuwe wijk kende een groot succes. In 1979 waren zo goed als alle percelen voor landhuizen verkocht en werden de percelen voor de flatvilla’s toegewezen[387]. Het duurde wel nog tot de jaren 1990 eer deze laatste werden opgetrokken[388].

 

Middenvijver en Borgerweert

 

De nieuwe sectoren konden rekenen op een grote belangstelling vanwege het publiek, maar ze droegen niet bij tot het creëren van een nieuw eenvormig bebouwingsgeheel op Linkeroever. Integendeel, de nieuwe wijken hadden elk een eigen karakter, net als de eerder aangelegde sectoren. Ze losten dus zeker niet de problematiek van de noodzaak aan een volwaardig centrum voor Linkeroever op. De ruimte die hiervoor werd vrijgehouden bevond zich iets meer naar het oosten, in de Borgerweert -en Middenvijver sector. Volgens het gewestplan was de Middenvijver de enige plek waar nog nieuwe bebouwing mocht komen.

 

De Borgerweertsector was, een beetje vreemd, ingekleurd als zone voor ofwel bedrijven, ofwel bewoning. In de jaren vijftig en zestig fungeerde de Middenvijver als collector voor het afvalwater van Linkeroever. Ze werd dan ook pas zeer laat opgehoogd, tussen 1970 en 1974. Voor het enorme gebied was er maar liefst 3 miljoen kubieke meter baggerspecie nodig[389].

 

Figuur 51. De Middenvijver

Deze foto dateert uit 1979, enkele jaren na de opspuiting van het gebied. De opgehoogde gronden, grotendeels de witte velk op de foto, zijn dan ook duidelijk zichtbaar. In het zuiden scheidt de brede Blancefloerlaan de Middenvijver van Borgerweert. De westelijke grens wordt gevormd door de aansluitingsweg tussen de E17 en de E34 (Antwerpen-Knokke).

Bron, L. MERLIN, Vijftig jaar IMALSO. Gedenkbrochure, Antwerpen, 1979, blz. 42.

 

Hoewel eindelijk bouwrijp gemaakt, werd het 116 hectare grote woonuibreidingsgebied tot op de dag van vandaag niet aangesneden. Als mogelijke oorzaken kunnen hiervoor het toenemende milieuprotest en de onzekerheid over de nieuwe Oosterweelverbinding (zie infra) worden vermeld. Ook de besluiteloze houding van de verschillende ambtelijke diensten hielp de zaken niet vooruit. Voor de Borgerweertsector bijvoorbeeld, werden niet minder dan drie volledig uitgewerkte projecten van bouwpromotoren (waaronder het eerder besproken Hart voor Linkeroever) eerst goedgekeurd en dan uiteindelijk toch niet uitgevoerd[390]. Het laatste plan in deze reeks was het zogenaamde Prestibelproject. In 1995 werd het ontwerp van de architect George Baines door het Antwerpse stadsbestuur goedgekeurd. De Borgerweertsector zou in één beweging worden aangelegd en vooral bestaan uit zogenaamde ‘gestapelde eengezinswoningen’. Het gebied zou bovenop de woonfunctie ook nog een commerciële en recreatieve functie krijgen. De woningen (appartementen en eengezinswoningen) zouden rond een park worden gegroepeerd en aan de afrit van de ring kwamen kantoorbuildings. De opmaak van het BPA werd voorzien voor 2004.[391]

 

Figuur 52. Het Prestibel project

Zicht vanuit het noordwesten. Op de voorgrond de geplande bebouwing van de Borgerweertsector en iets lager het bestaande eindpunt van de premetrolijnen 2 en 15. Op de achtergrond het Galgenweel en verderop de Schelde, uiterst rechts de sleuf van de Kennedytunnel. Eveneens uiterst rechts op de foto zijn de gebouwen van drukkerij De Vlijt (bekend van Gazet van Antwerpen) gedeeltelijk zichtbaar.

Bron: C. LEYSEN, Antwerpen onvoltooide stad. Ontwikkeling tussen droom en daad, Tielt, 2003, blz. 162.

 

Toekomstplannen

 

Als opvolger voor de als te statisch ervaren gewestplannen, werd vanaf 1999 een begin gemaakt met de nieuwe Ruimtelijke Structuurplannen. Er wordt voorzien dat deze plannen in de loop van 2005 worden goedgekeurd. Hoewel nog niet gepubliceerd, raakten wel al enkele krachtlijnen bekend. De stadsvlucht moet worden gestopt door het wonen in de stad weer aantrekkelijk te maken. Daarmee samenhangend wordt wonen op het platteland aan banden gelegd en de verder uitbouw van de zogenaamde Vlaamse Ruit (het stedelijke gebied tussen Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven) gestimuleerd. Deze aanpak houdt nieuwe perspectieven in voor de verdere uitbouw van Linkeroever. Het Ruimtelijk Structuurplan houdt echter niet alleen rekening met de bebouwing, ook het behoud van open ruimten en aandacht voor groen is een prioriteit. Zo werd voorlopig bepaald dat het woonuitbreidingsgebied Middenvijver wordt opgewaardeerd tot groene zone. Nieuwe verkavelingen zijn zo enkel nog mogelijk in de Borgerweertsector. Het Structuuplan legt ook sterk de nadruk op de uitbouw van de bestaande tramlijnen. In het kader van dit plan werd de tramverbinding naar Zwijndrecht, een idee dat ook al ter sprake kwam in het Schelde-Dijleplan, gerealiseerd[392].

 

Linkeroever is altijd een gebied met onbegrensde mogelijkheden gebleven in de ogen van het Antwerpse Stadsbestuur. Bij elk groot nieuw project werd Linkeroever naar voor geschoven als een van de mogelijke locaties. Naarmate in de stad, en later ook in de stadsrand de meeste open ruimtes verdwenen, nam het belang van het gebied alleen maar toe. Het Stadsbestuur hoopte, door belangrijke projecten op Linkeroever te lokaliseren ook het gebied een bijkomende impuls te geven. Zo was er het plan om na de Tweede Wereldoorlog een deel van de administratie de oversteek te laten maken:

 

“De voornaamste officiële gebouwen zouden er opnieuw verrijzen, waardoor men de moderne architectuur een kans zou geven en tevens de administratie meer ruimte bezorgen”[393].

 

Een gelijkaardig idee werd in 2003 opnieuw geopperd door de denktank rond Christian Leysen. In september van dat lanceerde de Antwerpse VLD politicus nog het idee om een nieuw gemeentehuis te bouwen op de Linkeroever. Het oude historische stadhuis zou dan worden gedegradeerd tot een museum, want:

 

“het oude gebouw is wel mooi, maar niet uitnodigend voor de burger”.[394]

 

Ook het idee om een nieuw olympisch stadion, ter vervanging van het oude Bosuilstadion, op Linkeroever te bouwen kwam dikwijls terug. Het idee dateerde al van het begin van de jaren 1930, en kwam ook voor op enkele inzendingen voor de aanlegwedstrijd. Tenslotte werd het idee overgenomen in het voorontwerp van het De Heem – Van Averbekeplan. In de definitieve versie van dat plan kwam echter geen stadion meer voor. Daarna belandde het plan tijdelijk het in de koelkast. In 1958 werd het idee opnieuw opgevist, bij de geplande creatie van een groot sportcentrum. In dat jaar leek het er op dat heel de zuidwestelijke helft van het Imalsogebied, van het Galgenweel tot aan de grens met Burcht, zou worden omgevormd tot een gigantisch ontspanningscentrum. Er zou een stadion ter grootte van 1.75ha. worden ingeplant, te midden van terreinen voor de beoefening van bijna elke denkbare sporttak. Een strand zou worden aangelegd en grote speelterreinen en een zwembad mochten ook niet ontbreken. Om het geheel compleet te maken waren er zelfs plannen voor een hotel en een casino. De verwachte verkeerstoevloed werd opgevangen in de 1700 plaatsen tellende parking. Dit voorontwerp van de hand van het hoofd van de Dienst voor Stadswerken, H. Cooreman, werd echter nooit gerealiseerd[395]. Vermoedelijk gooiden de plannen voor een tweede oeververbinding (de latere E17 en Kennedytunnel, die het gebied doormidden zou snijden) roet in het eten. Het idee van de inplanting van een stadion werd echter niet opgegeven. In het kader van de mogelijke Vlaamse kandidatuur voor de organisatie van de Olympische Spelen werd in 2003 de haalbaarheid van Antwerpen als gaststad onderzocht. Enkele mogelijke locaties passeerden de revue, maar uiteindelijk bleek opnieuw dat de meest gunstige locatie in theorie nog steeds de linker Schelde-oever was. Er werd wel geargumenteerd dat het gebied zelf geen nood had aan dergelijke grootschalige projecten. De ontwikkeling van Linkeroever zou het best worden gestimuleerd door de aanleg van een echt centrum, in plaats van een zoveelste afgelegen nieuwbouwwijk[396]. In de praktijk bleek het aansnijden van de open ruimtes, en grootschalige projecten op Linkeroever in het algemeen, bijzonder gevoelig te liggen.

 

De verbinding tussen de beide oevers was een oud zeer. De voertuigentunnel met haar twee rijstroken slibde al snel na de oorlog dicht. Ook de Kennedytunnel ontving gauw de eerste files. Verschillende oplossingen passeerden de revue. In het kader van het Stad aan de Stroom project, een project om de Antwerpse band met de Schelde te versterken en de stadsdelen aan de rivier te herwaarderen, ontwierp Bob van Reeth in 1993 een geheel van twee Scheldebruggen die Linkeroever ontsloten[397].

 

Er werd echter niet enkel aan de auto gedacht. Na jaren van voorbereidingen werd in 1990 de ondergrondse premetroverbinding ingehuldigd. Op rechteroever bestand al langer een ondergrondse tramlijn, en die werd nu doorgetrokken tot Linkeroever. De lijn kende een enorm succes. In 2003 werd de tramlijn doorgetrokken tot Zwijndrecht, wat opnieuw resulteerde in een grote toename van het aantal reizigers.

 

Samen met de toenemende gevoeligheid voor het aansnijden van open ruimtes legt ook een ander factor een zware hypotheek op de ontwikkeling van Linkeroever. Na jaren van debatten werd men het in 2000 eens dat de kleine Antwerpse ring (R1) moest worden rondgemaakt. Hiervoor was een extra oeververbinding (Oosterweelverbinding) met een bijhorend aansluitingscomplex nodig. Er werd geopteerd voor een tunnel ter hoogte van het St.-Annabos. Over het tracé van deze tunnel en de aansluitende snelweg wordt hevig over gedebatteerd, maar een beslissing werd tot op heden niet genomen[398]. Een bijkomende piste is de aanleg van een brug over de Schelde, bedoeld voor lokaal verkeer. Zo pleitte Christian Leysen ondermeer voor een brug ter hoogte van de Kennedytunnel[399]. Deze brug zou de Kennedy- en Waaslandtunnel ontlasten en meteen de parallelweg van de Antwerpse ring, de singel, doortrekken tot op Linkeroever (zie bijlage 17). Met dit idee had Christian Leysen enig succes. Het principe werd in 2003 aanvaard door het Antwerpse stadsbestuur dat meteen een studie bestelde[400].

 

De onduidelijkheid over de inplanting van dergelijke projecten beïnvloedt wel de verdere uitbouw van Linkeroever. Zo verkeert het Prestibelproject in grote onzekerheid. Het terrein ligt vlak aan het voorgestelde parcours voor de brug en eveneens in de onmiddellijke nabijheid van enkele van de mogelijke tracés voor de Oosterweelverbinding. Toch wordt de bouw van een brug door velen als noodzakelijk gezien voor de verdere uitbouw en volwaardige ontwikkeling van Linkeroever. De afwezigheid van een visuele verbinding verhinderde tot nu toe de samensmelting van de oude met de nieuwe stad. Op deze manier bleef Linkeroever steeds iets anders, als het ware een anomalie in het Vlaamse landschap.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[358] Voor meer achtergrondinformatie over deze periode, raadpleeg: M. HOOGHE en A. JOORIS, Golden sixties. België in de jaren zestig 1958-1973, Brussel, 1999, 207blz.

[359] E. TAVERNE, en I. VISSER, Stedebouw. De geschiedenis van de stad in de Nederlanden van 1500 tot heden, Nijmegen, 1993, blz. 271.

[360] M. HOOGHE, en A. JOORIS, Golden sixties. België in de jaren zestig 1958-1973, Brussel, 1999, blz. 58.

[361] Imalso jaarverslag 1951.

[362] Het latere UIA in Wilrijk.

[363] Het centrale gedeelte werd gedefinieerd als de zone ten zuiden van de Charles de Costerlaan, ten westen van het Galgenweel en de Halewijnlaan, in casu het zogenaamde Middenvijvergebied. Bron: MA-KAB 1421 Correspondentie tussen Stad en Imalso 1938-1971 .

[364] MA-KAB 1421 Correspondentie tussen Stad en Imalso 1938-1971 .

[365] L. MERLIN, Vijftig jaar IMALSO. Gedenkbrochure, Antwerpen, 1979, blz. 31.

[366] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

[366] Studiecentrum voor expansie van Antwerpen, Huisvesting, Antwerpen, 1967, blz. 23 -24.

[366] R. Van Passen en M. van Cauwelaert.

[367] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

[368] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Debatten en studies in verband met woonuitbreiding.

[369] Studiecentrum voor expansie van Antwerpen, Huisvesting, Antwerpen, 1967, blz. 23 -24.

[370] R. Van Passen en M. van Cauwelaert.

[371] SAA, MA-KAB 1384 Kaft 527, Debatten en studies in verband met woonuitbreiding.

[372] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

[373] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

[374] Om de voorzieningen te doen renderen moest minimum een bewoningsdichtheid van 50 woningen per hectare worden bereikt.

[375] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

[376] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

[377] SAA, MA-KAB 1384 kaft 527 Ontwikkelings en structuurplan voor Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Syntheserapport.

[378] Burcht deed dit op 8 januari 1975, Antwerpen volgde op 14 april van dat jaar en Zwijndrecht keurde de tekst goed op 1 oktober 1975.

[379] L. MERLIN, Vijftig jaar IMALSO. Gedenkbrochure, Antwerpen, 1979, blz. 32.

[380] Imalso jaarverslag 1979.

[381] Het BPA voor deze wijk werd op 20 juni 1974 goedgekeurd. Het omvatte een gebied van 12.3205 ha. , waarvan er 5,5834 voor bebouwing in aanmerking zouden komen. Er werd ruimte voorzien voor 640 flats en 114 eengzinshuizen. De dichtheid werd vastgelegd op 70 woningen per ha.

[382] Begrensd door de Galgenweellaan, het Galgenweel, het bedrijf Combori en de Blancefloerlaan.

[383] Imalso jaarverslag 1976.

[384] L. MERLIN, Vijftig jaar IMALSO. Gedenkbrochure, Antwerpen, 1979, blz. 38.

[385] Imalso jaarverslag 1977.

[386] Imalso jaarverslag 1975.

[387] Imalso jaarverslag 1979.

[388] Imalso jaarverslag 1990.

[389] Imalso jaarverslag 1974.

[390] http://www.caluwe.be/vlaamsparlement.vragen/
Van%20Mechelen.%20%20Galgenweel.%2017%20april%202001

[391] C. LEYSEN, Antwerpen onvoltooide stad. Ontwikkeling tussen droom en daad, Tielt, 2003, blz. 161-162.

[392] http://www.ruimtelijkstructuurplanantwerpen.be

[393] ABC, juni 1954, blz. 5.

[394] GVA, 17/09/ 2002.

[395] SAA, MA-KAB 1383 kaft 542 – urbanisatie.

[396] Er werd vanuit gegaan dat de aangelegde hotelinfrastructuur voor de atleten na de spelen zou worden omgevormd tot duurzame woningen. De mogelijkheden werden onderzocht door de 2de jaarsstudenten architectuur van het Henri van de Velde instituut in Antwerpen.

[397] C. LEYSEN, Antwerpen onvoltooide stad. Ontwikkeling tussen droom en daad, Tielt, 2003, blz. 137-138.

[398] GVA, 07/11/2002, 28/11/2002, 07/12/2002, 08/05/2003 en 14/05/2003.

[399] C. LEYSEN, Antwerpen onvoltooide stad. Ontwikkeling tussen droom en daad, Tielt, 2003, blz. 130-131.

[400] GVA, 06/02/2003 en 02/05/2003.